7.4 Delta-methode IRT Noord-Holland/Utrecht
7.4.1 Inleiding
Medio 1992 was er contact tussen CID chef Dordrecht Van der
Putten en CID-chef Haarlem Langendoen, waarbij de problematiek van
het invoeren van containers met verdovende middelen aan de orde
kwam. Noot Langendoen zocht een chauffeur om een
container uit de haven te halen. Van der Putten introduceerde
chauffeur M. bij Langendoen. Langendoen verklaart dat chauffeur M.
vanaf 1992 ook daadwerkelijk zijn ingeschreven bij de CID Haarlem.
De commissie heeft dat niet kunnen vaststellen. M. was behulpzaam
bij het binnenhalen van containers voor het IRT. Daarmee was de
Delta-methode voor het IRT begonnen.
7.4.2 IRT Noord-Holland/Utrecht
Oprichting
Vanaf 1987 is begonnen met de vormgeving van interregionale
samenwerking tussen politiekorpsen ter bestrijding van de
georganiseerde criminaliteit. De oprichting van het eerste
interregionale team ging gepaard met de nodige strubbelingen.
Noot Begin december 1988 kwam een convenant tot stand
tussen de samenwerkingsorganen van de deelnemende regio’s, het OM
en het bestuur. Partijen spraken af om een Interregionaal
Rechercheteam (IRT) op te richten ter bestrijding van de
georganiseerde criminaliteit. Er kwam een complexe beheersstructuur
tot stand met verschillende commissies waarin alle betrokkenen een
stem hadden.
- Mevrouw Schmitz :
- Ik moet zeggen dat de verhoudingen zo ongeveer vanaf het
eerste uur moeilijk zijn geweest. Terwijl een ieder gehoopt had op
stevige samenwerking in het belang van de aanpak van de zware
criminaliteit, hebben wij toch tal van praktische moeilijkheden en
onderlinge strubbelingen in de samenwerking gehad.
Noot
In de beheerscommissie werd nooit gesproken over de
opsporingsmethoden die door het IRT zouden worden gebruikt. De
beheerscommissie verdiepte zich niet in hoe het IRT feitelijk
werkte. Noot Vanaf begin 1989 werd begonnen met de
opbouw van het IRT. Lith, commissaris te Utrecht, werd aangewezen
als teamleider voor het IRT. Augusteijn werd chef CID van het IRT.
Daarbij werd samengewerkt met de CID Kennemerland, vanaf 1991 onder
leiding van Langendoen. De verhouding tussen de CID Kennemerland en
de CID van het kernteam was onduidelijk.
- De heer De Graaf:
- Maar de heer Augusteijn was toch niet uw chef?
- De heer Langendoen:
- Normaal gesproken niet omdat dit twee aparte organisaties
zijn, maar in deze constructie wel. - De heer De Graaf:
- Is dat ooit zo afgesproken?
- De heer Langendoen:
- Dat is zo afgesproken met de heer Lith. Noot
Officier van justitie Franken van Bloemendaal werd belast met het
dagelijkse justitile gezag over het IRT. Hij werd op 21 mei 1992
opgevolgd door de Alkmaarse officier van justitie Van Riel. In
december 1992 kreeg de Haarlemse officier van justitie, Van der
Veen, het gezag over het IRT. Toen werd opening van zaken
gegeven: - De heer Koekkoek:
- (…) U heeft zelf als CID-chef van Kennemerland de methode
besproken met de IRT-officier? - De heer Langendoen:
- Nee, met de heer Van der Veen, op het moment dat de heer Van
der Veen kwam. En omdat de heer Van der Veen uit Haarlem kwam, heb
ik heel nadrukkelijk de methode met alle ins en outs, inclusief de
namen van de informanten met hem besproken. Maar in het
traject daarvoor hebben de heer Van Riel en de heer Van Bloemendaal
niet zelf aan dat gesprek deelgenomen. Noot
In de periode 1989-1992 wist het IRT verschillende zaken succesvol
af te ronden.
Kolibrie-affaire
Vanaf eind 1992 volgden opmerkelijke gebeurtenissen elkaar snel
op. De zogenoemde Kolibrie-affaire belastte de interne verhoudingen
binnen het IRT en tussen het IRT en de Amsterdamse recherche. Deze
affaire hield in dat het Amsterdamse parket meende dat
IRT-teamleider Lith informatie had achtergehouden voor het OM en
voor het team van de douanerecherche die een onderzoek deden dat
overlap bleek te hebben met het onderzoek van het IRT.
- De voorzitter:
- …. U heeft het over de zogenaamde
Kolibrie-affaire? - De heer Valente:
- Ja.
- De voorzitter:
- Dat speelt begin 1993. Wat is daar volgens u
misgegaan? - De heer Valente:
- Je ziet dat daar toch een meningsverschil ontstaat tussen
twee teams over een grote partij verdovende middelen. Ik laat in
het midden wie er gelijk had. - De heer De Graaf:
- Een politieteam en een FIOD-team?
- De heer Valente:
- Ja. Je ziet dat er een gebrek aan communicatie ontstaat. De
informatie wordt gewoon niet op een gezonde manier van het ene team
naar het andere team doorgegeven. Daardoor ontstaan er problemen.
Dat zie ik, ook meer in zijn algemeenheid… - De heer De Graaf:
- Ook nu nog?
- De heer Valente:
- Ook nu nog is er een gebrekkige communicatie.
Noot De commissie-Wierenga concludeert dat teamleider
Lith niets te verwijten viel. De commissie-Wierenga was van oordeel
dat de positie van de heer Lith langer dan nodig omstreden is
gebleven, hetgeen zijn weerslag heeft gehad op het functioneren van
het IRT in die periode en ook de verdere ontwikkeling nadeling
heeft benvloed. Noot In een persoonlijke brief
verwoordde de burgemeester van Haarlem, Schmitz, haar ongenoegen
met deze gebeurtenissen:Ik vind het uitermate treurig, om niet te
zeggen schandelijk dat een en ander zo is gelopen. De interne
gevechten binnen het openbaar ministerie, tussen openbaar
ministerie en team en ook tussen politie onderling belemmeren op
deze wijze de bestrijding van de zware criminaliteit en dat in het
ressort Amsterdam. NootToestemming procureur-generaal
Het was onduidelijk wie binnen het OM, boven de IRT-officier van
justitie, verantwoordelijk was voor het IRT: de hoofdofficier van
justitie in Haarlem of Amsterdam of de procureur-generaal. IRT
officier van justitie Van der Veen ging naar de procureur-generaal
voor toestemming voor het gebruik van een methode. In januari 1993
gaf procureur-generaal Van Randwijck toestemming voor de invoer van
130 kilo cocane op voorstel van de IRT-leiding en officier van
justitie Van der Veen. Het gebruik van deze methode zou
noodzakelijk zijn om voldoende bewijs tegen een bepaalde doelgroep
van het IRT (de erven Bruinsma) te verzamelen. Van der Veen zegt
hierover:
- De voorzitter:
- (…) U gaat naar de procureur-generaal omdat u twijfel
heeft over het doorlaten van harddrugs. - De heer Van der Veen:
- Ja, ik wilde aftasten of de politieke dekking goed
was. - De voorzitter:
- U had geen twijfel over de juridische haken en ogen
daaraan? - De heer Van der Veen:
- Neen. (…)
- De heer Van der Veen:
- Door dit soort ervaringen in de praktijk komen er wat
piketpalen in je geest te staan. Noot De procureur-generaal
verklaart over deze bijeenkomst: - De heer Van Randwijck:
- Er is gesproken over – laat ik het zo omschrijven –
handelingen met betrekking tot 130 kilo. Ik besefte daarbij heel
goed dat het risico dat het op de vrije markt zou komen meer dan
gemiddeld aanwezig was. - De heer Koekkoek:
- Heeft u toen enig verband gelegd met de richtlijn over
infiltratie? - De heer Van Randwijck:
- Nee. Dat heb ik niet gedaan.
- De heer Koekkoek:
- Met enige andere richtlijn van het openbaar
ministerie? - De heer Van Randwijck:
- Nee. Noot Op deze wijze werd bewust het
risico genomen dat de partij cocane in het milieu terecht zou
komen. Van Randwijck lichtte de minister van Justitie hierover niet
in. De operatie is uiteindelijk niet doorgegaan. Hieronder zal
blijken dat de toestemming van de procureur-generaal nadrukkelijk
niet het doorlaten van grote hoeveelheden softdrugs betrof.Driehoek Amsterdam
Vanwege de moeizame beheers- en gezagsverhoudingen ten aanzien van
het IRT werd in maart 1993 besloten de gezags- en
beheersverantwoordelijkheid over te hevelen naar de Amsterdamse
hoofdofficier, korpschef en burgemeester. Noot Vanaf 1
juni 1993 werd de Amsterdamse driehoek daarmee verantwoordelijk
voor het functioneren van het IRT. Noot
De Amsterdamse driehoek was in juni 1993 niet op de hoogte van
de methode die door het IRT werd gebruikt. De korpschef en de
hoofdofficier zeggen hierover het volgende:
- De voorzitter:
- (…) Wat wist u op 1 juli? Wat wist u van het onderzoek?
Wat wist u van de methode? En wat wist u op 23 augustus? Want u was
wel verantwoordelijk. - De heer Nordholt:
- Zeker. Op 1 juli wist ik waar het onderzoek over zou gaan,
namelijk de erven-Bruinsma. Inhoudelijk was ik er dus van op de
hoogte dat dat onderzoek liep. Op 1 juli was ik niet op de hoogte
van welke methode dan ook. Noot - De heer Vrakking:
- Ik heb gevraagd wat er speelde. En dat was een onderzoek; en
dat liep. - De voorzitter:
- Aan wie heeft u dat toen gevraagd?
- De heer Vrakking:
- Aan de heer Van Capelle, die namens mij daar de teamleider,
althans de kernteam-officier, de IRT-officier, was. - De voorzitter:
- En aan hem heeft u gevraagd: wat speelt er?
- De heer Vrakking:
- Wat voor onderzoek is het en hoe loopt het? Nou, het was een
groot onderzoek. Hij heeft mij iets uitgelegd over de bovenlaag en
de onderlaag en waar zij mee bezig waren. Maar niet wat wij nu
weten, nee. - De voorzitter:
- Dat begrijp ik wel, maar wat heeft hij u toen precies
gezegd? - De heer Vrakking:
- Hij heeft, zeg maar, de doelgroepen genoemd. Hij heeft ook
gezegd dat men bezig was met rechercheren. - De voorzitter:
- En niets over de specifieke methoden?
- De heer Vrakking:
- Nee. Ik had niet eens het duistere vermoeden dat een
dergelijk specifieke methode bestond. Dat was vrij uniek, zou ik zo
zeggen. Noot
Met de overheveling naar Amsterdam nam Van Kastel, commissaris te
Amsterdam, de leiding van het IRT over. Pas eind september 1993
trad hij aan als full time teamleider. Van een overdacht van
lopende zaken door Lith aan Van Kastel is geen sprake geweest. De
verhoudingen tussen deze politiefunctionarissen waren verstoord.
Van Capelle, officier van justitie te Amsterdam, nam het gezag over
het team over per 25 juni 1993. Van der Veen lichtte Van Capelle
wel in over de gehanteerde methode en de positie van de informant
daarin.
- De voorzitter:
- Mogen wij dan gaan naar 25 juni 1993? Dan heeft u een
bespreking met de heer Van der Veen. Die legt u de CID-fase van het
Delta-onderzoek uit. Wat legt de heer Van der Veen u precies uit
over de werkmethode? - De heer Van Capelle:
- Wat de heer Van der Veen mij over de methode heeft
uitgelegd, komt er in essentie op neer dat het betrof de
constructie waarbij een informant door het kunnen aannemen
van steeds belangrijker opdrachten van een criminele organisatie
voor die organisatie in belang zou groeien. Daardoor zou hij
uiteindelijk niet alleen zicht kunnen krijgen op wie er in de top
van de organisatie zat. In het algemeen, en hier ook, werkt het zo
dat naarmate de opdrachten belangrijker worden er hogere mensen in
de criminele organisatie mee belast zijn. Die gaan zich er dan mee
bemoeien. Het was ook de bedoeling hem zover te laten doorgroeien,
dat wij door het softdrugstraject heen zouden kunnen groeien, om
het zo te zeggen, om in de harddrugs terecht te komen. - De voorzitter:
- Hij heeft u toen al uitgelegd dat dit de bedoeling
was? - De heer Van Capelle:
- Ja! Noot De Amsterdamse officier van justitie
Wortel werd in het voorjaar 1993 verzocht om op te treden als
zaaksofficier van justitie voor het IRT. - De heer Wortel:
- (…) Voorts bleek mij dat gekozen was voor – weer iets
modieus – een methodiek en die methodiek hield in dat als de
informant kwam met het bericht: ik ben weer benaderd en weet dat
er weer een partij moet komen, de politie daarvan in kennis werd
gesteld en in overleg met de leiding van het IRT werd bezien
of het voor het onderzoek van waarde zou zijn als men de bewuste
hoeveelheid verdovende middelen liet komen en die onder
observatie hield. Men kon die partij dan eventueel registreren
en zien wat er verder mee gebeurde. Ik heb toen heel goed begrepen,
dat het in verband met de veiligheid van de bron in ieder geval
niet mogelijk zou zijn om rechtstreeks in de omgeving daarvan in te
grijpen en dat afhankelijk van de omstandigheden van het geval, het
zeer wel denkbaar zou zijn, dat zulke partijen of delen daarvan
niet in de tweede of derde hand in beslag genomen konden worden en
dat die dus ongemoeid gelaten zouden moeten - worden. (…) Devoorzitter:
- Kende u de specifieke rol van de CID-Kennemerland?
- De heer Wortel:
- Nee. Ik weet dat het informatieve contact gerund werd door
wat toen nog de RCID-Haarlem heette. Van wat verder in de loop van
de jaren 1994 en 1995 als geruchten of mededelingen met zekerheid
bekend is geworden, was ik niet op de hoogte. - De voorzitter:
- Had u dat moeten weten?
- De heer Wortel:
- Ja. Noot De stand van zaken was dat bepaalde
officieren van justitie wel op de hoogte waren van de hoofdlijnen
van de methode, maar de leden van de Amsterdamse driehoek niet.Methode
Teamleider Van Kastel ontdekte eind oktober 1993 dat binnen het IRT
een methode werd gehanteerd waarvoor hij geen verantwoordelijkheid
wenste te dragen. Op het moment dat Van Kastel van de methode
hoorde, gaf hij CID-chef Augusteijn de opdracht de methode te doen
stoppen. In het weekend van 6 en 7 november 1993 lichtte Van Kastel
het lid van de korpsleiding Amsterdam-Amstelland die belast was met
recherchezaken, Van Riessen, in. Maandag 8 november informeerden
Van Kastel en Van Riessen de korpschef van Amsterdam, Nordholt.
- De voorzitter:
- Wat begreep u op dat moment?
- De heer Nordholt:
- Ik begreep dat men in het onderzoek dat door het IRT
werd verricht een informant/infiltrant
runde, dat die man kon en moest groeien in het milieu, dat hij
in dat verband in de gelegenheid werd gesteld, duizenden kilo’s
softdrugs ons land binnen te brengen, dat er inmiddels een
bestelling was gedaan voor 5.000 kilo cocane, waarbij een aantal
partijen eerst zouden komen als proefzendingen die zouden worden
doorgelaten. Dat was de eerste keer dat ik dat woord hoorde. Ik
kreeg ook te horen – dat is erg belangrijk, want ik heb die vraag
gesteld omdat ik het in eerste instantie niet begreep – dat de man
die dat deed ook de verdienste mocht houden.
Noot
Van Kastel schreef diezelfde dag een nota over de gebruikte
methode. Noot Nordholt en Van Riessen gingen
onmiddellijk naar hoofdofficier van justitie Vrakking, en later ook
naar procureur-generaal Van Randwijck, om hen in te lichten over de
gebruikte methode.
- De heer Van Riessen:
- (…) Wat ik gemeld heb aan de heer Vrakking, is het
volgende. Er is sprake van een drugslijn waar de politie onder
regie van het openbaar ministerie leiding aan geeft. U moet dat zo
zien dat er als het ware een deal is gesloten tussen politie en
openbaar ministerie en informant dan wel informanten,
met enerzijds de toestemming aan de informant vanuit de
overheid om zijn dan wel haar drugslijn onder dekking van die
overheid te organiseren dan wel in stand te laten (het kon zijn dat
die al bestond), en anderzijds als tegenprestatie een informant
die groeit in een organisatie en uiteindelijk de politie
informatie levert. Als het zo wordt bekeken – zo heb ik het ook
verteld aan de heer Vrakking – is er op dat moment ook over geld
gesproken, omdat dit een vast gegeven is. De informant mag
onder regie van de overheid, met de inbouw van een bypass en al die
dingen die erbij horen, gewoon zijn drugslijn runnen. Die drugslijn
kan gebruikt worden voor de Delta-operatie, maar ook voor andere
operaties. Noot
Vrakking en Van Randwijck waren niet op de hoogte van het gebruik
van deze methode. Hoewel procureur-generaal Van Randwijck in
januari 1993 toestemming had gegeven voor een vergelijkbare
methode, namelijk het doorlaten van harddrugs, was toen niet
gesproken over deze zaak. Met hem was door de IRT-officieren van
justitie Van der Veen of Van Capelle niet gesproken over het
doorlaten van softdrugs. Van der Veen en Van Capelle hadden
zelfstandig toestemming voor deze methode gegeven.
- De heer Koekkoek:
- Het doorlaten van harddrugs in een behoorlijke hoeveelheid
kon onder omstandigheden. Het was dan zeker mogelijk om behoorlijke
hoeveelheden softdrugs door te laten. Dat is dan toch uw
referentiekader? - De heer Van der Veen:
- Ja, maar de causaliteit die u nu in uw vraagstelling legt,
vind ik wat te strak. Maar zo werkt het wel een beetje door.
Noot
Later die dag werden ook minister van Justitie Hirsch Ballin en
burgemeester van Amsterdam Van Thijn ingelicht.
- De heer Van Thijn:
- Bij mij vervoegden zich de heren Vrakking en Nordholt. Zij
zeiden: wij hebben een ernstig probleem, wij runnen een
druglijn. - De voorzitter:
- Niet een cokelijn? Een druglijn?
- De heer Van Thijn:
- Wij runnen een druglijn en er is een grote partij cocane
onderweg. De heer Vrakking zei bij die gelegenheid: daar wens ik
als bevoegd gezag geen verantwoordelijkheid voor te dragen. De heer
Nordholt zei: dat geldt ook voor mij. Noot
Naar aanleiding van deze meldingen werd besloten tot een orinterend
onderzoek door de rijksrecherche, dat enkele dagen later weer werd
ingetrokken. Op 17 november 1993 had een ressortsvergadering van
alle hoofdofficieren van justitie in het ressort Amsterdam en de
procureur-generaal plaats. De hoofdofficieren verschilden van
mening over de te volgen procedure. De gemoederen liepen hoog op
tijdens deze vergadering. Vrakking liep boos weg. In de vergadering
werd niet gesproken over de inhoud van de methode. Vrakking besloot
de volgende ochtend dat hij niet langer de verantwoordelijkheid
voor het IRT wenste te dragen. Het IRT maakte gebruik van
opsporingsmethoden die hij weigerde te aanvaarden. Op 26 november
1993 liet Van Riessen aan Langendoen weten dat gestopt diende te
worden met de methode. De Amsterdamse driehoek had daartoe besloten
in een vergadering van 22 november 1993. Noot
- De heer De Graaf:
- Maar er zijn na 26 november toch nog allerlei containers
binnengekomen? - De heer Nordholt:
- Dat zeg ik u: je kunt wel zeggen dat je wilt dat het niet
meer gebeurt, maar de containers kwamen binnen; enerzijds had je
het stopzetten van de methode, maar anderzijds kwam de argumentatie
dat de zaak door moest lopen, omdat anders de informanten in
gevaar zouden komen. Noot
Op 1 december werd op het ministerie van Binnenlandse Zaken een
bespreking gehouden met de beide ministers om te bezien hoe verder
te handelen. De uitkomst van deze bespreking is op verschillende
manieren uitgelegd. Minister van Justitie Hirsch Ballin meende dat
er een voorstel zou komen voor herstructurering van het IRT. Ook
Van Randwijck was die mening toegedaan. Minister van Binnenlandse
Zaken Dales stelde daar dat het team tot de grond toe moet worden
afgebroken. De Amsterdamse driehoek meende dat besloten was het IRT
te ontbinden. Noot
Op 7 december 1993 werd via een persbericht bekend gemaakt dat
het IRT werd opgeheven. Voor de consternatie die de opheffing van
het IRT tot gevolg had, verwijst de commissie naar het rapport van
de commissie-Wierenga. De commissie geeft hier enkele citaten uit
de openbare verhoren die de problematiek rond de opheffing
illustreren.
- De heer Koekkoek:
- (…) In een periode waarin u ziek bent, neemt u kennis van
de opheffing van het IRT via het persbericht en het
krantebericht. Wat was uw eerste reactie daarop? - Mevrouw Schmitz:
- Via het persbericht, via het krantebericht en het
telefoontje van de heer Straver dat ik indertijd kreeg. Tijdens de
weken waarin ik ziek was, heeft hij mij absoluut niet lastig
gevallen, maar toen was hij dusdanig geschokt dat hij mij wel
degelijk heeft opgebeld. Ik was ook geschokt. Ik heb daar geen
ander woord voor. Ik was buitengewoon boos. - De heer Koekkoek:
- In welke termen uitte u uw boosheid?
- Mevrouw Schmitz:
- Ik weet niet eens of ik mij geuit heb, maar ik heb minstens
gedacht het is ze toch gelukt. U moet zich dat een beetje
voorstellen in het licht van jaren lang werken en erin geloven dat
wij met elkaar de criminaliteit moesten aanpakken. Je ziet dat het
niet goed van de grond komt. Je hebt dan, na al die strubbelingen,
een nieuwe koers zien ontstaan. Je gelooft daarin. Je denkt dat het
nu dan wel goed gaat. En dan hoor je een half jaar later dat het is
opgeheven, dat het is afgelopen met die zaak. Dan heb je echt het
gevoel dat je voor niks hebt gewerkt. Noot - De voorzitter:
- Kunt u om de zaak helder te houden even kort, in minder dan
anderhalve minuut, een aantal dingen verklaren? Wat is er volgens u
op de beroemde vergadering op 1 december 1993, waar in ieder geval
geen notulist aanwezig was, gebeurd? Wilt u daarna ingaan op het
persbericht? Daarna wordt u minister en dan geeft u daar weer een
oordeel over, namelijk op 26 januari 1994. Wilt u die drie dingen
op een rij zetten? - De heer Van Thijn:
- Ja. Ik zal het heel kort doen. Op de vergadering van 1
december op het departement van Binnenlandse Zaken in Den Haag – er
was geen notulist – heb ik aan de minister van Justitie gevraagd of
hij de mening van de hoofdofficier deelde, namelijk dat deze
methode ontoelaatbaar is. Het antwoord daarop was ja. Dat was in
tien seconden afgehandeld. Toen zei ik: dan weet ik genoeg. Het
tweede onderwerp was: als wij de methode stopzetten – en er is
besloten om de methode stop te zetten – wat betekent dit dan voor
het IRT? De mening van de toenmalige minister van
Binnenlandse Zaken, die heel dominant aanwezig was, is algemeen
bekend: afbreken die hap. Wij hebben toen uitdrukkelijk de vraag
besproken of je die methode kon stopzetten zonder het team op te
heffen. Dat is uitdrukkelijk besproken. Door de politie werd daarop
meegedeeld dat dit het enige lopende onderzoek was en dat alles een
uitvloeisel was van het Delta-onderzoek. Zij deelde mede dat zij de
mensen, die vanaf die dag werkloos waren, in ieder geval terug
moest sturen naar de kazernes. Toen legde de heer Nordholt zijn
plan op tafel voor de aanpak in de toekomst en toen heeft de
minister van Justitie gezegd: dat wil ik wel eens op papier zien.
En daar had hij groot gelijk in. Dat is wat er is gebeurd. Ik kan u
trouwens inmiddels een brief overhandigen die ik tussen de stukken
vond naar aanleiding van de vergadering op 1 december. Daaruit
blijkt, dat de opheffing van het team in ieder geval voor
Binnenlandse Zaken een uitvloeisel was van die vergadering. Wij
hebben toen zelfs nog even gesproken over de publiciteit: als de
heer Van Riessen in de komende dagen de mensen van het IRT
meedeelt dat zij per 1 januari terug moeten naar hun korpsen van
herkomst, dan zullen wij dat toch ook in de publiciteit moeten
brengen, want er zal een deining ontstaan onder die mensen. Dat was
de aanleiding om te overwegen. Het is niet die avond beslist, maar
het was wel een logisch gevolg van de beslissingen die daaraan
voorafgaan, om een persbericht uit te brengen. - De heer Koekkoek:
- Als je vraagt om nieuwe voorstellen, is het dan niet
verstandig om oude schoenen pas weg te gooien als je nieuwe
hebt? - De heer Van Thijn:
- Dat is heel verstandig, maar de mensen van het IRT
moesten genformeerd worden over hetgeen er ging gebeuren. Zij
moesten namelijk ophouden met werken. Als je nog geen nieuwe
schoenen hebt midden laten? Je kunt in deze mediatijd toch niet
verwachten dat de pers het niet merkt als je zo’n ingrijpende – wij
hadden ze wel, maar de minister wilde de zaken eerst op schrift
hebben – dan kun je dat toch niet in het beslissing neemt en
iedereen zo op tilt slaat? Wij hebben dus gemeend, dan maar zelf
een persbericht te moeten geven. - De heer Koekkoek:
- Voor de opheffing van het team?
- De heer Van Thijn:
- Ja.
- De voorzitter:
- Dat gebeurt 7 december. De gezagscrisis wordt daarin niet
genoemd. Dat hebben wij allemaal kunnen zien en dat staat ook in
het rapport-Wierenga beschreven. Er was natuurlijk wel een
gezagscrisis. - De heer Van Thijn:
- Ja. Ik heb mij nooit zo kunnen opwinden over de vraag of het
nu om een gezagscrisis of om de opsporingsmethode ging.
Noot - De heer De Graaf:
- U zegt dat het team had kunnen blijven bestaan, als de
methode was opgeheven. - De heer Nordholt:
- Als de methode zou zijn gestopt, als er helderheid zou zijn
geweest dat wij daarvoor geen verantwoordelijkheid konden nemen,
als volstrekt helder zou zijn geweest dat de zaak moest worden
afgebouwd en omgebogen, dan was het team niet ontbonden. Wij zijn
niet op 8 november naar mijnheer Vrakking gegaan om het team te
ontbinden. Wij zijn ook niet naar de procureur-generaal gegaan om
dat te doen. Zelfs in de situatie van 1 december had het nog anders
gekund als men het anders had gewild. Noot - De heer Koekkoek:
- Voorzitter, ik stel voor, dat wij overgaan naar begin
december 1993. Wat was volgens u, mijnheer Wiarda, naar uw huidig
inzicht de belangrijkste reden voor opheffing van het IRT
Noord-Holland/Utrecht? - De heer Wiarda:
- De belangrijkste reden… Ik moet u zeggen, dat ik afgelopen
zondag het rapport Wierenga nog weer eens van voor tot na heb
gelezen. Het is een vraagstuk dat mij voortdurend heeft
beziggehouden. Ik ben er niet uit. Ik had mij op deze vraag
geprepareerd. Ik wil er het volgende over zeggen. Ik denk dat het
te maken heeft met het falen van de politile en justitile
organisatie. Het falen in termen van: praat men goed met elkaar;
bestaat er voldoende vertrouwen in elkaar; weet men elkaar
voldoende te vinden op momenten dat het moeilijk is en er snel
moeilijke beslissingen genomen moeten worden. Als u, zoals Wierenga
het ook beschreven heeft, de historie bekijkt van ons gezamenlijk
team dan ziet u dat er op dat terrein voortdurend struikelpartijen
zijn geweest. Noot
Ook ongeveer twee jaar na de opheffing blijkt dat de betrokken
hoofdrolspelers een verschillende lezing blijven geven van de
redenen die geleid hebben tot de opheffing van het IRT. Duidelijk
is dat de gewraakte methode niet zonder meer had hoeven te leiden
tot de opheffing van het team.
Methode
De informatie die op basis van de Delta-methode was verzameld,
mocht niet meer gebruikt worden. In een ressortsvergadering eind
1993 – begin 1994 is dat volgens hoofdofficier De Beaufort van
Haarlem besloten. De procesrisico’s van het gebruik van deze
informatie werden te groot geacht. Noot
- De heer Dros:
- …. Op enig moment is de knoop doorgehakt in een
ressortvergadering OM en is gezegd: er wordt gestart met een nieuw
onderzoek en alle informatie uit het oude Delta-onderzoek is niet
beschikbaar voor het nieuwe onderzoek. - De heer De Graaf:
- Dus de boeken zijn dichtgedaan en de dossiers zijn
weggehaald? - De heer Dros:
- De boeken zijn dichtgegaan. De dossiers zijn voor een deel
vernietigd, voor een deel bestaan ze nog. Noot - De heer Vos:
- Ik ben gefrappeerd door het feit dat mijnheer De Beaufort
nauwelijks weet wat de inhoud van het IRT-archief was. U heeft er
wel gezamenlijk een besluit over genomen. U heeft ook een
kernteam gerfd dat weer aan het werk is getogen en mogelijk
gebruik zou kunnen maken van delen van de informatie. Maar u heeft
zich niet bemoeid met de inhoud; dat was voor u onbelangrijk. Hoe
kunt u gezamenlijk met de PG’s een besluit nemen zonder enige
kennis te dragen van de inhoud? - De heer De Beaufort:
- Uw vraag ligt voor de hand. Maar het uitgangspunt was dat
het in zijn totaliteit onbruikbaar was geworden. Dat nieuwe team
moest echt met een volstrekt schone lei beginnen. Inhoud betekent
altijd papier: processen-verbaal. Als je daar een proces-verbaal
uit zou halen en het alleen maar zou lezen, dan word je daarmee
belast. Het eruit halen en overbrengen naar een nieuw team
veroorzaakt de problemen waar ik zojuist op wees. - De voorzitter:
- Waarom was het nu besmet?
- De heer De Beaufort:
- Door de lading die het in zijn totaliteit had gekregen. De
methodiek was buitengewoon omstreden. Wierenga heeft er weliswaar
een oordeel over gegeven, maar de methodiek bleef omstreden. Wij
hebben allemaal gemerkt, ook in zaken die daarna in Amsterdam
hebben gediend, welke complicaties die veroorzaakte. Getuigen
moesten komen en dergelijke. Dus: daar maar even niet aan
komen. Noot
Mogelijk belangrijke informatie over de daders van de moord op de
drugshandelaar Van der Heiden in Alkmaar
op 10 april 1993 kon hierdoor niet gebruikt worden.
- De heer De Graaf:
- Betekent dit dat er naar uw oordeel informatie in de
IRT-archieven zit die, na het opheffen van het IRT, dus na
de beslissing daarover van de ressortsvergadering, niet meer kan
worden gebruikt, terwijl daarmee potentieel een moord kan worden
opgelost? - De heer Van der Veen:
- Ja, dat is de consequentie. Noot
Corruptiebeschuldigingen Amsterdam
Vrijwel onmiddelijk na de opheffing van het IRT op 7 december 1993
werden corruptiebeschuldigingen geuit in de richting van de politie
van Amsterdam. Er bestond een lijst van achttien
corruptie-incidenten binnen de Amsterdamse politie, die was
opgesteld door de CID-chef van het IRT, Augusteijn. In een artikel
in het NRC Handelsblad van 22 januari 1994 werd gemeld dat
corruptie binnen de Amsterdams politie de werkelijke reden was voor
de opheffing van het IRT.
- De heer Koekkoek:
- Mijnheer Wiarda, op 22 januari 1994 verschijnt er een
bericht op de voorpagina van NRC Handelsblad. Volgens dat bericht
zegt u, dat een bepaalde vorm van corruptie de ware reden is
voor de opheffing van het IRT. Die vorm van corruptie
bestaat dan in het lekken uit het Amsterdamse korps naar
criminele organisaties. Bent u nog steeds die mening toegedaan, dat
dat de ware reden was? Bent u nog steeds de mening toegedaan dat
dat de ware reden was? - De heer Wiarda:
- De publikatie in de NRC is voor rekening van degene die haar
geschreven heeft. Het was geen interview; ik ben daar niet aan het
woord op enige manier. Het is informatie die uit het circuit van
autoriteiten stukje bij beetje is opgebouwd. Ik was nadat men ons
gezamenlijk team had opgeheven verwoestend kwaad. - De heer Koekkoek:
- Verwoestend kwaad?
- De heer Wiarda:
- Verwoestend kwaad, ja. Ik moet dat bekennen.
- De heer Koekkoek:
- Dat klinkt erg dreigend.
- De heer Wiarda:
- Ik moet erkennen dat ik zelden in mijn ambtelijke loopbaan
zo gemotioneerd ben geweest als toen. Na alles wat wij gedaan
hadden, na alles wat je ook persoonlijk hebt afgezien om het voor
elkaar te krijgen en waarbij je steeds weer stapjes hebt terug
gedaan om geen irritaties op te wekken, enzovoorts, enzovoorts, na
alles wat onze mensen erin hebben gedaan, wat Van Baarle en Lith en
mevrouw Vos en mevrouw Schmitz daarin hebben gedaan om het hele
geval goed van de grond te krijgen…) - De heer Koekkoek:
- Maar u komt wel uit bij de corruptie, h?
- De heer Wiarda:
- Ja, ja. Maar ik wil eerst zeggen waarom ik zo ongelooflijk
gefrustreerd was daarover. Ik heb mij daar toen geweldig woedend
over uitgelaten in allerlei richtingen en op allerlei plaatsen.
Begin januari zijn er de nieuwjaarsrecepties waar allerlei
gesprekken over actuele toestanden plaatsvinden en ik heb daar
dingen gezegd als: je houdt het toch niet voor mogelijk dat het nu
is opgeheven; de methode kan niet de echte reden zijn – dat heb ik
dus toen gezegd – er moet meer achter zitten; zitten er mensen in
de klem waarbij mensen dingen van elkaar weten die men graag
verborgen wil hebben op grond waarvan men het noodzakelijk vind om
van dat team af te geraken? Het was niet goed van mij dat ik dat zo
heb opgeroepen, dat ik dergelijke discussies heb opgeroepen. Er
ging natuurlijk wel enig geruis. Bij de oprichting van het team
waren lekken een heel belangrijke overweging om tot een gesloten,
krachtig team te komen. Onderweg heeft dat team een aantal
belangrijke corruptie-onderzoeken gedaan. Er lag toen in de
besprekingen die wij onmiddellijk na de opheffing met de vier
andere korpschefs voerden, een serie indicaties… - De voorzitter:
- De zogenaamde map van Augusteijn?
- De heer Wiarda:
- Ja, de achttien gevallen. En als je die indicaties gaat
onderzoeken, dan leidt natuurlijk geen ervan tot een zaak. Je kunt
dan concluderen dat al die indicaties er niet hadden mogen zijn,
maar dat bestrijd ik. Die indicaties waren indicaties. Dat je op
grond van die indicaties niet tot een bewijsconstructie komt, is
een andere zaak en ik erken dat je op grond daarvan niet in het
openbaar al te fel te keer mag gaan over wat nu wel de ware reden
zou kunnen zijn. Ik had dat toen niet zo moeten doen. - De heer Koekkoek:
- Dus u betreurt het dat u aanleiding hebt gegeven tot die
publikatie? - De heer Wiarda:
- Ja, u wrijft het er nog maar weer even verder in. Ja,
dus! Noot Procureur-generaal te Amsterdam Van
Randwijck kondigde vervolgens een rijksrecherche-onderzoek aan naar
de corruptiebeschuldigingen. Dit was aanleiding voor een felle
confrontatie tussen de procureur-generaal en de korpschef in
Amsterdam. - De heer Koekkoek:
- Ik wil met u verdergaan over de sturing die het openbaar
ministerie aan de politie kan geven. Ik wil beginnen met een
incident uit januari 1994, waarbij u geconfronteerd wordt
met
corruptiebeschuldigingen aan het adres van de Amsterdamse
politie. U wilt een rijksrecherche-onderzoek instellen en heeft
daarover contact met de heer Nordholt. U heeft zelf gezegd hoe dat
gesprek verliep. De heer Nordholt zei namelijk dat als u dat zou
doen, hij naar de minister zou stappen, een persconferentie zou
geven en hij zei daarnaast, ik citeer: Ik haal je integraal door.
Was deze wijze van omgaan met u voor u geen aanleiding om naar de
minister te stappen en te zeggen: hij eruit of ik eruit?
- De heer Van Randwijck:
- Ja. Het probleem was alleen dat de minister niet te bereiken
was. Ik hem geprobeerd hem te bereiken. Hij zat op dat moment – als
ik het mij goed herinner – bij een partijcongres in de Veluwe. Ik
heb hem dus niet kunnen bereiken. Daarnaast is het zo dat het
onderzoek wel gewoon is doorgegaan. - De voorzitter:
- U kunt het natuurlijk ook een dag later zeggen.
- De heer Van Randwijck:
- Ja, maar het onderzoek is wel doorgegaan in de richting van
die beschuldigingen. - De heer Koekkoek:
- Zeker, zeker. Ik gebruik het als voorbeeld hoe moeilijk het
kan zijn voor het openbaar ministerie om leiding te geven aan de
politie als de ondergeschikten, want ook de heer Nordholt is een
ondergeschikte, zo met het gezag omgaat. - De heer Van Randwijck:
- Kijk. Ik ben een jaar of tien hoofdofficier in Den Haag
geweest. Zeker als je op een wat, laat ik zeggen, amicale toon met
elkaar omgaat… - De heer Koekkoek:
- Dit was niet amicaal.
- De heer Van Randwijck:
- Nee, laat ik zeggen dat zeker als je normaal met elkaar
omgaat, je weleens stevige dingen tegen elkaar pleegt te zeggen.
Dat hoeft overigens geen enkele aanleiding te zijn tot beschadiging
van de persoonlijke verhoudingen. In dit verband heb ik het
eigenlijk nogal verbijsterend gevonden. Er gebeurde echter wel wat
ik wilde: het recherche-onderzoek ging gewoon door. - De heer Koekkoek:
- U heeft het naast u neergelegd?
- De heer Van Randwijck:
- Ja, ik heb het naast mij neergelegd.
- De heer Rabbae:
- Maar als u de minister toen had kunnen bereiken, zou u dan
inderdaad gezegd hebben hij eruit of ik eruit? - De heer Van Randwijck:
- Dat zou ik nooit gezegd hebben, want er zijn belangrijker
redenen om op te stappen. Noot - De voorzitter:
- (…) U zegt tegen de heer Van Randwijck als hij een
rijksrechercheonderzoek zou willen instellen: als je dat doet, bel
ik de minister, dan is het oorlog, ik beleg een persconferentie en
trek jou integraal door. Zijn die woorden juist? - De heer Nordholt:
- Nee.
- De voorzitter:
- Die zijn niet juist.
- De heer Nordholt:
- Die zijn niet juist.
- De voorzitter:
- Wat hebt u wel gezegd? (…)
- De heerNordholt:
- Die kwalificaties zou u niet direct uit mijn mond horen. Ik
ben boos geworden en ik heb tegen hem gezegd: ik vind dat niet
juist. In de eerste plaats, als iemand weet dat de ontbinding van
dit team niets met
corruptie te maken heeft, dan ben jij het wel. Op het moment dat
iemand ons van corruptie beschuldigt en zegt dat de
ontbinding van het team te maken heeft met corruptie tot in
de hogere regionen van het korps – ik geloof dat daarmee de
rechercheleiding werd bedoeld – dan vind ik dat een aantijging die
niet kan. Op het moment dat de procureur-generaal zegt: daar stel
ik een onderzoek naar in, terwijl hij als een van de
hoofdrolspelers weet hoe de ontbinding is gegaan, dan vind ik dat
onjuist. Hij zei toen tegen mij: ik trek mij daar niets van aan,
dat bericht gaat zo uit. Toen heb ik gezegd: als je dat doet, dan
moet je ermee rekenen dat ik in ieder geval de minister opbel. Want
ik vind dat dit bericht niet uit mag gaan op deze manier. Als je
dat doet, dan zeg ik dat op die persconferentie. Dan komt alle
stront boven. Zo heb ik het gezegd. Hij heeft waarschijnlijk dat
woord geassocieerd met doortrekken. (…)
- De voorzitter:
- Eigenlijk betekent dit dat u weinig respect had voor dat
gezag boven u? - De heer Nordholt:
- Als u het zo zegt dat gezag dan hebt u gelijk.
- De voorzitter:
- Is het weer goed gekomen met de procureur-generaal?
- De heer Nordholt:
- Ik heb hem daarna niet veel meer gezien.
- De voorzitter:
- Dat vroeg ik niet.
- De heer Nordholt:
- Maar dat is misschien het beste antwoord.
Noot Het rijksrecherche-onderzoek wees uit dat er geen
sprake was van corruptie in de genoemde achttien gevallen. De
commissie heeft evenmin kunnen vaststellen dat deze
corruptiebeschuldigingen in enigerlei mate gefundeerd waren.7.4.3 Delta-methode
Na dit overzicht van de gebeurtenissen rond de opheffing van het
IRT wil de commissie zich nu concentreren op de Delta-methode.
Sommige betrokkenen blijken zich slechts langzaam de volle omvang
van de methode te zijn gaan realiseren. Het IRT deed onderzoek naar
de criminele organisatie van Bruinsma. Na de moord op Bruinsma
richtte het IRT zich op de erven Bruinsma die bestond uit drie
criminele leiders. Dit drietal was de reden dat het IRT-onderzoek
de naam Delta kreeg. De criminele organisatie hield zich primair
bezig met de handel in verdovende middelen, maar ook met handel in
vuurwapens inclusief explosieven en vermoedelijk met liquidaties.
De leiding van het IRT verwachtte niet dat met de gebruikelijke
opsporingsmethoden een causale relatie tussen het driemanschap en
de deelnemers in het criminele netwerk aangetoond zou kunnen
worden. Daarom werd nieuw, creatief onderzoek noodzakelijk geacht.
Noot - De heer Van der Veen:
- (…) Kijk, u moet goed in de gaten houden wat mijn opdracht
was. Mijn opdracht was niet om een criminele organisatie een blauw
oog te slaan, maar om een criminele organisatie knock-out te
slaan. - De voorzitter:
- Ja, dat begrijp ik, maar…
- De heer Van der Veen:
- In die context maak ik mijn afwegingen van proportionaliteit
en subsidiariteit. Voor mij was deze beslissing, zoals ik tegen
mijn vorige minister heb gezegd, een ABC-tje. - De voorzitter:
- Een ABC-tje?
- De heer De Graaf:
- ABC-tje staat voor iets wat gebruikelijk is, wat bij
iedereen bekend is? - De heer Van der Veen:
- Neen. Met ABC-tje wil ik zeggen dat de afweging van
proportionaliteit, subsidiariteit en zorgvuldigheid, overwegingen
van redelijkheid en billijkheid die om de hoek komen kijken, in de
context van mijn opdracht – de criminele organisatie knock-out
slaan -… - De voorzitter:
- Van wie had u die opdracht gekregen?
- De heer Van der Veen:
- Dat onderzoek vond plaats onder gezag van de
ressortsvergadering. Die had die opdracht gegeven. - De voorzitter:
- Stond er op een briefje: de criminele organisatie knock-out
slaan? - De heer Van der Veen:
- Neen.
- De voorzitter:
- Voor de opdracht is een algemeen kader. Dat staat ook bij
Wierenga beschreven. Maar daar is toch niet uit op te maken dat u
carte blanche had gekregen om methodieken aan te wenden om de
organisatie knock-out te slaan? - De heer Van der Veen:
- In die woorden wordt dat natuurlijk niet opgeschreven, maar
materieel lag het zo. Vanuit de democratische rechtsorde bekeken,
ging het om een groepering die uiterst bedreigend was, die nummer n
in Nederland stond op het lijstje van meest bedreigende
groeperingen. In die tijd – dat was ook verwoord in de nota De
georganiseerde criminaliteit in Nederland van de beide
politieministers, de ministers Hirsch Ballin en Dales,
Dreigingsbeeld en plan van aanpak -… - De voorzitter:
- …1992…
- De heer Van der Veen:
- …was dat ook het gevaar waar de nadruk op werd
gelegd. - De voorzitter:
- Daarom stelde ik u aan het begin de vraag of u van de
ministeries de opdracht had gekregen om die organisaties knock-out
te slaan. Dat kan natuurlijk ook. U had aan het begin ook
meegewerkt aan die nota, u komt uit het departement, u gaat naar
het IRT, dus ik vroeg aan het begin of iemand op het
departement had gezegd – de minister of de ministers – dat ga jij
nu zo aanpakken? - De heer Van der Veen:
- Neen, dan heb ik uw vraag net niet helemaal goed begrepen.
Kijk, het klopt, ik heb aan de voorbereiding van die nota meegedaan
en de nota’s geschreven in de context van het dreigingsbeeld in
onze democratische rechtsorde. Hoe ga je daar als officier van
justitie mee om in de dagelijkse praktijk, althans zoals ik het
doe? Dan zit je natuurlijk in een spanningsveld. Als de opdracht is
knock-out slaan, zoals ik hem samenvat, dan komen daar natuurlijk
andere opsporingsmiddelen aan te pas dan wanneer de opdracht is een
blauw oog slaan of iemand het ziekenhuis in slaan. Dan praat je
over andere opsporingsmiddelen. En bij deze groepering waar wij
voor stonden, waren dat heel zware opsporingsmiddelen. Wat voor
spanning ga je nou tegenkomen op een gegeven moment, althans ik, in
mijn praktijk? Je gaat je afvragen of de middelen die ingezet
moeten worden op zichzelf niet een bedreiging voor de democratische
rechtsorde zouden kunnen opleveren. In dat spanningsveld doe ik dus
mijn werk; dat is mijn vak. (…) Nee, het was een ontdekkingsreis,
zo heb ik het tenminste ervaren, zoals Columbus…
Noot
In 1991 werd binnen het IRT al gesproken over het doorlaten van
drugs om een beter zicht te kunnen krijgen op de criminele
organisatie. De methode is toen in gesprekken tussen de CID en
officier van justitie Franken van Bloemendaal aan de orde geweest.
Franken van Bloemendaal heeft dat in 1991 niet door laten gaan. Het
laten groeien van een informant en het doorlaten van drugs (ook
naar het buitenland) zou op problemen stuiten bij de minister. Het
zou gaan om een verboden methode. Noot
Het IRT-onderzoek naar deze criminele organisatie richtte zich op
de handel in softdrugs en mogelijk XTC. Het IRT kreeg informatie
van een informant (verder aan te duiden als informant 1) die
contacten had met de criminele organisatie. Informant 1 had zich
gemeld bij de CID te Haarlem. Omdat de CID Haarlem, i.c.
Langendoen, bekend was met het feit dat het IRT onderzoek deed naar
de erven Bruinsma, werd de informant door de CID Haarlem gerund ten
behoeve van het IRT. Al deze informatie kwam via Langendoen en
CID-rechercheur Van Vondel ter beschikking van het IRT.
Vanaf juli 1992 werden onder regie van het IRT en met behulp van
informanten containers met drugs doorgelaten. De eerste containers
met softdrugs zijn doorgelaten onder gezag van IRT-officier van
justitie Van Riel. Zijn opvolger Van der Veen heeft de methode
verder uitgebreid. Van der Veen gaf in 1993 toestemming om deze
informant te laten groeien zodat hij meer vertrouwen zou krijgen
van de top van de criminele organisatie. Noot
- De voorzitter:
- Op 11 januari 1993 neemt u de belangrijke beslissing dat,
terwijl er in het traject voordat u officier bent al is
doorgelaten, de informant opgewaardeerd wordt tot de
zogenaamde groei-informant, dat er meer van hetzelfde gaat
komen. - De heer Van der Veen:
- Er moest een principile keus gemaakt worden om van
betrokken informanten gebruik te blijven maken. Bij deze ene
waar u op doelt, was doorslaggevend, of een belangrijk argument
voor mij in de context van proportionaliteit, dat deze man het in
zich had om in krediet en vertrouwen te groeien in de ogen van de
criminelen. - De voorzitter:
- Wat heeft u toen verder precies beslist, behalve dat die man
meer vertrouwen kon gaan wekken bij de criminele
doelgroepen? - De heer Van der Veen:
- Het beoogde effect was het verkrijgen van informatief zicht
op hoe en door wie in het Delta-netwerk de feitelijke opdrachten
tot criminele activiteiten tot stand kwamen. Met andere woorden:
wie trokken er aan de touwtjes, hoe zat het precies in elkaar? In
die context mocht met deze informant worden doorgegaan
zolang dat meerwaarde had in de context van deze doelstelling. Bij
die beslissing hebben wij, commissaris Lith en ik, toen een aantal
randvoorwaarden gesteld. De informanten moesten
uitnodigingen vanuit het Delta-netwerk tot het doen van
bestellingen afwijzen. Met andere woorden: geen uitlokking, geen
organiserende rol. Noot
Informant 1 hield zich bezig met het regelen van transporten van
drugs. Hij maakte deel uit van een criminele organisatie die zich
kenmerkt door het verlenen van faciliteiten aan diverse andere
criminele organisaties in de zogenaamde Hollandse netwerken.
Noot Daarvoor kreeg hij van de criminele organisatie de
bill of lading. In het criminele milieu had informant 1 bekend
gemaakt dat er sprake was van een corrupte douane-ambtenaar.
Informant 1 zorgde ervoor dat de containers waarin de drugs zaten
verstopt in handen van de politie kwamen. De politie zorgde er in
samenwerking met de douane voor dat deze ladingen bij de invoer in
Nederland ongemoeid werden gelaten. Vervolgens werd de lading door
de politie genspecteerd en door de politie afgeleverd op de plaats
van bestemming. Daar werden de verdovende middelen door de
Delta-organisatie overgenomen. Noot
Deze methode, waarvan CID-chef Van der Putten de grondlegger is,
is waarschijnlijkerwijs uitgewerkt door CID-chef
Langendoen:
- De voorzitter:
- Bent u nu ook de bedenker van de methodiek?
- De heer Van Vondel:
- Ik ben niet de bedenker, maar ik ben wel de meedenker van de
methodiek. - De voorzitter:
- Wie was de bedenker?
- De heer Van Vondel:
- De bedenker was in mijn ogen Klaas Langendoen. Dat is de man
die met het idee gekomen is. Toen was nog niet het hele model
klaar. Daar werd over gediscussieerd. Noot
Van der Veen gaf in zijn rapport van januari 1994 aan dat deze
methode vele voordelen had ten aanzien van de stuurbaarheid en
controleerbaarheid van de informant.Dankzij deze voor Nederland
nieuwe werkwijze werd voorzien in een verhoogde controleerbaarheid
en aanstuurbaarheid van de informant, werd voorzien in het
verkrijgen van zicht op illegale verdovende middelenstromen, werd
voorzien in betere aansturingsmogelijkheden in de opsporing en
waarheidsvinding en werd voorzien in betere toetsingsmogelijkheden
voor de IRT-officier in diens beslissingen over het al dan niet
toestaan aan informant tot het plegen van strafbare begunstiging,
vanwege de betere garanties dat informant niet vervalt in
mededaderschap omdat zulks direct zichtbaar zou worden. Kortom een
nieuwe werkwijze in de inlichtingenmethodiek met verbeterde
controle-mogelijkheden en verbeterde juridische waarborgen.
Noot Gedurende langere tijd was daar volgens hem
specifiek op gelet. De commissie heeft niet kunnen vaststellen
of
en hoe de betrouwbaarheid, stuurbaarheid en controleerbaarheid van
de informant door het IRT werd gecontroleerd.
Van der Veen vermeldt dat bij elke container expliciet door Lith,
Langendoen, Augusteijn en hemzelf beoordeeld werd of het doorlaten
van deze container effectief en verantwoord was. Onder verwijzing
naar de jurisprudentie van de Hoge Raad over het onderwerp materile
wederrechtelijkheid is in de toegestane gevallen telkens
vastgesteld dat de door de informant gepleegde strafbare feiten
proportioneel, d.w.z. evenredig zijn, aan het hogere doel, dat
dankzij het verkrijgen van deze strafbare feiten kon worden
bereikt, namelijk het verkrijgen van zicht op en inzicht in het
criminele netwerk van Delta, welk zicht en inzicht een conditio
sine qua non is om tot ontmanteling daarvan te kunnen overgaan. Wat
betreft de toetsing op het beginsel van subsidiariteit is hierover
reeds opgemerkt dat zonder de informatie van informanten geen
mogelijkheden aanwezig waren voor een opsporingsonderzoek naar
feiten en omstandigheden als grondslag van een verdenking.
Noot
Over de termijn waarin de methode kon worden ingezet door het
IRT bestond geen duidelijkheid.
- De voorzitter:
- Had het jaren kunnen duren?
- De heer Van Vondel:
- Ja, het had jaren kunnen duren. In mijn beleving had het
zelfs nog wel vier jaar kunnen duren. - De voorzitter:
- Vier jaar! Vier jaar er doorheen en er doorheen en er
doorheen? - De heer Van Vondel:
- U praat alleen maar over er doorheen en er doorheen en er
doorheen. U vergeet even de organisatie die uiteindelijk de
doelstelling was. U legt het middel heel zwaar uit. Ik ben het
volledig met u eens dat het een zwaar middel is. Wij hebben dat
echter ingezet om een hele zware mafia-organisatie onderuit te
halen. Noot - De voorzitter:
- Het punt van de hoeveelheden of de duur. Een van de runners,
de heer Van Vondel, heeft hier eergisteren gezegd: het kon wel vier
jaar duren. Heeft u over de duur toen iets afgesproken? - De heer Van der Veen:
- De heer Lith en ik waren verantwoordelijk voor het proces.
Een van de randvoorwaarden die is afgesproken, is dat er telkens en
per geval besloten werd. Dus het was heel korte-termijnwerk. Het
was geen carte blanche, het was geen traject, per geval en telkens
per geval beoordeling. Noot
7.4.4 Onduidelijkheden rol informant 1
Over de precieze activiteiten van informant 1 blijven
onduidelijkheden bestaan. Volgens Lith, Van der Veen en Langendoen
importeerde informant 1 niet zelfstandig drugs. Hij zou slechts een
rol gespeeld hebben bij het transport van de binnengekomen
containers. De commissie heeft geconstateerd dat informant 1 enkele
malen naar Zuid-Amerika is geweest. Het blijft onduidelijk wat
informant 1 daar deed. De korpsleiding van de Amsterdamse politie
stelde dat de informant de levensader van het Delta-onderzoek was.
Naar het oordeel van de Amsterdamse politie was informant 1
verantwoordelijk voor:1. de acquisitie van deals in
Zuid-Amerika,
2 het vervoer van de partijen verdovende middelen naar
Nederland,
3 de invoer in Nederland door de douane,
4 het stashen/opslag van de partijen,
5 de distributie van de partijen verdovende middelen in Nederland.
Noot Volgens hoofdofficier Vrakking en commissaris Van
Riessen had invoer slechts plaats nadat betrokkene naar
Zuid-Amerika was geweest en het licht op groen had gezet.
Noot Van Kastel verwoordde zijn twijfels in een notitie
aan Van Riessen:In theorie is het mogelijk dat de informant niet
slechts behulpzaam is bij het verkrijgen van partijen voor anderen
doch dat hijzelf – onder regie van politie en justitie partijen
aanschaft en doorverkoopt en zich als belangrijke zelfstandige
binnen het criminele milieu kan manifesteren. Op die manier is hij
in staat zijn criminele praktijken te ontplooien en zich daardoor
te verrijken, volledig gedekt door de autoriteiten. (…) Zou het
echt zo (kunnen) zijn dat wij politie en justitie – in dit geval
een stimulerende invloed hebben op de criminaliteit, die wij
vervolgens weer te vuur en te zwaard bestrijden? Ik zeg niet dat
het zo is, maar wie overtuigt mij ervan dat het niet zo is?
Noot CID-chef Kennemerland, Langendoen, verklaart dat de
informant nooit zelfstandig bestellingen heeft gedaan in
Zuid-Amerika. Langendoen stelt dat de informant slechts in
Zuid-Amerika was om zijn rol in het traject van de verdovende
middelen te kunnen regelen. De acquisitie zou steeds zijn uitgegaan
van de criminele organisatie. Noot
Het is voor de commissie onduidelijk gebleven of en in hoeverre
informant 1 zelf een rol speelde bij de bestelling van drugs in
Zuid-Amerika. Vanwege de feitelijk geringe controleerbaarheid en
stuurbaarheid van deze informant valt achteraf niet meer vast te
stellen welke activiteiten hij heeft verricht.
- De voorzitter:
- Zegt u nu dat in het IRT-traject in feite de informant
de regie had? - De heer Snijders:
- Dat zeg ik niet. Als ik er goed naar kijk, neig ik ernaar te
zeggen dat er een omslagpunt is geweest en dat de informanten
– ik spreek in het meervoud, want voorzover ik heb kunnen
vaststellen, gaat het om meerdere informanten – ons
aanstuurden. Laat ik volstaan met de kanttekening dat wij niet
altijd de regie hadden. - De voorzitter:
- Ik kom er nog op terug hoe u dat precies vaststelt. U moet
toch iets preciezer zijn. Wat bedoelt u als u zegt: wij zijn de
sturing kwijtgeraakt? - De heer Snijders:
- Op het moment dat de informant zegt dat hij het op
een bepaalde manier wil hebben – ik laat even in het midden hoe,
want dan zitten wij erg kort op de trajecten en de handelingen die
hij pleegt – is het al foute boel. Hij mag geen invloed hebben op
de gebeurtenissen. Noot
7.4.5 Doorgelaten softdrugs
In totaal zijn via deze methode in de periode juli 1992 tot en
met 1 juli 1993 vijf zendingen met drugs binnengekomen onder gezag
van teamleider Lith en de officieren van justitie Van Riel en Van
der Veen. Noot In totaal zijn daarbij 19.500 kilo
softdrugs doorgelaten, waarvan 4000 kilo in beslag zijn genomen.
Noot Na 1 juli 1993 tot en met december 1993 zijn tien
zendingen binnengekomen. Onder verantwoordelijkheid van officier
van justitie Van Capelle zijn ongeveer 30.000 kilo drugs op de
markt terecht gekomen. In totaal zijn ongeveer 45.000 kilo
softdrugs niet onderschept door het IRT. Een deel van deze 45.000
kilo is volgens de officieren Van der Veen en Wortel weggetipt aan
politie in het buitenland onder andere aan Isral, Denemarken en
Litouwen. Het is onaannemelijk dat deze partijen daar ook
daadwerkelijk in beslag zijn genomen. Er is geen enkele
terugmelding van in het buitenland in beslag genomen partijen te
vinden. De commissie-Wierenga maakt in haar geheime
aanbiedingsbrief bij de geheime delen van de processen-verbaal
expliciet melding van deze 45.000 kilo. De ministers en de
kamercommissie voor de Inlichtingen- en veiligheidsdiensten zijn op
de hoogte van deze aanbiedingsbrief. In het openbare rapport wordt
geen melding gemaakt van het doorlaten van softdrugs.
7.4.6 Harddrugs en groei-informant
De politile en justitile leiding van het IRT, i.c. Lith en Van
der Veen, hoopten dat het doorlaten van de partijen softdrugs tot
gevolg had dat het vertrouwen en aanzien van informant 1 bij de
leden van de criminele organisatie Delta zou groeien, zodat hij
contact zou krijgen met de top van de Delta-organisatie. Met het
doorlaten van de grote hoeveelheden softdrugs is slechts een enkele
keer zicht geweest op leden van het driemanschap: In januari 1993
is gesproken over de wenselijkheid om, in het geval dat de
informant door de top van de organisatie zou worden benaderd om
medewerking te verlenen aan een door de criminele organisatie
voorgenomen cocane-invoer, die criminele organisatie te
ontmantelen, onder meer door de aanhouding van de hoofdverdachten.
In september 1993 is wederom gesproken over de mogelijkheid van een
dergelijke situatie, die zich overigens niet eerder dan in de loop
van 1994 zou voordoen. Noot Op 7 september 1993 werd
door Van Capelle besloten dat proefzendingen cocane van in totaal
100 kilo doorgelaten konden worden om zicht te krijgen op een
mogelijke megazending van 5.000 kilo cocane waardoor de top van de
organisatie zou kunnen worden aangehouden. Noot
- De voorzitter:
- Maar nu is er op 7 september ook weer een bijeenkomst met in
ieder geval de heer Augusteijn. Daar wordt gesproken over uw
toestemming om vier kleinere partijen van honderd kilo door te
laten gaan. - De heer Van Capelle:
- Dat is opgenomen in het CID-journaal, met een wat cryptische
omschrijving. Er staat: afhankelijk van de omstandigheden. - De voorzitter:
- Als u dat zelf eerder al gezegd heeft, in het gesprek van 25
juni, als u de zaak overneemt van Van der Veen, in algemene zin en
niet precies over de details en de uitvoering, dan kon de politie,
de uitvoerders, er op dat moment toch van uitgaan dat u akkoord was
gegaan met de proefzending? - De heer Van Capelle:
- Nee, ik denk dat het anders ligt. De methode waar wij over
spreken had betrekking op softdrugs. De bedoeling was om de
organisatie bij wege van de invoering van een grote hoeveelheid
harddrugs te ontmantelen. Nu hangt het er maar helemaal van af hoe
je met een proefzending omgaat en waar die uiteindelijk terecht
komt, of je dat traject kunt voortzetten.
Ik zal een voorbeeld geven. Het hangt er een beetje van af hoe
het loopt, maar je zou kunnen denken dat het een vooraankoop is. Je
kunt de politie er dan tussen schuiven, die dan de partij in de
markt vangt, zodat die niet het milieu in gaat.
- De voorzitter:
- Wilt u dan zeggen dat de mededeling dat toestemming is
gegeven om vier kleine partijen van honderd kilo door te laten gaan
onjuist is? - De heer Van Capelle:
- Nee, die toestemming is zo niet gegeven. Er is toestemming
gegeven om de informant in gesprek te laten blijven, ook
waar het gaat om proefzendingen. Afhankelijk van de omstandigheden,
dus afhankelijk van hoe een en ander in zijn werk gaat en vooral –
dat staat er niet met zoveel woorden, maar het is wat daar is
overwogen – om te voorkomen dat het in het milieu terecht kwam, was
of je het helemaal kon afwerken. - De voorzitter:
- In het CID-journaal staat: door laten gaan. Dan is het toch
volstrekt duidelijk waarover het gaat? U zegt zelf dat de
uitvoering aan de politie moet worden overgelaten en dat u er voor
de grote lijnen bent. - De heer Van Capelle:
- Neen, dit is iets anders dan in het voetspoor voortgaan in
de zin dat je moet terugvallen op de grote lijnen. Dit is een
grote-lijnbeslissing. Het kan aldus worden samengevat: de
informant mag van mij met de criminele organisatie in gesprek
blijven, maar ik wil tot op de laatste centimeter precies weten hoe
het met de proefzendingen verloopt om te voorkomen dat die het
milieu ingaan. - De voorzitter:
- Er is een tweede deel van de bijeenkomst op 7 september
1993. Blijkbaar was daar de teamleider niet bij, maar wel anderen
van het team. Er is ook gesproken over 5.000 kilo cocane die
mogelijk gepakt moeten worden. Om die te kunnen pakken moest er,
gezien de situatie van de informant, een proefzending komen.
Daarvan zei u dat u dat kon doen. - De heer Van Capelle:
- Nogmaals, het zal aan mij liggen dat ik dit niet helemaal
aan u duidelijk kan maken, maar het hangt ervan af hoe je die
proefzending behandelt. U moet goed begrijpen dat als het gaat om
het laten doorgaan van softdrugs, er op een andere manier werd
geopereerd dan gebruikelijk is bij harddrugs. Je spreekt dan over
een stof met een onaanvaardbaar risico voor de
volksgezondheid. - De heer De Graaf:
- Maar de methode was precies dezelfde.
- De heer Van Capelle:
- De methode wel, maar de manier waarop je vervolgens
controleert waar de drugs blijven, had ik liever anders
gezien. - De voorzitter:
- Het was toch niet mogelijk om, met de manier waarop de
informant werkte, de eerste partij gelijk af te vangen? Daar
kreeg je die andere toch niet mee? - De heer Van Capelle:
- Wij hebben dat toen niet zo uitputtend besproken. Ik herhaal
dat bij mij voorop stond dat moest worden voorkomen dat zo maar een
partij harddrugs in het milieu terecht zou komen. Het hangt ook van
de omvang van de proefzending af. Een proefzending van 5.000 kilo
cocane is ongelooflijk veel, maar een proefzending van bijvoorbeeld
100 kilo kon op zichzelf voldoende zijn geweest, bij alle andere
feiten waarover wij beschikten, om de organisatie te
ontmantelen. - De voorzitter:
- Als het bovenste niveau van die organisatie bereid was om
zijn handen in die 100 kilo te zetten. Anders was u nog even
ver. - De heer Van Capelle:
- Dat is een feitelijke afweging die je op dat moment maakt.
Hoe worden afspraken gemaakt? Welke zekerheden kun je inbouwen? Je
kunt dit niet van tevoren met een schaartje knippen.
Noot
De verwachting van de direct betrokkenen was dat bij een
megazending van 5.000 kilo de top van de criminele organisatie
zichtbaar zou worden. Bij de zendingen softdrugs was daar geen
sprake van geweest. Noch de leiding van het OM, noch de Amsterdamse
korpsleiding en teamleider Van Kastel waren hiervan op de hoogte.
Het is de commissie niet gebleken dat deze plannen zijn uitgevoerd.
7.4.7 Oude Bildtzijl: drugs en semtex
In augustus 1992 werd onder observatie van het IRT een container
met in totaal vermoedelijk 2.500 kilo marihuana naar Oude Bildtzijl
(Friesland) vervoerd. Begin november 1992 kwam in de Amsterdamse
haven wederom een schip met 6.000 kilo marihuana aan volgens de
bovengenoemde methode. Het transport van deze partij werd ook door
het IRT geobserveerd. Het OT van het IRT stelde vast dat een deel
van deze partij werd afgeleverd bij een boerderij in Oude
Bildtzijl. Het IRT verrichtte vervolgens een inkijkoperatie in de
schuur van de boerderij om vast te kunnen stellen of daadwerkelijk
marihuana aanwezig was.Dit binnentreden vond plaats ter verificatie
in verband met een voorgenomen inbeslagneming in opdracht van de
officier van justitie Van Riel. Het binnentreden werd verricht door
slechts n opsporingsambtenaar, die zich via een soort luik aan de
binnenkant van de schuur zich toegang tot een soort
zolderverdieping kon verschaffen. Direct bij binnenkomst trof deze
opsporingsambtenaar een partij softdrugs aan in open bruine dozen,
terwijl hij tevens een plakbandapparaat zag liggen. Gelet op zijn
opdracht slechts te constateren of er verdovende middelen lagen
opgeslagen in genoemde schuur en hij deze vrijwel onmiddellijk op
een klein zoldergedeelte aantrof, heeft hij de schuur via hetzelfde
luik onmiddellijk verlaten, waardoor de actie slechts maximaal vier
vijf
minuten heeft geduurd. Door de korte duur van de actie en het feit,
dat er nagenoeg geen licht kon worden gemaakt in verband met
ontdekking, zijn er geen andere feiten of omstandigheden
waargenomen. Slechts het gedeelte waar de opsporingsambtenaar via
het genoemde luik was binnengekomen, was bekeken. De rest van de
zolderverdieping en de overige delen van de schuur, dus ook de
begane grond werden niet bekeken, waardoor ook niet werd ontdekt,
dat er nog meer verdovende middelen (XTC), handgranaten en
explosief materiaal waren opgeslagen, zoals later bij
inbeslagneming bleek. Noot IRT-officier Van Riel en
IRT-teamleider Lith besloten dat deze partij gepakt moest worden en
zij tipten de politie in Friesland. Deze werd echter niet
genformeerd over de precieze achtergrond van deze tip, namelijk het
gebruik van de Delta-methode, aangezien het hier ging om een
gesloten CID-traject. Toen de politie van Friesland de schuur
doorzocht, werden naast enkele tonnen drugs en een paar duizend
XTC-pillen ook 100 kilo semtex, 25 handgranaten en andere
springstoffen gevonden. De politie heeft nooit kunnen achterhalen
wie de semtex daar had neergezet.
De leiding van het IRT wilde niet bekend maken dat de partij
Nederland binnen was gekomen als onderdeel van de Delta-methode. De
rol van informant 1 zou op die manier aan het licht kunnen komen.
De eigenaar van de boerderij werd eind 1993 veroordeeld tot een
jaar gevangenisstraf. De rechtbank was toen niet op de hoogte van
de connectie met het IRT. Na perspublicaties vroeg het OM te
Leeuwarden Lith om een aanvullend proces-verbaal. Het hof sprak in
hoger beroep de eigenaar van de boerderij vrij van betrokkenheid
bij de opslag van de partij.
7.4.8 XTC-traject
Binnen het IRT werden nog andere onderzoeken verricht, onder
andere naar de handel in XTC-pillen. Deze XTC-pillen werden
verhandeld naar Engeland en Duitsland. Vanaf 1991 was binnen het
IRT aan de orde of XTC-pillen moesten worden doorgelaten naar
Engeland. IRT-officier van justitie Franken van Bloemendaal ging
daarmee niet akkoord. Noot
Het IRT ontving in november 1992 informatie van een informant
van de CID Kennemerland over mogelijke drugstransporten naar
Engeland door de Delta-organisatie. Het transport zou geschieden
door middel van een geheime bergplaats in een tankauto.
Noot Het IRT beschikte over informatie over het
prepareren van de tankauto.
De wijze van prepareren was buitengewoon ingenieus. Er was een
inwendig schot aangebracht, evenals een soort luik aan de
bovenzijde, verborgen onder een looprek aan de bovenkant van de
oplegger. Alleen iemand met gedetailleerde informatie, die slechts
in heel beperkte kring voorhanden was, zou de verborgen ruimte
kunnen vinden. Noot
In de nacht van 12 op 13 januari 1993 werd door het IRT een
tankauto afgeleverd bij de Dienst technische operationele
ondersteuning (DTOO) van het KLPD, waar de tankauto werd voorzien
van een peilbaken. Noot
- De voorzitter:
- Heeft u daar toestemming voor gegeven?
- De heer Van der Veen:
- Dat is juist. Noot
- De voorzitter:
- (…) Waarom plak je een peilbaken onder een auto als er
eigenlijk helemaal niets aan de hand is en je niets kunt
zien? - De heer Wortel:
- Als je informatie krijgt dat X, Y en Z met iets bezig zijn
dat te maken heeft met harddrugs en dat er stevig wordt genvesteerd
om iets te doen wat valt onder de wettelijke omschrijving van
opzettelijk vervoeren, verkopen, afleveren, enz. van verdovende
middelen, dan moet je je de vraag stellen of je dat naast je neer
wilt leggen als zijnde onvoldoende specifiek om een redelijke
verdenking op te baseren of dat je wilt proberen om dat uit te
zoeken. Noot
Overigens verkeerde de DTOO in Driebergen in de veronderstelling
dat het hier om een politievoertuig van het IRT ging waarop zonder
toestemming van een officier een peilbaken kon worden aangebracht.
Van de door Van der Veen gegeven toestemming is in het archief van
de DTOO niets terug te vinden. Het observatieteam van het IRT heeft
het laden van de tankauto verschillende malen geobserveerd. In de
periode januari 1993 tot en met mei 1993 is de tankauto acht maal
naar Engeland en enkele malen naar Duitsland, Belgi, Frankrijk en
Itali geweest. Het is onduidelijk of tijdens deze transporten
steeds XTC-pillen werden vervoerd. Duidelijk is wel dat het IRT
voldoende vermoeden had om een peilbaken te laten plaatsen. Zo is
op 16 maart 1993 door Van der Veen expliciet toestemming gegeven om
een transport XTC-pillen waarvan de omvang niet bekend is, door te
laten gaan naar Engeland. In enkele transporten terug naar
Nederland zou geld verborgen zijn in de geheime bergplaats in de
tankauto. In april 1993 heeft zaaksofficier
Wortel een gerechtelijk vooronderzoek geopend, mede gericht op
XTC-transporten naar Engeland. In een overleg tussen teamleider
Lith en de Engelse liaison-officer in Nederland in het najaar van
1992 is de casus in zijn algemeenheid ter sprake gekomen. De
liaison-officer stelde dat Lith alles diende te vertellen. Lith
achtte het niet mogelijk de Engelsen op de hoogte te stellen van
alle operationele gegevens.
- De heer Lith:
- Wij hadden regelmatig contact met de Engelse liaisons,
alleen al geboren uit het feit dat wij die andere XTC-zaak hadden
gehad. En ik heb op een goed moment eens gesproken met een Engelse
liason, zoals dat ook wel met de anderen ging, over soortgelijke
casustiek. Ik liep toen aan tegen het punt dat het rechtsstelsel
in Engeland anders was als bij ons als het gaat om
besluitvorming en hetgeen in het vermogen ligt van de officier van
justitie en de rechterlijke macht. Heel concreet heb ik met hem
gesproken over de vraag hoe wij dat oplossen. Uit dat gesprek is
mij volstrekt helder geworden dat hij zei: kijk, als je zoiets zou
hebben en je zou mij het vermoeden aanreiken dat zoiets zou
gebeuren, dan moet ik ervoor zorgen dat er gecontroleerd en
ingegrepen wordt, omdat dit zo past binnen ons stelsel. Dan moet ik
u toch zeggen dat dit niet paste in de methodiek van bestrijding
van georganiseerde criminaliteit waarin je probeert niet alleen de
kilo’s en de kerels te pakken maar ook om het gehele traject er uit
te lichten. Noot
Bij een XTC-transport in mei 1993 naar Engeland is de chauffeur van
de tankauto gearresteerd en is de vrachtwagen in beslag genomen. In
de dubbele wand van de tankauto bevonden zich anderhalf miljoen
pillen XTC. De chauffeur had de tankauto steeds op een bepaalde
plaats moeten achterlaten op de avond voorafgaand aan zijn reis
naar Engeland. In de tankauto werd tevens geld (miljoenen) van
Engeland naar Nederland gebracht. De chauffeur is veroordeeld tot
langdurige gevangenisstraf.
- De heer Rouvoet:
- Mijnheer Wortel. Ik wil nog een vraagje stellen over het
eventueel tippen van de Engelse politie. U zegt: naar mijn beste
weten is er niet getipt. Ik meen mij goed te herinneren, dat de
heer Vrakking hier heeft verklaard, dat u tegen hem gezegd heeft:
er moet wel iemand de Engelsen getipt hebben. Staat u nog bij dat u
dat tegen de heer Vrakking heeft gezegd? - De heer Wortel:
- Er is een misverstand ontstaan. Ik heb gezegd: de
rijksrechercheurs houden mij dingen voor die ik als schrikbarend
wil omschrijven, maar het gaat daarbij uitdrukkelijk om
aanwijzingen die zij tegenkomen, maar waarvoor ze nog bevestigingen
moeten vinden. Ik weet tot op de dag van vandaag niets anders dan
wat ik u zoven verteld heb. - De heer Rouvoet:
- U hebt nooit het vermoeden uitgesproken: er zal wel getipt
moeten zijn? - De heer Wortel:
- Nee. Noot De commissie beschikt niet over
gegevens dat vanuit Nederland de Engelse politie is getipt over de
transporten. De loods waar de chauffeur is gearresteerd werd al
geobserveerd door de Engelse politie omdat zij politie vermoedde
dat gestolen goederen waren opgeslagen en werden verkocht. De
chauffeur zou op de hoogte zijn geweest van het feit dat hij in de
tankauto XTC-pillen vervoerde. Over het XTC-traject werden
verschillende kamervragen gesteld. Op 26 oktober 1994 stelden de
kamerleden Kalsbeek, Dittrich, Korthals en Soutendijk de vraag of
met medeweten van het IRT grote hoeveelheden marihuana, XTC en
amfetamine naar Groot-Brittanni zijn vervoerd zonder dat de Engelse
politie of justitie daarvan op de hoogte waren gebracht. Ten
behoeve van de beantwoording van deze vragen stuurden de officieren
van justitie Van der Veen en Wortel ambtsberichten aan de minister
van Justitie. De ambtsberichten bleven beperkt tot oppervlakkige en
tactische antwoorden teneinde te voorkomen dat alsnog de veiligheid
van personen in gevaar zou komen. Noot - De voorzitter:
- Met zo’n peilbaken erbij kom je toch eerder in de richting
van een verdenking? - De heer Van der Veen:
- Ja, natuurlijk, dat is logisch.
- De voorzitter:
- Die was in de beantwoording van die twee XTC-vragen als het
ware mijlenver weg? - De heer Van der Veen:
- Er was geen verdenking, tot op het laatste moment
niet. - De voorzitter:
- Maar in ieder geval was er toch meer dan een vaag
vermoeden. - De heer Van der Veen:
- Ja, meer dan een vaag vermoeden. Noot Op 28
november 1994 vond een bespreking plaats tussen minister van
Justitie Sorgdrager, procureur-generaal Van Randwijck, officier van
justitie Van der Veen en het hoofd directie politie van het
ministerie van Justitie, Wooldrik. Noot In deze
bespreking gaf Van der Veen aan dat bij verschillende transporten
XTC-pillen en marihuana doorgelaten waren. Van der Veen stelde dat
de informatie niet kon worden doorgegeven aan de Engelsen,
aangezien sprake was van 00-informatie. De veiligheid van de
informant zou daardoor in gevaar komen. Op dat moment was de
informant echter al afgebouwd. Van der Veen vermeldde niet dat de
tankauto
was voorzien van een peilbaken. Van der Veen meldde ook niet dat er
al een gerechtelijk vooronderzoek was geopend. Noot De
minister van Justitie antwoordde op 12 december 1994 aan de Kamer
dat het onjuist is te stellen dat grote hoeveelheden XTC, marihuana
en amfetamine onder verantwoordelijkheid van het IRT naar Engeland
zijn vervoerd zonder dat de politie of justitie van dat land
daarvan op de hoogte is gebracht. De minister benadrukte dat nadere
gegevens de veiligheid van informanten in gevaar konden brengen.
Noot Op 16 december 1994 stelden de kamerleden Kalsbeek,
Scheltema, Korthals en Soutendijk andermaal de vraag of sprake is
geweest van medeweten van het IRT over de invoer van drugs naar
Engeland. De kamerleden waren van oordeel dat onvoldoende
informatie was verstrekt en stelden nieuwe vragen. Noot
De minister van Justitie antwoordde nu als volgt:Het begrip
medeweten kent verschillende gradaties, zoals zeker weten, redelijk
vermoeden en vaag vermoeden. Van zekere weten of van feiten en
omstandigheden die een redelijk vermoeden van schuld konden
rechtvaardigen was bij de door de vragenstellers bedoelde
drugstransporten naar Groot-Brittanni geen sprake. Wel beschikt het
IRT over informatie die een vaag vermoeden opleverde. Deze
informatie was echter van dien aard dat het onvoldoende was voor
een verdenking ex artikel 27 van het Wetboek van Strafvordering.
Aangezien het in de onderhavige gevallen dus ging om
strafvorderlijk niet hanteerbare gegevens, zijn de Britse
autoriteiten niet over deze mogelijk drugstransporten door het IRT
of het OM op de hoogte gesteld. Noot - De heer Rouvoet:
- Ik wil vaststellen, uit het antwoord van de minister, dat
zij zegt dat in de tweede serie antwoorden wordt gesproken van
medeweten en dat dit een toch wel heel juridisch begrip is. Zij had
daar een ander woord voor moeten kiezen, zegt zij. - Mevrouw Sorgdrager:
- Het woord medeweten stond in de vragen. Je gaat het dan heel
juridisch behandelen. - De heer Rouvoet:
- U gaat er in het antwoord op in. Er was niet meer dan sprake
van een vaag vermoeden. Nu zegt u dat het toch wel wat meer was dan
dat. - Mevrouw Sorgdrager:
- Het was wel wat meer dan een vaag vermoeden.
- De heer Rouvoet:
- Er was meer dan een vaag vermoeden bij de politie over wat
er aan de hand was? - Mevrouw Sorgdrager:
- Ja. Medeweten is misschien wat sterk gezegd. Ik had de term
vaag vermoeden niet gebruikt. Noot
Zaaksofficier Wortel gaf in oktober 1995 te kennen, dat de minister
van Justitie daarmee een onjuist antwoord aan de Kamer gaf:Aan de
Kamer is een bericht gestuurd waarin alleen staat dat wij
onvoldoende aanleiding hadden gehad om de Britten te waarschuwen.
Dat heeft de minister ook de Kamer meegedeeld. Op zichzelf
beschouwd is dat natuurlijk onjuist. Er waren voldoende
aanwijzingen, nog afgezien van de vertrouwelijke informatie. Gezien
is destijds dat de trailer in een loods van onze verdachten heeft
gestaan. Vervolgens is er schimmig mee gereden, inclusief een
oponthoud op een parkeerplaats waar ook n van de verdachten in
diens eigen auto verscheen. Noot
Hoofdofficier Vrakking verklaarde in zijn verhoor voor de
commissie het volgende:
- De heer Vrakking:
- Ik heb van de heer Wortel een bericht gekregen waarin hij
mij heeft uitgelegd hoe het zat. Die XTC is willens en wetens tot
waarschijnlijk drie keer toe naar het Verenigd Koninkrijk gevoerd.
(…) - De voorzitter:
- Weet u om welke hoeveelheden het gaat? Heeft uw
zaaksofficier u dat verteld? - De heer Vrakking:
- Dat heb ik gevraagd. Waarschijnlijk ging het drie keer om
1,5 miljoen pillekens. En de laatste keer zat er nog behoorlijk wat
cocane bij. - De voorzitter:
- Om hoeveel geld ging dat?
- De heer Vrakking:
- Tientallen miljoenen. Noot Zaaksofficier van
justitie Wortel nuanceerde de verklaring van zijn
hoofdofficier: - De voorzitter:
- Maar uw hoofdofficier heeft hier meerdere keren verklaard
dat het ging om anderhalf miljoen pillen. - De heer Wortel:
- Daar is een misverstand gerezen. Van de laatste rit weten
wij wat er in zat. Overigens heb ik daar zelf een fout gemaakt. In
het bericht aan de hoofdofficier heb ik geschreven dat het ging om
anderhalf miljoen pillen en een kilo coke. Dat was een fout in mijn
herinnering. Het ging niet om coke, maar om 154 kilo MDA. Over
eerdere ritten van de auto kunnen wij niet zeggen of er iets mee
vervoerd is en, zo ja, wat. Wij weten dat eenvoudigweg niet.
Noot
Naar aanleiding van zijn openbare verhoor door de commissie schreef
Wooldrik een nota aan de minister van
Justitie, waarin hij stelde dat de Kamer op twee punten mogelijk
onjuist is ingelicht: het peilbaken op de tankauto en de
mogelijkheid de Engelse autoriteiten in te lichten. Noot
Van der Veen vertelde het ministerie van Justitie niet dat op basis
van inlichtingen van een informant een peilbaken was aangebracht.
Tevens meldde hij niet dat er een gerechtelijk vooronderzoek was
geopend en daarmee sprake was van een verdenking van een strafbaar
feit.
- De voorzitter:
- Mijnheer Wooldrik ik wil u nog kort vragen over het punt van
de mogelijke XTC-transporten naar Engeland… - De heer Wooldrik:
- Daar begon u mee, voorzitter.
- De voorzitter:
- …aangezien hier enige getuigen verklaard hebben dat er
verscheidene transporten hebben plaatsgevonden en de heer Vrakking
noemt meer dan 1 miljoen pillen. Vervolgens is ons gebleken dat er
sprake is geweest van een geplaatst peilbaken in die bewuste auto
waarmee die transporten gedaan zijn. Die informatie hadden wij nog
niet toen wij u de vorige keer daarover bevroegen. Blijft u bij het
punt dat u, c.q. de minister, in feite genoeg wist om te antwoorden
zoals er geantwoord is? Dat er dus in feite van medeweten geen
sprake kon zijn? - De heer Wooldrik:
- Ik blijf bij de uiteenzetting die ik u de vorige keer heb
gegeven, voorzitter. - De voorzitter:
- Maar toen heeft u ons niet verteld dat er een peilbaken was
aangebracht. - De heer Wooldrik:
- Maar dat was ook niet de informatie waarover de minister
beschikte. - De voorzitter:
- Maar beschikte u daarover?
- De heer Wooldrik:
- U moet goed onderscheiden wat er vorig jaar november aan de
hand van kamervragen aan informatie is binnengekomen bij mij en wat
ik mijn minister heb geadviseerd te antwoorden. Daar zat dat
element van het peilbaken niet bij. - De voorzitter:
- Dat wist zij toen niet?
- De heer Wooldrik:
- Dat wist zij niet. Op basis van de gegevens die wij toen
hadden, is de Kamer genformeerd. Inmiddels blijkt dat er, zo
begrijp ik uit informatie die later is binnengekomen, wel degelijk
een peilbaken op was aangebracht. Dat hadden wij toen ook graag
willen weten. - De voorzitter:
- Hoe weet u dat nu?
- De heer Wooldrik:
- Omdat ons dat verteld is door de behandelend officier van
justitie. - De voorzitter:
- Dat was de heer…?
- De heer Wooldrik:
- De heer Van der Veen.
- De voorzitter:
- En wanneer heeft hij u dat verteld?
- De heer Wooldrik:
- Ik meen in de zomer.
- De voorzitter:
- Maar dat had u dan toch op 11 september aan de commissie
kunnen vertellen? - De heer Wooldrik:
- Ik?
- De voorzitter:
- Ja. Omdat wij u vroegen…
- De heer Wooldrik:
- Het kan ook zijn dat het na 11 september geweest is. Dat is
ook mogelijk. In ieder geval… - De voorzitter:
- Wanneer heeft u nu gehoord van dat peilbaken?
- De heer Wooldrik:
- Ja, onlangs heb ik daarvan gehoord.
- De voorzitter:
- Maar wanneer dan?
- De heer Wooldrik:
- Het kan ook in de maand september geweest zijn. Maar ik heb
mij niet geprepareerd op dat dossier. Dat wilde ik aan het begin al
zeggen. Dus ik zal nog wel voor u nagaan wanneer ik iets wist. Hoe
belangrijk is dat nu eigenlijk? - De voorzitter:
- Maar heeft u, nadat wij u op dit punt bevraagd hadden, toch
actie ondernomen? - De heer Wooldrik:
- Nou, actie ondernomen. Er is uiteraard nog weer enige
ontwikkeling geweest. De minister wilde er ook meer over weten. Ik
heb in ieder geval na 11 september een gesprek gehad met de heer
Van der Veen over onder andere dit geheel… - De voorzitter:
- Na 11 september?
- De heer Wooldrik:
- Ja, na 11 september, ook naar aanleiding van het onderzoek
van de rijksrecherche dat zich ook hierop richt. Toen heeft de heer
Van der Veen mij verteld, dat hij het element van het peilbaken
niet in november van het vorige jaar aan de minister en aan mij en
aan de heer Van Randwijck die er toen ook bij was, heeft
verteld. - De voorzitter:
- En waarom niet?
- De heer Wooldrik:
- Dat weet ik niet.
- De voorzitter:
- Omdat hij meende dat het om een gesloten CID-traject ging
waar… - De heer Wooldrik:
- Ik heb begrepen dat hij dat bij u heeft verklaard.
- De voorzitter:
- Is de minister, doordat dit feit niet aan de minister gemeld
is, daardoor volledig genformeerd geweest? - De heer Wooldrik:
- De minister, zo heb ik begrepen, had dat vorig jaar graag
willen weten en ik zelf eerlijk gezegd ook wel. - De voorzitter:
- Had u de minister dan anders geadviseerd over het
antwoord? - De heer Wooldrik:
- Dat kan ik achteraf niet meer beoordelen. Ik denk dat de
strekking van de antwoorden overigens hetzelfde zou zijn geweest,
namelijk dat er onvoldoende reden was om de Engelse autoriteiten te
informeren. Want dat was de vraag. - De voorzitter:
- Heeft u inmiddels al opgehelderd of er wel of niet een
politietip is gegeven? - De heer Wooldrik:
- Wij hebben nog eens gekeken of er van Engelse zijde over die
zaak nog rechtshulpverzoeken bij Nederland zijn binnengekomen. Dat
is inderdaad het geval. Naar aanleiding van het Engelse optreden
hebben wij een rechtshulpverzoek gekregen waarin zij verzochten om
bij de Nederlandse verdachte huiszoeking te doen en nog een aantal
andere huiszoekingen in verschillende plaatsen in Nederland. Uit de
uiteenzetting van de feiten die de Engelsen ons hebben gegeven,
blijkt eigenlijk het volgende. De Engelsen hadden gewoon een eigen
informatietraject. Die zaten als het ware op de kant van de Engelse
afnemers. Die groepering hadden zij in beeld. Zij hadden
observatie op een loods en daar is die vrachtauto toen
ingereden. De Engelsen hebben een half uur gewacht, zo blijkt uit
hun feitelijke weergave. Ze zijn toen naar binnen gegaan en zij
hebben vervolgens de mensen aangehouden. Inmiddels waren de
goederen waar het om ging, al uitgepakt. De politie hoefde dus de
geheime bergplaats niet meer te zoeken want die was al bekend: de
spullen lagen als het ware op de grond. Dat is de informatie die
wij van de Engelsen hebben gekregen. Noot
Naar aanleiding van de nota van Wooldrik stuurde de minister van
Justitie op 10 oktober 1995 een vertrouwelijke brief aan de
voorzitter van de Tweede Kamer. Zij bracht daarin naar voren dat
deze nieuwe informatie mogelijk een ander licht werpt op de in de
kamervragen aan de orde gestelde kwestie. Noot
- De voorzitter:
- Wij hebben in het verhoor met de heer Van der Burg
hedenochtend aan de orde gehad een vertrouwelijke brief die u
gestuurd heeft ter beantwoording van vragen over de XTC-lijn. Daar
zijn wij in de verhoren verschillende keren op ingegaan. Denkt u nu
dat u de Kamer onvolledig heeft genformeerd? - Mevrouw Sorgdrager:
- Ik denk dat naar wat ik toen wist, dat ik de Kamer toen op
grond van mijn wetenschap goed heb genformeerd. Naar wat ik nu
weet, weet ik dat het niet helemaal klopt. - De voorzitter:
- Dat het niet klopt, dat het niet helemaal klopt?
- Mevrouw Sorgdrager:
- Nee.
- De voorzitter:
- Wat klopt er niet?
- Mevrouw Sorgdrager:
- Er wordt het woord medeweten gebruikt. Er wordt gesproken
van een verdachte in de zin van artikel 27 Sv. Ik denk dat die
beide elementen niet beantwoord hadden moeten worden zoals gebeurd
is. - De voorzitter:
- Wat is er volgens u wel gebeurd?
- Mevrouw Sorgdrager:
- Ik denk dat je wel had kunnen spreken van een verdachte in
de zin van artikel 27 Sv en dat het medeweten zo ontzettend
juridisch is geformuleerd, achteraf bezien, dat ik dat wat meer in
gewone-mensentaal had neergezet. Noot