• Buro Jansen & Janssen, gewoon inhoud!
    Jansen & Janssen is een onderzoeksburo dat politie, justitie, inlichtingendiensten, overheid in Nederland en de EU kritisch volgt. Een grond- rechten kollektief dat al 40 jaar, sinds 1984, publiceert over uitbreiding van repressieve wet- geving, publiek-private samenwerking, veiligheid in breedste zin, bevoegdheden, overheidsoptreden en andere staatsaangelegenheden.
    Buro Jansen & Janssen Postbus 10591, 1001EN Amsterdam, 020-6123202, 06-34339533, signal +31684065516, info@burojansen.nl (pgp)
    Steun Buro Jansen & Janssen. Word donateur, NL43 ASNB 0856 9868 52 of NL56 INGB 0000 6039 04 ten name van Stichting Res Publica, Postbus 11556, 1001 GN Amsterdam.
  • Publicaties

  • Migratie

  • Politieklachten

  • Bijlage VI – 11.1 Inleiding

    11 BURGEMEESTERS EN KORPSBEHEERDERS

    11.1 Inleiding

    In dit hoofdstuk staan de sturing van en controle op de politie
    door burgemeesters en korpsbeheerders centraal. Aan de
    korpsbeheerder, doorgaans de burgemeester van de grootste gemeente
    in de politieregio, is het beheer van het regionale politiekorps
    opgedragen. Noot Het openbaar ministerie heeft in de
    persoon van de hoofdofficier van justitie sinds het nieuwe
    politiebestel voor het eerst een stem in het beheer van de politie.
    Noot Bestuur en OM zijn, in de personen van korpsbeheerder en
    hoofdofficier van justitie, beide verantwoordelijk voor het beheer
    van een regiokorps. Beheersbevoegdheden met betrekking tot
    territoriale onderdelen van de politie kunnen door de
    korpsbeheerder worden overgedragen aan de burgemeester van de
    betrokken gemeente. Daarnaast dragen burgemeesters het gezag over
    de politie voor wat betreft de handhaving van de openbare orde.
    Noot

    Gezag en beheer vormen de instrumenten waarmee het bestuur
    (burgemeesters en korpsbeheerders) zeggenschap heeft over de
    politie. Gezag heeft betrekking op de beslissingsbevoegdheid over
    de inzet en het optreden van de politie, beheer is de zorg voor de
    organisatie in de breedste zin, zoals het financile beleid, de
    middelen, de personeelszorg en de werving van politiemensen.

    Het dualistische karakter in het beheer van en gezag over de
    politie brengt met zich mee dat burgemeesters en korpsbeheerders
    niet autonoom optreden, maar via diverse overlegorganen, waarin ook
    politiechefs en officieren van justitie zitting hebben: het
    regionale college, de regionale driehoek, het (driehoeks)overleg op
    districtsniveau en het overleg tussen burgemeester en lokale
    politiechef. De burgemeesters van een politieregio beslissen met de
    hoofdofficier van justitie in het regionale college over de
    hoofdlijnen van het regionale veiligheidsbeleid. In dit college
    hebben alle burgemeesters van de politieregio en de hoofdofficier
    zitting. Het beheer van de politie is daarnaast in de zogenaamde
    regionale – of beheersdriehoek aan de orde. In dit driehoeksoverleg
    hebben de korpsbeheerder, de hoofdofficier van justitie en de
    korpschef van politie zitting. Op het niveau van districten en
    basiseenheden beraadslagen lokale politiechefs en burgemeesters
    zowel bilateraal als in het gezagsdriehoeksoverleg met de
    aangewezen officier van justitie. De bestrijding van de
    georganiseerde criminaliteit en de werkzaamheden van ondersteunende
    diensten in het korps hebben, met uitzondering van enkele grote
    steden, op regionaal niveau plaats. Deze regionale diensten worden
    niet direct gestuurd en gecontroleerd zoals op het niveau van
    basiseenheden en districten door een burgemeester en een officier
    van justitie gezamenlijk. Een chef van een regionale Criminele
    inlichtingendienst (RCID) bijvoorbeeld is via een divisiechef
    verantwoording schuldig aan de korpschef. In tegenstelling tot
    districtschefs en chefs van basiseenheden treedt een RCID-chef niet
    zelf in enige vorm in overleg met een burgemeester of
    korpsbeheerder. Het bestuur is daardoor slechts indirect betrokken
    bij het beheer van de georganiseerde criminaliteitsbestrijding en
    de inzet van opsporingsmethoden door deze regionale diensten. De
    invloed van het bestuur daarop is afhankelijk van de aandacht die
    de korpsbeheerder in de regionale driehoek heeft voor de
    beheersaspecten van opsporingswerk op regionaal niveau en van de
    mate waarin burgemeesters in het regionale college lokale belangen
    bij de ordehandhaving afwegen tegen regionale, strafrechtelijke
    belangen.

    In het rapport Opsporing gezocht wordt niet expliciet
    gevraagd naar de rol van burgemeesters en korpsbeheerders bij de
    aanpak van georganiseerde criminaliteit. Een aantal vraagpunten
    heeft wel indirect betrekking op die rol:

    3 G. Welke bestuurlijke en andere niet-strafrechtelijke
    maatregelen zijn denkbaar ter beheersing van de zware,
    georganiseerde criminaliteit?
    3 H. Hoe dient de
    informatie-uitwisseling over criminele
    organisaties en personen tussen politie, justitie en bestuur
    geregeld te worden?
    8 E. Welke corruptierisico’s bestaan ten aanzien van de organisatie
    van opsporingsmethoden?
    Hieronder worden eerst de
    organisatorische aspecten van de rol van burgemeesters en
    korpsbeheerders beschreven. De betrokkenheid bij de
    prioriteitenstelling en bij de concrete inzet van methoden komt
    in
    paragraaf 11.3 aan de orde, evenals de bestuurlijke
    rechtshandhaving. Paragraaf 11.4 behandelt de rol van het
    ministerie van Binnenlandse Zaken terzake, van de gemeenteraden en
    van het korpsbeheerdersberaad. In de slotparagraaf worden de
    conclusies getrokken.


    volgende        
    inhoudsopgave en zoeken