5.3 Juridische grondslag
Het Wetboek van Strafvordering noch enige andere Nederlandse wet
in formele zin kent de opsporingsmethode infiltratie. Hoewel art. 1
Sv bepaalt dat strafvordering alleen plaats heeft op de wijze bij
de wet voorzien, heeft deze bepaling tot nu toe in de rechtspraak
niet in de weg gestaan aan de toepassing van infiltratie. In de
jurisprudentie is sedert het Tallonarrest (HR 4 december 1979, NJ
1980, 356 m.nt ThWvV) infiltratie als opsporingsmethode erkend.
Reeds in dit arrest kwam de mogelijkheid aan de orde dat de
infiltrant strafbare feiten (mede)pleegt.
In enkele internationale verdragen waar Nederland zich aan heeft
gebonden, komt een van de vooromschreven varianten van infiltratie
wel voor. Zowel art. 11 van het VN-verdrag tegen de sluikhandel in
verdovende middelen en psychotrope stoffen als art. 73 van de
Schengen-uitvoeringsovereenkomst 1990 verplicht de lidstaten ertoe
dat gecontroleerde aflevering bij illegale handel in verdovende
middelen en psychotrope stoffen kan worden toegepast. Het
VN-verdrag clausuleert dit met de woorden indien zulks geoorloofd
is volgens de grondbeginselen van hun nationale rechtsstelsel; de
Schengen-uitvoeringsovereenkomst stipuleert dat de
overeenkomstsluitende partijen deze verbintenis op zich nemen
overeenkomstig hun Grondwet en hun nationale rechtsorde. Art. 11,
derde lid VN-verdrag luidt: Illegale zendingen waarvoor
gecontroleerde aflevering is overeengekomen, kunnen, wanneer de
betrokken partijen hiermee instemmen, worden onderschept en
vervolgens worden doorgelaten, waarbij de verdovende middelen of
psychotrope stoffen onaangeroerd blijven dan wel geheel of
gedeeltelijk worden verwijderd of vervangen. Tot andere vormen van
infiltratie dan gecontroleerde aflevering heeft Nederland zich niet
verplicht. De internationale regelgeving roept reeds de vraag op of
infiltratie geoorloofd is volgens de grondbeginselen van ons
nationale rechtsstelsel. In de rechtspraak is de in dit licht
relevante vraag aan de orde gesteld of en zo ja in hoeverre
infiltratie een inbreuk kan betekenen op de grondrechten van de
betrokken burgers/verdachten, in het bijzonder het recht op privacy
en het recht op een eerlijk proces.
Wat betreft het recht op privacy stelde het Europese Hof voor de
Rechten van de Mens (EHRM) dat in de zaak Ldi het gebruik van een
undercover agent did not, either alone or in combination with the
telephone interception, affect private life within the meaning of
art. 8. Noot Uit dit Ldi-arrest blijkt dat van schending
van de mensenrechten door infiltratie volgens de Europese
jurisprudentie zeker niet steeds sprake is. Toch houden sommige
auteurs (bijvoorbeeld advocaat-generaal Myer) rekening met de
mogelijkheid dat infiltratie onder
omstandigheden wel in strijd met het recht op privacy zal komen.
Daarbij valt ook te denken aan de betekenis van art. 10 lid 1
Grondwet waarin gesteld wordt dat ieder recht heeft op eerbiediging
van zijn persoonlijke levenssfeer, behoudens bij of krachtens de
wet te stellen beperkingen.
Denkbaar is dat zulks het geval is wanneer een
politie-infiltrant onder aangenomen identiteit zich mengt in een
geloofsgemeenschap – hetgeen vanwege die aangenomen identiteit als
infiltratie is aan te merken. Daar immers zal de betrokkene geacht
kunnen worden ondanks het dikwijls publieke karakter van
geloofsbijeenkomst toch onbevangen zichzelf te kunnen zijn.
- De heer Koers:
- (…..) Het bijzondere in deze situatie was dat de
hoofdverdachte in die zaak, die het middelpunt was van, zeg maar,
zo’n zestig kennissen, vrienden om hem heen, slechts op n publiek
toegankelijke plaats echt kwam. Dat was in die geloofsgemeenschap.
(…) En gelijk de eerste keer dat onze politieman zich daar
vertoonde, gebeurde wat wij gehoopt hadden: de hoofdverdachte zelf
nam contact met onze man op. (..) Toen hebben wij gezegd: het is
mooi dat dat contact er is, maar er mag in die gemeenschap absoluut
niets gebeuren. - De heer De Graaf:
- Wat bedoelt u met niets gebeuren?
- De heer Koers:
- Al te uitgebreide gesprekken. Want het is een
geloofsgemeenschap. Maar je kunt wel misschien zo ver komen dat de
hoofdverdachte onze man een keer wou bezoeken. Dat is gebeurd. Keer
op keer heb ik erop aangedrongen en hebben de begeleiders erop
aangedrongen: je mag absoluut geen sturende vragen stellen, er mag
never een verhoorsituatie ontstaan. Dat is een absolute eis die ik
gesteld heb. Dat is keer op keer gezegd. Je mag alln proberen
vertrouwen te wekken in de hoop dat er spontaan een verhaal zou
komen (..) Van alle bezoeken in de caravan, waar onze infiltrant
toen woonde, en in het appartement waar hij later woonde, zijn
video-opnames met geluidopnames gemaakt om dit risico, deze
discussie uit te sluiten. En van het begin af aan is gezegd: alles
moet vastgelegd worden; dit moet heel clean, heel zuiver aan de
rechter voorgelegd kunnen worden. Het onderzoek liep niet goed;
deze dadergroep kwam op basis van een heel goede analyse in beeld,
eigenlijk het allerlaatste wat wij konden doen. Er was veel te
weinig technisch bewijs om ooit via technisch bewijs bij die daders
te komen. En toen hebben wij gezegd: in deze zaak, afwegend wat er
gebeurd is, welke schending van privacy of privleven van iemand,
dus dat tegen elkaar afwegend, is het verantwoord onder de
voorwaarden die ik net aangaf. - De heer Rouvoet:
- Vindt u infiltratie in geloofsgemeenschappen
acceptabel? - De heer Koers:
- In zijn algemeenheid niet. Noot Wat betreft
het recht op een eerlijk proces verdienen in verband met de
infiltratie twee aspecten nadere aandacht. Het Europese Hof voor de
Rechten van de Mens stelde in de zaak Edwards dat the prosecuting
authorities disclose to the defense all material evidence for or
against the accused and that the failure to do so in the present
case gave rise to a defect in the trial proceedings.
Noot Dit roept de – nog niet definitief beantwoorde –
vraag op of het toelaatbaar is met het oog op een eerlijk proces
dat het openbaar ministerie ten tijde van de terechtzitting
beschikt over verslaglegging van infiltranten waarover de
verdediging niet beschikt; aangenomen wordt dat voorafgaand aan de
zitting wel bepaalde politietactieken en methodes geheim kunnen
blijven. Het is ten tweede zinvol erop te wijzen dat de infiltrant
– en zeker de burgerinfiltrant – doorgaans niet bereid is ter
zitting of bij de rechter-commissaris te worden gehoord.
Infiltratie zal dan ook in veel gevallen gepaard gaan met anonieme
getuigenverklaringen, waarop in hoofdstuk 4 Informanten
reeds is ingegaan vanuit mensenrechtelijk oogpunt.
Met betrekking tot de vraag of infiltratie geoorloofd is volgens de
grondbeginselen van ons nationale recht, dient met het oog op
mogelijke wetgeving ook onder ogen te worden gezien of het
gerechtvaardigd is dat de overheid personen – al dan niet met een
criminele achtergrond – (onrechtmatige) handelingen laat
verrichten. Het Wetboek van Strafvordering kent ten dezen geen
algemene bepalingen. Wanneer de overheid anderen van hun vrijheid
berooft, inbreuk maakt op hun recht op huisvrede, of goederen
afneemt, worden deze potentieel strafbare gedragingen (vergelijk
artt. 282, 138 en 310 Sr) gerechtvaardigd indien de overheid
bijvoorbeeld op grond van wettelijke strafprocessuele bevoegdheden
tot deze handelingen besluit. Dergelijke rechtvaardigende artikelen
bestaan niet ten aanzien van bijvoorbeeld het kopen van drugs (in
het kader van een pseudo-koop), het rijden van een drugstransport
(in het kader van koerierswerk bij een gecontroleerde aflevering)
of zelfs maar de levering van een loods (in het kader van de
medeplichtigheid aan de deelnemers van een criminele organisatie).
Het Wetboek van Strafrecht kent ook geen afzonderlijke
strafuitsluitingsgrond, met betrekking tot door de overheid
gepleegde strafbare feiten (zie hoofdstuk 2 Juridisch
kader). Dit impliceert dat het geldende materile strafrecht
geen afdoende regeling kent met betrekking tot strafbare feiten die
door infiltranten worden
gepleegd.
Deze lacune staat er niet aan in de weg dat het
opportuniteitsbeginsel (art. 167 Sv) aan het openbaar ministerie de
ruimte laat om van vervolging af te zien op gronden aan het
algemeen belang ontleend – of, naar de heersende interpretatie van
genoemd artikel, dat het openbaar ministerie slechts tot vervolging
zal overgaan indien zulks in het algemeen belang is. Het openbaar
ministerie kan de infiltrant een zogenaamde vrijwaring van
vervolging geven. In dit verband wordt eraan herinnerd dat de
vervolgingsbeslissing wordt geleid door de beginselen van een goede
procesorde. Dat heeft als consequentie dat de infiltrant die
optreedt onder regie van politie en openbaar ministerie naar alle
waarschijnlijkheid met succes een beroep kan doen op het bij hem
gewekte vertrouwen dat hij niet zal worden vervolgd.
Uiteraard zal de beslissing van het openbaar ministerie in hoge
mate afhangen van de vraag of respectievelijk in welke mate de
infiltrant zich heeft gehouden aan de door het openbaar ministerie
terzake infiltratie gestelde regels. In de Richtlijnen infiltratie,
vastgesteld in de vergadering van procureurs-generaal d.d. 20
februari 1991 worden voorwaarden, werkmethoden, de rechtspositie
van de infiltrant, het centraal voorwaardenscheppend orgaan, de
gecontroleerde aflevering en de internationale samenwerking
geregeld. De richtlijn noemt vier voorwaarden:
1. De infiltrant mag door zijn optreden de verdachte niet
brengen tot ander handelen dan waarop zijn opzet te voren reeds was
gericht. Dit verbod van uitlokking wordt aangeduid als het
Tallon-criterium, naar de naam van het arrest waarin het werd
geformuleerd.
- De heer Corstens:
- De Hoge Raad heeft gezegd dat het middel gehanteerd mag
worden, als het maar niet zo is dat de verdachte wordt gebracht tot
iets waarop zijn opzet niet gericht was. Opzet moet je hier
verstaan als algemene intentie, algemene bereidheid. Het mag niet
zo zijn dat je iemand die, bijvoorbeeld, in financile moeilijkheden
verkeert over de streep trekt. Iemand die in het geheel nog niet
was ingevoerd in het criminele drugsmilieu houdt de politie voor
dat hij, als infiltrant, in korte tijd veel geld kan verdienen door
aan een drugstransport mee te werken. Dat is door de Hoge Raad
verboden. Als je dat doet, mag het aldus verkregen bewijsmateriaal
niet tot bewijs meewerken. Dat is een voorwaarde (…).
Noot
2. Het optreden van de infiltrant dient plaats te vinden na
goedkeuring door het openbaar ministerie, onder regie van de
recherchechef en in nauw overleg met de betrokken officier van
justitie. Volgens het Amsterdamse Hof 4 februari 1993, NJ 1994, 113
brengt geen rechtsregel met zich mee dat de officier van justitie
belast is met de dagelijkse leiding van een pseudo-koop-actie en
dat hij bij voortduring en ononderbroken op de hoogte zou moeten
worden gebracht, indien die activiteiten haar normale en voorziene
gang gaan. Inmiddels heeft de Vergadering van procureurs-generaal
in december 1994 besloten dat de meeste infiltratie-acties ter
toetsing moeten worden voorgelegd aan de Centrale
toetsingscommissie (zie hierna).
3. De toepassing van infiltratie moet voldoen aan de eisen van
proportionaliteit en subsidiariteit en zorgvuldigheid. De aard van
de op te sporen feiten moet de toepassing rechtvaardigen en andere
meer gebruikelijke opsporingstechnieken moeten onvoldoende
effectief geacht kunnen worden. De HR 4 januari 1994, NJ 1994, 294
stelde dat bij beoordeling of voldaan is aan de eisen van
proportionaliteit (..) niet alleen de ernst van de feiten van
belang is maar ook de wijze waarop en de mate waarin ten behoeve
van opsporing en vervolging van die feiten wordt opgetreden in het
criminele milieu.
Wat de subsidiariteit betreft: infiltratie wordt beschouwd als
ultimum remedium, maar dit punt is in de rechtspraak nog weinig aan
de orde geweest. Er wordt – zoals gebruikelijk – in dezen van
rechtmatig politie-optreden uitgegaan en het is uiteraard voor de
verdediging heel moeilijk aan te voeren welke andere methoden
gebruikt hadden kunnen worden. Het Hof Den Bosch heeft eenmaal het
openbaar ministerie niet ontvankelijk verklaard omdat het een
infiltratie niet vond voldoen aan de eis van subsidiariteit.
Noot 4. Als infiltrant dient bij voorkeur alleen een
speciaal daarvoor opgeleide politiefunctionaris te worden ingezet.
Reeds in het arrest van HR 1 november 1983, NJ 1984, 586 mn GEM
werd de burger-infiltrant toelaatbaar geacht; zie ook Hof Amsterdam
27 november 1984, NJ 1985, 256 en HR 17 januari 1989, NJ 1989, 575
m.nt ‘tH.
In de rechtspraak ligt de meeste nadruk op het eerste en derde
criterium. De Hoge Raad achtte het niet van belang of de verdachte
op het moment van de inzet van een infiltrant reeds tot de kring
der verdachten behoort (HR 4 december 1990, NJ 1991, 327) en of de
verdachte naar het buitenland is gelokt (HR (civiele kamer) 9
september 1994, NJ 1995, 44) Noot. Zoals reeds
opgemerkt, staat het verbod op uitlokking doorgaans in de weg aan
een eventuele pseudo-verkoop.
Met de doorlating van partijen drugs, zodat deze bewust op de markt
zouden komen, is de Vergadering van procureurs-generaal zich pas
actief gaan bemoeien na de IRT-affaire. Spraakverwarring met
betrekking tot de termen gecontroleerd af- en doorlevering en
doorlating leverde de volgende situatie op:
- De voorzitter:
- Heeft u in het verleden methodes als gecontroleerde
aflevering en doorlevering in detail in de vergadering van
procureurs-generaal besproken, met name waar het gaat om de
operationele kanten van die kwesties? - De heer Gonsalves:
- Het plegen van strafbare feiten door in te zetten
infiltranten staat in de infiltratierichtlijnen. Die kwestie is dus
ook uitgebreid aan de orde gekomen. Er is ook gesproken over
gecontroleerde aflevering, maar dat is een veel beperkter
begrip. Het begrip gecontroleerde doorlevering is van heel recente
tijd. In onze ogen gaat het bij gecontroleerde aflevering om
een heel duidelijke zaak, want dan volg je een partij tot de plaats
van bestemming. Dan ga je tot aanhouding en inbeslagneming over.
Dan laat je zo’n partij een tijdje volgen, totdat die van de plaats
van invoer de plaats van bestemming bereikt, zodat je ook het
afnemersnetwerk kunt aanpakken. Mits dat goed is georganiseerd en
van voldoende veiligheidsgaranties is voorzien, zitten daar naar
mijn mening weinig risico’s aan. Dat is iets wat regelmatig is
gebeurd en nog steeds gebeurt. De gecontroleerde
doorlevering… - De voorzitter:
- Zoals wij het doorlaten nu noemen.
- De heer Gonsalves:
- …houdt in het doorlaten met het risico dat niet op de
plaats van bestemming tot inbeslagneming wordt overgegaan. Dat doe
je, omdat je hoopt daardoor op den duur informatie te krijgen die
leidt tot de aanhouding van de gehele groep. Dat is naar mijn
mening de definitie van gecontroleerde doorlevering. Daarvan hebben
wij gezegd dat dit alleen in uitzonderlijke omstandigheden mag.
Daarbij doet zich weer die afweging van proportionaliteit voor. Het
mag alleen met toestemming van het College van
procureurs-generaal.
- De voorzitter:
- Heeft u in de afgelopen jaren die speciale casus besproken
waarbij dat is toegepast? Heeft u daar toestemming voor
gegeven? - De heer Gonsalves:
- Neen, want dat wisten wij niet.
- De voorzitter:
- Dat wist u niet?
- De heer Gonsalves:
- Neen. Noot
- De heer Corstens:
- Ik heb het misschien verkeerd verstaan, dat zou kunnen. Wij
weten dat waarnemen moeilijk is. Toen mijnheer Gonsalves hier
gisteren zat, zei hij dat er geen sprake zou zijn van gecontroleerd
doorleveren, althans dat het op het PG-niveau niet aan de orde zou
zijn geweest. Ik heb mij verbaasd afgevraagd of de
procureur-generaal, mijnheer Gonsalves, niet de circulaire van 20
februari 1991 kent, die dit impliceert naar mijn gevoel. Maar ik
kan het verkeerd begrepen hebben. Noot
De Vergadering van procureurs-generaal heeft op 6 december 1994
besloten dat infiltratie-acties vooraf ter toetsing aan de Centrale
toetsingscommissie (CTC) (zie ook 5.5) moeten worden voorgelegd, te
weten: zoals pseudo-koop en de gecontroleerde aflevering gericht op
inbeslagneming (welke laatste moet worden – alle (inter-)nationale
(projectmatige) infiltratiezaken met uitzondering van eenmalige of
kortlopende acties aangemeld ter registratie aan de CTC);
van criminele infiltranten, die onder regie en gezag van het
openbaar ministerie en politie strafbare feiten – alle vormen van –
al dan niet langdurige – infiltratieoperaties waarbij gebruik wordt
gemaakt van informatie (blijven) plegen;
coverbedrijf of een structuur van coverbedrijven, door middel
waarvan desgevraagd facilitaire ondersteuning in – alle zogenaamde
frontstore-operaties waarmee bedoeld wordt het opzetten en/of
exploiteren van een de vorm van goederen of diensten aan criminele
groeperingen of organisaties wordt aangeboden; De CTC houdt zich
dus eigenlijk bezig met alle in dit hoofdstuk behandelde methoden,
behoudens de – alle infiltratie-operaties, waarbij gebruik gemaakt
wordt van niet criminele burgerinfiltranten. Noot eenvoudige
gevallen van pseudo-koop en gecontroleerde aflevering. Tot 28
november 1995 zijn door de CTC 72 acties getoetst, waarvan 50 in
verband met infiltratie (zie ook 5.5.4). Niet alle 72 aangemelde
zaken leidden tot daadwerkelijke toetsing, dit als gevolg van
bijvoorbeeld het feit dat het hier geen zaak voor de CTC betrof of
dat gesproken moest worden van een informant en nog niet van een
infiltrant.
- Tabel 1:
- Politie-infiltratie aangemeld bij de CTC Zaak
1. Handel in verdovende
middelen Toetsingsverzoek
Inzet Nederlandse en buitenlandse politie-infiltranten en
plegen
strafbare feiten (pseudo-koop, vervoer van en investering in
drugs). Duur anderhalf
jaar Voorleggen aan rechter
ja Toestemming en oordeel CTC
Ja. Goede psychosociale begeleiding van een
medewerker van het PIT en handelen conform de Nederlandse
richtlijnen infiltratie . Schriftelijke afspraken met buitenlandse
autoriteiten voor vrijwaring en via rogatoire commissie.
Investering conform Tip-, toon- en voorkoop, aansturen op maximaal
aantal kilo’s in transport. Voorleggen aan minister. Zaak
2. Handel in XTC en organiseren
house party’s. Toetsingsverzoek
Politie-infiltratie met pseudo-koop. Duur
twee maanden Voorleggen aan
rechter nee Toestemming
en oordeel CTC Ja, als
niet wordt afgeweken van aard en duur inzet. Zaak
3. Handel in verdovende middelen.
Toetsingsverzoek Inzet Duitse pseudokoper in Nederland. Duur
Voorleggen aan rechter
ja, operatie is vooraf getoetst door Duitse RC. Toestemming en
oordeel CTC Ja, als niet
wordt afgeweken van aard en duur inzet Zaak
4. Criminele organisatie: o.a. verdovende
middelen, moord, fraude, corruptie.
Toetsingsverzoek Inzet
politie-infiltrant Duur
ongeveer half jaar Voorleggen aan rechter
ja, per proces-verbaal in zaaksdossier.
Toestemming en oordeel CTC
Nee, eerst meer informatie. Zaak
5. Handel in verdovende middelen en
fraude. Toetsingsverzoek
Inzet politie-infiltrant Duur
ongeveer half jaar Voorleggen aan rechter
Ja, in procesverbaal.
Toestemming en oordeel CTC
Ja, als tot daadwerkelijke infiltratie wordt overgegaan dan
terugkoppeling. Zaak
6. Handel in wapens en springstof. Toetsingsverzoek
Duitse politie-infiltrant die
eventueel vooraankopen moet doen. Duur
Nog niet bekend of opsporingsmethode tot vervolgbare
zaak zal leiden.
Voorleggen aan rechter
Ja, het traject kan worden opgestart. Toestemming en oordeel CTC
Wanneer strafbare
handelingen gaan worden verricht moet nieuwe toetsing plaatsvinden.
Zaak 7. Criminele
organisatie: o.a. handel in verdovende middelen en vuurwapens,
fraude, geweld. Toetsingsverzoek
Inzet politie-infiltrant. In dit kader opzetten
frontstore en direct afluisteren in combinatie met video. Duur
vijf maanden Voorleggen
aan rechter In principe
via infiltratie-proces-verbaal naar rechter. Toestemming en oordeel
CTC Toetsing achteraf van
een niet succesvolle aktie. Inzet PIT is goed bevonden. Echter het
voornemen tot direct afluisteren had de CTC afgekeurd. Geen
gevolgen omdat aktie zonder resultaat gestopt is. Zaak
8. Criminele organisatie: o.a.
handel in verdovende middelen, fraude en
corruptie. Toetsingsverzoek
Inzet politie-infiltranten caf-infiltratie met een
frontstore. Duur Voorleggen aan rechter
Ja Toestemming en oordeel CTC
Toetsing achteraf. PIT-actie is, hoewel
onsuccesvol, wel terecht geweest. Zaak
9. Criminele organisatie o.a. gericht op
verspreiding kinderporno. Toetsingsverzoek
Politie-ambtenaar wordt onder pseudoniem
donateur van een Bulletin Board System (porno). Duur
zes tot acht weken Voorleggen aan
rechter Indien nodig
Toestemming en oordeel CTC
Ja,maar gelet moet worden op risico van uitlokking en
aantasting privacy, indien besloten wordt externe bestanden aan te
bieden. Zaak 10.
Criminele organisatie: o.a. handel verdovende middelen en
vuurwapens, geweld, corruptie en prostitutie.
Toetsingsverzoek
Politie-infiltrant Duur
voorlopig drie maanden Voorleggen aan rechter
Ja Toestemming en oordeel CTC
Ja inzake de orinterende
informatiefase. Wanneer contact ontstaat, dan opnieuw ter toetsing
voorleggen. Zaak 11.
Handel verdovende middelen. Toetsingsverzoek
Inzet Nederlandse en buitenlandse
politie-infiltranten. Twee doorlatingen. Duur
bijna een jaar Voorleggen aan rechter
nee Toestemming en oordeel CTC
Toetsing achteraf.
Gunstig oordeel over doorlatingen, gezien het grote belang van de
zaak uit maatschappelijk en crimineel-politiek oogpunt, voorgelegd
aan PG-vergadering. Zaak
12. Grootscheepse handel in gestolen goederen
Toetsingsverzoek Inzet
politie-infiltrant en bewijsaankopen. Duur
ongeveer zes weken Voorleggen aan rechter
ja Toestemming en oordeel
CTC Ja. Zaak
13. Handel in verdovende
middelen Toetsingsverzoek
Inzet politie-infiltrant Duur
anderhalf jaar Voorleggen aan rechter
ja Toestemming en oordeel CTC
Voorlopige toestemming tot een
concreet scenario voor de werkzaamheden van de infiltrant
beschikbaar is. Zaak
14. Handel in verdovende middelen, diefstal en geweld.
Toetsingsverzoek
Politie-infiltratie en frontstore(transport) Duur Voorleggen aan
rechter ja Toestemming en
oordeel CTC Toetsing
achteraf. Zaak 15.
Handel in verdovende middelen, smokkel van grondstoffen voor
vervaardiging, witwassen en geweld. Toetsingsverzoek
Politie-infiltranten en
frontstore. Strafbare feiten denkbaar i.d.v.v aankopen harddrugs of
transport. Duur een jaar
Voorleggen aan rechter ja
Toestemming en oordeel CTC
Nee, zaak opnieuw voorleggen met concreter scenario. Zaak
16. Criminele
organisatie: handel in verdovende middelen. Toetsingsverzoek
Politie-infiltrant Duur
9 maanden Voorleggen aan
rechter ja Toestemming en
oordeel CTC Nee, er is
vooralsnog geen duidelijk scenario en de onderliggende CID-info is
verouderd. Tevens is vastgesteld dat zowel de zaaksofficier als de
tactische chefs onvoldoende op de hoogte zijn. Dit
wordt als klassiek en achterhaald beschouwd door de CTC. Zaak
17. Handel in XTC.
Toetsingsverzoek
Politie-infiltrant en vooraankopen Duur
2 maanden Voorleggen aan rechter
Beslissing hangt af van wel/niet vervolgbare
zaak. Toestemming en oordeel CTC
Ja, maar denk aan uitlokking en goede vastlegging. Zaak
18. Handel in verdovende
middelen en witwassen. Toetsingsverzoek
Inzet politie-infiltrant met
(financile) frontstore. Duur
3 maanden Voorleggen aan rechter
ja Toestemming en oordeel CTC
Nee, afbreukrisico zowel voor de infiltrant
als politiek te groot. Zaak
19. Criminele organisatie in de handel synthetische drugs in
GB en NL. Toetsingsverzoek
Inzet Nederlandse en Britse politie-infiltranten in NL
(transport) en gecontroleerde aflevering. Duur
4 maanden Voorleggen aan rechter
ja Toestemming en oordeel CTC
Ja, als alle afspraken met de
Engelse autoriteiten schriftelijk worden vastgelegd. - Tabel 2:
- Burgerinfiltratie aangemeld ter toetsing aan de CTC
Zaak 1. Handel in
verdovende middelen Toetsingsverzoek
Burgerinfiltratie met een gecontroleerde
aflevering Duur een maand
Voorleggen aan rechter In
beginsel niet Toestemming en oordeel CTC Ja, als niet wordt
afgeweken van aard en duur inzet. Zaak
2. Handel in verdovende middelen
Toetsingsverzoek
Burgerinfiltratie en het plegen van strafbare feiten (vervoer
drugs). Duur een dag
Voorleggen aan rechter
Bij zaaksdossier wordt CID-proces-verbaal over de aard van de
gebruikte methode gevoegd. Toestemming en oordeel CTC Ja. Melden
als omvang en/of gedeelte van transport dat niet kan worden
onderschept bekend is. Zaak
3. Handel in verdovende middelen Toetsingsverzoek
Inzet niet criminele
burgerinfiltrant en het plegen van strafbare feiten. Duur
drie maanden
Voorleggen aan rechter
Een operationeel CID-proces-verbaal wordt bij zaaksdossier gevoegd.
Toestemming en oordeel CTC Ja. Activiteiten infiltrant mogen niet
in het buitenland. Afspraken schriftelijk vastleggen en informant
waarschuwen voor consequenties als afspraken worden geschonden.
Zaak 4. Platte
politieambtenaar met nevenactiviteit drugshandel.
Burgerinfiltratie en plegen strafbare feiten. Duur
zes weken Voorleggen aan rechter
Indien noodzakelijk
Toestemming en oordeel CTC Ja, als niet wordt afgeweken van aard en
duur inzet. Zaak 5.
Handel in verdovende middelen. Toetsingsverzoek
Burgerinfiltratie met doorlaten. Duur
Voorleggen aan rechter
nee Toestemming en oordeel CTC Nee. Observatie van deze partij is
niet verzekerd. Tevens is niet zeker of de volgende partij wel
komt. Zaak 6. Handel
in verdovende middelen. Toetsingsverzoek
Inzet buitenlandse burgerinfiltrant met
doorlaten. Duur Voorleggen aan rechter
Ja. Toestemming en oordeel CTC Test door gesprekken
betrouwbaarheid en stel plan van aanpak op. Zaak
7. Handel in verdovende middelen.
Toetsingsverzoek Inzet
buitenlandse burgerinfiltrant met doorlaten. Duur Voorleggen aan
rechter ja Toestemming en
oordeel CTC Ja. Goede afspraken maken met buitenlandse autoriteiten
en deze vastleggen. Zaak
8. Handel in verdovende middelen. Toetsingsverzoek
Burgerinfiltratie met
doorlaten. Duur Voorleggen aan rechter
nee Toestemming en oordeel CTC Ja, als omvang
transport niet groter wordt dan gemeld.
Zaak 9. Handel in
verdovende middelen. Toetsingsverzoek
Burgerinfiltratie met doorlaten in kader
frontstore. Duur Voorleggen aan rechter Toestemming en oordeel CTC
Oordeel opgeschort. Zaak
10. Ontmantelen XTC-laboratoria. Toetsingsverzoek
Burgerinfiltratie met strafbare
feiten. Duur twee maanden
Voorleggen aan rechter
nee Toestemming en oordeel CTC Ja, als aard en duur operatie niet
veranderen. Zaak 11.
Handel in XTC-pillen. Toetsingsverzoek
Burgerinfiltrant en een strafbare feit
(chauffeur) Duur een paar
dagen Voorleggen aan rechter
nee Toestemming en oordeel CTC Ja, als aard en duur operatie
niet veranderen. Afspraken schriftelijk vastleggen en op
consequenties wijzen bij schending. Zaak
12. Grote criminele organisatie: o.a. handel
drugs, fraude, corruptie. Toetsingsverzoek
Burgerinfiltratie en plegen
strafbare feiten (transport) Duur
drie maanden Voorleggen aan rechter
nee Toestemming en oordeel CTC Ja, als
gelet wordt op afbreukrisico infiltrant en politiek. Alle afspraken
schriftelijk vastleggen en wijzen op consequenties bij schending.
Verdiensten afdragen. Zaak
13. Handel in harddrugs Burgerinfiltrant
Toetsingsverzoek Duur Voorleggen aan rechter
nee Toestemming en oordeel CTC Ja,
terugkoppeling als meer bekend wordt over omvang partij en het
Nederlandse traject. Zaak
14. Criminele organisatie: o.a. XTC-laboratorium, geweld en
vuurwapens. Toetsingsverzoek
Burgerinfiltrant en strafbare feiten Duur
drie maanden Voorleggen aan rechter
nee Toestemming en
oordeel CTC
Oordeel opgeschort. Later niet meer nodig. Zaak
15. Handel in verdovende middelen
Toetsingsverzoek Inzet
burgerinfiltrant Duur
twee en een halve maand Voorleggen aan rechter Toestemming en
oordeel CTC Ja, afspraken schriftelijk vastleggen en wijzen op
consequenties bij schending. Zaak
16. Criminele organisatie: o.a. verdovende middelen,
vuurwapens, geweld. Toetsingsverzoek
Inzet burgerinfiltrant en plegen strafbare
feiten. Duur Voorleggen aan rechter
nee Toestemming en oordeel CTC Ja, schriftelijke
vastlegging afspraken en gewezen moet worden op consequenties bij
schending. Zaak 17.
Criminele organisatie: verdovende middelen, fraude,
geweld, corruptie. Toetsingsverzoek
Inzet burgerinfiltrant en gecontroleerde
aflevering. Duur een jaar
Voorleggen aan rechter
nee Toestemming en oordeel CTC Toetsing achteraf Zaak
18. Handel in verdovende
middelen. Toetsingsverzoek
Inzet niet criminele burgerinfiltrant. Duur Voorleggen aan
rechter nee Toestemming
en oordeel CTC Ja. Zaak
19. Criminele organisatie: o.a. mensenhandel en verdovende
middelen. Toetsingsverzoek
Inzet burgerinfiltrant en strafbare feiten. Duur
een jaar Voorleggen aan rechter
nee Toestemming en
oordeel CTC Toetsing achteraf. CTC is van mening dat infiltrant
verdiensten had moeten afstaan. Afbreukrisico is ook erg groot.
Advies om zaak niet voor de rechter te brengen. Zaak
20. Handel verdovende
middelen. Toetsingsverzoek
Inzet burgerinfiltrant en strafbare feiten (financier en
bewaker
drugshandel) Duur Voorleggen aan rechter
nee Toestemming en oordeel CTC Ja, gezien de
relatief korte duur en lichte vorm van de aktie, de betrouwbaarheid
van de infiltrant, het feit dat in detentie dit transport is
voorbereid en de partij gepakt zal worden. Wel moet aandacht
besteed worden aan het afbreukrisico. Zaak
21. Handel in verdovende middelen.
Toetsingsverzoek Aktie
niet criminele burgerinfiltrant van de DEA, leidt waarschijnlijk
tot gecontroleerd aflevering in transito. Duur
twee maanden Voorleggen aan rechter
ja, indien buitenlands onderzoek
tot bewijzen tegen Nederlandse verdachten leidt. Toestemming en
oordeel CTC Ja, omstotelijk moet vaststaan dat er geen sprake was
van uitlokking, DEA contact op NL bodem onder Nederlandse
pol./just.-regie en primair gericht op bewijsvergaring van NL
verdachten, partij moet in VS in beslag worden genomen en landelijk
officier inlichten. Zaak
22. Handel in verdovende middelen, geweld, corruptie
en zedendelicten. Toetsingsverzoek
Burgerinfiltrant en doorlaten. Duur Voorleggen
aan rechter nee
Toestemming en oordeel CTC Toetsing achteraf. Gunstig oordeel over
hoeveelheden doorgelaten harddrugs voorgelegd aan PG-college.
Zaak 23. Handel in
verdovende middelen. Toetsingsverzoek
DEA burgerinfiltrant en doorlaten Duur
een jaar Voorleggen aan rechter
nee Toestemming en
oordeel CTC Toetsing achteraf. Gunstig oordeel over hoeveelheden
doorgelaten drugs voorgelegd aan PG-vergadering. Zaak
24. Produceren van synthetische
hardrugs. Toetsingsverzoek
Burgerinfiltrant die reparatiewerkzaamheden verricht
aan amfetaminelaboratorium. Duur Voorleggen aan rechter
nee Toestemming en oordeel CTC
Zaak is ingetrokken door meningsverschil politie en hoofdofficier.
Zaak 25. Handel in
verdovende middelen en diefstal en export van auto’s.
Toetsingsverzoek
Burgerinfiltrant en doorlaten (vervoer gestolen auto’s) Duur
Voorleggen aan rechter
nee Toestemming en oordeel CTC Ja. Zaak
26. Handel in verdovende middelen en
geweldsdelicten. Toetsingsverzoek
Niet-criminele burgerinfiltrant en strafbare feiten.
Duur een maand Voorleggen
aan rechter ja
Toestemming en oordeel CTC Geen toestemming. Er moet een ander
scenario bedacht worden. Zaak
27. Handel in verdovende middelen en corruptie.
Toetsingsverzoek
Niet-criminele burgerinfiltrant en strafbare feiten(transport) Duur
een twee maanden
Voorleggen aan rechter
nee Toestemming en oordeel CTC Ja, criminele verdiensten afdragen
in ruil voor justitile beloning. Zaak
28. Handel in verdovende middelen en
witwassen. Toetsingsverzoek
Inzet burgerinformant (!) voor aankoop monsters. Duur
anderhalf jaar Voorleggen
aan rechter in principe
niet Toestemming en oordeel CTC Toetsing achteraf. Geen oordeel
bekend. Zaak 29.
Handel in verdovende middelen. Toetsingsverzoek
Inzet gestuurde burgerinformant die
geen strafbare handelingen verricht. Duur
drie maanden Voorleggen aan rechter
nee Toestemming en oordeel CTC
Toetsing wanneer informant burgerinfiltrant wordt. Zaak
30. Handel in verdovende
middelen, fraude en corruptie.
Toetsingsverzoek Inzet
niet-criminele burgerinfiltrant en plegen strafbare feiten en deals
met criminelen. Duur Voorleggen aan rechter
nee Toestemming en oordeel CTC Eerste toetsing
geen toestemming. Getwijfeld wordt over de stuurbaarheid van de
burgerinfiltrant . Tweede toetsing nog geen toestemming.
Kwetsbaarheid infiltrant te groot. Derde keer wel toestemming onder
voorwaarden: schriftelijke vastlegging afspraken informant, runners
moeten hem wijzen op eigen verantwoordelijkheid. Zaak
31. Handel in verdovende
middelen Toetsingsverzoek
Informant adviseert voor opzetten frontstore: legaal im- en
exportbedrijf Duur drie
maanden Voorleggen aan rechter
nee Toestemming en oordeel CTC Nog geen toestemming nodig.
Pas als strafbare feiten worden verricht. Verder snel een OvJ
betrekken. Op grond van de toetsingen kan een interpretatie worden
gegeven van de wijze van inhoudelijke beoordeling door de CTC van
infiltratie-activiteiten. - De heer Vos:
- Welke criteria legt u aan? Er is geen wettelijke basis
en dus moeten die criteria ergens vandaag worden gehaald. Waaraan
ontleent u uw criteria? - De heer Jansen:
- U bedoelt toetsingscriteria?
- De heer Vos:
- Ja.
- De heer Jansen:
- Voor een aantal zaken zijn er geen wettelijke
regelingen. Wel zijn er zaken zoals infiltratie, waarvoor er
een richtlijn bestaat. Die richtlijn geeft een aantal criteria aan.
Dat zijn ook de criteria die in de rechtspraak hun weg hebben
gevonden. Ik noem de uitgangspunten van proportionaliteit en
subsidiariteit. Is wat je wil in verhouding met de zaak? Kan het
beoogde resultaat niet met andere, minder vrstrekkende middelen
worden bereikt? Erg belangrijk is ook het principe dat voorkomen
wordt dat men in uitlokkingssituaties terechtkomt. Dit criterium
gaat ook wel door voor het Tallon-criterium, genoemd naar een zaak
die door de Hoge Raad is behandeld. Men mag de verdachte niet
brengen tot handelingen die hij niet uit zichzelf zou willen
plegen. Voorts kijken wij ook naar de behoorlijkheid en de
controleerbaarheid van het traject, de regie die wordt gevoerd en
de risico’s die men een infiltrant laat lopen. Daarbij kan het gaan
om zijn veiligheid maar ook om de vraag of niet te gemakkelijk
tegen een infiltrant is gezegd: je gaat wel onder onze regie
strafbare feiten plegen maar maak je geen zorgen want we houden je
straks wel buiten de zaak. Dat wordt soms wat t gemakkelijk gezegd
en het is onze taak om te toetsen of dit inderdaad zonder
kleerscheuren kan. Een ander punt waaraan wij absoluut stringent
toetsen, is de kwestie van de verdiensten van de infiltrant.
Daarin zijn wij zeer rigoureus. Wij vinden het niet acceptabel dat
een infiltrant criminele verdiensten uit zijn activiteiten
krijgt. Het is een duidelijke eis onzerzijds dat dit niet gebeurt
en dat er wordt gezorgd voor een passende beloning in het kader van
de tipgeldregeling. Met betrekking tot het maken van afspraken met
infiltranten hameren wij op het vastleggen van die afspraken. Daar
gaan wij vrij ver mee. Wij verlangen ook wel dat die afspraken niet
alleen schriftelijk worden vastgelegd maar ook worden getoond aan
de CTC. Noot
In het afgelopen jaar is de meeste melding gemaakt van de
(voorgenomen) inzet van burgerinfiltratie, te weten 31 keer.
Hierbij zitten zowel Nederlandse als buitenlandse
burgerinfiltranten, meestal gepaard gaande met het
plegen van strafbare feiten zoals het doen van vooraankopen en
transport van verdovende middelen. De duur van de inzet varieert
van een dag tot anderhalf jaar. Er zijn vier niet criminele
burgerinfiltranten aangemeld. De voorwaarden die aan de inzet van
burgerinfiltranten gesteld worden zijn onder meer: stellen;
– er mag niet worden afgeweken van de aard en de duur van de
inzet zonder de CTC hiervan op de hoogte te (o.a. aanhouding) bij
schending hiervan;
– afspraken moeten schriftelijk worden vastgelegd en de infiltrant
moet gewezen worden op de consequenties
- criminele verdiensten moeten worden afgedragen in ruil voor een
beloning van justitie; - aandacht moet worden besteed aan het beperken van het
afbreukrisico, zowel voor de infiltrant als politiek. - de Nederlandse infiltrant mag doorgaans geen activiteiten in
het buitenland verrichten. Bij buitenlandse infiltranten moeten
goede schriftelijke afspraken worden gemaakt met de buitenlandse
autoriteiten en gelet moet worden dat er absoluut geen sprake is
van uitlokking;
middelen gemeld worden, inclusief het deel wat eventueel
uiteindelijk het milieu ingaat; – bij gecontroleerde aflevering of
doorlating moet de uiteindelijke omvang van een transport
verdovende Naast burgerinfiltranten wordt ook de inzet van
politie-infiltranten gemeld ter toetsing, te weten 19 zaken.
Nederlandse infiltranten behoren tot een Politieel infiltratie team
(PIT). In vijf zaken zijn buitenlandse politie-infiltranten gemeld,
al dan niet in combinatie met Nederlandse infiltranten. Incidenteel
is er sprake van een combinatie met een frontstore of direct
afluisteren. De duur van inzet varieert van zes weken tot anderhalf
jaar. De voorwaarden aan de inzet van politie-infiltranten wijken
niet veel af van die voor burgerinfiltratie. Een tweetal afwijkende
voorwaarden zijn:
- goede psycho-sociale begeleiding van de
politie-infiltrant; - in geval van een buitenlandse infiltrant: handelen conform
Nederlandse richtlijnen, schriftelijke afspraken met buitenlandse
autoriteiten onder meer over vrijwaring als sprake is van het
plegen van strafbare feiten en het sturen van een rogatoire
commissie.
In het merendeel van de gevallen wordt er toestemming gegeven,
waarbij de CTC specifieke voorwaarden stelt. In een enkel geval
worden deze voorwaarden niet nagekomen.
- De voorzitter:
- Ik stel u deze vraag omdat wij enkele gevallen kennen waarin
u voorwaardelijk toestemming heeft gegeven. In een bepaald traject
zegt u: misschien is doorlevering mogelijk maar daar moet even mee
worden gewacht omdat wij nadere informatie willen hebben.
Vervolgens komt men zes maanden later bij u terug en dan is het al
gebeurd. Ik doel nu op een zaak waarin het weer gaat om het
doorlaten van enkele duizenden kilo’s softdrugs, met de bedoeling
een eventuele harddrugslijn uit te testen. Zo is het gegaan en ik
vraag mij af, wat nu die toestemming waard is. - De heer Jansen:
- Het geval waarover u nu spreekt, is bijzonder specifiek. Het
betrof de methodiek die wel vaker voorkomt. Er komt een
proefzending van een organisatie die wil nagaan of de afzetlijn
naar Nederland betrouwbaar is. Men stuurt een partij softdrugs –
geen grote hoeveelheid; enkele duizenden kilo’s – met de bedoeling
om, als dat traject goed blijkt te functioneren, later een grotere
zending harddrugs langs dezelfde lijn binnen te brengen. In het
geval waarover u nu spreekt, vonden wij de beoogde lijntest niet
verantwoord. - De voorzitter:
- Maar het gebeurde tch. Later komt men bij u terug met de
mededeling: we konden niet anders. Wat is nu het gevolg van het
feit dat u het (nog) niet verantwoord vond? - De heer Jansen:
- Het is nadien niet gebeurd onder de regie van politie en
OM. - De voorzitter:
- Dan is er toch sprake van onstuurbaarheid? U zegt dat het
niet moet gebeuren maar het gebeurt toch. Later komt men bij u
terug met de vraag of men nog verder kan gaan met de
informant. - De heer Jansen:
- Wij hebben gezegd dat die lijntest niet verantwoord was. Wij
hadden problemen met het Tallon-criterium. Wij vonden niet dat het
OM daaraan kon meewerken. Vervolgens hebben politie en OM hun
handen van dat proefzendingstraject afgetrokken. - De voorzitter:
- Maar dan weten OM en politie later toch niet dat het tch is
gebeurd? Dan doen ze er verder niets meer mee. - De heer Koekkoek:
- Bovendien hadden ze de partij dan in beslag moeten
nemen. - De heer Jansen:
- Maar men wist bij benadering niet wanneer de partij zou
binnenkomen. - De voorzitter:
- Later komt men bij u terug met de mededeling dat men met die
figuur wil verder werken en dat de proefzending al heeft
plaatsgevonden. Dan blijkt toch dat er nietaan uw voorwaarden is
voldaan? De vraag is nu niet of u de hele casus wilt doorlopen. De
vraag is wat voor effect dit heeft. - De heer Jansen:
- Het is een wat ongelukkige casus. Het OM heeft zich bij onze
beslissing neergelegd maar de proefzending kwam er toch, zij het
niet onder regie van politie en OM. Noot
De CTC is tevens gevraagd enkele methoden achteraf te toetsen. De
methoden waren dan al toegepast.
- De voorzitter:
- In een paar gevallen wordt u gevraagd om achteraf te
toetsen. Welke zin heeft dat eigenlijk? - De heer Jansen:
- Ik heb zoven al gezegd dat ik het toetsen achteraf
problematisch vind. Het ligt ook duidelijk anders dan het toetsen
vooraf. Enkele trajecten waarin wij achteraf hebben getoetst, waren
trajecten waarin in de OM-lijn, hoofdofficier en PG, was ingestemd
met het te lopen traject. Het belang van de toetsing achteraf door
ons zou kunnen zijn dat wij in een bepaald traject zulke grote
risico’s zien – dat heeft zich niet voorgedaan – of vinden dat men
zo volstrekt ernaast heeft gezeten dat wij de mensen die nog met de
zaak bezig zijn ontraden om dat voort te zetten. Dat is ook in een
geval gebeurd. - De voorzitter:
- In een geval is dat gebeurd. In welk geval is dat
gebeurd? - De heer Jansen:
- Dat was een geval waarin het probleem zat – het is al even
aan de orde geweest – van de vrijwaring van de infiltrant. Men had
gezegd: natuurlijk, wij moeten jou op een bepaald ogenblik ook wel
aanhouden samen met de andere verdachten, want je speelt een rol in
die zaak, maar wij halen je er wel uit. Men kwam daarmee in de
problemen en stuurde toen aan op het maken van een
vormfout. - De voorzitter:
- Een welbewuste vormfout?
- De heer Jansen:
- Ja. Wij hebben gezegd dat wij dat volstrekt onaanvaardbaar
vinden. - De voorzitter:
- Heeft men toen naar u geluisterd?
- De heer Jansen:
- Toen heeft men naar ons geluisterd in die zin dat men zei:
wij zijn het niet met je eens. Maar dat is ook de zaak waarin het
beroep op de portefeuillehouder heeft plaatsgevonden. - De voorzitter:
- Toen heeft de portefeuillehouder wie gelijk
gegeven? - De heer Jansen:
- De portefeuillehouder heeft gezegd: ik vind het
buitenproportioneel om de hele zaak af te blazen nu je zover bent,
maar leg je probleem aan de rechter voor; laat de rechter uitmaken
wat hij ervan vindt en wat hij eventueel… - De voorzitter:
- Uiteindelijk is die weg van de vormfout dus niet
gekozen? - De heer Jansen:
- Dat klopt. Noot Een vraagpunt is overigens
nog of in geval er een lange termijn infiltratie reeds door het CTC
is goedgekeurd, ook een in dat kader verrichte gecontroleerde
aflevering, doorlevering of doorlating opnieuw moet worden
voorgelegd (om toestemming of ter registratie). Dit punt geldt
overigens mutatis mutandis eveneens in gevallen waarin de officier
van justitie toestemming voor bijvoorbeeld een pseudo-koop heeft
gegeven: men kan zich afvragen hoe vaak de politie in zo’n geval
mag blijven proberen voordat opnieuw toestemming van de officier
moet worden gevraagd. Wat betreft de mogelijkheden tot toetsing
achteraf moet nog gewezen worden op art. 152 Sv. Volgens dit
artikel maken opsporingsambtenaren ten spoedigste proces-verbaal op
van een door hen opgespoord strafbaar feit of van hetgeen door hen
tot opsporing is verricht of bevonden. Het relaas van infiltratie
in een proces-verbaal is in de jurisprudentie diverse malen aan de
orde geweest. Volgens Hof Den Bosch 26 juli 1990, NJ 1990, 787
droeg de afwezigheid van een proces-verbaal inzake pseudo-koop in
geval van valsemunterij bij aan de niet-ontvankelijkheid van het
openbaar ministerie. Dat neemt niet weg dat het Hof Amsterdam 4
februari 1993, NJ 1994, 113 in verband met pseudo-koop stelde: In
zijn algemeenheid vindt in het recht geen steun het standpunt dat
opsporingsambtenaren gehouden zijn tot het opmaken van een
proces-verbaal van iedere verrichting of bevinding in het kader van
de opsporing van – mogelijk gepleegde – strafbare feiten op straffe
van niet ontvankelijkheid van het openbaar ministerie. (…)
Weliswaar is het uiteindelijk niet aan de opsporingsambtenaren
bedoeld om de bedoelde relevantie te bepalen, doch dat neemt niet
weg dat dezen zich in de eerste plaats daarover een oordeel hebben
te vormen. - De voorzitter:
- Maar vindt u dat pseudo-koop ook kan worden toegepast
als het niet in het proces-verbaal komt, als er niet vervolgd
wordt? - De heer De Wit:
- Als pseudo-koop wordt toegepast, vind ik dat die
actie in het proces-verbaal moet worden opgenomen en ter toetsing
beschikbaar moet zijn bij de behandeling van een zaak op de
zitting. Deze vraagstelling wordt wat bemoeilijkt door het wat
geforceerde onderscheid dat langzamerhand ontstaan is tussen wat
als de pro-actieve, uitgebouwde CID-fase wordt aangeduid en het
tactisch onderzoek. - De voorzitter:
- Het is toch heel simpel? Het betekent dat het in het
proces-verbaal moet komen en niet zomaar in het CID-traject mag
worden gestopt. - De heer De Wit:
- Ja. Noot In het voorgaande is enige relevante
rechtspraak naar voren gebracht. Het is op deze plaats wellicht
goed nog eens te benadrukken, dat de rechterlijke toetsing
noodzakelijkerwijs een beperkte is. Bij afwezigheid van nadere
wettelijke bepalingen is de rechter slechts in staat te toetsen aan
grondrechten en aan ongeschreven beginselen van een goede
procesorde. Wat de laatste betreft zal daarbij in aanmerking moeten
worden genomen of en in hoeverre de verdediging door het gelaakte
overheidsoptreden in haar belangen is geschaad. Factoren zoals de
veiligheid van de infiltrant, de risico’s voor de integriteit van
het politie-optreden en – meer algemeen – de belangen van derden,
kunnen door de strafrechter niet of nauwelijks in diens beoordeling
van een concrete strafzaak worden betrokken. Uit de rechtspraak
blijkt voorts dat de strafrechter het feit dat door infiltranten
strafbare feiten zijn gepleegd niet pers (dat wil zeggen anders dan
in verband met het onder 1-3 van de Richtlijn gestelde) van
doorslaggevend gewicht acht bij de beoordeling van een concrete
strafzaak.