5.4 Feitelijk gebruik
5.4.1 Kwantitatieve gegevens
De mate waarin infiltratie voorkomt blijkt moeilijk vast te
stellen. Gebruik is gemaakt voor wat de politile infiltratie
betreft van het rapport De Wit, van de ministerile doorlichting en
van de aanmeldingsformulieren die de Centrale Toetsingscommissie
hebben bereikt. De uit die rapporten te distilleren cijfers
verdienen echter kritische aandacht: enkele grote Nederlandse
infiltratie-projecten konden niet worden teruggevonden in de
doorlichting. Bovendien relativeert de inhoud van gesprekken met
personen die zich met politie-infiltratie hebben beziggehouden de
kwantiteit.
Wat betreft politile infiltratie maakt het rapport De Wit gewag
van 78 gevallen in 1994 (1991: 98; 1992: 66; 1993: 59). De
landelijk CRI officier van justitie, Kuitert, zeg hierover Van de
78 infiltratieverzoeken resulteerden 65 in een operationeel gevolg,
terwijl in 13 gevallen niet tot daadwerkelijke actie werd
overgegaan. Van deze daadwerkelijke acties kunnen 5 acties worden
aangemerkt als langdurige zaken (varirend van anderhalf tot twee
jaar), 24 acties die gemiddeld enkele maanden vergden en 36 acties
die binnen enkele dagen zijn uitgevoerd. In 42 gevallen werd door
het buitenland een verzoek tot de ANCPI gericht voor Nederlandse
assistentie; 5 Nederlandse acties hadden een link met het
buitenland. Noot
- De heer Karstens :
- Daar zitten ook de internationale verzoeken om assistentie
tussen. Dat kan gaan om zeer kortstondige toevallige ontmoetingen
van een infiltrant van een buitenlandse opsporingsinstantie met een
verdachte, bijvoorbeeld op Schiphol.
Noot
Een dergelijk gesprek dient ook aan de Nederlandse autoriteiten te
worden gemeld en maakt dus deel uit van de totale hoeveelheid
infiltratieacties. Een adequater beeld ontstaat met het gegeven dat
PIT-Oost (n van de twee volledige PIT’s) sedert 1990 slechts 5
grotere infiltratietrajecten heeft gelopen. In de doorlichting is
tweemaal sprake van optreden van een buitenlandse undercover-agent,
terwijl hooguit (afgezien van de gecontroleerde afleveringen) in
twee andere gevallen duidelijk sprake is van buitenlandse
betrokkenheid. Zo werd bijvoorbeeld in het onder 5.2.2.
projectmatige infiltratie genoemde onderzoek naar Turkse
drugsdealers niet expliciet ten behoeve van de doorlichting gemeld
dat het hier om buitenlandse infiltranten ging.
Bij de Centrale toetsingscommissie zijn in 1995 (tot 28
november) 19 gevallen van politie-infiltratie aangemeld. Voorts
waren 8 zaken aan de orde waarbij buitenlandse infiltranten een rol
speelden. Voornoemde cijfers zeggen niets over infiltraties door al
dan niet criminele burgers. Volgens n van de door ons gesproken
officieren worden in het kader van elk strafrechtelijk onderzoek
van enige importantie (aan de lopende band) strafbare feiten
gepleegd. Niet iedereen drukt zich zo stellig uit, maar slechts
weinigen zijn het niet met de strekking van deze uitspraak
eens.
In de ministerile doorlichting wordt blijk gegeven van 23
gecontroleerde afleveringen en 37 andere infiltratieacties; daarvan
zijn er tenminste 11 door een burger verricht. Noot Aan
de Centrale Toetsingscommissie zijn 31 infiltraties door
burgerinfiltranten voorgelegd, soms gecombineerd met een
gecontroleerde aflevering of een doorlating (zie tabel 2).
Waar de cijfers over de politile infiltratie vermoedelijk enige
relativering behoeven, daar zij meer activiteiten doen vermoeden
dan feitelijk plaatsvinden, is het omgekeerde het geval met de
cijfers over de burgerinfiltratie. De enqutecommissie neemt aan dat
het aantal (burger)informanten dat volgens de definitie als
burgerinfiltrant zou behoren te worden aangemerkt vele malen groter
is dan de hiervoor genoemde cijfers. Een van de kernproblemen van
de burgerinfiltratie is namelijk reeds gelegen in de definitie van
de term: het onderscheid met een informant wordt in de praktijk
niet scherp getrokken. Zo wordt de term actief runnen van een
informant wel gebruikt om daarmee acties die strikt genomen als
infiltratie hebben te gelden te betitelen (zie 5.2.1).
Gaan we tot slot af op de diverse verschijningsvormen. Het totaal
aantal pseudo-kopen is moeilijk te schatten; bij de CTC zijn geen
pseudo-koopacties ter registratie gemeld. Een indicatie geeft de
volgende tabel: Tabel 3: Voorkoopgelden 1995-1990
Tabel
De PIT’s zijn in elk geval terughoudend met betrekking tot het
verrichten van pseudo-koop, omdat daarbij de kans bestaat dat de
identiteit van de infiltrant bekend wordt (hij zijn gezicht
verliest), met als consequentie dat hij niet meer kan worden
ingezet in andere zaken. Dit bevestigt de stelling dat het aantal
pseudo-kopen door politie-infiltranten waarschijnlijk laag
ligt.
Aan de Centrale toetsingscommissie waren 7 van de in het totaal
50 infiltratieacties die ter toetsing zijn voorgelegd, (complexere)
gevallen van pseudo-koop. De doorlichting maakt melding van 3
projectinfiltraties. Pseudo-verkopen worden zelden aangetroffen. De
commissie heeft een voorbeeld gevonden van pseudo-verkoop van
wapens en in de jaren 1989-90 zijn in twee regio’s in het zuiden
des lands circa 30 keer door de CID grondstoffen aankocht voor de
produktie van synthetische drugs en deze doorverkocht aan criminele
organisaties. Die zaken zijn door de Rijksrecherche onderzocht. De
frontstore-methode wordt niet erg veel gebruikt; er draaiden 4
frontstores begin 1994; bij de Centrale toetsingscommissie is in
1995 naar aanleiding van 5 meldingen gesproken over frontstore
operaties.
- De voorzitter:
- Hoeveel frontstores kennen wij ongeveer in Nederland?
Honderden? - De heer Karstens:
- Nee.
- De voorzitter:
- Tientallen?
- De heer Karstens:
- Ook niet.
- De voorzitter:
- Minder dan tien?
- De heer Karstens:
- U wordt warm. Noot Vanuit de politie
infiltratieteams herinnert men zich slechts n frontstore die als
zodanig een belangrijke rol heeft gespeeld. - De voorzitter:
- Die behelsde het verlenen van een bepaald soort financile
diensten, waarbij men ook actief werd in het witwassen. Dit
is nu een publiek geheim. Die operatie is samen met de Canadese
politie uitgevoerd. Is er in Nederland een nieuwe regeling
noodzakelijk om dit middel werkzaam te maken? Ik kan mij geen
florerend bedrijf voorstellen dat goed met de belastingen omgaat en
dat met undercovers werkt. - De heer Karstens:
- Tot op heden komen wij een heel eind. In zijn algemeenheid
proberen wij bij frontstores om een bedrijf op te richten
dat daadwerkelijk diensten kan verlenen. Een en ander hangt af van
de situatie. Als wij denken dat wij door middel van een
pizzarestaurant in contact kunnen komen met topcriminelen, dan
zetten wij een pizzarestaurant op. Wij zullen dan niet alleen dat
restaurant smaakvol moeten inrichten, maar men moet er ook goed
kunnen eten. Noot
Daarnaast opereren soms buitenlandse frontstores in Nederland,
zoals de Duitse frontstore Mertrans die aan de orde was in HR 2
november 1993, DD 94.110 (de zaak Hugo).
In oktober 1990 werd een Limburgse rechercheur verzocht door de CRI
om medewerking te verlenen aan de invoer van een partij verdovende
middelen (cocane) die door de Duitse frontstore Mertrans, een
transport-onderneming, naar het westen zou worden afgezet
(vermoedelijk A’dam). Daarover waren al contacten geweest met de
landelijk officier van justitie, Van Erven, de CRI en korpsen in
het Westen. De Limburgers moesten door observatie (met
video-apparatuur) ervoor zorgen dat de invoer in Nederland te
bewijzen was via een Duitse frontstore. De video-opnames vanuit
hotelkamer en ziekenhuis van de overgaves van de verdovende
middelen zijn niet in het dossier vermeld. De partij van tenminste
310 kg cocane is opgesplitst en geleverd aan verschillende groepen
afnemers. In verband met 125 kilo vond een gecontroleerde
aflevering plaats aan verdachte M.
Bij het onderzoek is de enqutecommissie verder gestuit op een op
Amerikaans verzoek opgerichte bedrijf. Daarbij werd geld weggepompt
om te bewerkstelligen dat criminele geldstromen in kaart werden
gebracht. Op het van Nederlandse zijde opgerichte bedrijfje is
echter niet gehapt. Er is nog sprake geweest van een frontstore
waarbij werd samengewerkt met Engeland door het PIT-Zuid. Tenslotte
zij hier herinnerd aan de mogelijke bijdrage van f.200.000 van
CID-chef Langendoen voor de oprichting van een sapfabriek in Zuid
Amerika, welk bedrijf mogelijk als dekmantelfirma dienst deed
(zie hoofdstuk 7 Delta). In het onderzoek van de
enqutecommissie zijn talrijke aanwijzingen naar voren gekomen die
erop wijzen dat de totale frequentie van gecontroleerde
afleveringen – die dus wel tot inbeslagneming leidden – groot is en
dat
jaarlijks honderden gecontroleerde afleveringen plaatsvinden.
In de doorlichting van het ministerie worden in totaal 24
gecontroleerde afleveringen gemeld. Bij de centrale
toetsingscommissie zijn 4 gecontroleerde afleveringen ter toetsing
voorgelegd en 1 ter registratie; deze laatste cijfers zijn echter
enigszins bedrieglijk daar in het kader van projectmatige
infiltraties veel vaker wordt opgetreden op een wijze die ook is te
definiren als gecontroleerde aflevering. In Rotterdam werd geschat
dat er ongeveer eens per week een gecontroleerde aflevering
voorkomt. Dit varieert van een verdacht postpakketje met mogelijk
cocane tot een container met duizenden kilo’s softdrugs; dat zou
veel vaker kunnen als er de capaciteit voor was. Een tweemaal per
maand heeft het observatieteam van de FIOD van doen met een
gecontroleerde aflevering, waarbij aangetekend moet worden dat het
soms een loos alarm is als het buitenland een signaal geeft, maar
het blijkt van koers te zijn veranderd. Dan staat het team voor
niks bij de grens te wachten om de observatie over te nemen.
Noot Van de gecontroleerde afleveringen worden de
doorlatingen onderscheiden. Bij de Centrale toetsingscommissie is
in 1995 9 keer een doorlatingsoperatie aan de orde geweest, waarbij
eenmaal toestemming is geweigerd. Driemaal beoordeelde de CTC een
gecontroleerde aflevering. De comissie komt tot het oordeel dat in
onderzoeken van de RCID Dordrecht, de RCID Kennemerland, de RCID
Rotterdam en het IRT in totaal ongeveer 100.000 kilo softdrugs op
de markt is gekomen (zie hoofdstuk 7 Delta). In een
onderzoek van de RCID Twente is een container met een onbekende
hoeveelheid, vermoedelijk een paar ton, marihuana doorgelaten.
Noot
Doorlating van hard drugs komt veel minder vaak voor. In het IRT
Noord- Holland/Utrecht is voor de doorlating van 100 kg cocane in
vier partijen toestemming gegeven door de officier van justitie Van
Capelle, maar deze heeft niet plaatsgevonden. Net als de 150 kilo
waarvoor Van Randwijck toestemming had gegeven, maar welke niet
door is gegaan.
Voorts dient vermeld dat in onderzoeken van het kernteam
Haaglanden enkele malen cocane (als lijntester) is doorgelaten met
het oog op een naderende grotere lading. Dit gebeurde twee maal met
toestemming van procureur-generaal Addens.
In het CoPa-onderzoek werden 2 partijen van in totaal meer dan
honderd kilo cocane doorgelaten als lijntester van toekomstige
partijen van ieder rond de 1000 kilo cocane. Daarnaast miste het OT
een overdracht en ondanks reddingspogingen van de infiltranten
verdween een partij van meer dan honderd kilo het milieu in. Buiten
de drughandel valt tenslotte te wijzen op de activiteiten van een
chauffeur die van zijn Kennemerlandse RCID-runner en diens
FIOD-collega de gelegenheid kreeg een onbekende hoeveelheid
containers sigaretten te smokkelen; dit geschiedde in een context
waarin onduidelijk was wie voor deze informant verantwoordelijk
was: de FIOD of de RCID. De omvang was de FIOD-leiding
onbekend.
5.4.2. Wie infiltreert?
Politie-infiltranten
Politie-infiltratie door Nederlandse politie-ambtenaren wordt
uitgevoerd door ambtenaren van een Politieel infiltratieteam (PIT).
De Afdeling nationale cordinatie politile infiltratie (ANCPI) van
de CRI is belast met de cordinatie en ondersteuning van de
activiteiten van de PIT’s (zie Bijlage 6 Organisatie, hoofdstuk
5 Ondersteunende diensten). Er zijn op dit moment drie
PIT’s in de regio, er is een landelijk team in opbouw en er bestaan
plannen voor nog twee regionale teams.
Politie-infiltranten worden geselecteerd uit vrijwilligers uit
de gehele politiewereld. Deze personen – er zijn ook vrouwelijke
infiltranten – worden aan een strenge selectieprocedure
onderworpen. Eenmaal werkzaam, dan opereren de infiltranten met een
of meer valse identiteiten; op dit moment zijn er volgens de ANCPI
30 personen in Nederland in het bezit van meerdere valse
identiteiten. Verlening van een valse identiteit geschiedt
krachtens de briefwisseling inzake de identiteit bij pseudo-koop
van 1990 van de ministers van Binnenlandse Zaken, Justitie en
Verkeer & Waterstaat.
Ambtenaren van de burgerlijke stand die meewerken aan het
verstrekken van een valse identiteit krijgen een zogenaamde
niet-opportuunverklaring, dat wil zeggen een verklaring van de
landelijke CRI-officier van justitie dat vervolging (wegens
valsheid in geschrifte) niet zal plaatsvinden.
Zoals reeds hierboven aangehaald dient het aantal van 78
politie-infiltraties in 1994 met enig gevoel voor relativering te
worden bezien. Anderzijds moet worden bedacht dat officile
politie-infiltranten weliswaar altijd afkomstig behoren te zijn van
een PIT, maar dat het niet kan worden uitgesloten dat er
politie-ambtenaren (in het bijzonder CID-ambtenaren) zijn die
zonder selectie en opleiding menen dat zij met een valse
identiteit
kunnen infiltreren en zulks ook doen. Aanwijzingen daarvoor zijn
dat CID-functionarissen soms (zij het vergeefs) om valse
identiteiten vragen aan het ANCPI, en dat Amsterdamse CID-runners
vragen of ze de cursus politile infiltratie mogen volgen, terwijl
Amsterdam officieel niet aan infiltratie doet.
- De heer Nordholt:
- Er is begin van dit jaar een verzoek geweest van de heer
Valente om binnen Amsterdam voor de mensen van de CID tien
pseudo-identiteiten uit te geven. Dat heeft betrekking op
rijbewijzen en paspoorten. - De voorzitter:
- Is dat gebeurd?
- De heer Nordholt:
- Dat is nog niet gebeurd. Wij zijn daarmee bezig. De
toestemming daarvoor is gegeven. - De voorzitter:
- Door wie?
- De heer Nordholt:
- Enerzijds door de burgemeester, want hij moet het via de
afdeling Bevolking regelen, anderzijds door de hoofdofficier die
een brief voor vrijwaring moet schrijven. Het gaat om een
strategisch doel. Als u wilt dat ik dat helemaal uitleg, wil ik dat
doen als dat moet. Het gaat dus niet om undercovers, die kennen wij
niet. Het gaat niet om infiltranten. De regeling die bijvoorbeeld
vanuit het CRI wordt gecordineerd door de heer Karstens, is
een regeling waarbij men iemand die infiltrant wordt een nieuwe
identiteit geeft, in alle opzichten. Dat is bij ons niet aan de
orde. Noot
Ook kan niet worden uitgesloten dat sommige politie-ambtenaren iets
weten te regelen met een bevriende ambtenaar van de burgerlijke
stand.
- De voorzitter:
- Nu weten wij dat verschillende CID’s soms ook werken met de
mogelijkheid van een valse identiteit. - De heer Karstens:
- Dat gegeven is mij bekend. Ik heb diverse verzoeken gehad
van RCID of CID. Ik heb die tot op heden altijd
geweigerd. - De voorzitter:
- Wat vindt u ervan als dit elders in het land toch gebeurt?
Het gebeurt namelijk toch. - De heer Karstens:
- Ik betreur dat. Het zou niet moeten gebeuren, want de kans
is groot dat als de kring van mensen die gebruik maken van valse
identiteitsbewijzen te groot wordt, de hele zaak op straat komt te
liggen. Ik zou in principe zeggen dat dit niet toelaatbaar
is. - De heer Koekkoek:
- Wat doet u als u ervan hoort dat bijvoorbeeld een
burgemeester of een burgemeester als korpsbeheerder meewerkt
aan het geven van een valse identiteit aan iemand van de
CID in enige gemeente? - De heer Karstens:
- Ik meld dat bij mijn directe chef en bij het ministerie
van Justitie. - De heer Koekkoek:
- Wat gebeurt daar dan vervolgens mee? Wat is uw
ervaring? - De heer Karstens:
- Je moet dat uiteraard kunnen bewijzen. Ik wil op dit moment
niet in details treden over dingen die ik heb
geconstateerd. - De heer Koekkoek:
- U weet toch gewoon dat het gebeurt en dan doet u toch
wat? - De heer Karstens:
- Ja. Ik meld dat. Ik heb in een brief aan het ministerie
van Justitie geschreven dat ik op zichzelf de behoefte onderken
die sommige CID’s zouden hebben, maar dat dan eerst de regeling
moet worden aangepast. Ik heb voorgesteld, die discussie zeer
binnenkort te starten. - De heer Koekkoek:
- Is het voorgekomen dat door uw interventie een einde gemaakt
is aan een bepaalde praktijk? - De heer Karstens:
- Op dit moment nog niet.
- De heer Koekkoek:
- Betekent dit dat sommige dingen gewoon doorlopen? Zijn er
valse identiteiten verstrekt die feitelijk desgewenst gebruikt
worden? - De heer Karstens:
- Ik denk dat er nog steeds vanuit het verleden
identiteitsbewijzen in omloop zijn. Het gaat om verschreven
identiteitspapieren. - De heer Koekkoek:
- U zegt verschreven identiteitspapieren. Wat moet ik mij
daarbij voorstellen? - De heer Karstens:
- Als een ambtenaar een foutje maakte, dan werd een rijbewijs
vaak niet uitgegeven. Je kon het wel ergens anders voor gebruiken.
Door de invoering van de nieuwe wetgeving is het verschrikkelijk
moeilijk geworden om buiten het officile circuit om nog rijbewijzen
te ritselen. - De heer Koekkoek:
- Dus dan verdween het rijbewijs niet in de versnipperaar,
maar het werd voor een ander doel gebruikt. - De heer Karstens:
- Dat is correct.
- De heer Rabbae:
- Hoeveel gevallen van illegale valse identiteit zijn u
bekend? - De heer Karstens:
- Ik weet het zeker van twee gevallen. Noot Een
voorbeeld van het verkrijgen van fake-identiteitsbewijzen (en het
opzetten van dekmantelbedrijven) buiten ANCPI om, biedt de CID
Kennemerland. Zij deden dat met toestemming van de burgemeester van
Haarlem. Noot - Mevrouw Schmitz:
- Ik heb gezegd dat een burgemeester op grond van de
Paspoortwet – artikel zoveel zal het wel zijn – paspoorten,
rijbewijzen en dergelijke afgeeft. - De voorzitter:
- Maar geen valse.
- Mevrouw Schmitz:
- Nee. Die wet heeft natuurlijk geen artikel waarin staat dat
ik ben gemachtigd om valse dingen af te geven. Er staat wel het een
en ander in over dienstpaspoorten en dergelijke. (…) - – Mevrouw Schmitz:
- Ik val wel in herhaling. Ik heb eerst het verzoek gekregen
van de korpsleiding. Ik heb ten minste twee gesprekken gevoerd met
de chef RCID. Ik heb daartussendoor uitvoerig overleg
gevoerd met mijn chef burgerzaken waarin werd besproken of dat kon.
(…) - Mevrouw Schmitz:
- Ik zei het al: op verzoek van de CRI gebeurt dat ook
in andere steden. Dat is inderdaad een vorm waarbij je nadere
vastlegging wellicht kunt overwegen. - De voorzitter:
- Wist u toen dat er wel een geheime regeling is voor
nationale verstrekking van dergelijke paspoorten en
identiteiten? - Mevrouw Schmitz:
- Ja. Ik heb mij er toen alleen niet van vergewist dat de
CRI in deze zaak eerder had geweigerd om mee te werken. Dat heb
ik nu pas in de papieren gelezen. - De heer Koekkoek:
- Had dit uw beslissing veranderd?
- Mevrouw Schmitz:
- Ik denk dat ik dan verder had genformeerd.
Noot Een ander voorbeeld betreft het verzoek van het
openbaar ministerie en een CID in het westen des lands, om
toestemming aan de CTC, om door middel van n valse identiteit een
bedrijf op te richten. Dit omdat criminelen zelf een aantal zaken
willen achterhalen en afscherming (van de informant) dan beter
mogelijk zou zijn. Het lag niet in de bedoeling vanuit deze
vennootschap economische activiteiten te ontplooien. De CTC weigert
echter toestemming omdat het opzetten van een frontstore met als
(enig) doel een informant te beschermen wel erg ver gaat. Daarnaast
wijst zij op de richtlijn waarin staat dat valse identiteiten
alleen ten behoeve van politie-infiltranten mogen worden verstrekt.
De commissie (CTC) voorziet in een wildgroei indien lokale dan wel
regionale CID-en de voorgestelde constructie zelf gaan opzetten en
uitvoeren. Het gebruik van vervalste documenten brengt immers de
nodige risico’s met zich mee. Derhalve is de vraag gerechtvaardigd
of men zich bewust is van de consequenties. Infiltratie door
ambtenaren van bijzondere opsporingsdiensten komt – afgezien van
gevallen van gecontroleerde aflevering zelden of nooit voor. Er
ligt een concept Infiltratiedraaiboek bij de ECD op de plank, maar
dat is nog niet gebruikt. Politie-infiltranten kunnen in het gehele
land worden ingezet. Als gevolg van het wegvallen van de PIT’s in
het westen van het land, moesten mensen uit andere delen van het
land ook in het westen worden ingezet. Recentelijk lijkt er sprake
van te zijn dat de regio’s (die immers een deel van de kosten
moesten blijven dragen, ondanks inzet in het westen) ertoe
overgingen hun regionaal belang voor te laten gaan, behalve als er
sprake was van buitenlandse verzoeken. Korpsen die niet meebetalen
aan de PIT’s krijgen na inzet een rekening toegezonden, die zeker
bij langdurige acties hoog kan oplopen. Er is op dit moment volgens
velen een gebrek aan politie-infiltranten, maar de indruk is niet
dat er in de praktijk erg veel tijdrovend werk is voor de teams.
Bij de keuze van zaken heeft de teamleider veel invloed. Op dit
moment kunnen we (PIT Oost) er nog wel een paar (zaken) gebruiken.
Noot Voorts is het ook mogelijk dat Nederlandse
politie-infiltranten in het buitenland worden ingezet. Uitgangspunt
is dan dat de Nederlandse infiltrant in het buitenland niet meer
mag dan hij in Nederland mag, dat er een Nederlands
begeleidingsteam meegaat en dat de verantwoordelijke Nederlandse
officier van justitie bij de zaak is betrokken. In Canada is er zo
– op basis van een Memorandum of Understanding – een twee-jaar
durende actie geweest waarbij de Nederlandse infiltrant op afroep
beschikbaar was. Bij de inzet van een infiltrant in Turkije werd de
voorwaarde gesteld door de Centrale toetsingscommissie dat de
(Nederlandse) minister van Justitie op de hoogte zou worden
gesteld. De begeleiding van politie-infiltranten is kwalitatief
niet vergelijkbaar met het runnen van informanten. Begeleiders in
een PIT volgen dezelfde opleiding als de infiltranten. Zij bereiden
de operatie voor, zijn intermediair tussen de infiltrant en de
verantwoordelijke recherchechef en/of de eigen directe chef, geven
leiding aan de infiltrant en dragen zorg voor zijn veiligheid. Dit
laatste betekent dat de begeleiders bij elk
optreden van de infiltrant in de buurt zijn. Soms wordt de plaats
waar de ontmoeting tussen een infiltrant en het doel-subject zal
geschieden eerst verkend door n van de begeleiders. Als de
infiltrant zakelijk contact heeft met de crimineel wordt zoveel
mogelijk zicht op hem gehouden. Soms wordt daarbij bijstand
verleend door een observatieteam. Op deze gang van zaken bestaat
een uitzondering: de zogenoemde diepte-infiltratie. - De voorzitter:
- Wat is volgens u het verschil tussen diepte- en
projectmatige infiltratie? - De heer De Wit:
- Diepte-infiltratie betekent volgens mij dat men geheel en
al, dus bijna 24 uur per dag, deel uitmaakt van het criminele
milieu. Projectmatige infiltratie betekent een samenspel van
infiltratieacties, waarbij de een gedurende een aantal jaren zo nu
en dan dat criminele milieu ingaat en waarbij ook de activiteiten
van de een met die van de ander kunnen worden
gecombineerd. - De voorzitter:
- Maar het verschil is toch veeleer dat bij projectmatige
infiltratie in ieder geval elke dag wordt teruggekoppeld met het
begeleidingsteam, dus elke keer dat men het milieu gaat? Dat is
toch het verschil met diepte-infiltratie? 24 uur in het milieu
betekent immers dat je niet meer kunt terugkoppelen en dat geen
proces-verbaal kan worden gemaakt. Dat is toch de grens? - De heer De Wit:
- Nee, dat blijft natuurlijk in beide situaties het geval.
Noot Wat er ook zij van dat laatste, bij
diepte-infiltratie is de infiltrant zo nu en dan op zichzelf
aangewezen. In het onderzoek zijn hiervan geen voorbeelden bekend
geworden. Het lijkt ook beleid van de PIT’s te zijn om langdurige
diepte-infiltratie te voorkomen: de daadwerkelijke contacten bij
infiltratie-trajecten moeten kort lopen. - De heer De Wit:
- (..) Wij hebben gezegd dat wij het internationale voorbeeld
van de diepte-infiltratie in de Nederlandse verhoudingen, mede
gelet op het gebied, de beperkte omvang van het land en alle andere
praktische problemen die zich daarbij voordeden, niet moesten
volgen. Daarbij komt dat ook elders inmiddels wel wat vraagtekens
zijn gerezen in de afweging van de pro’s en contra’s van dit soort
langdurige diepte-infiltraties. Noot
Het is dus niet zo dat de politie-infiltrant (zoals de
burgerinformant) een of twee keer per week contact opneemt met de
begeleiders. De regie is veel strakker. De infiltrant krijgt een
bepaalde opdracht mee en daar houdt hij zich aan. Daarbij behoort
dikwijls een afspraak dat binnen een uur contact wordt opgenomen
met een begeleider. Doel van deze zeer strakke regie is onder meer
te voorkomen dat de infiltrant zelf initieert. Infiltratie vergt
veel van de betrokkenen. Dat is vooral bekend van politile
infiltranten die in de jaren 1980 opereerden.
Spontane mensen worden introvert, argwanend en hard; ze krijgen
niet zelden emotionele problemen die deskundige opvang vergen.
Menig huwelijk van deze ambtenaren strandt.
Bij de nieuwere garde lijken de problemen minder te zijn: de
politie-organisatie doet nu ook veel aan de psychologische
begeleiding. De PIT-begeleiders hebben mede vanwege die spanning
ook geregeld contact met het thuisfront van de infiltrant. Twee
keer per jaar bezoeken politie-infiltranten de vaste psycholoog van
het ANCPI.
Daarnaast is er – zeker bij langdurige infiltratie en/of
diepteinfiltratie – het gevaar dat betrokkenen normafwijkend gedrag
gewoon gaan vinden. Het is dan ook nog steeds een serieus te nemen
vraag in hoeverre dergelijke politie-ambtenaren nog bruikbaar zijn
voor de reguliere politie. De kans op afglijden in corrumptief
gedrag door politie-ambtenaren wordt tegenwoordig gering geacht
vanwege de zeer grote mate waarin verantwoording wordt
afgelegd.
Wat het normafwijkend gedrag betreft is het goed hier stil te
staan bij de redenen waarom in het verleden enkele PIT’s zijn
opgeheven. De Amsterdamse Afdeling pseudo-koop (met 3 units) is
eind 1992 opgeheven omdat de effectiviteit afnam en de
verantwoordelijke politie-autoriteiten niet aan de indruk ontkwamen
dat sommigen in het team (in feite ging het om de begeleiders van 1
unit) verkeerde contacten onderhielden. Uiteindelijk is n man
gedwongen ontslag te nemen. Het team van de Rijkspolitie Amsterdam
werd kort daarna ontbonden toen dit korps door de reorganisatie
werd opgeheven. Het PIT van de Haagse rijkspolitie is beindigd
omdat bleek dat een infiltrant veel te loslippig was geweest
tegenover zijn vriendin en anderen, waardoor bijzonderheden van
acties, tactieken en de organisatie van het PIT bij hen bekend
waren geworden. Voorts bleek dat de begeleiding tekort was
geschoten en dat er te weinig controle op de financin was geweest.
Vanuit het veld wordt echter benadrukt dat in beide gevallen de
organisatie slecht functioneerde: elkaar belemmerende chefs die via
de dienstcommissie bovendrijvende onbekwame lieden tolereerden
(Amsterdam), respectievelijk de te geringe afstand tot de leiding
van een te groot team (Leiderdorp) zouden de eigenlijke oorzaken
zijn geweest.
Ook burgerinfiltranten – zeker niet-criminele burgerinfiltranten –
stuiten op problemen in hun priv-leven. Het is voorgekomen dat zo’n
infiltrant door zijn familie beschouwd ging worden als een
crimineel, of afgleed in het crimineel milieu. Het lijkt bovendien
moeilijk dergelijke infiltranten na hun functioneren in ons kleine
land bescherming te bieden (zie voor de getuigenbescherming
Bijlage 5 Methoden, hoofdstuk 4 Informanten).
Buitenlandse infiltranten
In Nederland werd reeds in de jaren 1976-1985 ad hoc gebruik
gemaakt van burger en politile-infiltranten uit het buitenland:
Tallon werkte voor de DEA. Noot De betekenis van
buitenlandse infiltranten is nog steeds groot ( zie uitgebreider
hierover hoofdstuk 10).
De algemene regel bij een door het buitenland aangevraagde
infiltratie op Nederlands grondgebied is dat de buitenlandse
autoriteiten moeten samenwerken met de Nederlandse, of sterker, dat
de voorkeur bestaat dat het assistentieverzoek door Nederlandse
opsporingsambtenaren wordt uitgevoerd. Op zich is het immers
mogelijk dat buitenlandse gegevens die zijn gebaseerd op een
buitenlandse infiltratie-actie ertoe leiden dat een Nederlands
infiltratieteam wordt ingezet en dat de infiltratie wordt
overgenomen. Daarbij zal op grond van het vertrouwensbeginsel ervan
uit worden gegaan dat het buitenlandse infiltratieteam zich naar de
regels van zijn eigen recht heeft gedragen. Het voordeel van zo’n
overname is dat het gevaar het hoofd wordt geboden dat de
buitenlandse opsporingsambtenaar zich niet houdt aan in Nederland
geldende regels. Toch kan de inzet van buitenlandse infiltranten
vanwege de aard van de zaken niet altijd worden vermeden. Wat
betreft buitenlandse infiltratie kan onderscheid worden gemaakt
tussen verschillende soorten operaties: Nederland;
– zaken waarbij een Nederlands infiltratieteam de inzet vraagt
van een buitenlandse infiltrant voor een zaak in toestemming en
assistentie verzoekt om in Nederland te opereren;
– zaken waarbij de actie zich na verloop van tijd verplaatst naar
Nederland en een buitenlands team om Het is onduidelijk gebleven
wanneer en op grond van welke criteria buitenlandse infiltranten
worden ingezet in – verzoeken van een buitenlands team om een
Nederlandse infiltrant in het buitenland actief in te zetten.
Noot Nederlandse zaken. Er kan in dit verband nog
onderscheid worden gemaakt tussen gevallen waarin de buitenlandse
infiltrant optreedt als dekmantel voor een Nederlandse
infiltratie-actie – dat wil zeggen dat slechts een of enkele keren
een bijrol wordt vervuld – en gevallen waarin een hoofdrol voor de
buitenlandse infiltrant is weggelegd. De waarde van buitenlandse
infiltranten wordt op uiteenlopende wijzen ingeschat. Een
voorbeeld is de infiltratie van een Duitse Vertrauensperson
(burgerinfiltrant) in een marihuanatransport van 9000 kilo.
Dit werd verzonden als lijntester voor een transport van duizenden
kilo’s cocane. De zaak is de Centrale toetsingscommissie voorgelegd
nadat de infiltratie had plaatsgevonden; hoewel deze
instantie sceptisch is over de vraag of de Duitse autoriteiten een
partij cocane van duizenden kilo’s door laten gaan (om later in
Nederland in beslag te nemen) verleent zij toch toestemming voor de
duur van drie maanden. De partij is vanuit Colombia via Hamburg
naar Nederland gekomen en bleek na huiszoeking 250 kg cocane te
omvatten. Bij de huiszoekingen werd nog een partij van 150 kilo
aangetroffen. Er zijn 19 verdachten aangehouden. Als een
buitenlandse infiltrant als het ware wordt overgenomen uit het
buitenland, moet worden uitgelegd aan de landelijke officier van
justitie wat er in het voortraject is gebeurd (bijvoorbeeld ten
aanzien van uitlokking) en hoe zich dit verhoudt tot de
jurisprudentie over undercover-activiteiten. Buitenlandse
undercover-agenten in Nederland worden meestal alleen door een
medewerker van de ANCPI begeleid, maar soms ook door een lokaal
begeleidingsteam en een medewerker van de ANCPI ter controle, of
door n van de drie PIT’s. De regio’s worden vooraf ingelicht indien
men van tevoren weet waar de ontmoeting plaatsvindt.
De buitenlandse infiltrant kan worden gevraagd om identificatie,
maar in de praktijk blijft dat dikwijls achterwege.
Burger-infiltranten
De opvattingen inzake burgerinfiltratie zijn door de jaren heen
snel veranderd. In 1986 werd zij – evenals volgens de richtlijn van
1981 – in de Tweede Kamer nog voor onacceptabel gehouden. De
minister was het met de leden eens dat zo min mogelijk gebruik
dient te worden gemaakt van burgerinfiltranten. (…) De kans dat
een informant als burgerinfiltrant wordt ingezet achtte de minister
niet groot. Noot In de Richtlijn infiltratie van 1991
werd de toon al gewijzigd: politie-infiltratie verdient de voorkeur
boven burgerinfiltratie. De commissie-De Wit maakt in haar rapport
van 1995 geen principieel verschil meer tussen burger en
politie-infiltratie. Daarmee
is de burgerinfiltratie echter nog niet overal even populair: in
Amsterdam wordt er volgens de politie aldaar op dit moment niet aan
burgerinfiltratie gedaan; het Amsterdamse openbaar ministerie heeft
zich er ook tegen uitgesproken.
- De heer Welten:
- Ik heb u iets verteld over de professionaliteit. Verder is
het de vraag of het middel nog altijd het gewenste effect heeft.
Het middel is, denk ik, halverwege de jaren tachtig ontstaan. Toen
was het zeer beproefd. De criminaliteit was zich er niet van bewust
dat zij met infiltranten van de politie te maken had. Dat leidde
regelmatig tot succes. Naarmate de tijd vorderde, werd de
criminaliteit scherper daaromtrent en nam het succes af. - De heer Welten:
- ….. Het is ook helder dat de regie voortdurend aan de kant
van de politie moet liggen. Wij laten ons dus niet sturen door de
gekte en de waan van de dag. Ik run zelf geen informanten,
zoals u weet, maar wat ik weet, is dat het op die manier
gebeurt. - De heer Welten:
- U zei daarstraks dat elke informant ook een beetje
crimineel moet zijn. Elke infiltrant is wat mij betreft zeker een
beetje crimineel. Je kunt misschien wel betrouwbaar en crimineel
zijn, maar dat is een contradictie waarmee ik echt niet uit de
voeten kan. Noot - De voorzitter:
- Eerder zeiden vertegenwoordigers van het OM uit Amsterdam en
ook de politie in Amsterdam dat er helemaal geen
burgerinfiltratie was. Maar nu zegt u dat u dat onder
omstandigheden niet geheel wilt uitsluiten. - De heer Vrakking:
- Ik heb nooit gezegd: helemaal niet. Ik zeg in beginsel, nee,
tenzij. Noot Een reden voor terughoudendheid met de
inzet van burgerinfiltranten is gelegen in de gevaren voor hun
veiligheid. Vooral infiltranten/informanten die diep in een
criminele organisatie zitten lopen risico’s. (zie ook
4.4.2)
Een tweede reden voor de twijfels over de inzet van een
burgerinfiltrant is dat deze (tegenwoordig) doorgaans een criminele
achtergrond heeft en derhalve niet goed te vertrouwen of te sturen
is. Redenen om toch in zee te gaan met burgerinfiltranten zijn de
volgende. In de eerste plaats wordt gewezen op het beperkte aantal
politie-infiltranten – officieel minder dan negen – dat Nederland
rijk is. Een tweede reden is dat sommige criminele organisaties
dermate voorzichtig zijn, dat het onmogelijk is voor een
politie-infiltrant om er binnen te komen, laat staan om met de top
van de organisatie in contact te komen. Ten derde is er volgens
sommigen (anderen relativeren dit) nog het gevaar voor derden. Want
weliswaar geschiedt het leggen van contact tussen de
politie-infiltrant en de hoofdpersonen uit de criminele organisatie
tegenwoordig doorgaans niet meer langs de indirecte weg – dat wil
zeggen via bemiddeling van een informant die vervolgens een
tijdelijke infiltrant binnenloodst die op zijn beurt de echte
infiltrant binnenloodst – maar dat neemt niet weg dat er bij het
bekend worden van een infiltratie binnen de organisatie gezocht zal
worden naar verraders met alle gevaren van dien voor een eventueel
aanwezige informant. Het is voor een juiste beoordeling zinvol
onderscheid te maken tussen niet-criminele burgerinfiltranten en
criminele burgerinfiltranten. Materie-deskundigen zijn bijvoorbeeld
goedwillende burgers (niet criminele burger-infiltranten) met
bepaalde specialistische vaardigheden die met de politie meewerken
onder een valse identiteit en die worden voorgelicht hoe zij met
die identiteit moeten omgaan. Het komt voor dat bijvoorbeeld een
politie-infiltrant de schijn heeft gewekt een transport te kunnen
regelen en dat de vraag vanuit de criminele organisatie komt om
transport per helikopter. In zo’n geval wordt er niet voor gekozen
een andere geselecteerde politie-infiltrant op te leiden tot
helikopterpiloot, maar wordt bijvoorbeeld een andere
politieambtenaar zonder (infiltranten-opleiding) gevraagd aan de
infiltratie-operatie een bijdrage te leveren. Bij de pseudo-aankoop
van bepaalde stoffen is in het verleden ook wel eens gebruik
gemaakt van een ingenieur die zelfs geen enkele verbinding had met
de politie.
De meeste burgerinfiltranten beginnen als informant. Dan kan een
informant zijn zonder strafrechtelijk verleden. Dat zijn
bijvoorbeeld mensen uit de transport- of de geldwereld. De praktijk
leert echter dat men met het doorgroeien tot infiltrant in een
criminele organisatie (ook, maar niet alleen) in termen van gevaar
enorm veel vraagt aan een dergelijke persoon. Tot nu toe wordt nog
uiterst spaarzaam met deze mogelijkheid omgesprongen.
Over een burgerinformant met een blancoverleden die het
criminele milieu is in gemanoeuvreerd, is gezegd dat hij in de ogen
van de buitenwereld – inclusief zijn familie- en kennissenkring –
als een soort crimineel wordt gezien. De man doet op verzoek van de
politie of hij een organisatie heeft. Hij is vrachtmedewerker en
krijgt regelmatig partijen verdovende middelen aangeboden om te
vervoeren.
Het ligt voor de hand dat de voor de politie meest relevante
informatie afkomstig is van personen die zich in de kring van de
verdachten bevinden. Dat zijn doorgaans personen met een
strafrechtelijk verleden, of wat
belangrijker is, personen die in beginsel ook als verdachte van
deelneming aan de criminele organisatie of groep kunnen worden
aangemerkt. Nadat zij enkele malen gegevens hebben verstrekt, is de
stap naar infiltratie gering. Die stap kan op twee manieren worden
veroorzaakt. Het is mogelijk dat de politie hen vraagt op speciale
dingen te letten; het is dan een praktisch kleine (maar principieel
grote) stap om hen te vragen bepaalde dingen te doen. Het is ook
mogelijk dat deze personen door de verdachten worden verzocht om
bepaalde feiten te verrichten. Soms gaat het om tamelijk eenvoudige
handelingen, ten aanzien waarvan niet onmiddellijk zichtbaar is, of
zij de betrokken informant tot een infiltrant maken of niet. Te
denken is aan het optreden als chauffeur voor de hoofdverdachte en
aan het verzoek van de politie aan een informant om in een bar te
gaan werken. Ook nog een twijfelgeval doet zich voor als de
informant namens de criminele organisatie aan een bedrijfje vraagt
of een auto daar een paar nachten mag staan. In de praktijk blijken
ook verdergaande, duidelijker als crimineel te betitelen
handelingen van een informant ter discussie te staan. Het gaat in
veel gevallen om activiteiten in de sfeer van het leveren van
opslagruimte, transport en financile dienstverlening. Opmerkelijk
is dat veel van de activiteiten van burgerinfiltranten ook kunnen
worden gebracht onder de noemer gecontroleerde aflevering.
De volgende voorbeelden worden in de praktijk onder meer
aangetroffen. Het ter beschikking stellen of huren van een loods
voor de opslag van drugs ten behoeve van een criminele organisatie.
Het ter beschikking stellen van een woning voor
drugshandelaren.
Het vervoer van soft drugs en het vervoer van een pillenmachine
voor een XTC laboratorium. Het gedurende enkele jaren in
samenspraak met de CID (buiten medeweten van het openbaar
ministerie) leveren van grondstoffen voor XTC aan rond de zeven
criminele groeperingen (pseudo-verkoop). Het verzorgen van
vervoersdocumenten voor gewone vracht (waarin de verdovende
middelen zullen worden verstopt). Het ter- beschikkingstellen van
een auto aan een overvaller, waarna aan de auto
plaatsbepalingsapparatuur wordt aangebracht.
Het koerieren van geld. Het in Marokko afleveren van geld
waarmee containers met marihuana kunnen worden vrijgemaakt. Hulp
bij overdracht van geld naar buitenland door een bankrekening op
naam van de informant te openen.
Het blijven spelen van de rol van bemiddelaar tussen de afnemer
en leverancier van cocane. Het gebruik van de informant voor het
direct afluisteren van gesprekken, waarbij niet duidelijk is of het
uitsluitend ging om gesprekken waaraan de informanten zelf
deelnamen. Het aanbrengen van afluisterapparatuur op het lichaam
van de informant (hetgeen overigens vanwege het gevaar dat dit voor
de informant met zich meebrengt eigenlijk niet meer voor juist
wordt gehouden).
Een enkele keer levert de aanspraak die de criminele organisatie
op de informant doet echt grote problemen op. De strafbare feiten
die door een informant gepleegd mogen worden, kunnen volgens de
meeste betrokkenen geen geweldsdelicten zijn.
Aan een informant werd vanuit het criminele milieu de vraag
gesteld om ergens een bom naar binnen te gooien. De CID heeft
dergelijk optreden van de informant weten te voorkomen door het
aanhouden van de informant voor een ander feit.
Wel werd toegelaten dat aangeboden vuurwapens werden aangekocht
en dat een informant meedeed aan het beramen van een overval en
daartoe de bij een overval noodzakelijke middelen aanschafte.
Sommigen menen – in weerwil van de meerderheidsopvatting – dat, als
toestemming voor het plegen van strafbare feiten is gegeven geen
enkele daad – zelfs eenvoudige mishandeling (waarvan een voorbeeld
bestaat) – kan worden uitgesloten, al laten zij er geen misverstand
over bestaan dat de aantasting van de lichamelijke integriteit wel
de bovengrens vormt. Deze problematiek speelt uiteraard uitsluitend
als de officier van justitie niet duidelijk aangeeft welke
strafbare feiten hij aanvaardbaar acht. Wat er ook zij van
voormelde exceptionele gevallen, de meeste politie-ambtenaren menen
dat het plegen van strafbare feiten door een informant bespreekbaar
moet zijn: alleen maar opzuigen kan een interessante informant
niet. Als een informant geen strafbaar feit mag plegen heeft de
organisatie snel door dat die man niets kan en hij dus voor de
organisatie niet bruikbaar is. CID-ambtenaren gaan er wel vanuit
dat het plegen van strafbare feiten door een informant slechts is
toegestaan met toestemming van de officier van justitie. Toch kan
niet worden uitgesloten dat sommige runners onder omstandigheden
strafbare feiten van de informant gedogen.
De informant wordt reeds in zijn eerste contact met zijn runners
er op gewezen dat hij geen strafbare feiten mag plegen. Als een
informant desondanks om toestemming vraagt of hij een strafbaar
feit mag plegen – bijvoorbeeld het vervoeren van een hoeveelheid
drugs – zal hij daar volgens de geldende opvattingen opnieuw op
moeten worden gewezen. Het is immers mogelijk dat de informant zijn
politiecontact wil misbruiken om zijn
eigen criminele plannen veilig te stellen. Toch laten sommige
politiefunctionarissen in gevallen waarin het gaat om een zeer
strategisch gepositioneerde informant, doorschemeren dat het
weliswaar hun plicht is de informant te wijzen op de
ontoelaatbaarheid van zijn voorgenomen handelen, maar dat de kans
dat hij gepakt zal worden niet groot is – in de hoop dat aldus
waardevolle informatie zal worden verkregen. Dergelijke informanten
zouden kunnen worden aangemerkt als niet-erkende infiltranten. Over
de vraag of aan informanten toestemming kan worden verleend om
strafbare feiten te plegen bestaat binnen het openbaar ministerie
geen eenstemmigheid. Sommige officieren accepteren niet dat een
informant strafbare feiten pleegt. Anderen staan wel enige hand- en
spandiensten toe, zoals het aanbieden van een schuur voor de opslag
van drugs of het opzetten van een plantage. Er zijn ook gevallen
waarin het openbaar ministerie toestemming geeft voor het
meeberamen van een overval, of het aankopen van spullen en het
plegen van andere, meer eenvoudige strafbare feiten, doch niet voor
het plegen van geweldsdelicten. De burgerinfiltrant wordt op in
beginsel dezelfde wijze beloond als de informant. Vanwege de als
(te ) laag ervaren beloningen op grond van de Regeling tip-, toon-
en voorkoopgelden is de problematiek des te acuter, hoe moet worden
aangekeken tegen de door de burgerinfiltrant verdiende criminele
gelden, waarop in hoofdstuk 4.5.1 is ingegaan. De problematiek is
complex, te meer daar in sommige doorleversituaties zelfs een
financieel risico voor de Staat dreigt.
- De heer Langendoen:
- Ik zal schetsen hoe het in feite verlopen is. Er wordt een
methode ontwikkeld waarbij zowel de CID Kennemerland als
de CID van het IRT zien aankomen dat er geld
gegenereerd zal worden voor de betrokken informanten.
Vervolgens is er overleg gepleegd met justitie. Het voorstel was
namelijk – daar waren de informanten mee akkoord – dat alle
crimineel verdiende gelden zouden worden ingeleverd bij justitie en
dat aan het einde van de rit de informanten een redelijke
beloning zouden krijgen voor de inspanning die zij geleverd
hadden. - De heer De Graaf:
- Daar waren de informanten mee akkoord?
- De heer Langendoen:
- Daar waren de informanten mee akkoord. (…)
- De voorzitter:
- Wat was fout gelopen?
- De heer Langendoen:
- Het afleveren van de inhoud aan de criminele organisatie.
Ergens op de lijn wordt dan uitgemaakt wie verantwoordelijk is voor
het mislopen van een grote partij verdovende middelen. Die moet
betaald worden; dat kunt u zich voorstellen. Dat was ook de reden
waarom het niet doorgegaan is. Als bij container nr. 1 de zaak mis
gaat en er een schadepost van honderdduizenden of miljoenen guldens
is, dan is justitie dat zich verbonden heeft aan de situatie,
verplicht om die miljoenen bij te passen. En daar was geen potje
voor. Justitie zei ook: daar wil ik mij niet aan branden.
Uiteindelijk is er in overleg met en met toestemming van justitie
uitgekomen dat de informant de crimineelverdiende gelden
mocht houden. Hij zou de onkosten betalen en ook de risico’s waren
voor hem. Het bijkomende voordeel was dat de politie op enig moment
kon beslissen wanneer partijen uit het milieu gehaald zouden
worden. Zij behoefde daarbij alleen maar rekening te houden met de
veiligheid van de bronnen, maar niet met de economische belangen
van de bronnen. (…) - De voorzitter:
- Het is toch vrij wild om crimineel geld te gebruiken, ook om
voertuigen die je voor politiewerk gebruikt, aan te schaffen,
terwijl je dat verder aan niemand in je korps vraagt. - De heer Langendoen:
- Ja, u ziet het als politiewerk. Het is een stukje van het
geheel wat normaal op een andere manier gebeurt. U moet het niet zo
zien dat de politie ineens gaat rijden in auto’s van criminelen.
Het gebeurt alleen ten behoeve van de uitvoering van een klein
stukje van de methode. Noot
Alleen al de verdiensten illustreren dat de taak van
informant/infiltrant lucratief kan zijn. Vermoedelijk is er een
zeer kleine groep infiltranten die zich vooral met het oog op de
verdiensten door het gehele land laat inzetten. Er zijn zelfs
aanwijzingen dat een klein circuit van dergelijke in het gehele
land opererende superinformanten elkaar goed kent.
Een informant opereerde in Kennemerland, Rotterdam, Gooi- en
Vechtstreek, en wellicht ook in Zutphen, Breda en Maastricht; een
ander in Hollands-Midden, Apeldoorn en Limburg-Zuid. Het is voor de
runners van dergelijke informanten/infiltranten moeilijk deze
mensen onder controle te houden. Maar zelfs als het niet om
superinformanten gaat, zijn de aansturing en controle van criminele
burgerinfiltranten een bron van zorg bij de politie-autoriteiten.
Met name ten aanzien van deze personen geldt de vraag: wie runt
wie?
- De voorzitter:
- Zegt u nu dat in het IRT-traject in feite de informant
de regie had? - De heer Snijders:
- Dat zeg ik niet. Als ik er goed naar kijk, neig ik ernaar te
zeggen dat er een omslagpunt is
geweest en dat de informanten – ik spreek in het
meervoud, want voor zover ik heb kunnen vaststellen, gaat het om
meerdere informanten – ons aanstuurden. Laat ik volstaan met
de kanttekening dat wij niet altijd de regie hadden. - De heer Snijders:
- Het is mij bekend dat informanten zo’n 8 mln. bruto
hebben verdiend. - De voorzitter:
- Betekenen die grote bedragen dat zij de zaak in feite gerund
hebben? - De heer Snijders:
- Dat waren in ieder geval de revenuen en zij hadden er erg
veel belang bij dat het zo ging als zij wensten. Dat hebben wij bij
die informant ook vast kunnen stellen.
Noot
Toen een superinformant/infiltrant geld kreeg van de chef
RCID zag die chef dat de runner naar zijn oordeel volledig
ondergeschikt was aan de infiltrant. Op zeker moment maakt de
infiltrant een V-gebaar met zijn hand; tot verbijstering van de
CID-chef wordt er een sigaret in gelegd door de runner en de
infiltrant kreeg vervolgens een vuurtje.
Burgerinfiltratie onttrekt zich aan het zicht van de ANCPI. Een
burgerinfiltrant wordt op gelijke wijze als een informant, door de
regionale CID gerund. Begeleiding van deze infiltranten, zoals ook
politiele infiltranten worden begeleid, is een kostbare
aangelegenheid. Het komt echter wel voor dat de actief gerunde
informant 2 3 keer per week contact heeft met zijn runners.
Opmerkelijk was de gehoorde redenering dat men liever een zaak
niet wil afhandelen onder de noemer infiltratie, omdat er dan een
begeleidingsteam aan te pas hoort te komen en men daarmee de
zeggenschap over de informant kwijt is.
Begeleiding door de PIT’s van criminele burgerinfiltranten zou
voorts bezwaarlijk zijn omdat daarmee het gezicht van de
begeleiders bekend zou kunnen worden bij de onderwereld en omdat
dan tevens een stuk methodiek wordt prijsgegeven. Anderen stellen
dat het feit dat burger-infiltranten moeilijker te sturen zijn dan
politie-infiltranten, meebrengt dat de begeleiding van de
burger-infiltrant welhaast nog intensiever zou moeten zijn dan die
van de politie-infiltrant. Met name de criminele superinfiltranten
zouden door een nationaal team of door enkele gespecialiseerde
teams in een aantal politieregio’s moeten worden begeleid. In het
verleden is wel eens bij hoge uitzondering door een PIT een
burgerinfiltrant begeleid (ook buitenlandse burgerinfiltranten
worden door een PIT of de ANCPI begeleid).
Het is voorgekomen dat een burgerinfiltrant in het buitenland
werd ingezet, waarbij hem toestemming werd gegeven een aantal
kleine strafbare feiten te plegen – een en ander in samenwerking
met de buitenlandse autoriteiten. Voorts is er het geval van een
infiltrant die een ontmoeting zou hebben in Spanje met een
vooraanstaande Turkse leverancier. Deze informant werd echter
gearresteerd in Frankrijk toen hij werd gesnapt met een koffer met
geld die bestemd was voor een criminele organisatie. Na 24 uur is
hij weer vrijgelaten, het geld werd inbeslaggenomen. Door de
Nederlandse politie is (met medewerking van de marechaussee) een
aanhouding in scne gezet, opdat de criminele organisatie geen
represailles zou uitvoeren omdat het geld weg was.
5.4.3 Doelen: nut en nadeel
De doelen die men met infiltratie tracht te bereiken worden in
de motiveringen van de ter toetsing aangemelede zaken (CTC)
duidelijk gemaakt. In het bijzonder in de beantwoording van de
vraag wat het doel is en of het doel (ook) op een andere wijze te
bereiken is (de subsidiariteitsvraag). Het doel van de pseudo-koop
is daaruit doorgaans niet te halen, aangezien pseudo-koop niet
behoeft te worden aangemeld. Deze vorm van infiltratie is volgens
sommigen tegenwoordig vooral bedoeld om een arrestatie in een
heterdaadsituatie mogelijk te maken. Er wordt dan wel gesproken van
een open infiltratie-traject, aangezien de terzake opgemaakte
processen-verbaal – zij het met geheimhouding van de bron – aan de
rechter worden voorgelegd.
De andere infiltratievormen worden wel aangetroffen in de
CTC-stukken. Met het oog op de project-infiltratie en de inzet van
frontstores gaat het vooral om het verbeteren van de politile
informatiepositie, al worden met enige regelmaat ook traditionele
strafvorderlijke doelen genoemd, zoals het vinden van
bewijsmateriaal, aanhouding en inbeslagneming.
Die beoogde verbetering van de informatiepositie blijkt uit
gestelde doelen als: zicht op de handelwijze, zicht op lokaties,
inzicht in financile stromen, identificatie van personen
(bijvoorbeeld afnemers, leveranciers en hoog in de organisatie
geplaatsten), vaststellen van een geschikt tijdstip van ingrijpen.
In die gevallen kan de infiltratie ook uitsluitend ten behoeve van
de CID blijven, zonder dat zij bekend wordt gemaakt aan de rechter.
Eenmaal – blijkt uit de doorlichting – heeft de infiltratie mede
bestuurlijke rechtshandhaving tot doel gehad. Meer in het algemeen
zal een gunstige informatiepositie kunnen bijdragen
aan de totale ontmanteling van een organisatie. Het komt voor dat
de project-infiltratie wordt afgerond door een pseudo-koop. Een
enkele keer is pseudo-koop zelfs als doel van een
project-infiltratie vermeld. De gecontroleerde aflevering en
doorlating vergen een wat uitgebreider beschouwing. En van de
doelen van gecontroleerde aflevering is eigenlijk al in de
definitie gegeven: het identificeren van personen die betrokken
zijn bij het begaan van strafbare feiten. Men wil bijvoorbeeld
inzicht verkrijgen in de organisatie, wie de financiers zijn en
waar de containers worden opgeslagen. Een ander doel van
gecontroleerde aflevering is het vergaren van bewijsmateriaal tegen
reeds verdachte personen. Doorgaans zal de aflevering worden
gecontroleerd door lijfelijke observatie.
Dat was anders in een zaak waarbij enkele duizenden kilo’s
marihuana uit Zuid-Amerika waren ingevoerd in Nederland. Lijfelijke
observatie was niet mogelijk; toch werd na een rechtshulpverzoek
aan Belgi besloten met plaatsbepalingsapparatuur de drugs te laten
exporteren naar Belgi en vervolgens kwam het terug in Nederland,
waar tot aanhouding en inbeslagneming is overgegaan.
Ten derde kan niet worden uitgesloten – maar dat speelt
vermoedelijk met name in geval van feiten waarbij geen sprake is
van georganiseerde criminaliteit – dat de politie al dan niet in
opdracht van het openbaar ministerie feiten laat doorlopen (althans
pogingen laat voltooien en/of meer dan een feit laat plegen) omdat
voor een verdachte van meer voltooide delicten eerder celruimte
beschikbaar is ten behoeve van de voorlopige hechtenis en een
zwaardere straf kan worden verwacht.
Men vreest, als men slechts een feit aan de rechter voorlegt,
dat de door de rechter te bevelen voorlopige hechtenis door
wegzending door het openbaar ministerie wordt gevolgd en men gaat
er vanuit dat dit laatste bij meer feiten niet zal gebeuren. Men
kiest er dan voor bijvoorbeeld drie feiten te laten plaatsvinden en
de verdachte vervolgens voor te leiden, in plaats van voorgeleiding
na elk feit, waarbij pas de laatste niet meer tot wegzending zou
leiden.
Er bestaan nadelen ten aanzien van de gecontroleerde aflevering.
Van een totale partij die gecontroleerd wordt afgeleverd bestaat
het risico dat een aanzienlijk deel op straat komt en niet in
beslag wordt genomen. Daarvoor bestaan een aantal oorzaken. In de
eerste plaats kunnen politie en justitie nooit garanderen dat een
partij niet uit het oog wordt verloren. Men kan in het verkeer de
te volgen auto kwijtraken. Zeker in een geval van gecontroleerde
aflevering, waarbij een partij (kennelijk tijdelijk) in een loods
is opgeslagen, is het niet altijd mogelijk dat de politie zo’n
loods permanent onder observatie houdt . En als er geen observatie
is, is in het geheel niet duidelijk wat er met de hele partij
gebeurt is.
- De voorzitter:
- Mogen wij dat iets helderder zeggen? Er is genvesteerd in
een hoeveelheid die in totaal ongeveer 160 kilo zou zijn; dat staat
ook in het proces-verbaal. Ongeveer 20 kilo daarvan wordt in beslag
genomen en wij weten niet waar de rest is. - De heer Koers:
- Wij ook niet.
- De voorzitter:
- Het is toch niet zo dat, zoals de recherchechef zei, er geen
gram waar wij aan mee hebben gedaan op de markt is gekomen? Dat
weten wij niet precies, want wij weten niet waar dat is. - De heer Koers:
- Neen, wij weten ook niet of die 160 kilo naar Nederland
gekomen is. - De voorzitter:
- Neen, goed.
- De heer Koers:
- Wij hebben die 20 kilo gezien die in Amsterdam is gepakt
plus wat er in de bergplaats lag, zo’n 30 kilo, die ook in beslag
is genomen. Dat is wat wij gezien hebben. Wat er verder geweest is,
weet ik niet.
Noot
In de tweede plaats zal een grote partij van bijvoorbeeld 1000 kg
worden verdeeld in kleinere partijen van bijvoorbeeld 200 kg. Dat
kan onverwacht gebeuren, tijdens het volgen of als de partij vanuit
de opslagplaats in n keer in meerdere deelpartijen, bijvoorbeeld
over vijf busjes, wordt gedistribueerd. In beide gevallen kunnen
niet alle vijf de busjes worden gevolgd bij gebrek aan beschikbare
observatieteams. Ten derde is het, als het volgen al mogelijk zou
zijn, gevaarlijk voor de informant als alle vijf de buschauffeurs
zouden worden gearresteerd: het element toeval valt weg en voor de
criminele organisatie is het dan gemakkelijk te achterhalen wie de
mogelijke bron van het uitlekken van hun stash is.
In dit verband moet vermeld worden dat ook buiten het geval van
gecontroleerde aflevering bekende zendingen soms niet worden
onderschept, bijvoorbeeld na een tip van een in het buitenland
gestationeerde liaison officer. Daarbij speelt ten dele de
capaciteit van de politie een rol. Maar het blijkt ook
organisatorisch een probleem om informatie uit het buitenland te
verwerken, die niet aansluit bij een lopend project. Zelfs de
melding dat er een container met 10 ton hasj op het punt stond naar
Nederland te vertrekken, leverde geen reactie van politiezijde.
Een heel ander type problemen doet zich voor als het buitenland
bij de gecontroleerde aflevering is betrokken.
Ten eerste worden gecontroleerde afleveringen die Nederland
binnenkomen in beginsel gemeld aan de landelijke officier van
justitie, maar soms blijkt dat niet feitelijk te gebeuren. Bij de
CRI en/of de landelijk officier van justitie is geen totaal
overzicht beschikbaar van alle uit het buitenland afkomstige
verzoeken tot gecontroleerde aflevering. Het is mogelijk dat het
buitenland een rechtshulpverzoek aan een lokaal openbaar ministerie
in nederland stuurt en de observatie en gecontroleerde aflevering
door een lokaal observatieteam wordt uitgevoerd, in welk geval noch
de CRI, noch de landelijk officier van justitie betrokken zijn.
Noot
Ten tweede kan het gebeuren dat het buitenland een
gecontroleerde aflevering naar Nederland frustreert. In het
onderzoek naar Turkse drugsdealers ging het om een gecontroleerde
aflevering van Turkije naar Nederland. Deze mislukte, doordat per
ongeluk in Hongarije de zaak werd onderschept en 100 kg herone
ervan in beslag werd genomen. Iets dergelijks was ook het geval
toen een Nederlandse koerierster in Brazili tegen de zin van de
Nederlandse politie werd opgepakt.
Bij de doorlating zijn de naastbijgelegen doelen anders van
aard, al spelen op de achtergrond identificatie van personen en
bewijsgaring opnieuw een rol. Ook de risico’s zijn ietwat anders.
In de eerste plaats kan – volgens de Prisma-methode – een partij
worden doorgelaten omdat men hoopt dat de organisatie langs
dezelfde weg een partij zwaardere drugs (of een grotere partij) zal
importeren (waarbij een nevendoel is dat de schadelijkste import
wordt verijdeld). Er zijn na gebruik van deze methode mensen
veroordeeld.
- De heer Van der Voort:
- Je kunt de Prisma-methode op twee manieren definiren. De ene
is de negatieve, namelijk niet zijnde de Delta-methode. De
andere is een wat meer positieve. Binnen het Prisma-team krijgen
wij regelmatig te maken met informanten, die wetenschap
zeggen te hebben over aanstaande cocanetransporten, vanuit
Zuid-Amerika naar Nederland. Zij geven aan dat zij door de
criminele organisatie zijn gevraagd om daarin een bepaalde rol te
spelen. Zij vragen aan ons of wij daarin zijn genteresseerd. Veelal
zijn wij dat, niet altijd. Het gaat er vaak om dat de criminele
organisatie een nieuwe cocanelijn wil openen. Ze benaderen mensen,
omdat er in het verleden dingen zijn mis gegaan. Wat dan blijkt, is
dat de criminele organisatie vaak gebruik maakt van wat de heer
Brand bij u heeft aangeduid als een lijntester. Ik vind dat er
niets verkeerds aan is om gebruik te maken van een lijntester. De
methode betekent heel simpel dat eerst een kleine hoeveelheid
verdovende middelen via die personen, die bedrijven, die schepen,
die havens, vanuit het bronland naar Nederland komt, om te bekijken
of die lijn goed is. Als die partij zou worden gepakt, in welk
stadium dan ook, dan weten wij zeker dat via die lijn,
waarschijnlijk met behulp van de mensen die er tot dan toe bij
waren betrokken, de partij cocane waar het werkelijk om gaat en die
dus vele malen groter is, niet wordt verzonden. Dat betekent dat
wij in elk geval via die lijn daar nooit meer zicht op krijgen. Als
het gaat om dat soort afwegingen, dan vind ik dat dit een
verantwoorde methode kan zijn. Noot
In de tweede plaats kan – volgens de Delta-methode – het ook de
bedoeling zijn in de ogen van de criminele organisatie de
betrouwbaarheid van een infiltrant te vergroten door een aantal
door hem georkestreerde leveringen door te laten; de infiltrant kan
daardoor groeien in de organisatie en vanuit een belangrijker
positie meer waardevolle informatie over de organisatie aandragen.
Volgens de heer Lith heeft dit veel nuttige informatie opgeleverd.
- De heer Koekkoek:
- Wat bent u nou wijzer van geworden van de methode? U hebt
ontdekt waar de drugs naartoe gaan. U ontdekt opslagplaatsen, ik
noem maar iets. Hebt u daarbij ook mensen ontdekt? - De heer Lith:
- Ja.
- De heer Koekkoek:
- Uw doel was, zicht te krijgen op de grote baas.
- De heer Lith:
- De verantwoordelijken. Uiteindelijk leidt dat
tot… - De heer Koekkoek:
- (…) meer bazen. Dat is allemaal mogelijk. Hoever bent u nu
gekomen dankzij deze methode? - De heer Lith:
- In de periode dat ik er nog zat, ben ik informatief heel ver
gekomen. Er zijn veel personen boven tafel gekomen. - De heer Koekkoek:
- Dankzij deze methode?
- De heer Lith:
- Ja. En plaatsen, waar het allemaal werd opgeslagen. Wij
hebben gezien welke maatregelen de criminelen namen, hoe zij
werkten, hoe hun organisatie in elkaar zat. Wij hebben mede verder
in de organisatie ontdekt wie aan welke touwtjes trok. - De heer Koekkoek:
- U bent gekomen tot het middenkader?
- De heer Lith:
- Dat weet ik niet.
- De heer Koekkoek:
- Hoger, lager?
- De heer Lith:
- Dat is moeilijk vast te stellen, mijnheer Koekkoek, zeker
achteraf. Ik vond zelf, als ik naar het
totaal kijk, dat wij boven die lijn zaten. - De heer Koekkoek:
- Bent u dankzij deze methode op enig moment de
eerstverantwoordelijken tegengekomen? - De heer Lith:
- In n expliciet geval was het helder dat er een relatie was
met… - De heer Koekkoek:
- Dat was…?
- De heer Lith:
- Het is niet n persoon die aan de touwtjes trekt. Ten aanzien
van een topfiguur van die criminele organisatie was er in mijn
beeld een duidelijke verbinding te leggen. Daar ging het ook om in
dat traject. - De voorzitter:
- Is het niet zo dat u heel veel informatie heeft
verzameld? - De heer Lith:
- Ja.
- De voorzitter:
- Gedetailleerd, maar dat het vertrouwenselement er nog niet
uitkwam? Dat u een heleboel wist maar daarvan heel veel niet kon
gebruiken? - De heer Lith:
- Neen, want als ik het traject zie, dan zie ik tussen de
eerste informatie en de laatste informatie die wij krijgen, veel
meer, betere en ook veredelde informatie. Noot
Over het verschil tussen de Prismamethode en de Deltamethode zegt
Van der Voort:
- De heer Van der Voort:
- Het verschil is dat het de bedoeling is dat direct na de
lijntester wordt ingegrepen. Ik zie de Delta-methode
voornamelijk als een methode om de betrouwbaarheid van de
informant, dan wel de infiltrant te testen en die langzaam in
vertrouwen te laten groeien. De methode, zoals ik die schetste, is
er veel meer n, waarbij de lijn eenmalig moet zijn getest. Het
gebeurt soms ook op andere manieren. Het is geen geheim dat met
name Colombiaanse organisaties, voordat ze een grote partij cocane
afzenden, via dezelfde lijn een partij marihuana afzenden. Als die
verloren gaat, dan is er niet zoveel aan de hand voor de
Colombianen. - De voorzitter:
- Dan kun je zo’n partij marihuana omgekeerd ook
doorlaten. - De heer Van der Voort:
- Dat zou ook kunnen.
- De voorzitter:
- Dat is, dacht ik, ook gebeurd.
- De heer Van der Voort:
- Dat is bij ons gebeurd.
- De voorzitter:
- Was zo’n lijntester altijd succesvol, in die zin dat daarna
de boel kwam die u wilde hebben? - De heer Van der Voort:
- Niet altijd. Noot In de praktijk blijken –
vermoedelijk vooral sedert 1992 – zo nu en dan buitengewoon grote
hoeveelheden door te zijn gaan (in 5.4.1 werden enkele hoeveelheden
gegeven). Het openbaar ministerie en de politie becommentariren
deze gang van zaken verschillend. Met name in Amsterdam is men
radicaal tegen doorlating. - De heer Van Riessen:
- Waar haal ik dit soort standpunten vandaan? Wij doen dit
gewoon niet: het op de markt brengen van drugs, laat staan van
harddrugs. Ik grijp hierbij terug op de ervaringen en de discussies
die wij hier zo’n vijftien jaar geleden over hebben gehad. In die
tijd, zo mag ik wel zeggen, is er intern een harde richtingenstrijd
geweest in het korps. Wij hebben toen, omdat wij constateerden dat
er door de politie herone op de markt werd gebracht, ook al gezegd:
dit wensen wij niet; dit willen wij niet; daar liggen voor ons
gewoon uiterste grenzen. Er zaten corruptie-achtige ontwikkelingen
aan vast en dat wilden wij niet. Daar moest mee gestopt worden. Er
zijn dus twee dingen uit naar voren gekomen, namelijk geen
harddrugs op de markt en, daar waar het moet, in openheid werken en
toetsen. Er zijn gewoon grenzen aan onze opsporingsmethode. Wij
vinden niet dat wij als politie en openbaar ministerie – ik bedoel
dit niet verkeerd – de normen en waarden van de criminele wereld
moeten overnemen. Noot
Onder degenen die geen principile bezwaren tegen doorlating hebben
treffen we verschillen in opvatting aan. Sommigen menen dat er een
grens aan het aantal door te laten kilo’s moet worden gesteld.
Anderen stellen dat dit niet goed mogelijk is.
- De voorzitter:
- Daar komen wij straks nog wel op terug. Een andere vraag nu.
Is er een grens aan het aantal kilo’s en tonnen? - Mevrouw Sorgdrager:
- Ik kan daar zo niet een grens voor aangeven.
- De voorzitter:
- Is er een grens aan het aantal kilo’s cocane?
- Mevrouw Sorgdrager:
- Ik kan daar ook niet een grens voor aangeven.
- De voorzitter:
- Nee? Honderden kilo’s, kan dat maar?
- Mevrouw Sorgdrager:
- Ja, als u zegt honderden, dan zegt natuurlijk iedereen: Nee,
mag niet gebeuren. Ja, maar… - De voorzitter:
- Ja, precies. Dat zeggen veel mensen. Misschien
logisch. - Mevrouw Sorgdrager:
- Ja, misschien is dat ook wel zo. Het hangt er dus ook vanaf
wat je ermee wilt. Je zult dus in iedere concrete situatie moeten
beoordelen of dat wat men van plan is in die situatie en onder die
omstandigheden toelaatbaar is. - De voorzitter:
- Is er dan geen absolute grens? Iets dat je echt niet moet
doen? - Mevrouw Sorgdrager:
- Ja, kijk eens, als je spreekt van duizend kilo cocane, dan
zeg je natuurlijk dat je het niet moet doen. - De voorzitter:
- Dan heeft u een grens.
- Mevrouw Sorgdrager:
- Maar dat is mijn grens niet.
- De voorzitter:
- Jawel, dat zegt u net. Je moet het dan niet doen.
- Mevrouw Sorgdrager:
- Dat is niet een grens. Dat is een punt waarvan ik zeg dat ik
het niet zou doen. Mijn grens ligt misschien wel veel lager.
Nogmaals, het hangt ervan af wat je ermee beoogt. - De voorzitter:
- Ja, maar kunt u begrijpen dat niet-juristen in dit leven
soms enige vastigheid willen hebben in de zin van: Waar ligt nu de
grens? - Mevrouw Sorgdrager:
- Toch kun je die vastigheid niet altijd geven. Kijk, als je
op een gegeven moment met een onderzoek bezig bent, dan moet je in
dat onderzoek gaan bepalen wat voor criminele organisatie je
aanpakt, wat voor kaliber de top van die organisatie heeft en wat
de politie allemaal al gedaan heeft om de top van de organisatiete
pakken. Het hangt er dus helemaal vanaf in wat voor een situatie de
politie quaopsporing op dat moment verkeert. Daarna kun je bekijken
wat voor acties op dat moment en onder die omstandigheden met een
bepaalde kans op succes toelaatbaar zijn. Daar kun je geen grenzen
bij aangeven. - De voorzitter:
- Wil dat ook zeggen, om gelijk maar een ander punt bij de kop
te nemen… - De heer Rabbae:
- Mag ik vragen, voordat u een ander punt aansnijdt, of dit
ook voor wapens geldt? - Mevrouw Sorgdrager:
- Kijk, ik wil nooit nooit zeggen, maar het idee dat er
vuurwapens op die manier zouden worden doorgeleverd, daarvan zeg ik
dat het niet moet gebeuren. Maar nogmaals, je zegt nooit
nooit. - De voorzitter:
- U zegt toch wel een enkele keer nooit?
- Mevrouw Sorgdrager:
- Ik zeg in een concreet geval ja of nee.
- De voorzitter:
- U zegt dus nooit vantevoren, ook niet als minister van
Justitie, dat doen wij in ieder geval nooit? - Mevrouw Sorgdrager:
- Bij vuurwapens zou ik dat eigenlijk wel zeggen.
Noot Weer anderen stellen dat er een direct operationeel
doel mee gediend moet zijn. - De heer Rouvoet:
- Mijnheer Vrakking, ik meen eerder van u begrepen te hebben
dat u zegt: liever geen doorlevering, maar je zult mij niet horen
zeggen onder geen enkele omstandigheid. - De heer Vrakking:
- Dat klopt.
- De heer Rouvoet:
- Ik vind het toch belangrijk om hier de volgende vraag nog
een keer te stellen: huldigt u dat standpunt nog steeds of zegt u
door wat ik nu weet, ben ik daar rigoureuzer in geworden? - De heer Vrakking:
- Nee, dat is hetzelfde gebleven.
- De heer Rouvoet:
- Dus het kan wel?
- De heer Vrakking:
- Het kan wel, maar alleen in uiterste gevallen.
- De voorzitter:
- Maar kan het ook om een organisatie of een groep of club in
kaart te brengen? - De heer Vrakking:
- Nee.
- De voorzitter:
- Wanneer kan het wel?
- De heer Vrakking:
- Ik denk als je zo ver bent dat je met een tamelijk kleine
partij het laatste stukje van de puzzel op zijn plaats kan
krijgen. Noot
Ter bepaling van een door te laten hoeveelheid hard drugs maakt Van
der Veen onderscheid tussen een juridische en een politieke
afweging.
- De voorzitter:
- En waar lagen uw twijfels?
- De heer Van der Veen:
- Met betrekking tot de politieke verantwoordelijkheid van de
minister van Justitie ten overstaan van de Tweede Kamer. - De voorzitter:
- In verband met harddrugs, dus omdat het hier over cocane
ging? (tussen de 50 en 250 kilo) - De heer Van der Veen:
- Ja, omdat harddrugs bestaande uit cocane aan de orde
waren. - De heer De Graaf:
- Twijfel over de politieke verantwoordelijkheid van de
minister van Justitie voor de doorlevering van softdrugs heeft u
nooit gevoeld? - De heer Van der Veen:
- Neen, klopt. (…)
- De voorzitter:
- Mag ik nog terug naar de vraag: u gaat naar de
procureur-generaal omdat u twijfel heeft over het doorlaten van
harddrugs. - De heer Van der Veen:
- Ja, ik wilde aftasten of de politieke dekking goed
was. - De voorzitter:
- U had geen twijfel over de juridische haken en ogen
daaraan? - De heer Van der Veen:
- Neen.
- De voorzitter:
- Helemaal niet?
- De heer Van der Veen:
- Neen. Dat is een andere afweging trouwens. Je hebt een
operationele afweging en een beleidsafweging, die qua hoeveelheid
anders uit kan vallen. - De voorzitter:
- Maar de juridische afweging heeft toch ook wel iets te maken
met of het proportioneel is? - De heer Van der Veen:
- De beleidsafweging, ja.
- De voorzitter:
- Maar dat is toch ook een juridische afweging. U ging, denk
ik, toch ook naar de procureur-generaal voor een juridische
afweging, zelfs als je… - De heer Van der Veen:
- Neen.
- De voorzitter:
- Niet?
- De heer Van der Veen:
- Ik ging voor een beleidsafweging. Juridisch kwam ik tot een
andere uitkomst. - De voorzitter:
- Heeft u toen de procureur-generaal gevraagd: neem het nog
door met de minister? - De heer Van der Veen:
- Neen, is niet aan de orde geweest. Het is een uitvoerig
gesprek geweest waar de procureur-generaal, de heer Van Randwijck
en de heer Behling, advocaat-generaal Amsterdam aan hebben
deelgenomen. En van de kant van het IRT was er de heer van
Baarle, algemeen teamleider en commissaris Lith, de dagelijks
teamleider. Zij waren bij de beraadslagingen aanwezig waarbij
gewikt en gewogen is en argumenten uitgewisseld zijn, de pro’s en
contra’s. Noot
Daarnaast wordt door sommigen benadrukt dat het in de strijd tegen
de georganiseerde misdaad niet om de kilo’s gaat maar om de
criminele organisatie en wensen daarom geen bovengrens te stellen
omdat die – zo hij al bepaald kan worden – moet worden vastgesteld
aan de hand van wat in de criminele organisatie gebruikelijk is. De
bewijsgaring kost dan heel wat als de organisatie gewend is om
partijen binnen te halen van 5.000 10.000 kg marihuana. Bovendien
zal zo’n grens snel bekend worden bij de onderwereld en dan als
criterium worden gebruikt om personen (dus ook infiltranten) op hun
betrouwbaarheid te toetsen door hen te vragen 250 kg te vervoeren,
indien de grens 200 kg cocane is. Sommigen voegen daaraan nog toe
het als verantwoord te beschouwen om gedurende enige tijd iets in
het milieu te laten druppelen, temeer daar het anders op een andere
wijze Nederland toch binnenkomt. Tenslotte wordt de mogelijkheid
van controle principieel in twijfel getrokken. Als immers door
bevoegde autoriteiten toestemming is gegeven voor de invoer van 5
ton marihuana en het blijkt om 500 kilo cocane te gaan, dan is het
haast onmogelijk om alsnog op te treden, al was het maar omdat
bijvoorbeeld de informant niet is afgedekt.
- De voorzitter:
- Hoe effectief is dit nu allemaal geweest? U heeft net gezegd
dat u twijfels had over wie nu wie runde. Dat is natuurlijk de
vraag die erachter zit. - De heer Teeven:
- Ik heb hier horen zeggen door collega’s van mij dat je niet
hoger in een organisatie kunt komen met een celstructuur en dat in
feite de methode van de gecontroleerde of de ongecontroleerde
doorlevering een heel goede methode zou zijn. Ik ben persoonlijk
een andere mening toegedaan; dat is ook de mening die collega
Valente hier vorige week naar voren heeft gebracht. Ik denk dat de
middelen die het openbaar ministerie en de opsporing hebben om
grote organisaties aan te pakken op zichzelf voldoende zijn. Je zou
nog kunnen denken over het uitbreiden met een aantal andere
opsporingsbevoegdheden of opsporingsmethodieken. Ik ben op zichzelf
niet tegen infiltratie, dus het gebruik van frontstores
en backstores zoals in deze methode. Dat kan op zichzelf heel
nuttig zijn in concrete opsporingsonderzoeken. Je kan best heel
goede opsporingsonderzoeken hebben waarin infiltratie een
heel bruikbaar middel is, ook bij bepaalde dadergroepen. Maar ik
denk dat het een utopie is om te denken dat je met de methode van
doorleveren in het milieu bij de top van de organisatie uitkomt,
zeker als het gaat om organisaties die zich bezighouden in de
Hollandse netwerken. - De voorzitter:
- Waarom?
- De heer Teeven:
- Met name in organisaties en dadergroepen in het kader van de
Hollandse netwerken – ik praat dan niet zozeer over buitenlandse
dadergroepen, maar over Hollandse netwerken -kent iedereen toch
vrijwel iedereen. Daar bedoel ik mee dat het niet zal lukken om
door het doorleveren van verdovende middelen in het milieu in de
topte komen. Dan moet je heel erg uitkijken dat het proces niet
omgedraaid wordt en dat de criminelen zeggen: wij hebben in ieder
geval zekerheid, omdat de douane gewoon 293 ton niet controleert.
Daar raken wij wel een groot percentage van kwijt wat in beslag
wordt genomen in de tweede of de derde hand, maar wij hebben in
ieder geval ook een percentage dat wij wel krijgen. Politie en
justitie willen toch zicht krijgen op de top, dus die zullen daar
toch heel lang mee doorgaan. Noot
5.4.4 Gevallen: het soort delicten en de betekenis van de
verdenking
Pseudo-koop wordt zoals de meeste infiltratie-activiteiten
vooral ingezet in gevallen van georganiseerde
misdaad op het vlak van de opiumwetgeving. Incidenteel
(bijvoorbeeld in 8 van de 78 politie-infiltraties) betreft het
uraniumhandel, kinderporno, een huurmoordzaak en kunstroof.
Burgerinfiltranten zijn buiten de overgrote meerderheid van
gevallen van georganiseerde opiumdelicten ingezet in gevallen van
heling van containers kleding, het omkatten van auto’s, illegale
wapenhandel en vals geld.
De doorlichting maakt voorts gewag van een geval waarin een
informant werd meegestuurd naar de uitvoering van een voorgenomen
moord. In het kader van internationale rechtshulp aan de VS vond
een gecontroleerde aflevering plaats van naar later bleek
vuurwapens. Voorts wordt er nog een zaak gemeld van infiltratie in
verband met gestolen waardepapieren. In een zaak zijn vermoedelijke
hennepoogsten begeleid en hennepkwekerijen geobserveerd zonder
ingrijpen. Of het in deze gevallen steeds ging om georganiseerde
misdaad, is niet duidelijk.
Een enkeling stelt dat infiltratie slechts zou zijn toegestaan
als er sprake is van verdenking. Wat daar ook van zij, het is
duidelijk dat vooral politie-infiltratie eerst dan wordt
georganiseerd als er al het nodige bekend is over het doel van
onderzoek. Het geringe aantal officile politie-infiltranten (minder
dan 9) en de kosten van goede begeleiding staan niet toe dat bij de
beslissing om langduriger infiltratietrajecten aan te vangen over n
nacht ijs wordt gegaan. Sommigen sluiten in feite infiltratie als
methode om personen te identificeren uit, maar laten een tactisch
doel toe.
- De heer Vos:
- Begrijp ik goed dat u tegenstander bent van een
infiltratiemethode in een CID-fase? Bent u daarmee ook een
uitzondering in Nederland? - De heer Pieters:
- Het ligt iets genuanceerder. Over het algemeen moet je erg
oppassen met een infiltratiemethode in de CID-fase omdat je haar
verder niet kunt gebruiken. Infiltratie is in mijn optiek
vooral een tactisch middel, bedoeld om bewijs te verkrijgen. De
methode moet je dus op een gegeven moment open kunnen spelen als
bewijsmiddel. Er moet procesverbaal van worden opgemaakt. Als dat
je dat niet kunt, levert dat grote risico’s op, vooral als het
begin van je bewijs gestoeld is op de CID-infiltratie en je kunt de
infiltrant niet open spelen omdat het in de optiek van de
CID-officier nog steeds een informant is. Er is dan een
groot onderzoek gedaan dat je niet kunt gebruiken. Dat vind ik ook
zonde. Het is ook een zeer praktisch punt om het niet te gebruiken.
De richtlijnen rond infiltratie hebben vooral betrekking op
een tactisch traject en niet op bijvoorbeeld een
fenomeenonderzoek, een onderzoek naar een bepaalde bedrijfstak
terwijl je nog niet weet wat je daar strafrechtelijk gezien aan
zult treffen. Noot
In dergelijke gevallen is het – anders dan wanneer het doel
identificatie van personen is – op zich mogelijk als eis te stellen
dat voor infiltratie een verdenking moet bestaan.
Het is echter ook mogelijk dat de infiltratie is gericht op een
bepaalde persoon over wiens omgeving wel harde informatie bestaat,
maar ten aanzien van wie persoonlijk nog geen redelijk vermoeden
van schuld is te formaliseren. Tegen die achtergrond kan de
voorwaarde worden begrepen dat het moet gaan om een geval waarin
concrete aanwijzingen (bestaan) dat er sprake is van misdrijven die
tot de georganiseerde en/of beroepscriminaliteit gerekend kunnen
worden. Noot Over de gevallen waarin wordt genfiltreerd
geven sommige toelichtingen, die door het openbaar ministerie
worden gezonden aan de Centrale toetsingscommissie ter motivering
van een verzoek tot infiltratie, opheldering. Dat geschiedt dan
onder de noemer informatie geleid tot voorstel opsporingsmethode
(proportionaliteit). In een aantal gevallen wordt dan weliswaar
niet gesproken van een verdachte, maar gaat het de facto om
onderzoek waarbij betrokkene wel degelijk als zodanig is aan te
merken.
Een voorbeeld: Betrokkene heeft geregeld contact met crimineel
bekend staande personen; hij is enkele keren eerder aangehouden in
verband met delicten van een criminele organisatie die zich
bezighoudt met een combinatie van verdovende middelen,
levensdelicten, fraude (witwas), vermogensdelicten en corruptie,
maar er was toen niet voldoende bewijsmateriaal; hij is eerder
veroordeeld voor andere feiten. Tweede voorbeeld: Betrokkene
wisselde regelmatig omvangrijke geldbedragen; er bestaan contacten
tussen hem, de top van de doelgroep en de drugsleverancier.
In andere gevallen is minder duidelijk aan te geven om wat voor
type geval het gaat. Soms wordt volstaan met het opgeven van
kenmerken van de organisatie, bijvoorbeeld dat deze heel
gewelddadig is. Vaker blijkt het te gaan om een goede gelegenheid:
een grote partij drugs die naar Nederland komt. En een enkele keer,
wordt er eigenlijk niet meer gezegd dan dat de informant erg
betrouwbaar is.
Wat er ook zij van de soms wel zeer beknopte motiveringen die in
de aanmeldingsformulieren van de Centrale toetsingscommissie zijn
te lezen, feit is dat niet in alle gevallen duidelijk behoeft te
zijn welke persoon of personen als verdachte of als doel-subject
zijn aan te merken.
5.4.5 Termijnen
Voor een infiltratie-actie wordt door de CTC doorgaans toestemming
gegeven voor een periode van drie maanden na welke periode
terugkoppeling dient plaats te vinden. Deze termijn wordt door de
politie geaccepteerd. Zoals gezegd is het mogelijk dat een
pseudo-koop toch enige tijd duurt, omdat men eerst
milieuverkenningen moet doen; doorgaans zal men inderdaad aan drie
maanden genoeg moeten hebben. Bij project-infiltratie moet evenwel
rekening worden gehouden met een feitelijke termijn van 2 of 3
jaar.
- De heer De Wit:
- (..) Er is niet zomaar uit de lucht een grens te trekken van
een x-aantal maanden. De werkelijkheid van de zaken waarin
infiltratie zich aanbiedt, laat zich niet in dat soort
simplificaties vatten. - De voorzitter:
- Maar er is toch ook nog het gewone wel en wee van de persoon
zelf? Er is toch ook beheersmatig gezegd: nooit langer dan vier
jaar? - De heer De Wit:
- Ook dat is van persoon tot persoon verschillend. De enige
tijdsduur die wij hebben genoemd, is de tijd gedurende welke iemand
als politile infiltrant inzetbaar is. - De voorzitter:
- Nou, hoelang is dat?
- De heer De Wit:
- Daarvoor hebben wij een termijn van vijf jaar
genoemd. - De voorzitter:
- Dan kan het dus nooit langer dan vijf jaar zijn.
- De heer De Wit:
- Ja. Maar dat betekent niet dat hij die hele vijf jaar…
Noot De inzet van buitenlandse infiltranten in Nederland
is dikwijls van zeer korte duur (zie hoofdstuk 10).
Men kan – ook gezien de persoonlijke belasting – niet voor
onbeperkte duur als infiltrant optreden. Een politie-infiltrant
wordt (evenals zijn begeleiders) in beginsel ingezet voor een
periode van 5 jaar. De infiltrant krijgt 1 jaar om zich in te
werken, 3 jaar om echt operationeel te zijn en 1 jaar om af te
bouwen. Er zijn echter infiltranten die in het verleden veel langer
hebben gewerkt. Een termijn van 2 3 jaar wordt als vuistregel
aangehouden voor een niet-criminele burgerinfiltrant en van 5 6
jaar voor criminele burgerinfiltranten. Ook deze termijnen worden
soms overschreden.
Over de vraag hoe lang achter elkaar gecontroleerde afleveringen
kunnen doorgaan of hoeveel doorlatingen zijn toegestaan, bestaat
geen eenduidig antwoord. Soms wordt volgens de heer Van der Putten
wel een limiet gesteld, maar hij meent dan binnen die limiet vrij
zijn gang te kunnen gaan. Noot Soms ook is er in het
geheel geen sprake van een limiet.
- De heer De Graaf:
- Ik vroeg naar de effectiviteit van de methode. Hoe lang u
ermee doorgaat als die container met harddrugs maar niet
binnenkomt? - De heer Van Vondel:
- Dan wordt er een tijdlijn uitgezet. Binnen hoeveel tijd zou
ons dat lukken? Dat lukt dus niet binnen een half jaartje. Bij de
start van het traject is al aangegeven, dat het jaren kon gaan
duren. - De voorzitter:
- Had het jaren kunnen duren?
- De heer Van Vondel:
- Ja, het had jaren kunnen duren. In mijn beleving had het
zelfs nog wel vier jaar kunnen duren. Noot
Ook vanuit het openbaar ministerie wordt beaamd dat soms (of
doorgaans) geen tijdslimiet wordt gesteld.
- De voorzitter:
- Hebt u zichzelf toen de vraag gesteld hoeveel er nog
eventueel doorgeleverd zou worden? - De heer Van Capelle:
- We wisten dat het laten groeien van een informant,
het betrokken raken bij steeds grotere partijen, een traject van
langere adem was. Over de looptijd van het IRT-onderzoek werd in
termen van jaren gedacht. Wij stelden vast dat, wanneer je kon
spreken over de invoer van harddrugs, het moment was aangebroken om
de organisatie te ontmantelen. In september/oktober kwam dat
bericht. - De voorzitter:
- Het had nog jaren kunnen doorgaan, zonder dat u precies wist
hoe het werkte. - De heer Van Capelle:
- Had en zou is een inschatting maken. Heel nadrukkelijk was
er sprake van dat de operatie zodanig zou verlopen dat je
uiteindelijk bij harddrugs zou uitkomen. Als dat een uiterst lange
periode zou kosten, was er ingegrepen. Je kunt niet jarenlang,
alleen om te groeien, bezig zijn zonder strafrechtelijke
resultaten. Noot - De voorzitter:
- Hebt u een limiet in uw hoofd van waar de Staat aan kan
meewerken om het door te laten? - Mevrouw Gonzales:
- Geen limiet. Voor mij gaat het veel meer om deze argumenten:
hoe ver kom je in de organisatie, hoe dicht zit je erop en hoe snel
kun je toeslaan. Eerlijk gezegd vind ik: hoe sneller, hoe beter. Ik
vind het heel moeilijk om te zeggen: als je een ton hebt, moet je
stoppen. Noot
Naar aanleiding van het Bever-onderzoek is door sommigen opgemerkt
dat het erger is als heel vaak wordt doorgelaten dan als een grote
lading wordt doorgelaten. Voor de politie is het soms niet
duidelijk hoe vaak zij moet aantonen dat er iets is gebeurd.
Ook buiten de opiumdelicten komt het voor dat met toestemming van
justitie lange tijd niet wordt opgetreden tegen delicten. Een
dergelijk geval van gecontroleerde aflevering met doorlating deed
zich voor in een zaak waar het ging om een organisatie van helers.
Er is gedurende anderhalf jaar ongeveer 100 keer niet opgetreden
terwijl onder de ogen (of voor de camera) van de politie werd
ingebroken: op een nacht werden er aldus circa 50 vrachtwagens
opengesneden.
5.4.6 Vastlegging feitelijk gebruik
De politile infiltrant legt van ieder optreden zijn bevindingen
vast bij proces-verbaal. Ook de handelingen van de begeleiders
worden vastgelegd. Bijvoorbeeld in de zaak AH Oosterbeek:
- De heer Koers:
- Er is een uitgebreid procesverbaal opgemaakt door de
politie-infiltrant, door zijn begeleiders. Later zijn die op
verzoek van de president van het Hof bij de stukken gevoegd. Zij
hebben echter geen spoor van bewijs opgeleverd.
Noot
Te lezen is dan bijvoorbeeld dat de infiltrant in hun bijzijn
proces-verbaal heeft opgemaakt. Deze verbalen zijn veel
omvangrijker dan de CID-rapporten die worden opgemaakt terzake
contacten met informanten. Deze processen-verbaal komen soms echter
niet in het zaaksdossier, bijvoorbeeld met het doel de informant te
beschermen.
- De heer Gerding:
- Zou mij de vraag zijn voorgelegd, maar dat is wat
speculatief, dan denk ik dat ik waarschijnlijk had ingestemd met
deze vooraankopen. Ik zou waarschijnlijk niet hebben ingestemd met
de wijze waarop niet werd vastgelegd wat moet worden vastgelegd.
Dat moet op de zitting aan de orde komen. Als dat betekent dat de
veiligheid van de informant, want dat was het punt waarom
het hierbij draaide, niet kan worden gewaarborgd, dan moet het maar
niet doorgaan. Noot
Buitenlandse infiltranten kunnen uiteraard niet zelf een
proces-verbaal opmaken evenmin als de burgerinfiltrant. Als een
buitenlandse infiltrant of een burgerinfiltrant (bijvoorbeeld als
materie-deskundige) met een PIT samenwerkt, maken zijn begeleiders
wel een proces-verbaal op van het gesprek dat zij met de infiltrant
voerden. Uit het proces-verbaal blijkt overigens niet altijd of de
infiltrant een vreemde nationaliteit heeft. Verslaglegging met
betrekking tot burgerinfiltratie is wisselend, maar door de bank
genomen gering. Dit geldt nog sterker voor de gecontroleerde
aflevering. Doorlatingen werden alleen door de FIOD en Douane
systematisch bijgehouden, alsmede door enkele individuele
functionarissen. Bedacht dient te worden dat de eisen van
verslaglegging op veel meer betrekking hebben dan alleen op hetgeen
is gedaan door de infiltrant. Te denken is bijvoorbeeld aan de
noodzaak van een goede financile verantwoording. En bij
internationale contacten dienen gegevensverzoeken en
-verstrekkingen geregistreerd te worden. Soms zal ook vanwege de
territoriale beperking van de bevoegdheid van Nederlandse
opsporingsambtenaren toestemming moeten bestaan voor het optreden
van Nederlandse ambtenaren in het buitenland.
- De voorzitter:
- Mag ik nog n punt helder krijgen over de besprekingen in
Turkije? Een van de voorwaarden was, dat schriftelijke toestemming
door de Turkse autoriteiten werd gegeven, maar die is er nooit
gekomen. - De heer Koers:
- Ik weet dat niet.
- De voorzitter:
- Er is een schriftelijk rapport gemaakt bij thuiskomst door
de verantwoordelijke officier, maar geen schriftelijke toestemming
als zodanig door Turkije. Is dat nog van belang? - De heer Koers:
- Ik moet daar elk antwoord op schuldig blijven. Dat valt heel
nadrukkelijk binnen de verantwoordelijkheid van het Zwolse parket.
Daar heb ik op dit moment geen zicht op. Noot