1 ALGEMENE INLEIDING
De commissie heeft als een van haar opdrachten gekregen
onderzoek te doen naar de organisatie, het functioneren van en de
controle op de opsporing. De resultaten van dit onderzoek zijn in
de voorliggende bijlage opgenomen.
De commissie is haar onderzoek begonnen op grond van de
bevindingen van de Werkgroep vooronderzoek opsporingsmethoden, die
zijn neergelegd in het rapport Opsporing gezocht.
Noot In dat rapport zijn de volgende
overheidsorganisaties en -organen onderscheiden: criminele
inlichtingendiensten, de Centrale recherche informatiedienst,
politile inlichtingendiensten en de Binnenlandse veiligheidsdienst,
tactische recherche, kernteams, bijzondere opsporingsdiensten, het
openbaar ministerie, het rechter-commissariaat en het ministerie
van Justitie.
De commissie heeft nader onderzoek gedaan naar het functioneren
van deze en enkele andere diensten. Ook de rol van het ministerie
van Binnenlandse Zaken en van korpsbeheerders/burgemeesters bij de
opsporing is onderzocht.
In dit rapport wordt in hoofdstuk 2 het wettelijk kader
geschetst waarbinnen de verschillende organisaties functioneren.
Tevens wordt een overzicht gegeven van de structuur van de
politie-organisatie, van relevante landelijke diensten en van
adviescommissies en overlegorganen. In de hoofdstukken 3,4 en 5
worden achtereenvolgens behandeld de regionale criminele
inlichtingendiensten en de Nationale criminele inlichtingendienst,
de tactische recherche, en de ondersteunende diensten, te weten de
observatieteams, de arrestatieteams, de bureaus financile
ondersteuning, de secties technische ondersteuning, de politile
infiltratieteams en de Dienst technisch operationele ondersteuning
(DTOO). Hoofdstuk 6 handelt over de kernteams en het landelijk
rechercheteam. In hoofdstuk 7 wordt ingegaan op de regionale
inlichtingendiensten en de Binnenlandse veiligheidsdienst. In
hoofdstuk 8 komt de rol van vijf bijzondere opsporingsdiensten aan
bod: de Fiscale inlichtingen- en opsporingsdienst, de Algemene
inspectiedienst, de Economische controledienst, het
Milieubijstandsteam en de Dienst recherchezaken van het ministerie
van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer.
Daarnaast is aandacht voor de rechtshandhaving op Schiphol door de
Koninklijke marechaussee en de douane. De twee daaropvolgende
hoofdstukken beschrijven de positie van het openbaar ministerie en
de rechters-commissarissen. Afsluitend volgen twee hoofdstukken
over de korpsbeheerder/burgemeesters en de beide
politieministeries: de ministeries van Justitie en van Binnenlandse
Zaken. Uiteraard geldt voor alle hoofdstukken dat de organen worden
behandeld voor zover dat in het kader van het onderzoek van belang
is.
Per organisatie zijn de navolgende onderwerpen
onderzocht:
- taak en structuur van de organisatie en werving en opleiding
van het personeel; - beslissingen over de keuze van zaken en methoden (de
gehanteerde methoden worden meer uitgebreid behandeld in bijlage 5
Methoden);
- de samenwerking met zusterorganisaties en nationale
diensten; - de verantwoordingslijnen (sturing en controle);
- eventuele specifieke wettelijke bevoegdheden.
In bijlage 1 over de werkwijze van de commissie staat meer
uitvoerig beschreven welke methoden de commissie bij haar onderzoek
heeft gebruikt. Veel gegevens zijn verzameld door het houden van
ruim driehonderd interviews door leden van de staf en de commissie.
Tevens hebben de informele gesprekken die de commissie heeft
gevoerd alsmede de openbare verhoren veel informatie opgeleverd.
Daarnaast is gebruik gemaakt van geschreven materiaal zoals
gepubliceerd in nieuwsmedia en vakpers alsmede van de stukken die
door politiekorpsen, justitile autoriteiten, andere bij de
opsporing betrokken diensten, bestuurlijke diensten en
particulieren zijn toegezonden. Deze schriftelijke informatie is
slechts bij uitzondering in voetnoten verwerkt. Wel is aan het eind
van elk hoofdstuk een lijst opgenomen met het ten behoeve van dat
hoofdstuk gebruikte materiaal.
In deze bijlage is ernaar gestreefd verslag te doen van de
feitelijke bevindingen. Waar conclusies worden getrokken beogen
deze zo min mogelijk normatieve oordelen in te houden. Voor de door
de commissie gekozen normerende conclusies wordt verwezen naar het
eindrapport.