• Buro Jansen & Janssen, gewoon inhoud!
    Jansen & Janssen is een onderzoeksburo dat politie, justitie, inlichtingendiensten, overheid in Nederland en de EU kritisch volgt. Een grond- rechten kollektief dat al 40 jaar, sinds 1984, publiceert over uitbreiding van repressieve wet- geving, publiek-private samenwerking, veiligheid in breedste zin, bevoegdheden, overheidsoptreden en andere staatsaangelegenheden.
    Buro Jansen & Janssen Postbus 10591, 1001EN Amsterdam, 020-6123202, 06-34339533, signal +31684065516, info@burojansen.nl (pgp)
    Steun Buro Jansen & Janssen. Word donateur, NL43 ASNB 0856 9868 52 of NL56 INGB 0000 6039 04 ten name van Stichting Res Publica, Postbus 11556, 1001 GN Amsterdam.
  • Publicaties

  • Migratie

  • Politieklachten

  • Bijlage V – 6.2 Omschrijving methoden

    6.2 Omschrijving methoden: definities en
    verschijningsvormen

    6.2.1 Misdaadanalyse

    Onder misdaadanalyse wordt hier, met de Werkgroep misdaadanalyse
    van de Recherche Adviescommissie ( RAC), verstaan: het opsporen en
    inzichtelijk maken van verbanden tussen criminaliteitsgegevens
    onderling en andere mogelijk relevante gegevens met het oog op de
    praktijk van politie en justitie. Noot Enerzijds kan
    misdaadanalyse gericht zijn op direct toepasbare resultaten voor de
    opsporings- en vervolgingspraktijk (operationele analyse),
    anderzijds kan de analyse een rol spelen in de bepaling van het
    beleid (strategische analyse). Beide analysevormen lopen soms door
    elkaar en kunnen op lokaal, regionaal en nationaal niveau worden
    verricht.

    In het kader van operationele misdaadanalyse worden diverse
    vormen onderscheiden: zaakanalyse, delictanalyse,
    dader(groep)analyse, specifieke profielanalyse en operatie-analyse.
    Zaakanalyse: alle informatie in een concrete zaak wordt
    inzichtelijk gemaakt (bijvoorbeeld door middel van een tijdlijn),
    waardoor tegenstrijdigheden of onvolledigheid aan het licht worden
    gebracht. Delictanalyse: gegevens van een aantal gelijksoortige
    delicten worden vergeleken teneinde te achterhalen of deze door
    dezelfde dader(groep) is gepleegd.

    Dader(groep)analyse: het structureren en vergelijken van
    gegevens die over een bepaalde delinquent(-engroep) beschikbaar
    zijn (vooral CID-gegevens); zo kan een criminele groep inzichtelijk
    worden gemaakt en kan ieders individuele aandeel bij illegale
    handelingen worden achterhaald. Specifieke profielanalyse: aan de
    hand van informatie, onder andere afkomstig van het technisch
    onderzoek op de plaats van het delict en getuigenverklaringen en zo
    meer in combinatie met achtergrondinformatie (historische
    criminaliteitsgegevens en kennis uit gedragswetenschappelijke
    studies) wordt een beschrijving gemaakt van de dader(s) van een
    delict.

    Operatie-analyse: de evaluatie van de ondernomen activiteiten,
    teneinde zicht te krijgen op het verloop van de operatie en te
    kunnen zoeken naar nog ongebruikte mogelijkheden voor
    recherche-activiteiten; daarmee is de werkwijze van politie en
    justitie het onderwerp van analyse.

    Strategische misdaadanalyse richt zich op te vormen beleid op
    lokaal, regionaal, danwel nationaal niveau,
    bijvoorbeeld ten aanzien van preventie, te stellen prioriteiten, de
    werkwijze van politie en justitie of de verdeling van middelen.
    Criminaliteitsbeeldanalyse: verschaft inzicht in de aard, omvang en
    ontwikkeling van (een bepaald soort) criminaliteit in een
    geografisch gebied.
    Algemene profielanalyses: gezocht wordt naar zoveel mogelijk
    informatie die kan leiden tot typerende kenmerken van personen die
    (vermoedelijk) eenzelfde type delict hebben gepleegd of slachtoffer
    zijn geworden van hetzelfde soort delict.

    Methodenanalyse: studie naar de effectiviteit van de aanwending
    van bepaalde methoden en technieken door de politie in bepaalde
    zaken met het oog op toekomstig gebruik en mogelijke verbeteringen
    daarvan. Het proces van misdaadanalyse vindt in stappen plaats.
    Achtereenvolgens zijn dat: verzamelen, evalueren en analyseren van
    de beschikbare informatie en vervolgens (intern) verstrekken van de
    bevindingen. Het verzamelen van de basis-informatie voor de analyse
    behelst in hoofdzaak het bijeenbrengen van bij de politie al
    aanwezig materiaal (CID, lopend onderzoek etc). Externe bronnen of
    derden blijken in beperkte mate geraadpleegd te worden. Met behulp
    van misdaadanalyse worden bestaande gegevens vooral bewerkt en
    veredeld, waardoor nieuwe inzichten opkomen en waaruit nieuwe
    informatie voor de opsporende instanties kan voortvloeien.

    6.2.2 Fenomeenonderzoek

    Onder fenomeenonderzoek verstaat de commissie het doorlichten
    van een geografisch gebied/bevolkingsgroep, een
    misdaadveld/criminele markt en/of een sector/verschijnsel in de
    samenleving. Over de invulling van het fenomeenonderzoek wordt al
    vanaf 1992 door betrokkenen van politie en justitie gediscussieerd.
    Dat gebeurde aanvankelijk in twee overlegorganen, te weten het
    Landelijk Overleg fenomeenonderzoek en de CRI-Werkgroep fenomenen.
    Zij hadden tot doel tot afstemming van fenomeenonderzoeken te
    komen, gemeenschappelijke uitgangspunten te ontwikkelen, ervaringen
    uit te wisselen, afspraken te maken over de opslag en uitwisseling
    van onderzoeksresultaten, enzovoort. De CRI-Werkgroep is begin 1995
    opgeheven nadat zij haar theoretisch voorwerk had afgerond en
    gepubliceerd. De verdere onderlinge afstemming van het
    fenomeenonderzoek werd daarna opgedragen aan het Landelijk Overleg
    Fenomeenonderzoek. Formeel zijn op dit moment medewerkers uit alle
    kernteams, het Wetenschappelijk onderzoek en documentatiecentrum
    van het ministerie van Justitie (WODC) en de CRI in het landelijk
    overleg vertegenwoordigd. In praktijk is de participatie van het
    kernteam Randstad Noord en Midden in het landelijk overleg
    beperkt.

    Nog steeds ontbreekt een eenduidige definitie van het begrip
    fenomeenonderzoek. Met name over de doelstelling en de toe te
    passen onderzoeksmethoden bestaat nog geen overeenstemming. Hoewel
    de term fenomeenonderzoek gebruikt wordt in de kernteamconvenanten,
    is niet duidelijk wat de beide politieministers verstaan onder
    fenomeenonderzoek. De Vergadering van procureurs-generaal en het
    Cordinerend beleidsoverleg (CBO) verschaffen hierover evenmin
    duidelijkheid. De definitie van de commissie wordt afgeleid uit de
    verschillende gestarte en verrichte fenomeenonderzoeken. Van elk
    van de genoemde drie onderzoeksgebieden zijn voorbeelden te geven:
    a. een geografisch gebied (bijvoorbeeld Zuid-Amerika of
    Oost-Europa) of een bevolkingsgroep (bijvoorbeeld Chinezen);

    b. een misdaadveld/criminele markt (bijvoorbeeld EU-fraudes of
    de markt voor de synthetische drugs); c. een maatschappelijke
    sector/verschijnsel (bijvoorbeeld de horeca of de transportsector).
    De definitie behelst een keuze. Er is ook wel gesteld dat er twee
    soorten fenomeenonderzoek zijn: sectordoorlichting en
    organisatiedoorlichting. Het eerste is voornamelijk
    wetenschappelijk gericht, het tweede meer zaakgericht.

    Dat onderscheid laat zich illustreren met het verschil tussen
    twee fenomeenonderzoeken die betrekking hebben op de bedreigde
    uitheemse diersoorten. De Rotterdamse politie laat door een
    wetenschappelijk onderzoekster onderzoek verrichten naar de sector
    (illegale) dierenhandel. Wat zijn het voor mensen; hoe komen ze met
    elkaar in contact; hoe lopen de goederenstromen? Deze onderzoekster
    maakt geen enkel gebruik van opsporingsmethodieken, maar praat met
    mensen in het veld – ook met mensen van wie ze de naam van de
    Algemene inspectie dienst (AID) heeft doorgekregen. De AID zelf
    doet naar hetzelfde onderwerp fenomeenonderzoek en concentreert
    zich vooral op de personen en organisaties die zich (op illegale
    wijze) met dierenhandel bezighouden: dit onderzoek is overigens
    gericht op voor de opsporing uiteindelijk operationeel bruikbare
    gegevens.
    De inhoud van het begrip organisatiedoorlichting nadert evenwel
    zozeer de strategische misdaadanalyse, dat de commissie om
    begripsverwarring te voorkomen, de term fenomeenonderzoek
    reserveert voor de eerdergenoemde doorlichtingen. Welke specifieke
    betekenis men ook aan fenomeenonderzoek toekent, er is in elk geval
    een verschil met het operationele onderzoek. Het gaat om een
    algemeen, breed inzicht. Noot Wel kan een
    doorlichtingsfase (scan) worden gevolgd door informatief
    onderzoek naar een delicttype of een crimineel fenomeen
    respectievelijk het onderzoek naar organisaties, dadergroepen of
    criminele netwerken.

    6.2.3. Financieel rechercheren

    Ook met betrekking tot de term financieel rechercheren bestaat
    geen eenduidigheid. Hier wordt eronder verstaan het proces van
    verzamelen, veredelen, bewerken en analyseren van financile
    gegevens, met het doel deze gegevens te gebruiken in een
    strafrechtelijk onderzoek naar personen, groepen of zaken.
    Noot

    De heer Pieters :
    (..) Ik ben hier de laatste maanden mee bezig geweest. Nadat
    wij elkaar al eerder hebben gesproken, ben ik doorgegaan op het

    financieel rechercheren, ook omdat ik zag dat er geen echt goede
    definitie van was. Ik denk dat die er nu wel ligt, mede op basis
    van een tweetal stukken. Die definitie is niet zo gemakkelijk te
    geven. Heel kort kan gezegd worden: het is onderzoek naar
    geldstromen, en dan criminele geldstromen of geldstromen afkomstig
    uit de criminaliteit. Dat is vooral administratief onderzoek. Dit
    betekent veel papierwerk. Er is gezegd dat geld in tweenhalve
    minuut de wereld rond kan gaan en dat wij er dan heel lang
    achteraan kunnen lopen. Het zwakke punt van de criminaliteit is nu
    dat bepaalde dingen moeten worden vastgelegd; met name als het geld
    afkomstig is van handelingen die in het algemeen als crimineel
    worden beschouwd, zoals drugshandel. Dat geld kan men niet
    verantwoorden, maar men wil het toch gebruiken. Men wil het ook
    niet te ver weg hebben, want wat heb je eraan als het geld ergens
    in een oerwoud in een ver werelddeel vaststaat en men kan er niets
    mee? Men wil het het liefst dicht in de buurt gebruiken. Dan moet
    het zichtbaar worden. Bij het zichtbaar worden, worden de fouten
    gemaakt. Daar moet de financieel rechercheur zich op richten.

    Noot

    Door inwinning van financile gegevens kan de politie geldstromen,
    in gang gezet door of vanwege de criminele organisatie, volgen en
    uitkomen bij hen die de touwtjes in handen hebben. De overheid
    vangt hierdoor twee vliegen in n klap: de hoofdpersonen kunnen via
    het (criminele) geld aan de onderliggende overtredingen en
    misdrijven worden gekoppeld en het op wederrechtelijke wijze
    verkregen voordeel kan van hen worden afgepakt.

    Met het besef dat de top van een crimineel netwerk vaak
    strafrechtelijk buiten schot bleef en alleen de kleinere jongens
    voor drugdelicten en dergelijke te pakken waren, groeide de
    interesse voor het op criminele wijze verkregen geld. Want, zo
    luidt de redenering, kunnen de bazen zich nog verre houden van de
    in- en verkoop, het transport en het gebruik van geweld, de winst
    willen zij natuurlijk opstrijken. Ook nieuwe investeringen en grote
    geldtransacties geschieden niet dan onder hun regie en goedkeuring.
    De belangstelling voor het financieel rechercheren is toegenomen
    toen er aandacht ontstond voor het witwassen van crimineel geld.
    Aan de hand van de in de literatuur onderscheiden fasen van het
    proces van witwassen zijn ook de diverse deelgebieden van het
    financieel rechercheren te onderscheiden. Er zijn drie elkaar
    opvolgende fasen: placement, layering en integration. Elk
    van deze fasen bevat voor de politie mogelijkheden om het
    geld-in-de witte-was op het spoor te komen en te volgen, teneinde
    de opdrachtgevers en betrokkenen bij het witwasproject te
    identificeren.

    In de fase van placement komt het criminele
    geld voor het eerst in contact met het legale geldcircuit. Als
    voorbeeld kan de eerste contante storting bij een bank van het door
    drugverkoop op straat verkregen geld dienen. Voor met name deze
    fase zijn de Wet melding ongebruikelijke transacties (
    MOT),
    de Wet identificatie bij financile dienstverlening en de Wet op de
    wisselkantoren van belang. Vervolgens breekt de fase van

    layering aan. Met het geld worden reeksen handelingen
    verricht teneinde de traceerbaarheid van de herkomst van het geld
    te bemoeilijken. Gedacht kan worden aan veelvuldig giraal
    overboeken (al dan niet na splitsing en samenvoeging van de
    bedragen) van en naar verschillende (vaak buitenlandse) rekeningen,
    het omwisselen in andere valuta, het opnemen en vervolgens weer
    elders contant storten. In deze fase tracht de financile recherche
    ergens in het geldspoor binnen te dringen, om vervolgens het
    langdurige en moeilijke proces van het nalopen van alle
    overboekingen te volgen. Voor zover geldovermakingen zijn gebaseerd
    op (schijn)transacties kan ook het papieren spoor (papertrail), dat
    gevormd wordt door de schriftelijke bevestigingen van die
    transacties, worden gevolgd. Ten slotte de fase van

    integration. Men gaat er vanuit dat de herkomst van het
    geld niet (of nauwelijks meer) is te traceren. Dan wordt het van
    oorsprong criminele geld gemengd met legaal geld dat bijvoorbeeld
    verkregen is door leningen van banken. Met het aldus gemengde geld
    worden legale projecten in de bovenwereld

    gefinancierd. In dit verband zou de eventuele toetsing vooraf of
    audit van de banken of in andere gevallen die van effecten- of
    onroerend goedmakelaars van belang kunnen zijn voor de opsporing.
    Ook speelt juist in deze fase de
    bestuurlijke rechtshandhaving
    (zie hoofdstuk 8, informatiehuishouding.) een rol.
    Het is een misverstand te denken dat financieel rechercheren
    slechts geschiedt met het doel een bepaalde crimineel zijn winsten
    te kunnen afpakken (de buitgerichte opsporing die met de Pluk ze
    wetgeving in de belangstelling is gekomen). Door de in kaart
    gebrachte geldstromen kunnen netwerken van betrokken
    (rechts)personen inzichtelijk worden gemaakt. Tevoren onbekende
    betrokken personen worden zichtbaar waardoor ook nieuwe
    opsporingsonderzoeken kunnen worden gestart.

    6.2.4 Combinatie van methoden

    Het Fieccom-onderzoek is een goed voorbeeld van de onduidelijke
    grens tussen fenomeenonderzoek, strategische misdaadanalyse en
    financieel rechercheren. In deze paragraaf wordt een samenvatting
    van dit onderzoek gegeven gericht op de vragen wie naar
    aanleiding waarvan
    dergelijk onderzoek verricht en met behulp
    van welke bronnen? Noot

    Fieccom-onderzoek

    Naar aanleiding van onder andere de val van de BCCI en Femis, de
    affaire Giancarlo Paretti en Credit Lyonnais Bank Nederland, het
    vertrek van een deel van de NMB-top en de ineenstorting van
    beursgenoteerde ondernemingen Noot en de behandeling van
    deze zaken in de media spraken medewerkers van de Belastingdienst
    Grote Ondernemingen en de CRI tijdens een gemeenschappelijke
    vergadering het vermoeden uit dat er in (relatie tot) het
    effectenwezen sprake zou kunnen zijn van onoorbare praktijken,
    danwel strafbare feiten. In juli 1993 werd daarom een
    samenwerkingsproject met de naam Fiscaal Economische
    Combinatie (Fieccom) van de Belastingdienst Grote
    Ondernemingen (BGO), de Divisie Centrale recherche informatie
    (DCRI), de Economische Controle Dienst (ECD) en de toenmalige
    Recherchedienst Betalingsverkeer (RB) in het leven geroepen om
    onderzoek te gaan doen naar het fenomeen georganiseerde
    criminaliteit en het effectenwezen. Een projectplan werd
    vastgesteld door de CRI en de landelijk (MOT) officier van
    justitie. Nadien zijn aan het samenwerkingsproject nog medewerkers
    van de FIOD en de politieregio’s toegevoegd. Het onderzoeksteam
    ging onder leiding van een stuurgroep – de dagelijkse aansturing
    van het onderzoeksteam was in handen van de CRI onder supervisie
    van de landelijk (MOT) officier van justitie – allereerst aan het
    werk met openbare bronnen (zoals financile naslagwerken, Kamers van
    Koophandel, (half-)jaarverslagen, emissieprospectussen etc.) en
    zocht samenwerking met externe partners als De Nederlandsche Bank
    (DNB), de Stichting Toezicht Effectenverkeer (STE) en de Vereniging
    voor de Effectenhandel (VvdE). Samenwerking bleek echter niet
    mogelijk vanwege enerzijds de geheimhoudingsplicht van sommige
    externe partners (DNB en STE) en anderzijds het gesloten
    verstrekkingsregime van de WPolR (VvdE). In de eerste fase van het
    fenomeenonderzoek werd voornamelijk gewerkt aan inzicht in de
    werkwijze van de effectenmarkt en de daarbij betrokken personen
    (landschapsbewaking of sectordoorlichting). In de daarop volgende
    fase werd met behulp van politieregisters en de registers en
    onderzoeksdossiers van bijzondere opsporingsdiensten (ECD en FIOD)
    het doopceel gelicht van alle geregistreerde actoren. Tevens werd
    gebruik gemaakt van financile dag-, week- en maandbladen en het
    databestand van het ANP. Alle informatie werd opgeslagen in een
    relationele databank (met circa 2100 informatierapporten; 1100
    natuurlijke personen en 1200 rechtspersonen) die als tijdelijk
    register bij de Registratiekamer was aangemeld. In de verschillende
    fasen van het onderzoek vonden steeds op basis van de op dat moment
    beschikbare informatie heroverwegingen en bijstellingen van de
    doelstelling en uitoefening van bevoegdheden plaats. De bestudering
    van 40 emissieprospectussen in combinatie met het doornemen van de
    al verzamelde informatie met behulp van een lijst indicatoren
    leidde tot 21 dossiers waarin mogelijk sprake was van
    georganiseerde criminaliteit in relatie tot het effectenwezen. Van
    de totaal door Fieccom verzamelde informatie was 70 procent
    afkomstig uit voor ieder toegankelijke bronnen. De belastingdienst
    leverde 4 procent van de informatie. De rest (26 procent) werd
    geleverd door de ECD en de politie (zoals Interpol,
    Herkenningsdienstsysteem, IIPS, Finpol en het Landelijk
    CID-bestand). Van de 21 zaken werden 5 zaken door de stuurgroep in
    het bijzonder geselecteerd voor een, door Fieccom zelf weer uit te
    voeren, voorbereidend tactisch recherche-onderzoek. Enkele zaken
    werden daarna aangeboden aan de landelijk (MOT) officier van
    justitie, maar het is onduidelijk of en hoe deze zaken zijn
    opgepakt. Bij wijze van evaluatie werd het Fieccom-project
    afgesloten met een beschrijving van verschijningsvormen (waaronder
    aangetroffen constructies) en wettelijke bestrijdingsmogelijkheden.
    Overdracht aan Finpol wordt (nu) overwogen.

    Vanwege ophef in de politiek en de media over Fieccom werd voor
    de eerste maal een fenomeenonderzoek ter
    advies aan de Centrale toetsingscommissie (CTC) voorgelegd. De CTC
    kwam tot de conclusie dat er voor de aanvang van het onderzoek
    voldoende aanwijzingen bestonden dat er in relatie tot het
    effectenwezen sprake was van onoorbare praktijken. (…) Het
    opbouwen van een informatiepositie in het kader van een dergelijk
    onderzoek heeft altijd te maken met het verzamelen van
    persoonsgegevens, waaronder raadplegen van openbare bronnen.
    Analyse van deze onderzoeksgegevens kan leiden tot verdenkingen
    tegen personen. In casu zijn naar aanleiding van die gerezen
    verdenkingen politieregisters geraadpleegd. Op zichzelf is dat
    toelaatbaar; de Wet politieregisters (WPolR) stelt immers nergens
    als eis dat alleen informatie over verdachten mag worden verstrekt.
    Enige eis is: verstrekking in het kader van de vervulling van de
    politietaak, welke taak ruimer is dan de opsporing van strafbare
    feiten. De vraag is derhalve niet of er al sprake is van een
    redelijke mate van schuld, maar veeleer of men met gebruikmaking
    van de politieregisters (in de uitvoering van de politietaak) kan
    komen tot een redelijke mate van schuld. Elke andere benadering
    maakt de politieregisters onbruikbaar.


    vorige        
    volgende        
    inhoudsopgave en zoeken