Plea-bargain
HR 28 maart 1995, nr. 99.127
Verdachte meende dat er beslist een deal was gemaakt over de eis
van twee jaar als schoon schip gemaakt zou worden door verdachte.
De rechercheurs zouden daartoe carte blanche hebben gekregen van de
officier van justitie. Vervolgens heeft verdachte niet alleen met
autodiefstallen, maar ook – geheel onverwacht – een overval op
Albert Heijn te Delft toegegeven.
Voorgestelde cassatiemiddelen:
1. Het hof heeft ten onrechte beslist het verzoek van de raadsman
om twee rechercheurs als getuigen te horen af te wijzen. (Dit om
duidelijkheid te krijgen omtrent onder meer aard en inhoud van door
verdediging gestelde plea-bargain, red.).
Het hof:
De eveneens door de verdediging gestelde deal had slechts
betrekking op de eis van de Officier van Justitie, waarvan zowel de
Rechtbank als het hof kunnen afwijken, hetgeen gezien de ernst van
de telastegelegde feiten voor de hand lag. Daarnaast mocht de
verdachte er niet zonder meer vanuit gaan dat de door hem gestelde
toezegging van de officier van justitie, gedaan i.v.m. gestolen
auto’s, zich zou uitstrekken tot een dergelijke ernstig en van
geheel andere aard zijnd feit als de betreffende overval. Dat de
verdachte de door hem gestelde deal zonder voorwaarden op een
dergelijke wijze genterpreteerd heeft, dient voor zijn rekening te
blijven. Het Hof is dan ook van oordeel dat de door het achterwege
blijven van de oproeping van deze getuigen de verdachte
redelijkerwijs niet in zijn verdediging kan worden geschaad. Het
openbaar ministerie heeft zich ter terechtzitting op het standpunt
gesteld dat nooit sprake is geweest van
een deal. Volgens de verdediging zou de officier slechts 2 jaar
eisen indien de verdachte schoon schip zou maken. In de toelichting
op het eerste cassatiemiddel wordt geklaagd over de rechterlijke
afwijkingsmogelijkheid van de eis van de officier van justitie.
Zelfs indien de rechter afwijkt van de eis, ook indien dat in
opwaartse richting is, is de hoogte van die eis niet irrelevant. De
vragen of de toezegging alleen in verband met de gestolen auto’s is
gedaan en of bij verdachte gerechtvaardige verwachtingen zijn
gewekt kunnen volgens de verdediging alleen beantwoord worden door
verhoor van desbetreffende verbalisanten. 2. Volgens de verdediging
zou de niet ontvankelijkheid v/h openbaar ministerie wegens niet
nakoming deal (eis 2 jaar) uitgesproken moeten worden.
Hof:
De door de raadsman aangevoerde argumenten kunnen de door hem
daaruit getrokken conclusie niet dragen: Zelfs indien het door de
raadsman gestelde juist zou zijn, dan kan hieruit slechts volgen,
dat de verdachte er (met het openbaar ministerie) van uit ging dat
hij vervolgd zou worden. Van een niet ontvankelijkheid (…) kan
dan ook geen sprake zijn. Het niet naleven van gemaakte afspraken
leidt niet tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie,
zolang die afspraken maar niet inhouden dat er niet vervolgd zal
worden In zijn beoordeling van de middelen overweegt de Hoge
Raad:
Voor de afwijzing van het verzoek tot het horen van de getuigen
heeft het hof de juiste maatstaf aangelegd, toereikend
gemotiveerd:
a. het door de raadsman omtrent de deal gestelde aldus verstaan dat
de beweerdelijke toezegging van de zijde van de officier van
justitie is gedaan met het oog op het verkrijgen van een bekentenis
van de verdachte ter zake van door hem gepleegde autodiefstallen
en;
b. geoordeeld dat, indien de juistheid van het aldus gestelde
zou moeten worden uitgegaan, bij de verdachte niet de verwachting
kan zijn gewekt dat die toezegging ook betrekking had op de
bekentenis ter zake van de onder 1 telastegelegde en
bewezenverklaarde overval te Delft.
In aanmerking genomen dat niet is vastgesteld of aangevoerd dat
zich omstandigheden hebben voorgedaan op grond waarvan zou moeten
worden geoordeeld dat zich een ernstige schending heeft voorgedaan
van beginselen van een behoorlijke procesorde, (…) is het beroep
op niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie door het hof
terecht verworpen (…) motiveringsklachten behoeven geen
bespreking.