• Buro Jansen & Janssen, gewoon inhoud!
    Jansen & Janssen is een onderzoeksburo dat politie, justitie, inlichtingendiensten, overheid in Nederland en de EU kritisch volgt. Een grond- rechten kollektief dat al 40 jaar, sinds 1984, publiceert over uitbreiding van repressieve wet- geving, publiek-private samenwerking, veiligheid in breedste zin, bevoegdheden, overheidsoptreden en andere staatsaangelegenheden.
    Buro Jansen & Janssen Postbus 10591, 1001EN Amsterdam, 020-6123202, 06-34339533, signal +31684065516, info@burojansen.nl (pgp)
    Steun Buro Jansen & Janssen. Word donateur, NL43 ASNB 0856 9868 52 of NL56 INGB 0000 6039 04 ten name van Stichting Res Publica, Postbus 11556, 1001 GN Amsterdam.
  • Publicaties

  • Migratie

  • Politieklachten

  • Bijlage V – Ldi tegen Zwitserland

    Ldi tegen Zwitserland

    EHRM 15 juni 1992, NJ 1993, 711 m.nt. EAA
    Op 15 maart 1984 informeerde de Duitse politie haar collega’s van
    het kanton Bern, dat een landgenoot in

    gevangenschap 200.000 Zwitserse francs had gevraagd voor de
    aankoop van ongeveer 5 kilogram cocane in Zwitserland. Hierop
    startte de
    rechter-commissaris te Laufen een gerechtelijk
    vooronderzoek. Met toestemming van het Obergericht van het kanton
    Bern en op grond van het Berner Wetboek van Strafvordering beval
    de
    rechter-commissaris de telefoon van de klager af te
    luisteren. Daarnaast besloten de politie te Laufen en een speciale
    drugseenheid, dat een bedigd ambtenaar van de politie van het
    kanton Bern zich zou voordoen als een potentile koper van de cocane
    onder de verzonnen naam Toni. Zij handelden met toestemming van de
    leiding van de kantonale politie en brachten de

    rechter-commissaris te Laufen op de hoogte van hun plan.
    Rechtsvraag:

    Was het aftappen van de telefoon gecombineerd met de
    manipulatie door de undercover agent een inbreuk op Ldi’s recht op
    eerbiediging van zijn privleven in de zin van art. 8 EVRM? Het
    Europees Hof voor de Rechten van de Mens (.39): There is no doubt
    that the telephone interception was an interference with Mr Ldi’s
    private life and correspondence. Such an interference is not a
    breach of this Convention if it complies with the requirements of
    para. 2 of Art. 8. On this point the Court is in agreement with the
    Commission. The measure in question was based on Art. 171b and 171c
    of the Berne Code of Criminal Procedure, which apply – as the
    Federal Court found – even to the preliminary stage of an
    investigation, where there is good reason to believe that criminal
    offences are about to be committed. Moreover, it was aimed at the
    prevention of crime, and the Court has no doubt whatever as to its
    necessity in a democratic society. On the other hand the Court
    agrees with the Government that in the present case the use of an
    undercover agent did not, either alone or in combination with the
    telephone interception, affect private life within the meaning of
    Art. 8. Toni’s actions took place within the context of a real deal
    relating to 5 kg of cocaine. The cantonal authorities, who had been
    warned by German police, selected a sworn officer to infiltrate
    what they thought was a large network of traffickers intending to
    dispose of that quantity of drugs to Switzerland. The aim of the
    operation was to arrest the dealers when the drugs were handed
    over. Toni thereupon contacted the applicant, who said he was
    prepared to sell him 2 kg cocaine, worth 200.000 Swiss francs. Mr
    Ldi must therefore have been aware from then on that he was ingaged
    in a criminal act punishable under Art. (..) and that consequently
    he was running the risk of encountering an undercover police
    officer whose task would in fact be to expose him.

    In short, there was no violation of Art. 8.
    In verband met Ldi’s mogelijkheid getuigen te horen en de beweerde
    schending van art. 6 lid 1 en 3 onder d EVRM overweegt het Europese
    Hof als volgt: In het algemeen vereisen de leden 3 onder d en 1 van
    art. 6 EVRM dat de gedaagde een adequate en behoorlijke gelegenheid
    wordt geboden om een getuige charge te ondervragen en te betwisten,
    ofwel op het moment dat deze zijn verklaring aflegt, ofwel in een
    later stadium van de procedure. I.c. konden of wilden de

    rechter-commissaris noch de rechters ter zitting een
    undercoveragent genaamd Toni als getuige horen (teneinde zijn
    anonimiteit te handhaven en de opsporingsmethoden niet op tafel te
    leggen) en een confrontatie uitvoeren die het mogelijk zou maken de
    verklaringen van Toni tegenover de beweringen van Ldi te zetten;
    bovendien kregen Ldi noch zijn raadsman gedurende enig moment
    tijdens de procedure de mogelijkheid om Toni te ondervragen en
    twijfel te opperen omtrent zijn geloofwaardigheid, hoewel dat
    mogelijk was geweest op een manier dat de veiligheid van Toni en
    zijn inzetbaarheid als undercoveragent bij toekomstige acties
    zouden zijn gewaarborgd. De rechten van de verdachte werden zodanig
    beperkt dat dat de klager geen eerlijk proces had. I.c. was er een
    schending van art. 6 lid 1 juncto 3 sub d EVRM.


    vorige        
    volgende        
    inhoudsopgave en zoeken