6.4 Feitelijk gebruik
6.4.1 Misdaadanalyse
Wie
In de recherche-praktijk wordt van oudsher gebruik gemaakt van
vormen van misdaadanalyse. Het verzamelen van informatie door
opsporing en de evaluatie van de gevonden gegevens zijn
onlosmakelijk verbonden met elkaar. Ook vroeger analyseerde de
politie met het zakboek in de hand de verzamelde informatie
(getuigenverklaringen, plaats van het misdrijf, moordwapen etc). De
technische vooruitgang (in het bijzonder de informatisering) heeft
de analyse-mogelijkheden vergroot; de behoefte aan die complexere
analyse-technieken was inmiddels ook toegenomen door het complexer
worden van de samenleving en van de (internationale) georganiseerde
criminaliteit. Heden ten dage wordt zeer veel strafrechtelijk
relevante informatie opgeslagen in geautomatiseerde
gegevensbestanden. Hergebruik, vergelijking, analyse en veredeling
behoren nu (eenvoudiger) tot de mogelijkheden, maar vereisen wel
specialistische kennis. De meeste korpsen beschikken over meerdere
misdaadanalisten die zijn ondergebracht bij de CID of bij het
onderdeel waaronder ook de CID ressorteert. Ook zijn aan de
kernteams misdaadanalisten toegevoegd. In het totaal zijn er bij de
regiokorpsen zo’n 181,4 formatieplaatsen voor misdaadanalisten. Dat
betekent dat grofweg elk regiokorps gemiddeld rond de 7
misdaadanalisten in dienst zou hebben.
Op nationaal niveau dient gewezen te worden op het bestaan van de
Afdeling Misdaadanalyse bij de CRI. Advisering over verdere
ontwikkelingen van misdaadanalyse is opgedragen aan de Werkgroep
misdaadanalyse van de Recherche Advies Commissie. In deze werkgroep
zijn de politie, het OM, het Wetenschappelijk Onderzoek- en
Documentatie Centrum (WODC), het Landelijk Bureau Voorkoming
Misdrijven en de CRI vertegenwoordigd.
Welke bron
Om tot een analyse te komen moeten eerst gegevens worden
verzameld. Daartoe worden open bronnen, persoonsregisters,
politie-informatie en buitenlandse instanties geraadpleegd.
Informatie uit open bron betekent hoofdzakelijk dat de informatie
voor een ieder, al dan niet tegen betaling, vrij toegankelijk is.
Van oudsher vormen kranten (advertenties), tijdschriften,
(telefoon)boeken et cetera een belangrijke bron van informatie voor
de politie. Maar ook geautomatiseerde gegevensbestanden, zoals
Bulletin Board Systems, databanken, Internet en CD-ROM, kunnen
worden gebruikt. Daarnaast staat het een ieder, van ondernemer tot
politieman, vrij het handelsregister van de Kamer van Koophandel
Noot (met name gegevens over in Nederland gevestigde
ondernemingen) of de registers van het kadaster (gegevens over
onroerende goederen, schepen en luchtvaartuigen) te raadplegen.
Op tal van plaatsen in de private en (semi)publieke sector
worden gegevens opgeslagen, die tot individuele natuurlijke
personen zijn te herleiden en voor de politie interessante gegevens
kunnen opleveren. Genoemd worden de volgende persoonsregistraties
van het bedrijfsleven: registraties van verzekeringsmaatschappijen,
banken, creditcard-maatschappijen, Bureau Kredietregistratie Tiel,
de PTT, de NV Databank, Kamers van Koophandel en Fabrieken te
Woerden (commercieel), alsmede de registers van internationale op
de scheepvaart gerichte bedrijven als Dun & Bradstreet. Ook
persoonsregistraties van de overheid, niet zijnde politieregisters,
kunnen de moeite waard zijn: het Bevolkingsregister, het systeem
Vennoot van het ministerie van Justitie alsmede de registraties van
de bijzondere opsporings(- en controle) diensten zoals de AID, ECD,
FIOD en Douanerecherche, alsmede de registraties van de
geprivatiseerde opsporingsdiensten zoals bedrijfsverenigingen,
BUMA/STEMRA, stichting Havenbeveiligingsdienst en registraties bij
de reguliere politie die niet gehouden worden in het kader van de
in art. 2 Politiewet omschreven taak zoals de vuurwapen-, horeca-
en vreemdelingenregistraties. Wat de politie-informatie betreft
wordt met name bij operationele misdaadanalyse gebruik gemaakt van
tapgegevens, observatierapporten, dagjournaals, mondeling
overgedragen bevindingen et cetera. Ook inbeslaggenomen materiaal
wordt in dat kader bestudeerd. Bovendien kunnen de politieregisters
worden geraadpleegd. Deze registers vallen onder het gesloten
(verplichte) verstrekkingsregime van de Wet politieregisters
(WPolR).
Zonder te zeer op hoofdstuk 8 Informatiehuishouding vooruit te
lopen worden hier slechts vermeld het Opsporingssysteem (OPS), het
Herkenningsdienstsysteem en Centrale verwijzingsindex (HKS/CVI) en
het Nationaal Schengen informatiesysteem (NSIS), maar ook
bijvoorbeeld het Landelijke overvallen registratie systeem (LORS).
Bijzondere betekenis in dit verband hebben de CID-subjectenindex,
het CID-subjecten-rechtspersonenregister, de grijze-veldregisters
voor natuurlijke en rechtspersonen en het register van het Meldpunt
ongebruikelijke transacties.
Omdat criminele organisaties (ook) internationaal opereren is
het voor de politie van essentieel belang gegevens uit het
buitenland te kunnen ontvangen. In overeenstemming met ter plaatse
geldende privacyregels en gemaakte internationale afspraken
ontvangt de politie allerlei informatie van buitenlandse en
internationale instanties.
Nationale wetgeving kan vrije uitwisseling van bepaalde
gegevens, niet alleen naar het buitenland maar ook intern,
verbieden. Zo verhindert de nationale (privacy)wetgeving van
Luxemburg zelfs dat nieuwe clinten getoetst worden aan interne
bestanden van gesignaleerden die de bank in het verleden benadeeld
hebben of de bank bij onoorbare praktijken hebben betrokken.
Anderzijds worden ook voor onderzoeken die in het buitenland naar
een bepaalde criminele organisatie worden gedaan, schema’s gemaakt.
Internationale politile samenwerking en informatie-uitwisseling is
nog in ontwikkeling en informatiepunten als het Schengen informatie
systeem, het Europees informatie systeem en de Europol drugeenheid
staan nog in de kinderschoenen (zie verder hoofdstuk 10,
Internationale opsporing van deze bijlage).
- De voorzitter :
- Hoe controleer je of de informatie die je geeft nog
rechtmatig gebruikt wordt en of de informatie die je krijgt,
rechtmatig verkregen is? Nederland is in Europa het enige land met
een CID-systeem met een
waardering van soms heel gevoelige informatie. In het buitenland
bestaat dit niet.
- De heer Theeuwes:
- Niet overal. Er zijn landen die waarde aan hun informatie
toekennen door middel van dit systeem. Uit een gesprek met
liaison-officieren bleek mij dat het in Engeland
gebruikelijk is om waardering van informatie en de bron toe te
kennen. - De voorzitter:
- Is er praktische controle op wat er in- en uitgaat? Wat
gebeurt daarmee en hoe is de informatie verkregen? - De heer Theeuwes:
- Internationale samenwerking is een kwestie van
professionaliteit en vertrouwen. Wij spreken nu over het
vertrouwensbeginsel. - De voorzitter:
- Hebt u enige controle op dat vertrouwen?
- De heer Theeuwes:
- Als het enig doel dient, kan ernaar worden genformeerd. Je
stelt echter wel op dat zelfde moment de vertrouwensvraag. - De voorzitter:
- Ik zal een voorbeeld geven dat uit het besluit
politieregisters volgt. Politie-informatie vanuit Nederland mag
niet verstrekt worden aan een land dat die eventueel voor politieke
processen gebruikt. Met bijvoorbeeld Pakistan willen wij goede
betrekkingen blijven houden. Men kan dan nooit stellen dat de
informatie wel mag worden gebruikt, maar nooit voor een politiek
proces. - De heer Theeuwes:
- Die voorwaarden kunnen wel degelijk gesteld worden.
- De voorzitter:
- Maar doet u dat ook? Ik kreeg de indruk dat u zei: als we
praktisch willen werken, moeten we daar niet te moeilijk over doen,
anders krijgen we niets meer binnen. - De heer Theeuwes:
- Als het gaat om het verstrekken van informatie en het
vermoeden bestaat dat die gebruikt kan worden voor politieke
doeleinden, mag niet tot verstrekking worden
overgegaan - De voorzitter:
- Maar als u wel tot verstrekking overgaat, zegt u dat
er dan bij? - De heer Theeuwes:
- Neen, we geven geen lijstje met voorwaarden als: u mag de
informatie niet gebruiken voor een ander doel, ook mag u die niet
in een computerbestand stoppen voor gebruik over een paar
jaar, enz. - De voorzitter:
- U zet er bij wijze van spreken wel een stempel op met:
police, use only… Anders moet het via een
rechtshulpverzoek. - De heer Theeuwes:
- Inderdaad, de verstrekking op grond van het
besluit politieregisters is bestemd voor informatie aan het
buitenland voor opsporingsdoeleinden. Noot
Welke gevallen
In het kader van de bestrijding van de georganiseerde
criminaliteit wordt dikwijls gebruik gemaakt van bijna alle
beschreven vormen van operationele analyse. In het merendeel van de
gevallen wordt begonnen met informatie die door informanten is
aangeleverd. De gegevens worden tijdens of direct na het verzamelen
op waarde geschat, zoals gebruikelijk bij CID-onderzoek. Naar
aanleiding van de beoordeling op juistheid en betrouwbaarheid vindt
een evaluatie-codering per gegeven plaats (zie voor de
coderingen Bijlage 6 Organisaties, hoofdstuk 3 Criminele
inlichtingendiensten). Deze informatie wordt in een databank
gedaan en de analist verricht een of meer van de hiervoor
beschreven vormen van operationele analyse. Als er een tactisch
vervolg op zo’n analyse komt, wordt in een aantal korpsen de
analist ook betrokken bij het tactisch onderzoek. Feitelijk lijken
vooral dader(groep)analyses in de vorm van relatie-, familie- of
handelsactiviteitenschema’s in de praktijk veelvuldig te worden
gebruikt. In het kader van dader(groep)analyse wordt veel gebruik
gemaakt van relatieschema’s: met lijnen en ikonen gellustreerde
overzichten waarop de betrekkingen van soms meer dan 25 personen in
beeld worden gebracht. Voor het opsporingsonderzoek biedt een
dergelijk schema onmiddelijk inzicht in de onderlinge contacten en
de structuur van de criminele organisatie. Wordt door de verdachten
veelvuldig een bepaalde naam gebruikt dan kan men zich afvragen of
deze persoon een belangrijke positie inneemt in een criminele
organisatie en zou het zwaartepunt van het opsporingsonderzoek
wellicht meer bij deze persoon gelegd moeten gaan worden. Ook de
invulling van tijdlijnen – dit zijn diagrammen die het gedrag van
verschillende betrokkenen bij een bepaald misdrijf in tijd
weergeven – kan inzichten opleveren in tegenstrijdigheden en
onvolledigheid van informatie, waaruit aanwijzingen voor verder
onderzoek kunnen voortvloeien. Historisch bezien is gestart met de
operationele analyses. Vervolgens zijn diverse operationele
analyses bij elkaar gevoegd om te kijken welke trends, tendensen,
statistische gegevens daaruit konden worden gedestilleerd: dat
werden de strategische analyses. Daarmee wordt dus bezien in
hoeverre structuren kunnen worden ontdekt die boven het
operationele vlak liggen, hoe het netwerk in elkaar zit en
dergelijke. Van de strategische analyses zijn het meest bekend de
sinds 1988 door de CRI gemaakte landelijke inventarisaties van
georganiseerde misdaad en bovenlokale groepscriminaliteit in
Nederland. Bij de (R)CID-en opgeslagen informatie omtrent
betrokkenheid van (groepen) personen bij zware vormen van
criminaliteit werd getoetst aan verscheidene criteria waaraan een
bepaalde groepering in die periode moest voldoen, wilde zij als
georganiseerde criminele groep kunnen worden aangemerkt. De
uitkomsten van deze zogenaamde
criminaliteitsbeeldanalyses hebben evenwel – ook volgens de
betrokken onderzoekers – slechts een relatieve waarde, door de niet
zekere betrouwbaarheid en de onvolledigheid van het CID-materiaal,
waarop de onderzoeken zijn gebaseerd.
Als de regionale CID-en slechts informatie aanleveren over
drug-gerelateerde criminaliteit, is het voor de CRI onmogelijk om
bendes wapensmokkelaars te identificeren. Het is in deze feitelijk
uiteraard geen kwestie van zwart-wit onderscheidingen, maar er moet
rekening mee worden gehouden dat de informatie die wordt
aangeleverd – tegen de achtergrond van de beschikbaarheid van
bronnen in de drugswereld – een bovengemiddelde aandacht voor drug-
en druggerelateerde criminaliteit oplevert. Iets algemener gezegd:
juist delicten en groepen waarop reeds wordt gerechercheerd leveren
informatie aan. Bovendien is veel informatie afkomstig van
criminele bronnen, waarbij de juistheid van de
betrouwbaarheidsinschatting door de in de registratie invoerende
politie-ambtenaar niet altijd zeker is.
Het overzicht zou echter wel medebepalend moeten zijn voor de
centrale prioriteitenstelling (op voordracht van het CBO door de
Vergadering van procureurs-generaal) van de door de kernteams aan
te pakken zaken. De beperkingen van de criminaliteitsbeeldanalyses
brengen echter mee, dat prioriteitenstelling nimmer uitsluitend op
grond van deze analyses kan plaatsvinden, daar er immers door de
wijze van materiaalverzameling bepaalde groepen of soorten delicten
buiten beeld blijven.
Over Chinese groepen was tot voor kort niet veel bekend, hetgeen
eraan bijgedragen heeft dat lange tijd aan deze criminaliteit geen
prioriteit is gegeven. Inmiddels is – door de analisten van de CRI,
daarin gevolgd door het CBO – daarvoor nadrukkelijke aandacht
gevraagd.
Over de aanwezige maar tot op heden niet doorslaggevende
feitelijke betekenis hiervan zij verwezen naar bijlage 6
Organisaties hoofdstuk 6 Kernteams.
6.4.2 Fenomeenonderzoek
Wie
Het onderscheid tussen strategische misdaadanalyse en
fenomeenonderzoek is in de praktijk niet helder. Het gebruik van
misdaadanalisten bij fenomeenonderzoek en de keuze van
fenomeenachtige onderwerpen voor misdaadanalyse bevestigen de
stelling dat het bij misdaadanalyse en fenomeenonderzoek niet
zozeer gaat om van elkaar te onderscheiden methoden van onderzoek
maar eerder om elkaar aanvullende methoden (interdisciplinair
onderzoek).
Aan de zes kernteams is in het bijzonder de taak opgedragen zich
bezig te houden met fenomeenonderzoek. Toen de Vergadering van
procureurs-generaal zich op 10 maart 1993 uitsprak voor de
oprichting van de kernteams nam zij gelijktijdig het CBO advies
over, inhoudende dat de kernteams naast opsporingsonderzoek ook
belast zouden worden met het verkrijgen van meer en betere
informatie over diverse vormen van georganiseerde criminaliteit.
Het CBO bezigde hiervoor termen als fenomenen, sectoren en
criminaliteits- of aandachtsvelden. Zonder enige toelichting van de
beide politieministers wordt de taak fenomeenonderzoek vastgelegd
in de oprichtingsconvenanten van de kernteams (1 juli 1993). Op die
(wankele) basis werden verschillende fenomeen-onderwerpen het land
ingestuurd en kwamen op de schouders terecht van de politieregio’s
en de kernteams.
In onderlinge samenspraak hebben politie en OM in 1993 aan de
zes kernteams verschillende fenomenen toebedeeld. Daarop zijn
nadien aanvullingen gekomen.
Het kernteam Zuid dient zich bezig te houden met synthetische
drugs; het kernteam Noord-Oost-Nederland met Oost-Europa en
Turkije; het kernteam Amsterdam met West-Europa (in het bijzonder
Nederlandse netwerken) en Joegoslavi; het kernteam Rotterdam met
EG-fraude, milieu (incl. bedreigde uitheemse diersoorten) en het
kernteam Haaglanden met Zuid-Amerika en Itali. Inmiddels is
besloten kernteam Zuid te belasten met het Joegoslaven-fenomeen
inclusief de mensenhandel; kernteam Noord-Oost-Nederland met het
onderzoek naar de voormalige Sovjet-Unie en kernteam Rotterdam
(eventueel samen met kernteam Randstad Noord en Midden) met het
onderzoek naar Chinese netwerken; en kernteam Randstad Noord en
Midden met Schiphol. Sommigen hebben deze verdeling ter discussie
gesteld: Zou het onderzoek naar Turken niet beter thuishoren bij
Rotterdam, omdat daar de meeste mensen uit die bevolkingsgroep zijn
geconcentreerd, in plaats van in Noord-Oost-Nederland? Anderen
spraken in meer algemene zin hun scepsis uit.
- De heer Paulissen:
- (…) Ik vind dat je er bij fenomeenonderzoek voor
moet oppassen dat je gaat zweven. De
politie moet niet op de stoel van de wetenschap gaan zitten door
allerlei prachtige verhalen te gaan schrijven. Ik vind dat wij, als
politie, wel te weinig hebben gedaan in gevallen als het volgende.
Ik geef als voorbeeld een onderzoek naar de invoer van grondstoffen
voor verdovende middelen vanuit het oostblok. Dat is een nieuwe
trend. Je kunt daar heel lyrisch over gaan schrijven, maar je kunt
ook gewoon onderzoek doen. In dat onderzoek zie je vervolgens hoe
het werkt. Het geheel van onderzoeken is uiteindelijk het fenomeen.
Ik denk dat wij, als politie, er te weinig aan hebben gedaan om de
gegevens die in de onderzoeken zitten, te abstraheren naar een
niveau waarop je er iets mee kunt doen, bijvoorbeeld in de
beleidsvorming of in de kennisoverdracht aan anderen. Het bleef
vaak binnen de rechercheteams. Noot
Een minderheid van de kernteams is daadwerkelijk aan de slag
gegaan. Het kernteam Noord-Oost-Nederland trof daartoe aparte
organisatorische voorzieningen en kwam tot twee bijzondere teams
met elk een eigen cordinator, informatiemedewerkers,
misdaadanalisten en informatiedeskundigen. Het kernteam
Noord-Oost-Nederland besteedt 15 procent van zijn totale sterkte
aan fenomeenonderzoek. Hun rapportages zijn door henzelf omschreven
als algemene periodieke scans, welke nog zouden moeten leiden tot
nader onderzoek, in de zin van een diepte-studie, naar gerezen
vragen en problemen. Andere kernteams, als Rotterdam en Haaglanden
besteedden een deel van het fenomeenonderzoek uit aan een van het
kernteam afgescheiden groep mensen.
Rotterdam heeft bijvoorbeeld een kernteam Milieu in het leven
geroepen. Eveneens is een apart project gestart naar bedreigde
uitheemse diersoorten. Daarnaast zou nog (mogelijk door een
particulier bureau Mercs) gekomen moeten worden tot een evaluatie
van enkele milieuonderzoeken, in het bijzonder de Tanker Cleaning
Amsterdam/Tanker Cleaning Rotterdam (TCA/TCR)-zaak. Het kernteam
Rotterdam zelf geeft de voorkeur aan operationele onderzoeken,
(veelal) om aangewezen fenomenen heen en ziet meer heil in
evaluatie (door anderen) achteraf.
Kernteam Haaglanden liet Bureau Informatiecordiantie, analyse en
research (ICAR) een aanzet maken om te komen tot bestudering van de
onderwerpen Colombia en Zuid-Amerika. Dit resulteerde in een
sociaal-economische en geografische schets van het land. Omdat
geruchten over Italianen op het eerste gezicht niet bevestigd
konden worden – er bleek bijvoorbeeld CID-matig bedroevend weinig
over te vinden te zijn – lijkt dit onderzoek ook verder geen
doorgang meer te hebben gevonden. Binnen het kernteam Haaglanden
lijkt ook verwarring te bestaan over de betekenis van een
fenomeenonderzoek. Sommige menen dat de optelling van vele
operationele onderzoeken naar bijvoorbeeld Zuid-Amerikaanse
criminele groeperingen onder de noemer fenomeenonderzoek valt.
Terwijl kernteam Zuid toch alles wat met synthetische drugs te
maken heeft binnen de deur probeert te krijgen, is niet met
zekerheid te zeggen of het fenomeenonderzoek feitelijk al is
opgepakt. Nog steeds is niet duidelijk of het fenomeen synthetische
drugs regionaal, ressortelijk dan wel landelijk (door de Unit
Synthetische drugs van de CRI) onderzocht dient te worden
Noot. De kernteams Amsterdam en Randstad Noord en Midden
verrichten in het geheel geen fenomeenonderzoek. Voordat aan de
kernteams de taak tot het verrichten van fenomeenonderzoek werd
opgedragen, werden al door de verschillende politieregio’s op eigen
initiatief fenomeenachtige onderzoeken verricht. Vaak kwamen deze
tot stand als gevolg van signalen uit de praktijk, meestal uit
lopend onderzoek, dat men te weinig kennis had om effectief een
bepaalde groep te bestrijden. En ook nu nog wordt in de regio’s, of
daar nu een kernteam is gesitueerd of niet, fenomeenonderzoek
verricht.
Zo wordt in de regio Midden- en West-Brabant onderzoek gedaan
naar grensoverschrijdende afvalstromen en vrouwenhandel. Ook in
Friesland is onderzoek verricht naar afvalstromen in die regio door
een speciaal daartoe samengesteld (Vikking-)team. Tevens is in die
regio onderzoek gedaan naar de mogelijkheid druggerelateerde
criminaliteit in Friesland te beheersen, waarbij onder meer gebruik
is gemaakt van beleidsstukken, verkiezingsprogramma’s, literatuur,
interviews en politiedossiers. Hieruit vloeide een lange lijst van
aanbevelingen voort, gericht aan zowel het bestuur als de
opsporende en vervolgende instanties. Noot Zowel
regiopolitie Haaglanden als regiopolitie Rotterdam-Rijnmond
verrichten onderzoek (of laten dat verrichten) naar de horeca. Ook
een aan horeca verwant (fenomeen)onderwerp als gokfaciliteiten
wordt in Rotterdam, Amsterdam en Noord-Holland Noord, apart
bestudeerd. Vanouds verricht de regiopolitie Amsterdam-Amstelland,
in het bijzonder het Bureau recherche informatie en het Bureau
projectontwikkeling en advisering, fenomeen(-achtige) onderzoeken.
In die situatie is geen wijziging gekomen door de oprichting van
het kernteam.
Dergelijke fenomeenonderzoeken lijken echter uiteindelijk toch
gericht te zijn op het vinden van mogelijke
verdachten en/of delicten in de regio. Omwille van de conceptuele
helderheid is het verkieslijk om (in afwijking van het huidige
woordgebruik) in die laatste gevallen niet van fenomeenonderzoek te
spreken, maar van strategische misdaadanalyse; dan komen immers al
potentile verdachten in beeld en zal bijvoorbeeld van operationeel
materiaal gebruik worden gemaakt.
Tot slot verdienen de bijzondere opsporingsdiensten de aandacht.
In het bijzonder de FIOD kent een lange traditie van onderzoek dat
sterk doet denken aan hetgeen nu als fenomeenonderzoek wordt
aangeduid. Zo wordt met het oog op de handhaving van de
belastingwetten al geruime tijd onderzoek gedaan naar
fraudegevoeligheid van bepaalde branches. Dit soort onderzoeken
wordt doelgroepbeschrijving of typologiebeschrijving genoemd. Na
een doelgroepbeschrijving kan een diepte-studie plaatsvinden naar
aanleiding van naar voren gekomen problemen. Voor de eerste
beschrijving wordt gebruik gemaakt van informatie die al bij de
dienst aanwezig is (waaronder allerlei bedrijfsgegevens), en
overige van derden verkregen informatie.
In deze beschrijvingen kunnen naast belastingaspecten ook zaken
naar voren komen die van belang kunnen zijn bij de bestrijding van
de georganiseerde criminaliteit.
Dit zou met name tot uiting kunnen komen in de doorlichting van de
doelgroepen als prostitues of Chinees-Indische restaurants en
branches als de horeca (verdeeld over verschillende deelonderzoeken
als cafs en bars, hotels etc), de bouw en het transportwezen. Een
voorbeeld van een indicatie dat georganiseerde criminaliteit
mogelijk betrokken is, kan soms gevonden worden in de
belastingaangifte: opgegeven betalingen van smeergeld of
steekpenningen dan wel beschermings- of afpersingsgeld. Deze
informatie kan op haar beurt (dus) ook van belang zijn voor de
politie, en niet alleen in concrete opsporingsonderzoeken, maar ook
ten behoeve van fenomeenonderzoek.
Soms wordt met het oog op een fenomeenonderzoek door de politie
dan ook samengewerkt met de FIOD, of in elk geval gebruik gemaakt
van de bij de FIOD opgedane kennis. Dat was het geval in het
Rotterdamse fenomeenonderzoek naar transport, waarbij de FIOD 80
onderzoeken heeft verzameld waarin transportondernemingen een rol
speelden. Ook speelt de FIOD een zeer grote rol in een deel van het
kernteam-fenomeen EG-fraude in Rotterdam, namelijk fraude met
landbouwsubsidies.Welke bron Het moeilijk te maken onderscheid
tussen misdaadanalyse en fenomeenonderzoek impliceert dat de
bronnen van beide soorten informatie-inwinning grotendeels gelijk
kunnen zijn. Wel is het uiteraard zo dat de bronnen die bij
operationele analyses gehanteerd kunnen worden – zoals tapverslagen
of de resultaten van een huiszoeking – bij fenomeenonderzoek per
definitie een geringere betekenis hebben. Of dergelijke bronnen
soms toch worden gebruikt – in het midden gelaten of zulks is
toegestaan – is niet gebleken. In het bijzonder bij de algemene
doorlichtingen lijkt open bronnen onderzoek van zeer groot belang.
Voor een fenomeenonderwerp als Oost-Europa zal nagegaan worden
welke misdaadmarkten er zijn, wat de globale omvang is van de
economische handelingen tussen Oost-Europa en Nederland en of er
infrastructuren bestaan met behulp waarvan de Oost-Europese
criminelen hun positie in Nederland consolideren. Voor deze vorm
van onderzoek meent men genoeg te hebben aan openbare bronnen,
informatie van het openbaar bestuur en persoonsgegevens die vallen
onder de bescherming van de Wet persoonsregistraties voor zover
berhaupt al van persoonsgegevens sprake is. Noot
Met de resultaten van dit onderzoek kunnen een aantal opgekomen
(concrete) vragen nader bestudeerd worden door middel van een
diepte-studie of organisatiedoorlichting. Zoals gezegd kunnen
dergelijke studies beter worden aangemerkt als strategische
misdaadanalyse, daar potentile verdachten in beeld komen en van
operationeel materiaal gebruik wordt gemaakt.
Stel dat bijvoorbeeld uit een fenomeenonderzoek blijkt dat een
bepaalde bedrijfstak, bijvoorbeeld de horeca, ingangen biedt voor
criminele activiteiten. In het kader van een diepte-studie zal men
zich de volgende vragen kunnen stellen: Wie zijn de bestuurders of
feitelijk leidinggevers van horeca-gelegenheden in een bepaalde
stad? Vindt concentratievorming plaats? Wie zijn de toonaangevende
personen en hebben zij criminele achtergronden? Welke overwegingen
en bedoeling hebben deze personen met betrekking tot de horeca?
Noot Voor branche-doorlichtingen van de horeca, maar ook
in het algemeen, maakt men gebruik van (persoons)gegevens
opgeslagen bij derden en wordt samengewerkt met
belangenorganisaties van de branche, zoals het bedrijfsschap
Horeca. Ook antecedentenonderzoek van (toonaangevende) ondernemers
en gebruikmaking van CID gegevens maken deel uit van het
doorlichtingsproces. Dezelfde onderzoeksmethode zal in Rotterdam
gehanteerd worden bij de bestudering van de transportbranche.
Welke gevallen
Er bestaan geen duidelijke criteria aan de hand waarvan wordt
bepaald of een fenomeen de moeite van het bestuderen waard is. Van
de fenomeenonderzoeken die thans (maart 1995) in Nederland lopen
lijkt de keuze
niet echt gefundeerd te zijn; de onderwerpen zijn min of meer met
de natte vinger aangewezen, aldus de regiopolitie Drenthe.
Dat blijkt in feite reeds hiervoor, als de onderwerpen onder ogen
worden genomen waarnaar fenomeenonderzoek is verricht. Daarbij valt
op dat het voorkomt dat verschillende regionale politiekorpsen
dezelfde onderwerpen als keuze van fenomeenonderzoek noemen. Deze
vaststelling mag overigens niet tot overhaaste conclusies leiden:
het ligt voor de hand dat fenomeenonderzoek naar maatschappelijke
sectoren zoals de horeca in verschillende regio’s ook verschillende
benaderingswijzen kunnen rechtvaardigen, zelfs als niet
onmiddellijk op concrete daders of dadergroepen worden
gerechercheerd. In de ene regio zal bijvoorbeeld vooral onderzocht
worden in hoeverre de horeca slachtoffer is van afpersing; in de
andere regio op welke wijze de horeca witwasoperaties
faciliteert.
Desalniettemin zijn er ook onderwerpen – met name als het gaat
om geografische gebieden of criminele markten (zoals vrouwenhandel
en bedreigde uitheemse diersoorten) – waarbij het bestaan van
verscheidene fenomeenonderzoeken minder voor de hand ligt.
De doelen die men door middel van fenomeenonderzoek tracht te
bereiken zijn divers. Zo wordt de kwetsbaarheid van een (deel) van
de samenleving voor georganiseerde criminaliteit onderzocht en kan
advisering plaatsvinden in verband met hiervoor op te werpen
barrires. Ook kunnen de resultaten medebepalend zijn voor de
prioritering van de door de politie aan te pakken zaken danwel een
bruikbare bijdrage leveren voor een strafrechtelijk onderzoek.
Een – later als fenomeenonderzoek betiteld onderzoek – als het
Gouden Kalf naar de wisselkantoren in Amsterdam, geeft een
duidelijk zicht op allerlei doelen die gelijktijdig gediend kunnen
worden. Doorlichting van de geldwisselbranche, op basis van
informatie uit opsporingsonderzoeken (namelijk dat mensen met
sporttassen vol geld de wisselkantoren binnengingen) in combinatie
met het vermoeden dat er wel heel veel geld in die wisselkantoren
omging gezien het aantal toeristen, leidde tot nieuwe inzichten in
het proces van witwassen van op criminele wijze verkregen gelden
(de fase van placement). Met behulp van de opgedane kennis (en
informatie) is in het bijzonder (tactisch) doorgerechercheerd op
vijf wisselkantoren. Nieuwe toezichthoudende regelgeving op deze
branche (zoals de aanmeldings- en registratieverplichting en het
toezicht van de Nederlandse Bank op de wisselkantoren ingevolge de
Wet inzake de wisselkantoren) kwam mede tot stand op basis van
argumenten ontleend aan dit fenomeenonderzoek. Noot De
daadwerkelijke kwaliteit van de verrichte fenomeenonderzoeken en
het effect daarvan is heel wisselend, maar over het algemeen
gering. In sommige gevallen werd volstaan met het schetsen van een
algemeen beeld (bijvoorbeeld een min of meer geografische
beschrijving van een land als Colombia). Maar, zoals duidelijk
wordt uit het voorbeeld van het Gouden Kalf onderzoek naar de
grenswisselkantoren, kunnen ook successen worden geboekt. Er
bestaat een voorkeur voor fenomeenonderzoeken waarvan vermoedt
wordt dat zij uiteindelijk zullen leiden tot operationele
strafrechtelijke onderzoeken.
6.4.3 Financieel rechercheren
Wie
Financieel rechercheren behoeft een dusdanig hoog niveau van
financile kennis dat dit (vooralsnog) slechts door een zeer beperkt
aantal rechercheurs kan worden gedaan. Tekenend hiervoor is dat het
in 1994 mede als gevolg van een tekort aan geschikte kandidaten
binnen het KLPD, niet haalbaar bleek te zijn vorm te geven aan
financile misdaadanalyse. Financile misdaadanalyse is blijkens het
Jaarplan 1995 van de Afdeling wetenschappelijke rechercheadvisering
van de CRI nog sterk in ontwikkeling. Teneinde voldoende draagvlak
voor financile misdaadanalyse te creren is eind 1994 een
klankbordgroep samengesteld met vertegenwoordigers van de
misdaadanalisten die bij regiokorpsen werkzaam zijn, de
RAC-werkgroep misdaadanalyse, de Directie Politie van het
ministerie van Justitie, de banken, de FIOD, de ECD, de
Rechercheschool, een Bureau financile ondersteuning (BFO) en de
CRI-afdelingen Forensic accountancy, FINPOL en Wetenschappelijke
rechercheadvisering. Deze klankbordgroep zal zich onder meer
bezighouden met standaardisatie van computerprogrammatuur die voor
financile misdaadanalyse kan worden gebruikt. Noot
Daarbij komt dat bij de reguliere recherche de belangstelling
voor financile gegevens beperkt is. In het veld van de regionale
politie en de kernteams is een beperkt aantal rechercheurs met
enkele collega’s van de Bijzondere opsporingsdiensten als
financieel rechercheur betrokken bij de bestrijding van
georganiseerde criminaliteit.
- De heer De Graaf:
- Gisteren hebben wij ook gehoord, dat niet duidelijk is waar
al die enorme winsten uit de drugshandel, van in Nederland
opererende groepen, ook autochtone groepen, blijven. Er zijn geen
aantoonbare investeringen in bepaalde branches. Heeft u daar enig
idee van? Is het te volgen? Missen wij de methode om dat te kunnen
volgen? - De heer IJzerman:
- Wij hebben er maar een buitengewoon beperkt zicht op. Ik
denk dat dit te maken heeft met de buitengewoon gecompliceerde
constructies. (…) Een van de thema’s waarover wij bijvoorbeeld
binnen de
ACC, de Adviescommissie criminaliteit van de Raad van
hoofdcommissarissen, spreken is het besef, dat dit een
achilleshiel is waar wij nog onvoldoende zicht op hebben. Daarin
moeten wij investeren. Kwalitatief, dus binnen de politiekorpsen,
moeten wij de financile deskundigheid verhogen. Er zijn wat
discussies geweest over het terugtrekken van de FIOD vanuit
het Bureau financile ondersteuning. Wij hebben expliciet gezegd,
dat wij hoogwaardige financile deskundigheid en expertise in onze
eigen korpsen willen hebben. Daarnaast moet die er zijn bij de
CRI. Dat betekent dat er beter met de FIOD en andere
diensten op een niveau van deskundigheid kan worden samengewerkt.
Voorts is het de ambitie om het landelijk rechercheteam met name in
te zetten op dat soort financieel-economische trajecten en
witwasconstructies. Noot De financieel rechercheurs
die in (lopend) onderzoek werkzaam zijn, zijn dikwijls afkomstig
van de Bureaus financile ondersteuning (BFO’s). Er dient
onderscheid gemaakt te worden tussen het financieel rechercheren en
het rechercheren ter ontneming (zoals is mogelijk gemaakt door de
Pluk-ze wetgeving). De meeste BFO’s zijn in de praktijk vooral
gericht op de ontneming, de zogenaamde buitgerichte opsporing
(zie bijlage 6 Organisaties, hoofdstuk 5 Ondersteunende
diensten) en minder op het hier aan de orde zijnde
financieel rechercheren. Bij de hier bedoelde financile recherche
gaat het niet zozeer om de ontneming van het wederrechtelijk
verkregen voordeel, als wel om door het analyseren van financile
gegevens, een crimineel netwerk in kaart te brengen en
bewijsrechtelijke ondersteuning te leveren in niet-financile
onderzoeken. Deze financile recherche wordt vooral gedaan door de
medewerkers van BFO’s die in sommige kernteams participeren en de
FIOD-ambtenaren, die – evenals hun collega’s van de ECD soms worden
uitgeleend voor de lengte van een bepaald onderzoek.
Financile recherche die geschiedt naar als verdacht aangemerkte
ongebruikelijke transacties wordt verricht door de Financile
politiedesk (Finpol).
In de periode februari 1994 tot en met januari 1995 ontving het
Meldpunt ongebruikelijke transacties 22.961 door financile
instellingen aangemelde transacties. Aan de Finpol, die onder meer
tot taak heeft om namens de Landelijke (MOT) officier van justitie
verdachte transacties in ontvangst te nemen ter bewerking en
doorgeleiding naar het relevante opsporingsveld, werden 2.638
transacties doorgemeld. Van de 1420 meldingen die in het
CID-register konden worden opgenomen, bleken 867 verband te houden
met een lopend onderzoek. Meldingen waarvan vermoed werd dat zij
verband hielden met een misdrijf (rond de 800) werden opgesplitst
onder de politieregio’s, het buitenland danwel een internationaal
onderzoek, de bijzondere opsporingsdiensten en (samenwerkings-)
projecten (met de CRI). Tenminste 29 nieuwe onderzoeken konden als
gevolg van de verdachte transacties worden gestart.
Noot
Ter ondersteuning van de politie en de rechterlijke macht op het
hoogste financieel-economische niveau is er (ook) een Afdeling
forensische accountancy (FA) bij de CRI.
De medewerkers van deze afdeling maken onder meer organisaties
inzichtelijk door BV-/NV-constructies, geldstromen en daarbij
behorende criminele activiteiten in kaart te brengen. Zo zal de
officier van justitie bijvoorbeeld in een strafrechtelijk
financieel onderzoek een beroep op de expertise van deze afdeling
doen. Wanneer er geen menskracht meer beschikbaar is – er werken 15
registeraccountants – kan een beroep worden gedaan op externe
accountants. Namens het Ministerie van Justitie heeft het Centraal
advies- en beheersbureau beslag (CABB) in overleg met de CRI
raamovereenkomsten gesloten met KPMG Forensic Accounting en Coopers
& Lybrand. Alvorens tot opdrachtgeving aan de externe
accountant over te kunnen gaan dient onderzocht te worden of het
accountantskantoor vrij is, in die zin dat zij geen eigen contacten
heeft met de onderzochte persoon of personen die tot zijn kring
behoren.
Geheimhouding is contractueel bedongen en de CRI houdt toezicht
op de verrichtingen. Deze externe accountant wordt uit de aard der
zaak op de hoogte gebracht van allerhande persoonlijke (financile)
gegevens, veelal afkomstig uit het lopende onderzoek. Een
wettelijke basis voor deze doorbreking van het gesloten
verstrekkingsregime van de WPolR is niet voorhanden. De
toelaatbaarheid van een dergelijke inschakeling, met of zonder
convenant tussen justitie en accountants, is omstreden.
- De voorzitter:
- Maar kun je derden buiten de overheid, buiten politie en
justitie, zo maar inzage geven in vertrouwelijke stukken en
opsporingsgegevens? - De heer Maan:
- Als je daar goede afspraken over maakt en er is een
convenant gesloten met het desbetreffende kantoor, waarin zaken als
geheimhouding, kennisneming en dergelijke geregeld zijn, dan denk
ik dat het wel kan. Noot
Welke bron
Al in een vroeg stadium, in elk geval voor het gerechtelijk
vooronderzoek of strafrechtelijk financieel onderzoek, bestaat er
behoefte aan inwinning van financile gegevens bij derden.
- De heer Van Gemert:
- Ik denk dat het van belang is om aan te geven op welke wijze
wij als BFO-Amsterdam contacten met banken hebben gehad. Contact
met banken kan op een aantal manieren plaatsvinden. Dat kan
plaatsvinden wanneer je in een opsporingsonderzoek huiszoeking gaat
doen en op basis van een 105 informatie opvraagt. In de
opsporingsfase kan dat plaatsvinden. Het kan gebeuren dat je vlak
voor zo’n fase contact opneemt met een bank om na te gaan of het
zin heeft, een kluis te openen of beslag te leggen op een bepaalde
rekening. Dat is eigenlijk een efficiency-overweging. Wanneer een
kluis al vijf jaar niet bezocht is en je onderzoek zich richt op
het laatste jaar heeft dat weinig zin. Een derde mogelijkheid is
dat in een groot onderzoek – ik praat dan over een
opsporingsonderzoek, zoals in de zaak-Z – in een contact met de
bank wordt aangegeven dat een opsporingsonderzoek gaande is en dat
de vraag wordt gesteld of er van politiezijde behoefte is aan
informatie. In bedoeld geval is dat gebeurd en heeft de bank een
afweging gemaakt en heeft zij besloten, informatie aan de politie
te verstrekken. Noot
Tot ongeveer een half jaar geleden werden gegevens over
bankrekeningen en dergelijke in dit stadium van onderzoek
hoofdzakelijk verkregen van relaties, bijvoorbeeld van medewerkers
van een BFO. Hierbij moet gedacht worden aan contactpersonen en
kennissen, werkzaam bij bepaalde banken (bijvoorbeeld bij
beveiligingsdiensten), die op basis van informele (telefonische)
verzoeken binnen korte tijd informatie verstrekken. Na negatieve
publiciteit over deze wijze van informele bevraging en verstrekking
(ook wel verschaffing van voorinformatie genoemd), lijkt de kraan
door de banken te zijn dichtgedraaid Een factor die hierbij een rol
speelt is dat het een tamelijk uitgebreide bureaucratische
procedure vergt om tamelijk eenvoudige informatie te verkrijgen.
Dat is vooral dan zonde van de tijd, als de informatie naar
onmiddellijk duidelijk is, niet gebruikt zal worden. Het ligt in de
aard van het financieel rechercheren dat heel veel achteraf
vruchteloos werk wordt verricht, teneinde een juist verband te
kunnen leggen. Het is mogelijk dat van een bepaalde rekening
(waarop door een besmette rekening geld is overgemaakt) uitsluitend
het gas en licht wordt betaald. In dat geval is de financieel
rechercheur verder niet genteresseerd in die rekening.
Deze vorm van informele informatieverstrekking is gezien de
privacywetgeving (WPR) in beginsel vermoedelijk niet geoorloofd. De
Registratiekamer spreekt als volgt over informatie-uitwisseling
tussen politiekorpsen en particuliere recherchebureaus, banken en
verzekeringsmaatschappijen:
Onvrede met de beperkingen die de huidige wetgeving oplegt,
heeft geleid tot informele netwerken die het gesloten
verstrekkingenregime doorbreken. De privacy van de betrokkenen
wordt hiermee geschonden. De informatie wordt bovendien op
oncontroleerbare wijze verstrekt en is vaak onvolledig en van
slechte kwaliteit. Voor de betrokkenen kan dit ingrijpende gevolgen
hebben. Het is in ieder geval onwenselijk dat een onduidelijk
schemergebied ontstaat waarin informatie buiten de wettelijke
kaders om wordt uitgewisseld. In een nader onderzoek zal de
Registratiekamer inventariseren op welke onderdelen de huidige
wetgeving te restrictief is en een legalisering van de huidige
praktijk geboden is. Voorop staat dat de regelgeving helder de
bevoegdheden moet afbakenen en voor de betrokken justitiabelen
inzichtelijk is. Voor het overige moet het illegale
informatieverkeer worden tegengegaan. De Registratiekamer zal
hiertoe, in samenwerking met het openbaar ministerie, de nodige
activiteiten ontwikkelen. Noot
Maar de twijfel of deze methode rechtmatig is – waar ook reeds
in 5.3 op is ingegaan – doet niet af aan de grote waarde die aan
deze mogelijkheden in de praktijk wordt gehecht.
- De heer Koers:
- (…) juist in het voortraject bij de verzameling van
gegevens (open bronnen, wat bij de CID zit) willen wij de
bevoegdheid krijgen om uit meer bronnen dan alleen de CID
gegevens aan te dragen en te gebruiken, terwijl je dan ook de
middelen zou moeten krijgen om dat te doen. Het zou mij dierbaar
zijn als dat wat beter geregeld werd; dat behoeft niet al te
extreem te zijn. - De heer Vos:
- Waar denkt u aan?
- De heer Koers:
- Bijvoorbeeld het BKR in Tiel, het bureau voor
kredietregistratie. Iedereen met een hypotheek
staat daar ook geregistreerd. Zo’n database heeft goede
informatie. Ik denk dat het goed is om eens een afweging te maken:
op welke manier kunnen gegevens die zich nu bij banken of andere
financile instellingen bevinden, gebruikt worden, los van het zware
middel van een bevel voor uitlevering van de
rechter-commissaris? Het gaat erom dat het juist in het
voortraject goed afgeregeld wordt, dat dat in de wet geregeld
wordt, dat een officier van justitie bijvoorbeeld een bepaald
aantal of in bepaalde categorien zaken als het ware kan vorderen
van de bank: ik wil die gegevens hebben. Dat zou heel goed zijn.
Dan weet je waar je aan toe bent. Noot - De heer Koers:
- Ik weet dat heel expliciet met banken is afgesproken, dat
het afgelopen is dat men gegevens verstrekt naar aanleiding van een
telefoontje van de politie. De betrokkenheid van derden bij een
financieel traject gaat in de praktijk soms veel verder dan
alleen
informatieverschaffing.
Zo werd door het CoPa-team (kernteam Haaglanden) in 1992 aan de
ABN/Amro-bank gevraagd, na afspraken tussen justitie en die bank,
waarbij ook de Nederlandse Bank op de hoogte zou zijn gesteld, door
te gaan met het meewerken aan het witwassen van druggeld afkomstig
van Hindoestaanse zakenlieden. Hiermee beoogde justitie meer
informatie te verkrijgen over de transacties. In vier jaar tijd zou
de bank rond de 90 miljoen gulden hebben doorgelaten.
Noot
Ook in de Rotterdamse Ramola-zaak ging het volgen van
geldstromen niet zozeer om ontneming als wel om koppeling van de
drugs aan het geld en het in kaart brengen van de organisatie met
haar safe-houses. De zaak startte op een MOT-melding en gaande het
onderzoek zijn vooraankopen gedaan met genummerde bankbiljetten.
Ook al wordt uit de strafzaak niet duidelijk of de bank gevraagd is
het geld op enigerlei wijze te volgen, lijkt dit toch erg voor de
hand liggend.
De al eerder genoemde concept-Richtlijn voor het openbaar
ministerie inzake de medewerking van banken aan onderzoeken
Noot zoekt een oplossing voor de situatie waarin het
openbaar ministerie aan een bank vraagt bepaalde transacties te
continueren. In zo een geval kan de bank voor een periode van
maximaal zes maanden vrijwaring krijgen voor uit het
continueringsverzoek voortvloeiende (mogelijke) criminele
activiteiten. Voorafgaande toetsing door de CTC is dan
noodzakelijk.
Mede met het oog op omvangrijke en complexe onderzoeken naar
georganiseerde crimininaliteit waarvoor specialistische kennis en
expertise op het gebied van financile recherchemethodieken
noodzakelijk is, zal in de toekomst het landelijk rechercheteam
(LRT) ingezet kunnen worden (zie bijlage 6 Organisaties,
hoofdstuk 6 Kernteams). Met name het direct optreden
naar aanleiding van MOT-meldingen (na bestudering door Finpol),
iets waar de BFO’s blijkbaar niet in voldoende mate aan
toekwamen/komen, en het onderzoeken van signalen van EG-fraude (dus
de bijzondere financile gerichtheid) zou het onderscheidend
criterium met de andere kernteams kunnen vormen.
Qua samenstelling wordt er gestreefd naar het aantrekken van
personen uit verschillende disciplines: FIOD Noot, ECD,
accountants, juristen, economen en zo meer in combinatie met hen
die veel ervaring hebben op het gebied van het traditionele
recherchewerk. Het LRT zal over een nauw aan de bestaande
structuren gekoppelde CID-ondersteuning beschikken.
Het LRT zal over een eigen inlichtingengroep komen te
beschikken, die voor een groot deel zijn informatie aan open
bronnen zal ontlenen.
- De heer Van Gemert:
- Daarom hebben wij het bij de vormgeving geen CID
genoemd, maar een informatiekerngroep, waarvan de CID’ers
onderdeel zullen uitmaken. In die CID zal niet veel anders
zitten dan hetgeen ook in een regio zit. Dat is dus informatie
over CID-subjecten of grijs-veldsubjecten. Die informatie is
dus niet anders. - De voorzitter:
- Heeft u de CID-status nu nodig om bij anderen in de CID-bak
te kijken? Of gaat u ook uw eigen bestand maken? - De heer Van Gemert:
- Dat kan beide voorkomen.
- De voorzitter:
- Stel, je gaat financieel rechercheren. Aan welke
CID-matige informatie-inwinning moeten wij dan
denken? - De heer Van Gemert:
- Dat is afhankelijk van de doelgroep. Het is mogelijk dat je
over een CID-subject informatie nodig hebt. Maar dat hoeft
niet specifiek financile informatie te zijn. Dat is een beetje wat
ik bij u proef. Wij zullen net zo goed gebruik moeten kunnen maken
van gegevens zoals die bij andere CID’s aanwezig zijn. Het
ontvangen van informatie uit het buitenland – verdrag of geen
verdrag – levert in de praktijk van een
financieel (strafrechtelijk) onderzoek problemen op. Geld kan nu
eenmaal in een zeer kort tijdsbestek van
eigenaar wisselen en de wereld worden overgestuurd.
- De heer IJzerman:
- Wij hebben er maar een buitengewoon beperkt zicht op. Ik
denk dat dit te maken heeft met de buitengewoon gecompliceerde
constructies. In dit tijdperk van informatietechnologie en
telebankieren kun je worldwide op een buitengewoon snelle en
doeltreffende manier niet geringe bedragen vijf keer op een dag van
eigenaar laten wisselen. Het is voor opsporingsinstanties als de
Nederlandse politie buitengewoon ingewikkeld om daar enig zicht op
te krijgen, ook in verband met bankgeheim in bepaalde delen van de
wereld. Noot - De voorzitter:
- Het speelde toch bijvoorbeeld in Liechtenstein en
Zwitserland, waar wij toch een keurige meneer zien optreden die
zegt dat hij helaas geen mededelingen kan doen, maar verder
absoluut niet met u wil meewerken? - De heer Maan:
- Dat klopt. Noot Het is niet ondenkbeeldig dat
het voor sommige landen zo’n grote economische stimulans geeft,
wanneer (zwart crimineel) geld wordt genvesteerd in de nationale
economie (bijvoorbeeld in hotels et cetera) dat het medewerking
verlenen aan een rechtshulp verzoek op grote weerstand stuit. In
de Ramola-zaak is dit aan den levende lijve ondervonden.
Geld werd teruggesluisd naar het land van herkomst, Marokko en in
het bijzonder het Rif-gebied en leidde tot investeringen.
Welk geval
Het financieel rechercheren kan beginnen als bijvoorbeeld blijkt
dat een CID-subject er een levenswandel op na houdt die niet in
overeenstemming is met zijn legaal verkregen vermogen. Ook is het
mogelijk dat de aanvang ligt bij de analyse van de gegevens van het
MOT-meldpunt. De meldingen worden ‘s nachts automatisch gekoppeld
met onder andere de CID-subjectenindex.
- De voorzitter:
- Welke methodieken kunt u dan gebruiken in die fase in
financieel opzicht? - De heer Van Gemert:
- Het kan zijn dat geprobeerd wordt gebruik te maken van wat
het opsporingsonderzoek tot op dat moment heeft aangetoond. Het
kunnen observatiegegevens zijn, het kunnen gegevens zijn uit oude
processen-verbaal, het kan betrekking hebben op hetgeen uit open
bronnen wordt gehaald, het kunnen kranteknipsels zijn, het kunnen
gegevens van de belastingdienst zijn, enz. Dat soort dingen moet
men zich voorstellen in zo’n fase van het onderzoek.
Noot
Soms vangt het financieel rechercheren eerst later aan, als reeds
een strafbaar feit bekend is.
- De voorzitter:
- Maar neemt u een praktijkvoorbeeld van vroeger? Neemt u een
casus van vroeger, waarvan u zegt: dat heb ik nodig gehad om goed
te kunnen werken? - De heer Bakker:
- Als we die 2600 kilo gaan bekijken, constateren we dat zo’n
zaak begint met signalen die van de CID vandaan komen. Nadat
de partij in beslag is genomen, zijn wij daarbij betrokken geraakt.
Op dat moment blijkt dat sprake is van primaire aantekeningen op
het gebied van chequeverkeer dat heeft plaatsgevonden. Aan de hand
van dat chequeverkeer komen we bij banken, en aan de hand van die
banken komen we bij meer chequeverkeer, en we gaan gewoon de
papertrail volgen van de zaken. Naast het financile traject hebben
we ons in die zaak ook beziggehouden met het douanetraject:
verdovende middelen, harddrugs in dit geval, plegen Nederland
binnen te komen. Aan de hand van dat onderzoek constateer je ook
een aantal betrokkenen die bij een groepering horen. Je constateert
dat een dergelijke partij onderdeel is van meerdere transacties die
hebben plaatsgevonden. Al die gegevens bij elkaar zijn de basis
voor vervolgonderzoek. Noot