Tijdelijk register
HR 7 februari 1995, NJ 1995, 308
(Artt. 13 WPolR en 8 BPolR)
Het gaat in deze zaak om de beantwoording van de vraag of het
verwerken in processen-verbaal van persoonsgegevens uit
politieregisters die niet voldoen aan de vereisten gesteld (..) in
de WPolR moet leiden tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar
ministerie dan wel uitsluiting van de in de processen-verbaal
vervatte bewijsmiddelen. Dit cassatiemiddel steunt, blijkens de
behandeling door de Hoge Raad, op twee gronden:
1. In de ten aanzien van het merendeel van de tenlastegelegde
feiten opgemaakte processen-verbaal zijn persoonsgegevens verwerkt,
voor de registratie waarvan in strijd met het bepaalde in de WPolR
niet een tijdelijk register als bedoeld in art. 13 van die wet is
aangelegd.
Hof:
Die grond is ondeugdelijk, aangezien daarbij wordt miskend dat de
WPolR geen verplichting behelst om met het oog op de uitvoering van
de politietaak in een bepaald geval een persoonsregistratie in de
vorm van een tijdelijk register aan te leggen, doch slechts
voorziet in de mogelijkheid daartoe. 2. Bedoelde persoonsgegevens
in Bedrijfsprocessensysteem (BPS) welke behoort tot de
politieregisters was, zonder dat voor dit register het vereiste
reglement (als bedoeld in art. 9 WPolR) was vastgesteld, in gebruik
genomen. Van belang bij de beantwoording van deze vraag is de
verklaring van de deskundige, Van ‘t Sant (privacy-officer):
(samengevat) Wij handelen altijd volgens het Reglement BPS. Dit
reglement is gepubliceerd in Groningen. Bij de Registratiekamer is
het niet bekend, vanwege discussie tussen provincie Groningen en de
Registratiekamer. De minister is gevraagd om toestemming. De
registratiecommissie heeft advies gevraagd aan Registratiekamer. In
afwachting van de uitspraak is op oude voet verder gegaan. Hoge
Raad:
Hof heeft dit in het midden gelaten, in cassatie moet ervan uit
gegaan worden dat genoemd reglement niet aan de Registratiekamer is
gezonden, evenmin heeft er een mededeling plaatsgevonden (art. 12
lid 2 WPolR). Niet is ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd
dat onrechtmatig verkregen bewijsmateriaal in bedoeld
politieregister is opgenomen, dit blijkt ook niet uit de
stukken.
HR: Het komt er dus op neer dat het enkele feit dat gegevens
zijn geput uit een politieregister ten aanzien waarvan niet is
gehandeld overeenkomstig art. 9 WPolR de door de middelen beoogde
niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie danwel
bewijsuitsluiting ten gevolge moet hebben. Die opvatting kan niet
als juist worden aanvaard. (…) naleving van de bij of krachtens
de WPolR gestelde voorschriften – voor naleving waarvan de
beheerder van het politieregister, in dit geval de burgemeester van
Groningen als beheerder van het toenmalige korps gemeentepolitie,
verantwoordelijk is – niet strekt tot de bescherming van de
verdachte in zijn strafvorderlijk belang. Tot bewijsuitsluiting zal
de hiervoren aangehaalde omstandigheid dus niet kunnen leiden en te
minder tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in
zijn vervolging.
In het midden kan blijven onder welke omstandigheden schending
van de bij of krachtens de WPolR gegeven voorschriften niet meer
verenigbaar zou zijn met een eerlijke procesvoering, nu in
feitelijke aanleg niet is aangevoerd dat en waarom het handelen van
het openbaar ministerie in dit opzicht een ernstige schending van
beginselen van een behoorlijke procesorde heeft opgeleverd, noch
ook dat en waarom de verdachte in enig relevant verdedigingsbelang
is getroffen.