6.2 Omschrijving methoden: definities en
verschijningsvormen
6.2.1 Misdaadanalyse
Onder misdaadanalyse wordt hier, met de Werkgroep misdaadanalyse
van de Recherche Adviescommissie ( RAC), verstaan: het opsporen en
inzichtelijk maken van verbanden tussen criminaliteitsgegevens
onderling en andere mogelijk relevante gegevens met het oog op de
praktijk van politie en justitie. Noot Enerzijds kan
misdaadanalyse gericht zijn op direct toepasbare resultaten voor de
opsporings- en vervolgingspraktijk (operationele analyse),
anderzijds kan de analyse een rol spelen in de bepaling van het
beleid (strategische analyse). Beide analysevormen lopen soms door
elkaar en kunnen op lokaal, regionaal en nationaal niveau worden
verricht.
In het kader van operationele misdaadanalyse worden diverse
vormen onderscheiden: zaakanalyse, delictanalyse,
dader(groep)analyse, specifieke profielanalyse en operatie-analyse.
Zaakanalyse: alle informatie in een concrete zaak wordt
inzichtelijk gemaakt (bijvoorbeeld door middel van een tijdlijn),
waardoor tegenstrijdigheden of onvolledigheid aan het licht worden
gebracht. Delictanalyse: gegevens van een aantal gelijksoortige
delicten worden vergeleken teneinde te achterhalen of deze door
dezelfde dader(groep) is gepleegd.
Dader(groep)analyse: het structureren en vergelijken van
gegevens die over een bepaalde delinquent(-engroep) beschikbaar
zijn (vooral CID-gegevens); zo kan een criminele groep inzichtelijk
worden gemaakt en kan ieders individuele aandeel bij illegale
handelingen worden achterhaald. Specifieke profielanalyse: aan de
hand van informatie, onder andere afkomstig van het technisch
onderzoek op de plaats van het delict en getuigenverklaringen en zo
meer in combinatie met achtergrondinformatie (historische
criminaliteitsgegevens en kennis uit gedragswetenschappelijke
studies) wordt een beschrijving gemaakt van de dader(s) van een
delict.
Operatie-analyse: de evaluatie van de ondernomen activiteiten,
teneinde zicht te krijgen op het verloop van de operatie en te
kunnen zoeken naar nog ongebruikte mogelijkheden voor
recherche-activiteiten; daarmee is de werkwijze van politie en
justitie het onderwerp van analyse.
Strategische misdaadanalyse richt zich op te vormen beleid op
lokaal, regionaal, danwel nationaal niveau,
bijvoorbeeld ten aanzien van preventie, te stellen prioriteiten, de
werkwijze van politie en justitie of de verdeling van middelen.
Criminaliteitsbeeldanalyse: verschaft inzicht in de aard, omvang en
ontwikkeling van (een bepaald soort) criminaliteit in een
geografisch gebied.
Algemene profielanalyses: gezocht wordt naar zoveel mogelijk
informatie die kan leiden tot typerende kenmerken van personen die
(vermoedelijk) eenzelfde type delict hebben gepleegd of slachtoffer
zijn geworden van hetzelfde soort delict.
Methodenanalyse: studie naar de effectiviteit van de aanwending
van bepaalde methoden en technieken door de politie in bepaalde
zaken met het oog op toekomstig gebruik en mogelijke verbeteringen
daarvan. Het proces van misdaadanalyse vindt in stappen plaats.
Achtereenvolgens zijn dat: verzamelen, evalueren en analyseren van
de beschikbare informatie en vervolgens (intern) verstrekken van de
bevindingen. Het verzamelen van de basis-informatie voor de analyse
behelst in hoofdzaak het bijeenbrengen van bij de politie al
aanwezig materiaal (CID, lopend onderzoek etc). Externe bronnen of
derden blijken in beperkte mate geraadpleegd te worden. Met behulp
van misdaadanalyse worden bestaande gegevens vooral bewerkt en
veredeld, waardoor nieuwe inzichten opkomen en waaruit nieuwe
informatie voor de opsporende instanties kan voortvloeien.
6.2.2 Fenomeenonderzoek
Onder fenomeenonderzoek verstaat de commissie het doorlichten
van een geografisch gebied/bevolkingsgroep, een
misdaadveld/criminele markt en/of een sector/verschijnsel in de
samenleving. Over de invulling van het fenomeenonderzoek wordt al
vanaf 1992 door betrokkenen van politie en justitie gediscussieerd.
Dat gebeurde aanvankelijk in twee overlegorganen, te weten het
Landelijk Overleg fenomeenonderzoek en de CRI-Werkgroep fenomenen.
Zij hadden tot doel tot afstemming van fenomeenonderzoeken te
komen, gemeenschappelijke uitgangspunten te ontwikkelen, ervaringen
uit te wisselen, afspraken te maken over de opslag en uitwisseling
van onderzoeksresultaten, enzovoort. De CRI-Werkgroep is begin 1995
opgeheven nadat zij haar theoretisch voorwerk had afgerond en
gepubliceerd. De verdere onderlinge afstemming van het
fenomeenonderzoek werd daarna opgedragen aan het Landelijk Overleg
Fenomeenonderzoek. Formeel zijn op dit moment medewerkers uit alle
kernteams, het Wetenschappelijk onderzoek en documentatiecentrum
van het ministerie van Justitie (WODC) en de CRI in het landelijk
overleg vertegenwoordigd. In praktijk is de participatie van het
kernteam Randstad Noord en Midden in het landelijk overleg
beperkt.
Nog steeds ontbreekt een eenduidige definitie van het begrip
fenomeenonderzoek. Met name over de doelstelling en de toe te
passen onderzoeksmethoden bestaat nog geen overeenstemming. Hoewel
de term fenomeenonderzoek gebruikt wordt in de kernteamconvenanten,
is niet duidelijk wat de beide politieministers verstaan onder
fenomeenonderzoek. De Vergadering van procureurs-generaal en het
Cordinerend beleidsoverleg (CBO) verschaffen hierover evenmin
duidelijkheid. De definitie van de commissie wordt afgeleid uit de
verschillende gestarte en verrichte fenomeenonderzoeken. Van elk
van de genoemde drie onderzoeksgebieden zijn voorbeelden te geven:
a. een geografisch gebied (bijvoorbeeld Zuid-Amerika of
Oost-Europa) of een bevolkingsgroep (bijvoorbeeld Chinezen);
b. een misdaadveld/criminele markt (bijvoorbeeld EU-fraudes of
de markt voor de synthetische drugs); c. een maatschappelijke
sector/verschijnsel (bijvoorbeeld de horeca of de transportsector).
De definitie behelst een keuze. Er is ook wel gesteld dat er twee
soorten fenomeenonderzoek zijn: sectordoorlichting en
organisatiedoorlichting. Het eerste is voornamelijk
wetenschappelijk gericht, het tweede meer zaakgericht.
Dat onderscheid laat zich illustreren met het verschil tussen
twee fenomeenonderzoeken die betrekking hebben op de bedreigde
uitheemse diersoorten. De Rotterdamse politie laat door een
wetenschappelijk onderzoekster onderzoek verrichten naar de sector
(illegale) dierenhandel. Wat zijn het voor mensen; hoe komen ze met
elkaar in contact; hoe lopen de goederenstromen? Deze onderzoekster
maakt geen enkel gebruik van opsporingsmethodieken, maar praat met
mensen in het veld – ook met mensen van wie ze de naam van de
Algemene inspectie dienst (AID) heeft doorgekregen. De AID zelf
doet naar hetzelfde onderwerp fenomeenonderzoek en concentreert
zich vooral op de personen en organisaties die zich (op illegale
wijze) met dierenhandel bezighouden: dit onderzoek is overigens
gericht op voor de opsporing uiteindelijk operationeel bruikbare
gegevens.
De inhoud van het begrip organisatiedoorlichting nadert evenwel
zozeer de strategische misdaadanalyse, dat de commissie om
begripsverwarring te voorkomen, de term fenomeenonderzoek
reserveert voor de eerdergenoemde doorlichtingen. Welke specifieke
betekenis men ook aan fenomeenonderzoek toekent, er is in elk geval
een verschil met het operationele onderzoek. Het gaat om een
algemeen, breed inzicht. Noot Wel kan een
doorlichtingsfase (scan) worden gevolgd door informatief
onderzoek naar een delicttype of een crimineel fenomeen
respectievelijk het onderzoek naar organisaties, dadergroepen of
criminele netwerken.
6.2.3. Financieel rechercheren
Ook met betrekking tot de term financieel rechercheren bestaat
geen eenduidigheid. Hier wordt eronder verstaan het proces van
verzamelen, veredelen, bewerken en analyseren van financile
gegevens, met het doel deze gegevens te gebruiken in een
strafrechtelijk onderzoek naar personen, groepen of zaken.
Noot
- De heer Pieters :
- (..) Ik ben hier de laatste maanden mee bezig geweest. Nadat
wij elkaar al eerder hebben gesproken, ben ik doorgegaan op het
financieel rechercheren, ook omdat ik zag dat er geen echt goede
definitie van was. Ik denk dat die er nu wel ligt, mede op basis
van een tweetal stukken. Die definitie is niet zo gemakkelijk te
geven. Heel kort kan gezegd worden: het is onderzoek naar
geldstromen, en dan criminele geldstromen of geldstromen afkomstig
uit de criminaliteit. Dat is vooral administratief onderzoek. Dit
betekent veel papierwerk. Er is gezegd dat geld in tweenhalve
minuut de wereld rond kan gaan en dat wij er dan heel lang
achteraan kunnen lopen. Het zwakke punt van de criminaliteit is nu
dat bepaalde dingen moeten worden vastgelegd; met name als het geld
afkomstig is van handelingen die in het algemeen als crimineel
worden beschouwd, zoals drugshandel. Dat geld kan men niet
verantwoorden, maar men wil het toch gebruiken. Men wil het ook
niet te ver weg hebben, want wat heb je eraan als het geld ergens
in een oerwoud in een ver werelddeel vaststaat en men kan er niets
mee? Men wil het het liefst dicht in de buurt gebruiken. Dan moet
het zichtbaar worden. Bij het zichtbaar worden, worden de fouten
gemaakt. Daar moet de financieel rechercheur zich op richten.
Noot
Door inwinning van financile gegevens kan de politie geldstromen,
in gang gezet door of vanwege de criminele organisatie, volgen en
uitkomen bij hen die de touwtjes in handen hebben. De overheid
vangt hierdoor twee vliegen in n klap: de hoofdpersonen kunnen via
het (criminele) geld aan de onderliggende overtredingen en
misdrijven worden gekoppeld en het op wederrechtelijke wijze
verkregen voordeel kan van hen worden afgepakt.
Met het besef dat de top van een crimineel netwerk vaak
strafrechtelijk buiten schot bleef en alleen de kleinere jongens
voor drugdelicten en dergelijke te pakken waren, groeide de
interesse voor het op criminele wijze verkregen geld. Want, zo
luidt de redenering, kunnen de bazen zich nog verre houden van de
in- en verkoop, het transport en het gebruik van geweld, de winst
willen zij natuurlijk opstrijken. Ook nieuwe investeringen en grote
geldtransacties geschieden niet dan onder hun regie en goedkeuring.
De belangstelling voor het financieel rechercheren is toegenomen
toen er aandacht ontstond voor het witwassen van crimineel geld.
Aan de hand van de in de literatuur onderscheiden fasen van het
proces van witwassen zijn ook de diverse deelgebieden van het
financieel rechercheren te onderscheiden. Er zijn drie elkaar
opvolgende fasen: placement, layering en integration. Elk
van deze fasen bevat voor de politie mogelijkheden om het
geld-in-de witte-was op het spoor te komen en te volgen, teneinde
de opdrachtgevers en betrokkenen bij het witwasproject te
identificeren.
In de fase van placement komt het criminele
geld voor het eerst in contact met het legale geldcircuit. Als
voorbeeld kan de eerste contante storting bij een bank van het door
drugverkoop op straat verkregen geld dienen. Voor met name deze
fase zijn de Wet melding ongebruikelijke transacties (MOT),
de Wet identificatie bij financile dienstverlening en de Wet op de
wisselkantoren van belang. Vervolgens breekt de fase van
layering aan. Met het geld worden reeksen handelingen
verricht teneinde de traceerbaarheid van de herkomst van het geld
te bemoeilijken. Gedacht kan worden aan veelvuldig giraal
overboeken (al dan niet na splitsing en samenvoeging van de
bedragen) van en naar verschillende (vaak buitenlandse) rekeningen,
het omwisselen in andere valuta, het opnemen en vervolgens weer
elders contant storten. In deze fase tracht de financile recherche
ergens in het geldspoor binnen te dringen, om vervolgens het
langdurige en moeilijke proces van het nalopen van alle
overboekingen te volgen. Voor zover geldovermakingen zijn gebaseerd
op (schijn)transacties kan ook het papieren spoor (papertrail), dat
gevormd wordt door de schriftelijke bevestigingen van die
transacties, worden gevolgd. Ten slotte de fase van
integration. Men gaat er vanuit dat de herkomst van het
geld niet (of nauwelijks meer) is te traceren. Dan wordt het van
oorsprong criminele geld gemengd met legaal geld dat bijvoorbeeld
verkregen is door leningen van banken. Met het aldus gemengde geld
worden legale projecten in de bovenwereld
gefinancierd. In dit verband zou de eventuele toetsing vooraf of
audit van de banken of in andere gevallen die van effecten- of
onroerend goedmakelaars van belang kunnen zijn voor de opsporing.
Ook speelt juist in deze fase de bestuurlijke rechtshandhaving
(zie hoofdstuk 8, informatiehuishouding.) een rol.
Het is een misverstand te denken dat financieel rechercheren
slechts geschiedt met het doel een bepaalde crimineel zijn winsten
te kunnen afpakken (de buitgerichte opsporing die met de Pluk ze
wetgeving in de belangstelling is gekomen). Door de in kaart
gebrachte geldstromen kunnen netwerken van betrokken
(rechts)personen inzichtelijk worden gemaakt. Tevoren onbekende
betrokken personen worden zichtbaar waardoor ook nieuwe
opsporingsonderzoeken kunnen worden gestart.
6.2.4 Combinatie van methoden
Het Fieccom-onderzoek is een goed voorbeeld van de onduidelijke
grens tussen fenomeenonderzoek, strategische misdaadanalyse en
financieel rechercheren. In deze paragraaf wordt een samenvatting
van dit onderzoek gegeven gericht op de vragen wie naar
aanleiding waarvan dergelijk onderzoek verricht en met behulp
van welke bronnen? Noot
Fieccom-onderzoek
Naar aanleiding van onder andere de val van de BCCI en Femis, de
affaire Giancarlo Paretti en Credit Lyonnais Bank Nederland, het
vertrek van een deel van de NMB-top en de ineenstorting van
beursgenoteerde ondernemingen Noot en de behandeling van
deze zaken in de media spraken medewerkers van de Belastingdienst
Grote Ondernemingen en de CRI tijdens een gemeenschappelijke
vergadering het vermoeden uit dat er in (relatie tot) het
effectenwezen sprake zou kunnen zijn van onoorbare praktijken,
danwel strafbare feiten. In juli 1993 werd daarom een
samenwerkingsproject met de naam Fiscaal Economische
Combinatie (Fieccom) van de Belastingdienst Grote
Ondernemingen (BGO), de Divisie Centrale recherche informatie
(DCRI), de Economische Controle Dienst (ECD) en de toenmalige
Recherchedienst Betalingsverkeer (RB) in het leven geroepen om
onderzoek te gaan doen naar het fenomeen georganiseerde
criminaliteit en het effectenwezen. Een projectplan werd
vastgesteld door de CRI en de landelijk (MOT) officier van
justitie. Nadien zijn aan het samenwerkingsproject nog medewerkers
van de FIOD en de politieregio’s toegevoegd. Het onderzoeksteam
ging onder leiding van een stuurgroep – de dagelijkse aansturing
van het onderzoeksteam was in handen van de CRI onder supervisie
van de landelijk (MOT) officier van justitie – allereerst aan het
werk met openbare bronnen (zoals financile naslagwerken, Kamers van
Koophandel, (half-)jaarverslagen, emissieprospectussen etc.) en
zocht samenwerking met externe partners als De Nederlandsche Bank
(DNB), de Stichting Toezicht Effectenverkeer (STE) en de Vereniging
voor de Effectenhandel (VvdE). Samenwerking bleek echter niet
mogelijk vanwege enerzijds de geheimhoudingsplicht van sommige
externe partners (DNB en STE) en anderzijds het gesloten
verstrekkingsregime van de WPolR (VvdE). In de eerste fase van het
fenomeenonderzoek werd voornamelijk gewerkt aan inzicht in de
werkwijze van de effectenmarkt en de daarbij betrokken personen
(landschapsbewaking of sectordoorlichting). In de daarop volgende
fase werd met behulp van politieregisters en de registers en
onderzoeksdossiers van bijzondere opsporingsdiensten (ECD en FIOD)
het doopceel gelicht van alle geregistreerde actoren. Tevens werd
gebruik gemaakt van financile dag-, week- en maandbladen en het
databestand van het ANP. Alle informatie werd opgeslagen in een
relationele databank (met circa 2100 informatierapporten; 1100
natuurlijke personen en 1200 rechtspersonen) die als tijdelijk
register bij de Registratiekamer was aangemeld. In de verschillende
fasen van het onderzoek vonden steeds op basis van de op dat moment
beschikbare informatie heroverwegingen en bijstellingen van de
doelstelling en uitoefening van bevoegdheden plaats. De bestudering
van 40 emissieprospectussen in combinatie met het doornemen van de
al verzamelde informatie met behulp van een lijst indicatoren
leidde tot 21 dossiers waarin mogelijk sprake was van
georganiseerde criminaliteit in relatie tot het effectenwezen. Van
de totaal door Fieccom verzamelde informatie was 70 procent
afkomstig uit voor ieder toegankelijke bronnen. De belastingdienst
leverde 4 procent van de informatie. De rest (26 procent) werd
geleverd door de ECD en de politie (zoals Interpol,
Herkenningsdienstsysteem, IIPS, Finpol en het Landelijk
CID-bestand). Van de 21 zaken werden 5 zaken door de stuurgroep in
het bijzonder geselecteerd voor een, door Fieccom zelf weer uit te
voeren, voorbereidend tactisch recherche-onderzoek. Enkele zaken
werden daarna aangeboden aan de landelijk (MOT) officier van
justitie, maar het is onduidelijk of en hoe deze zaken zijn
opgepakt. Bij wijze van evaluatie werd het Fieccom-project
afgesloten met een beschrijving van verschijningsvormen (waaronder
aangetroffen constructies) en wettelijke bestrijdingsmogelijkheden.
Overdracht aan Finpol wordt (nu) overwogen.
Vanwege ophef in de politiek en de media over Fieccom werd voor
de eerste maal een fenomeenonderzoek ter
advies aan de Centrale toetsingscommissie (CTC) voorgelegd. De CTC
kwam tot de conclusie dat er voor de aanvang van het onderzoek
voldoende aanwijzingen bestonden dat er in relatie tot het
effectenwezen sprake was van onoorbare praktijken. (…) Het
opbouwen van een informatiepositie in het kader van een dergelijk
onderzoek heeft altijd te maken met het verzamelen van
persoonsgegevens, waaronder raadplegen van openbare bronnen.
Analyse van deze onderzoeksgegevens kan leiden tot verdenkingen
tegen personen. In casu zijn naar aanleiding van die gerezen
verdenkingen politieregisters geraadpleegd. Op zichzelf is dat
toelaatbaar; de Wet politieregisters (WPolR) stelt immers nergens
als eis dat alleen informatie over verdachten mag worden verstrekt.
Enige eis is: verstrekking in het kader van de vervulling van de
politietaak, welke taak ruimer is dan de opsporing van strafbare
feiten. De vraag is derhalve niet of er al sprake is van een
redelijke mate van schuld, maar veeleer of men met gebruikmaking
van de politieregisters (in de uitvoering van de politietaak) kan
komen tot een redelijke mate van schuld. Elke andere benadering
maakt de politieregisters onbruikbaar.