11 BURGEMEESTERS EN KORPSBEHEERDERS
11.1 Inleiding
In dit hoofdstuk staan de sturing van en controle op de politie
door burgemeesters en korpsbeheerders centraal. Aan de
korpsbeheerder, doorgaans de burgemeester van de grootste gemeente
in de politieregio, is het beheer van het regionale politiekorps
opgedragen. Noot Het openbaar ministerie heeft in de
persoon van de hoofdofficier van justitie sinds het nieuwe
politiebestel voor het eerst een stem in het beheer van de politie.
Noot Bestuur en OM zijn, in de personen van korpsbeheerder en
hoofdofficier van justitie, beide verantwoordelijk voor het beheer
van een regiokorps. Beheersbevoegdheden met betrekking tot
territoriale onderdelen van de politie kunnen door de
korpsbeheerder worden overgedragen aan de burgemeester van de
betrokken gemeente. Daarnaast dragen burgemeesters het gezag over
de politie voor wat betreft de handhaving van de openbare orde.
Noot
Gezag en beheer vormen de instrumenten waarmee het bestuur
(burgemeesters en korpsbeheerders) zeggenschap heeft over de
politie. Gezag heeft betrekking op de beslissingsbevoegdheid over
de inzet en het optreden van de politie, beheer is de zorg voor de
organisatie in de breedste zin, zoals het financile beleid, de
middelen, de personeelszorg en de werving van politiemensen.
Het dualistische karakter in het beheer van en gezag over de
politie brengt met zich mee dat burgemeesters en korpsbeheerders
niet autonoom optreden, maar via diverse overlegorganen, waarin ook
politiechefs en officieren van justitie zitting hebben: het
regionale college, de regionale driehoek, het (driehoeks)overleg op
districtsniveau en het overleg tussen burgemeester en lokale
politiechef. De burgemeesters van een politieregio beslissen met de
hoofdofficier van justitie in het regionale college over de
hoofdlijnen van het regionale veiligheidsbeleid. In dit college
hebben alle burgemeesters van de politieregio en de hoofdofficier
zitting. Het beheer van de politie is daarnaast in de zogenaamde
regionale – of beheersdriehoek aan de orde. In dit driehoeksoverleg
hebben de korpsbeheerder, de hoofdofficier van justitie en de
korpschef van politie zitting. Op het niveau van districten en
basiseenheden beraadslagen lokale politiechefs en burgemeesters
zowel bilateraal als in het gezagsdriehoeksoverleg met de
aangewezen officier van justitie. De bestrijding van de
georganiseerde criminaliteit en de werkzaamheden van ondersteunende
diensten in het korps hebben, met uitzondering van enkele grote
steden, op regionaal niveau plaats. Deze regionale diensten worden
niet direct gestuurd en gecontroleerd zoals op het niveau van
basiseenheden en districten door een burgemeester en een officier
van justitie gezamenlijk. Een chef van een regionale Criminele
inlichtingendienst (RCID) bijvoorbeeld is via een divisiechef
verantwoording schuldig aan de korpschef. In tegenstelling tot
districtschefs en chefs van basiseenheden treedt een RCID-chef niet
zelf in enige vorm in overleg met een burgemeester of
korpsbeheerder. Het bestuur is daardoor slechts indirect betrokken
bij het beheer van de georganiseerde criminaliteitsbestrijding en
de inzet van opsporingsmethoden door deze regionale diensten. De
invloed van het bestuur daarop is afhankelijk van de aandacht die
de korpsbeheerder in de regionale driehoek heeft voor de
beheersaspecten van opsporingswerk op regionaal niveau en van de
mate waarin burgemeesters in het regionale college lokale belangen
bij de ordehandhaving afwegen tegen regionale, strafrechtelijke
belangen.
In het rapport Opsporing gezocht wordt niet expliciet
gevraagd naar de rol van burgemeesters en korpsbeheerders bij de
aanpak van georganiseerde criminaliteit. Een aantal vraagpunten
heeft wel indirect betrekking op die rol:
3 G. Welke bestuurlijke en andere niet-strafrechtelijke
maatregelen zijn denkbaar ter beheersing van de zware,
georganiseerde criminaliteit?
3 H. Hoe dient de informatie-uitwisseling over criminele
organisaties en personen tussen politie, justitie en bestuur
geregeld te worden?
8 E. Welke corruptierisico’s bestaan ten aanzien van de organisatie
van opsporingsmethoden? Hieronder worden eerst de
organisatorische aspecten van de rol van burgemeesters en
korpsbeheerders beschreven. De betrokkenheid bij de
prioriteitenstelling en bij de concrete inzet van methoden komt
in
paragraaf 11.3 aan de orde, evenals de bestuurlijke
rechtshandhaving. Paragraaf 11.4 behandelt de rol van het
ministerie van Binnenlandse Zaken terzake, van de gemeenteraden en
van het korpsbeheerdersberaad. In de slotparagraaf worden de
conclusies getrokken.