11.6. Conclusies
1. De meeste door de commissie en door Tak c.s. onderzochte
landen kampen met een als ongrijpbaar ervaren criminaliteit van
georganiseerde aard. In alle landen zoekt de overheid naar nieuwe
wegen in de misdaadbestrijding. Nergens bestond tien jaar geleden
toereikende regelgeving. Overal zijn sindsdien in de rechtspraak
grenzen getrokken. In veel landen is de laatste jaren het
wetgevingsproces op gang gekomen. Daarbij valt op dat geavanceerde
opsporingstechnieken zeker in wetgeving zijn te vatten en dat de
opsporing niet vanwege de vorm van de regelgeving wordt belemmerd.
In de landen met wetgeving is de geheime opsporing niet beperkter,
maar wel strakker gekaderd dan de landen waar met circulaires wordt
gewerkt. Tot slot, vrijwel overal zijn in de loop van de tijd
excessen geweest, die de aanleiding zijn gebleken tot verandering.
De IRT-affaire is een relatief – in vergelijking met de landen om
ons heen – late gebeurtenis. Met de aanpak van de regelgeving loopt
Nederland niet voorop.
Naast de normering van de opsporingsmethoden als zodanig moet
verantwoorde sturing en controle tot stand gebracht worden door de
uitvoerende diensten en de rechterlijke macht. Vrijwel overal is
bij een bevoegdheid een controlepunt aangebracht. Elk land heeft
zijn eigen systeem van checks and balances. Hoewel vorm en
inhoud van normering, sturing en toetsing sterk kunnen variren,
bestaat niet de indruk dat de aanpak van de georganiseerde
criminaliteit in een bepaald land ernstig te kort schiet in
vergelijking met elders. Uiteraard loopt het ene land wel voor op
het andere. De ongelijke tempi van de ontnemingsprocedures zijn
daar een treffend voorbeeld van. De technische mogelijkheden
beperken de criminaliteitsbestrijding wel, doch deze beperkingen
komen nauwelijks voort uit de regelgeving. De telefoontap
in Belgi is misschien hierop een uitzondering. Dit
betekent niet dat de vormgeving niet ter zake is. Een
cultuurvreemde oplossing zal niet werken. Recht in het algemeen en
dus ook de strafrechtspleging is in hoge mate cultureel
bepaald. 2. De proactieve opsporing betreft de politile
activiteiten gericht op toekomstige, nog te plegen, strafbare
feiten. In alle onderzochte landen wordt de facto aan proactief
onderzoek gedaan. De rechtsgrond daarvoor verschilt wezenlijk van
elkaar. Overigens wordt het onderscheid vooral van theoretisch en
niet van praktisch belang geacht.
In Belgi regelt het Wetboek van Strafvordering het onderzoek
naar een strafbaar feit, dit is een reeds begaan feit. De
proactieve fase valt daar niet onder. Voorts is in het algemeen de
rechtsregel dat aan opsporingsambtenaren in het kader van hun
taakvervulling alles toegestaan dat niet uitdrukkelijk verboden is,
de zogenaamde permissieve regel. Voor zover naast het winnen van
inlichtingen, al dan niet door het gebruik van informanten, andere
opsporingsactiviteiten worden ingezet, behoeven deze de goedkeuring
van de procureur des konings op de voet van de geheime circulaire
van 24 april 1990 van de minister van Justitie aan het openbaar
ministerie. In Belgi bestaat het voornemen om te komen tot
strafbaarstelling van voorbereidingshandelingen.
In de Bondsrepubliek Duitsland is voor proactief optreden een
strafvorderlijk kader gecreerd in de vorm van de
Anfangsverdacht in het zogenaamde Vorfeld. Dit komt
neer op een lichte vorm van verdenking in de zin van aanwijzingen.
Op basis daarvan bestaat de bevoegdheid (in het licht van het
legaliteitsprincipe voor politie en openbaar ministerie: de plicht)
tot het instellen van (orinterend) onderzoek. De basis waarop dit
geschiedt is in zoverre niet zuiver proactief, dat aanwijzingen
voor reeds gepleegd strafbaar handelen voorhanden moeten zijn. Dat
onderzoek hoeft echter niet (alleen) gericht te zijn op de feiten
waar de aanwijzingen op slaan. Daarnaast zijn in de federale
politiewet en in die van de afzonderlijke landen de bevoegdheden
van de politie in het kader van de zogenaamde vorbeugende
Verbrechensbekmpfung geregeld. Hieronder wordt onder meer
verstaan het voorkomen van strafbare feiten, alsmede vorsorgen
fr die Verfolgung knftiger Straftaten. De uitoefening van deze
bevoegdheid valt niet onder het gezag van het openbaar ministerie,
maar omvat wel de inzet van bijzondere opsporingsmethoden. Zo is
strafvorderlijk langdurige observatie met technische hulpmiddelen
niet toegestaan, maar in de meeste deelstaten wel toegelaten. In de
BRD zijn de voorbereidingshandelingen voor bepaalde misdrijven
strafbaar gesteld.
In Engeland en Wales is het gehele opsporingsonderzoek in handen
van de politie die daarin zelfstandig optreedt. Slechts voor het
aftappen van de telefoon is machtiging van de Home Secretary
vereist. Ten aanzien van de opsporingsmethoden is nauwelijks
regelgeving voorhanden. De weinige regelgeving bestaat
doorgaans
in circulaires. In Engeland wordt de inzet van bijzondere
opsporingsmiddelen – ook in de proactieve fase – nauwelijks als
problematisch ervaren. De opsporingsmiddelen mogen worden ingezet
voor de opsporing en vervolging, maar ook voor het inlichtingenwerk
en ter voorkoming van strafbare feiten. Hiermee is de proactieve
opsporing geoorloofd. Voorbereidingshandelingen van strafbare
feiten in vereniging begaan (conspiracy) zijn strafbaar.
In de Verenigde Staten is voor inbreuken op de gegarandeerde
grondrechten veelal machtiging – in de meeste staten van de rechter
– nodig. Deze machtiging kan worden afgegeven onder meer in de
gevallen dat verdenking bestaat dat een strafbaar feit – al dan
niet van bepaalde ernst – is gepleegd dan wel onmiddellijk gepleegd
zal gaan worden. Zijn de gegarandeerde rechten niet in het geding
of wordt door de opsporingsactiviteit geen rechtens te beschermen
belang van de latere verdachte geschonden dan is de politie vrij in
haar optreden. Proactief optreden is aldus gebonden aan naar
verwachting binnenkort te plegen delicten en valt overigens
doorgaans buiten de – ex ante – rechterlijke controle.
In het onderzoek van Tak c.s. valt op dat in Frankrijk het
voorbereidend opsporingsonderzoek een zo ruime omschrijving heeft
dat het ook het proactieve onderzoek omvat. De onderschepping van
telecommunicatie kan eveneens proactief zijn, zij het dat zulks
gebeurd in de vorm van wat wij een veiligheidstap zouden noemen. In
Itali is het proactieve onderzoek wettelijk geregeld. Het is
gericht op de informatiegaring, die later strafvorderlijk relevant
kan zijn. Blijkens het rapport over Denemarken is daar observatie
in het openbaar en in publieke ruimten, al dan niet met technische
hulpmiddelen en met opnamemogelijkheid, ook proactief toegestaan
evenals het gebruik van informanten en – onder strenge voorwaarden
– infiltratie. 3. De organisatie van de tegenspraak is
problematisch in verband met het geheime karakter van veel
bijzondere opsporingsmethoden. Elk land heeft zo zijn eigen
voorzieningen. Zo moeten in de Bondsrepubliek de meeste, maar niet
alle inbreuken op de informationelle Selbstbestimming
achteraf aan de betrokkenen worden meegedeeld. In wezen is dit de
meest directe uitwerking van het vereiste van artikel 13 EVRM dat
op schending van de gegarandeerde burger- en vrijheidsrechten,
betrokkenen een rechtsmiddel (remedie) moeten hebben, ook indien de
schending is begaan door personen in de uitoefening van hun
ambtelijke functie. Daarnaast is in Duitsland, evenals in Engeland
en Wales, de Verenigde Staten en Denemarken, de uitwerking van het
onmiddellijkheidsbeginsel dat alles dat voor het bewijs nodig is
uitvoerig op de terechtzitting ter sprake moet worden gebracht.
In Engeland en Wales respectievelijk de Verenigde Staten is de
mate van disclosure van het opsporingsdossier de vrijheid
van de Crown Prosecution Service respectievelijk de District
Attorney, zij het dat de rechter moet instemmen met het gesloten
houden. In de loop van het proces kan de rechter de aanvankelijk
genomen beslissing wijzigen gelet op de ontwikkelde lijn van
verdediging. De rechter geeft derhalve bij zijn beslissing omtrent
disclosure geen oordeel over de rechtmatigheid van het
opsporingsmiddel, maar hij let op de eerlijkheid van het
proces. Wordt de opsporing ter discussie gesteld dan verbiedt de
eerlijkheid om relevante gegevens ter zake aan de verdediging te
onthouden. Wil het openbaar ministerie ondanks de last tot
openbaarmaking het dossier gesloten houden, dan zal het de zaak
moeten terugnemen. In Belgi en Frankrijk is het voorbereidend
onderzoek geheim. Dit brengt mee dat slechts de processen-verbaal
uit het vooronderzoek voor zover zij van belang zijn voor de
bewijsvoering zullen worden geopenbaard aan de verdediging. Dit ter
discretie van het openbaar ministerie of de onderzoeksrechter. Ook
hier kan natuurlijk de aanval van de verdediging op het
voorbereidend onderzoek tot openheid leiden, maar een
veiligheidsklep is niet voorhanden. De zittingsrechter kan niet van
een oordeel omtrent de rechtmatigheid van het gebruik van een
opsporingsmiddel worden afgehouden. In Frankrijk kunnen bepaalde
infiltratieprojecten volledig gesloten blijven.
In Denemarken is een getrapte vorm van tegenspraak georganiseerd
bij de inzet van opsporingsmethoden waarvoor voorafgaande
rechterlijke machtiging is vereist. In raadkamer treedt een
toegevoegd advocaat op namens de in onwetendheid gehouden
verdachte. Deze advocaat, op wie een geheimhoudingsplicht rust en
die niet in de strafzaak zelf mag optreden, heeft het recht om
beroep in te stellen tegen de rechterlijke beschikking.
4. In alle onderzochte landen geldt in meer of minder strikte
mate het verbod van uitlokking. Wordt iemand gebracht tot strafbare
feiten waartoe hij zonder de interventie van de politie niet
gekomen zou zijn, dan zal hij niet veroordeeld worden. Blijkt van
bestaand algemeen of generiek opzet tot dergelijke strafbare
feiten, of zo men wil predispositie (VS), dan is de methode
toelaatbaar.
5. Nergens is uitdrukkelijk in de wet geregeld dat door of ten
behoeve van politie en justitie verontschuldigbaar strafbare feiten
mogen worden begaan. Voor de Angelsaksische rechtssytemen ligt de
noodzaak hiertoe iets anders, omdat in tegenstelling tot de
continentale systemen een misdadige intentie wordt vereist voor
strafbaarheid. Op het continent is het voor strafbaarheid voldoende
dat de dader de gewraakte handeling sec
heeft willen verrichten. In alle andere landen wordt de oplossing
gevonden in het opportuniteitsbeginsel: de vrijheid van het
openbaar ministerie om niet te vervolgen. Zelfs in Duitsland wordt
hiervoor het legaliteitsprincipe doorbroken, althans van vervolging
afgezien. Nergens wordt overigens de strafbaarheid van feiten als
gevolg van de inzet van bijzondere opsporingsmethoden uitgesloten
geacht op grond van algemeen werkende strafuitsluitingsgronden.
Alleen Itali kent een beperkte regeling van immuniteit voor
projectmatig optredende politile infiltranten in geval van
bewijsgaring van witwassen, drugcriminaliteit en handel in
wapens.
6. Er zijn landen met zeer gedetailleerde regelgeving inzake het
omgaan met persoonsgegevens. Andere landen hebben nauwelijks of
zeer algemene regelgeving. In beide situaties bestaan reguliere
gegevensstromen naar en tussen de opsporingsinstanties, alsmede van
private instellingen naar opsporingsdiensten. De landen met
uitvoerige regelgeving mogen bepaald niet minder gegevens vergaren
en mogen er evenmin minder mee doen. Wel is het gebruik van
gegevens sterker gereglementeerd in de zin dat er meer toezicht is,
dat handelingen ten aanzien van gegevens schriftelijk moeten worden
vastgelegd, zoals bij verstrekking en koppeling, en dat veelal is
voorzien in inzage en correctierecht van de geregistreerde. Soms is
het geven van informatie aan de geregistreerde verplicht. Bovendien
is in die landen de verwijdering en vernietiging van gegevens
geregeld. Een materile beperking in het gegevensverkeer levert de
regelgeving doorgaans niet op, wel worden de gegevensstromen
traceerbaar.
7. In Engeland en Wales wordt de telefoontap slechts informatief
gebruikt. Het gebruik van de resultaten van de tap als bewijs is
uitgesloten. De door ons gesproken functionarissen zouden niet
anders willen. Zij kunnen zich het gebruik tapgegevens als bewijs
ter zitting te presenteren niet goed voorstellen, want wat zou het
bewijzen. Bovendien zou het slechts aanleiding zijn om in het
overige inlichtingenwerk van de politie te wroeten. 8. In geen
enkel land is het runnen van informanten een exclusieve taak van
een klein onderdeel van het korps, al komen wel functionarissen
voor die het runnen tot taak hebben. Elke functionaris kan
inlichtingen verzamelen en naar de inlichtingencentrale zenden. In
Belgi en Engeland heeft elk korps een informantenbeheerder, die
verantwoording verschuldigd is aan de korpsleiding. Elke
opsporingsambtenaar die een informant runt krijgt een co-runner
aangewezen. In Engeland houdt de directe meerdere van de runner
toezicht op de wijze van runnen. De informantenbeheerder
controleert – en evalueert – de ingewonnen informatie.
9. De getuigebescherming in de VS is een middel om het leven van
getuigen, die bedreigd worden omdat ze een verklaring (zullen)
afleggen voor de grand jury, te beschermen. Het is echter een
middel met zeer veel nadelen. Veel getuigen houden het niet of
slechts kortstondig vol, maken misbruik van de nieuwe identiteit
door schuldeisers te ontlopen of door nieuwe misdaden te begaan.
Bovendien is het een corruptiegevoelig instrument. Tak maakt
melding van het bestaan van getuigebeschermingsprogramma’s in een
aantal deelstaten, die effect zouden hebben. De
kroongetuigeregeling – in welk kader getuigebeschermingsprogramma’s
zinvol zijn – is in de BRD omstreden. De beslissing om de sinds
1994 bestaande regeling, die ultimo 1995 expireert, te verlengen is
nog niet genomen. De regeling is omstreden. Belgi heeft geen
kroongetuigeregeling, maar kent wel verschoningsgronden op basis
waarvan strafvermindering kan worden verkregen. Ook in Frankrijk is
wettelijk voorzien in strafvermindering en -vrijstelling bij
medewerking met de justitie in geval van terrorisme en
drugcriminaliteit. 10. Hoewel in alle landen direct afluisteren als
methode zeer gewenst wordt beschouwd, is de methode in het openbaar
of in publiek toegankelijke ruimten nauwelijks werkbaar. De
mogelijkheden om in woningen af te luisteren verschillen per land,
doch zijn beperkt
11. Door de respondenten in de onderzochte landen wordt ontkend
dat doorlaten van drugs, zoals dat in Nederland wordt toegepast,
plaatsvindt. Slechts in de literatuur over opsporingsmethoden in de
USA wordt melding van doorlaten gemaakt. Nergens is regelgeving ter
zake van doorlaten. In alle landen wordt vastgehouden aan de eis
van inbeslagneming van de geobserveerde partij.