Leander
EHRM 26 maart 1987, NJCM-bulletin 13-2 (1988) p. 148-166
(Artt. (6,) 8, 10 en 13 EVRM + 13 Besluit Veiligheidsonderzoeken
Zweden (uitvoeringsinstructie: een geheim KB))
De klacht van Leander kwam er in hoofdzaak op neer dat hem, naar
Zweeds recht onvoldoende mogelijkheden werden geboden zich teweer
te stellen tegen de te zijnen aanzien uitgesproken verdenking een
verhoogd veiligheidsrisico te zijn. Leander wenste in aanmerking te
komen voor een (tijdelijke) aanstelling in openbare dienst bij het
marine-museum. Het betrof een vertrouwensfunctie omdat uit de
hoofde van die functie ook (mogelijk beperkt) toegang zou zijn tot
een aantal magazijnen en historische objecten op de naastgelegen
marinebasis. Het veiligheidsonderzoek omvatte onder meer onderzoek
van gegevens uit een geheim politieregister van de Nationale
politie raad. Het opnemen van gegevens over Leander geschiedde
hoofdzakelijk op grond van een geheim KB uit 1973, een
instructiebesluit ter uitvoering van het Besluit
Veiligheidsonderzoeken 1969. Voor registratie van gegevens en
verstrekking daarvan zouden in genoemd KB allerlei garanties zijn
ingebouwd ter verzekering van de juistheid. Leander vermoedde dat
zijn verleden (dat is zijn vroegere lidmaatschap van de Zweedse
communistische partij, het deel uitmaken van een links-liberaal
tijdschrift, het tijdens zijn diensttijd actief zijn in de
soldatenvakbond en de Zweedse bond voor bouwarbeiders en het maken
van enkele reizen naar Oostbloklanden) de negatieve uitkomst van
het veiligheidsonderzoek had bepaald.
Het Europees Hof beantwoord de volgende vragen:
A. Whether there was any interference with an Art. 8 right?
It was uncontested that the secret police-register contained
information relating to Mr. Leander’s private life. Both the
storing and the release of such information, which were coupled
with a refusal to allow Mr. Leander an opportunity to refute it,
amounted to an interference with his right to respect to private
life as guaranteed bij Art. 8 .1.
B. Whether the interference was justified?
1. Legitimate aim? Yes, protection of national security.
2. In accordance with law?
a. General principles: Interference must have some basis in
domestic law. Accessible to the individual concerned and its
consequences for him foreseeable. Special context of secret
controls of staff in sectors affecting national security cannot be
the same as in many other fields. Nevertheless (…) the law has to
be sufficiently clear in its terms to give them an adequate
indication as to the circumstances in which and the conditions on
which the public authorities are empowered to resort to this kind
of secret and potentially dangerous interference with private life
(.67, p. 32).
b. Application in the present case: The interference had a valid
basis in domestic law, namely (Besluit Veiligheidsonderzoeken
1969)
Accessable/foreseeable? Ordinance does confer a wide discretion on
the National Police Board as to what information may be entered in
the register. Limited by law (welke info mag worden opgeslagen): No
entry is allowed merely for the reason that a person, by belonging
to an organisation or by other means, has expressed a political
opinion. Information necessary for the special police service and
to be intended to serve the purpose of preventing or detecting
offences against national security, etc. Ordinance contains
explicit and delailed provisions as to what information may be
handed out, the authorities to which information may be
communicated, the circumstances in which such communication may
take place and the procedure to be followed by the National Police
Board when taking decisions to release information. Therefore in
accordance with law.
3. Necessary in a democratic society in the interest of national
security? Pressing social need, proportionate to the legitimate
aim.
In these circumstances, the court accepts that the margin of
appreciation available to the respondant State in assessing the
pressing social need in the present case, and in particular in
choosing the means for achieving the legitimate aim of protecting
national security, was a wide one. (…) there exist adequate and
effective guarantees against abuse. (…) the Government invoked
twelve different safeguards… (zie p. 151-152). Waarbij vooral
door het Hof grote waarde werd gehecht aan: de aanwezigheid van
parlementarirs in de Nationale politie raad (met vetorechten) en
het toezicht van de kant van de Justitiekanselier, de Ombudsman en
de vaste kamer commissie voor Justitie.
The interference to which Mr. Leander was subjected cannot
therefore be said to have been disproportionate to the legitimate
aim pursued.
Ook de verweren met betrekking tot de schending van art. 10 EVRM
(vrijheid van meningsuiting) en art. 13 (effective remedie) slagen
niet.
Voor de volledige uitspraak: zie publications of the European Court
of Human Rights, Serie A, Vol. 116, 26 maart 1987, Straatsburg
1987.