• Buro Jansen & Janssen, gewoon inhoud!
    Jansen & Janssen is een onderzoeksburo dat politie, justitie, inlichtingendiensten, overheid in Nederland en de EU kritisch volgt. Een grond- rechten kollektief dat al 40 jaar, sinds 1984, publiceert over uitbreiding van repressieve wet- geving, publiek-private samenwerking, veiligheid in breedste zin, bevoegdheden, overheidsoptreden en andere staatsaangelegenheden.
    Buro Jansen & Janssen Postbus 10591, 1001EN Amsterdam, 020-6123202, 06-34339533, signal +31684065516, info@burojansen.nl (pgp)
    Steun Buro Jansen & Janssen. Word donateur, NL43 ASNB 0856 9868 52 of NL56 INGB 0000 6039 04 ten name van Stichting Res Publica, Postbus 11556, 1001 GN Amsterdam.
  • Publicaties

  • Migratie

  • Politieklachten

  • Bijlage V – 11.4 Inventarisatie van opsporingsmethoden in Engeland en Wales

    11.4 Inventarisatie van opsporingsmethoden in Engeland en
    Wales

    11.4.1 De georganiseerde misdaad in Engeland en Wales

    De aard, ernst en omvang van de georganiseerde misdaad is
    onderzocht door het Home Affairs Committee van het Britse
    Lagerhuis. Noot De omvang is aanzienlijk en groeiende.
    De committee uit haar ernstige bezorgheid en vraagt de regering
    effectieve preventieve maatregelen te nemen.

    Vanuit de academische wereld wordt veel aandacht geschonken aan
    economische criminaliteit, zoals fraude en witwassen van illegaal
    verkregen inkomsten. Deze bijzondere aandacht staat vermoedelijk in
    verband met de betekenis van Londen als financieel centrum.

    De respondenten vertelden de commissie dat voor zover het
    criminaliteit door autochtone Westeuropese groepen betreft, het
    niet zozeer lijkt te gaan om vaste groepen met een hechte interne
    hirarchische structuur, maar om netwerken van criminele personen
    met verschillende kwaliteiten. In de etnische criminele groepen zou
    het vooral om de familierelatie gaan die groepen tot een
    organisatie maakt. Termen als flatter matrix en linking
    pin structure
    worden gehanteerd om de structuur van de
    georganiseerde misdaad te beschrijven. De respondenten zien een
    stijgend aantal internationaal opererende groepen.

    In het Verenigd Koninkrijk bestaat geen wetgeving op het gebied
    van de bestrijding van de georganiseerde misdaad, behoudens de
    bestrijding van het witwassen van druggelden krachtens de Drug
    Trafficking Offences Act 1986
    (DTOA). Deze wet verplicht de
    financile instellingen verdachte transacties te melden bij de
    National Criminal Intelligence Service.

    In 1988 breidde de Criminal Justice Act dit uit tot
    andere vormen van zware criminaliteit, hoewel bij deze vormen van
    criminaliteit de instellingen niet strafbaar zijn voor het nalaten
    van zo’n melding. Levi acht het onwaarschijnlijk dat dit systeem
    een belangrijk instrument zal worden in de proactieve opsporing van
    de drughandel of zware criminaliteit. Daarvoor wordt bij witwassen
    te strategisch gehandeld. Noot

    11.4.2 Het Engelse strafproces

    De strafvorderingswetgeving in Engeland en Wales is niet een
    systematisch, gecodificeerd geheel, maar een puzzle van bepalingen,
    regels en jurisprudentie. Noot Een geschreven Grondwet
    of een Bill of Rights bestaat niet. Het EVRM is niet
    direct toepasbaar
    naar Engels recht, hoewel de indirecte
    invloed op het terrein van de burgerrechten en -vrijheden
    aanzienlijk is. Noot Vaak worden met beroep op de
    staatsveiligheid de rechten van de belanghebbende – al dan niet
    verdachte – ingeperkt. Noot
    Het Engelse strafproces bestaat uit een vooronderzoek en een
    onderzoek ter terechtzitting. Het vooronderzoek valt uiteen in twee
    fasen. De eerste fase, het opsporingsonderzoek, bestaat uit een
    onderzoek door de politie naar het (vermoedelijk) begane strafbare
    feit en de dader. Noot Deze procedure staat niet onder
    toezicht van openbaar ministerie of rechter. Aanhouding van een
    verdachte is wel onderworpen aan rechterlijke toetsing.
    Noot Betreft het een ernstig strafbaar feit, dan is er
    een tweede fase, bestaande uit een rechterlijke procedure waarin
    wordt beslist of de zaak naar de Crown Court moet worden
    verwezen (committal proceedings of verwijzingsprocedure).
    Noot Alle strafzaken worden aangebracht bij de
    Magistrate’s Court (enkelvoudige kamer). Zij beoordeelt of de zaak
    in enkelvoudige kamer kan worden afgedaan dan wel of berechting
    door de jury moet plaatsvinden. Elk jaar worden ongeveer 90.000
    zaken verwezen naar de Crown Court. In 1993/1994 is 54,5% van de
    zaken als summary case door de Magistrate’s Court berecht en 38,9%
    als indictable/either way case verwezen naar de Crown Court.
    Noot Voor de Crown Court wordt de Crown Prosecution
    Service (openbaar ministerie) vertegenwoordigt door een barrister
    (advocaat) uit de private sfeer (meestal Counsel genoemd).

    Noot

    Het onderzoek op de terechtzitting is openbaar en heeft een
    adversair karakter in plaats van inquisitoir. De rechter moet
    derhalve niet het bewijs voor het tenlastegelegde feit leveren,
    maar moet het door de twee gelijkwaardig tegenover elkaar staande
    partijen aangedragen bewijs tijdens de zitting toetsen met
    inachtneming van de door hen ingenomen procesposities.
    Uitgangspunten van deze procesvorm is dat de verdachte als
    onschuldig wordt beschouwd (presumption of innocence) zolang het
    tegendeel niet is bewezen en hij het recht heeft om te zwijgen. De
    verdachte mag op het laatste moment getuigen doen verschijnen. Dit
    in tegenstelling tot de vervolgende autoriteiten, die van te voren
    moeten laten weten welke informatie tijdens de zitting zal worden
    gebruikt als bewijs en welke informatie (unused material) niet zal
    worden gebruikt (zie ook hieronder). Deze laatste stelregel heet
    the obligation of disclosure.
    Noot Het
    opsporingsonderzoek is als zodanig niet onderworpen aan
    regelgeving, behoudens de in de Police and Criminal Evidence
    Act
    1984 (PACE) en de Codes of Practice geregelde
    bevoegdheden. Deze wet en beroepscode hebben betrekking op de wijze
    van verhoor en enkele dwangmiddelen. Deze dwangmiddelen betreffen
    onder andere aanhouding, staandehouding, doorzoeking van gebouwen
    en voertuigen, inbeslagneming van voorwerpen en onderzoek aan
    lichaam en geest. Noot Voor de toepassing van deze
    dwangmiddelen is een machtiging nodig. Een aanhouding op straat
    anders dan bij heterdaad, bijvoorbeeld door middel van een val,
    behoeft machtiging van een superintendent, een huiszoeking van
    de magistrate, en uitvoering van een
    telefoontap van de Home
    Secretary (minister van Binnenlandse Zaken (en Justitie)).

    Noot

    Op de meeste bijzondere opsporingsmethoden, waaronder de inzet
    van informanten, afluisterapparatuur en observatie is de PACE niet
    van toepassing. Noot De preventieve politietaak is
    onderdeel van community policing. De proactieve opsporing
    wordt algemeen afgeleid uit deze preventieve functie. Dit is geen
    serieus onderwerp van publieke discussie. Noot

    De rechtmatigheid van de politile bevoegdheden wordt bepaald
    door de ernst van de delicten: hoe ernstiger, hoe meer de politie
    zich kan permitteren. Een grondregel in het Engelse bewijsrecht is
    dat de bewijsgaring vrij is, zolang de wet geen regels stelt aan
    een bewijsmiddel. Het strafproces voorziet slechts in een beperkte
    controle op de rechtmatigheid van het politie-optreden.
    Noot Niettemin wordt in de rechtspraak wel bewijs als
    onrechtmatig verkregen aangemerkt met als sanctie
    bewijsuitsluiting. Bewijs kan onder bepaalde voorwaarden wel worden
    uitgesloten als de fairness van het proces in het geding is.
    Noot Hoewel het niet letterlijk kan worden opgevat
    als een exclusionary rule of evidence, bepaalt artikel 78 PACE dat
    de rechter bewijs mag weigeren als het een negatief effect heeft op
    de eerlijkheid van het proces (dit geldt alleen ten aanzien van het
    bewijs dat wordt aangevoerd door de prosecution). Deze regel kan
    theoretisch worden toegepast op de inzet van agents
    provocateurs.
    Noot

    Toezicht en controle op de activiteiten van de politie vindt in
    het algemeen niet extern, maar intern plaats, meestal door een
    review officer die zelf niet betrokken is bij een
    opsporingsonderzoek. Alternatieve remedies zijn: controle door de
    Inspector of Constabulary (te vergelijken met de
    Rijksrecherche), lay visitor schemes, Codes of
    Practice
    , civiele klachten, consulteren van de advocaat, de
    uitsluiting van het bewijs en de Police Complaints
    Authority
    . Noot

    Feitelijk bepaalt de politie hoe het opsporingsonderzoek
    verloopt, maar sinds de oprichting in 1986 van de Crown
    Prosecution Service
    (CPS) neemt zij geen beslissingen meer over
    de strafrechtelijke vervolging. De CPS werd opgericht bij de
    Prosecution of Offences Act 1985 om een einde te maken aan de
    praktijk waarin de politie besliste over zowel de opsporing als de
    vervolging, alsmede het optreden in de rechtszaal verzorgde. De
    richtlijnen inzake de vervolgingsbeslissing van de verschillende
    politiekorpsen liepen sterk

    uiteen en te veel zwakke zaken werden vervolgd met als gevolg
    een hoog percentage vrijspraken. Aan het hoofd van de CPS staat de
    Director of Public Prosecutions (DPP). De Attorney General is
    verantwoording over het CPS aan het parlement verschuldigd. Sinds
    april 1993 is de CPS onderverdeeld in 13 districten (Schotland en
    Noord-Ierland zijn niet inbegrepen), met aan het hoofd steeds een
    Chief Crown Prosecutor (CCP).
    Met de mogelijkheid om de
    vervolging te staken, heeft de CPS een indirect sturingsmiddel op
    het opsporingsonderzoek. Sinds de oprichting van de CPS wordt in
    een steeds vroeger stadium overleg gevoerd tussen politie en
    openbaar ministerie, ook over de opsporingsmethoden. Dit overleg
    heeft nadrukkelijk het karakter van advies.

    In de beslissing over de vervolging zijn twee elementen te
    onderscheiden. In de eerste plaats wordt het bewijs getoetst
    (evidential test). Hierbij wordt beoordeeld of het bewijs
    bruikbaar en betrouwbaar is en of een realistisch uitzicht bestaat
    op een veroordeling. Vervolgens wordt de mate van publiek belang
    onderzocht (public interest test): hoe zwaarder het delict, des te
    eerder vervolging nodig geacht wordt in het belang van de
    maatschappij (voor de bepaling hiervan bestaan een veertiental
    criteria, waaronder het belang van het slachtoffer). Bij het
    ontbreken van een maatschappelijk belang kan van vervolging worden
    afgezien. De bevoegdheid van de DPP om moeilijk bewijsbare zaken
    niet te vervolgen komt feitelijk neer op toepassing van het
    opportuniteitsbeginsel. Noot

    Nadat de vervolging is aangevangen draagt de politie het gehele
    dossier over aan de CPS. The Serious Fraud Squad en HM
    Customs and Excise
    hebben nog een zelfstandige bevoegdheid tot
    vervolging. Bij die overdracht hoort tevens alles uit het
    voortraject, inclusief de geheime onderzoeken. De CPS
    bepaalt welk deel van het dossier naar de verdediging gaat. Voor
    het gesloten houden van een deel van het dossier heeft de CPS een
    machtiging van de rechter nodig. De rechter ziet het hele dossier
    en weet waarover de verdediging niet beschikt. De goedkeuring van
    de rechter is gent op het bovengenoemde fairness-principe
    van het proces. Noot De rechter kan op die beslissing
    terugkomen, indien de verdediging verweer voert waarvoor kennis van
    het niet geopenbaarde gedeelte van belang is. De goedkeuring tot
    het gesloten houden is geen oordeel over de rechtmatigheid van het
    politie-optreden, maar over de noodzaak van openbaarheid voor een
    eerlijk proces. Tot voor kort waren de Attorney General’s
    Guidelines for the Disclosure of Unused Material to the Defence
    (1982) de enige richtlijnen voor het vrijgeven van gevoelig
    materiaal door de vervolgende autoriteiten. Op 1 september 1994
    werd door de CPS een aantal richtlijnen uitgevaardigd (in het
    bijzonder Disclosure of Unused Material: Operational Instructions)
    die politie en openbaar ministerie voorschrijven hoe zij om moeten
    gaan met gevoelige gegevens. Een aantal criteria waarmee de
    disclosure kan worden beoordeeld, is aan de rechtspraak ontleend:
    1) is de informatie relevant of mogelijk relevant ten aanzien van
    een onderwerp in de zaak; 2) kan het materiaal nieuwe onderwerpen
    aan het licht brengen die nog niet waren gebleken uit het bewijs
    dat het OM wil gebruiken; 3) wat zijn de rele perspectieven dat 1)
    en 2) leading evidence vormen.
    Noot Als de
    politie gevoelig materiaal doorsluist naar de CPS betekent dit niet
    automatisch dat het materiaal wordt vrijgegeven aan de verdediging.
    In beginsel ligt de classificatie van materiaal als gevoelig bij de
    politie. De politie verzoekt (text procedure) regelmatig de naam
    van de
    informant niet bekend te maken: de Metropolitan
    Police ongeveer 100 keer per jaar en de South East Regional Crime
    Squad ongeveer n twee keer per week.
    Intussen heeft de regering
    een Consultation Document uitgebracht over het vrijgeven van
    informatie. Noot In dit document wordt gesteld dat de
    huidige criteria voor het vrijgeven van ongebruikt materiaal
    bezwaarlijk kunnen zijn. Politie en CPS zien graag een vergroting
    van de mogelijkheid om delen van het dossier gesloten te houden,
    vooral om zogenaamde fishing expeditions door de verdediging
    tegen te gaan. Met de Royal Commission on Criminal Justice
    is de regering thans van mening dat de materie ten aanzien van het
    gesloten houden van delen van het dossier zich leent voor
    wetgeving. Noot

    11.4.3 De organisatie van de politie

    Engeland en Wales hebben 43 politiekorpsen, samen goed voor zo’n
    128.000 politie-ambtenaren. Noot Deze zijn zelfstandige
    publiekrechtelijke organen. De Chief Constable heeft
    volledige zeggenschap. Voor het beheer staat hij onder controle van
    een politiek college, dat geen gezag heeft over het politiewerk.
    Het beheer van de Metropolitan police – de Londense politie
    – valt rechtstreeks onder het Home Office. In een poging de
    strijd tegen de internationaal georganiseerde misdaad efficinter te
    maken zijn centraliseringsverschijnselen binnen het politiesysteem
    te bespeuren. Noot De Association of Chief Police
    Officers (ACPO)
    voorspelt dat korpsen zullen worden
    samengevoegd. De procedures voor dit soort fusies zijn aanzienlijk
    versoepeld, aangezien de minister van Binnenlandse zaken/Justitie
    (Home Secretary) nu meer bevoegdheden heeft voor het bepalen van de
    grenzen van een politiekorps. Noot
    De korpsen zijn intern onderverdeeld in geniformeerde
    opsporingsambtenaren, verkeerspolitie en rechercheurs, die bij het
    Criminal Investigation Department (CID) werken. Zij zijn
    ondergebracht in lokale eenheden. Daarnaast kent elk korps een
    Special Branch (SB). Noot De SB’s bestaan sinds
    de Police Act 1964. Zij verrichten het politieke
    inlichtingenwerk en houden buitenlandse diplomaten in de gaten,
    zorgen voor de bescherming van de koninklijke familie en publieke
    figuren, en controleren terroristen, extreem-rechtsen en
    activisten, zoals van de dierenbescherming. Voorheen werd het werk
    van de SB’s gecordineerd door de National Joint Unit van Scotland
    Yard (Metropolitan Police), maar sinds de veiligheidsdienst MI5
    (Military Intelligence unit 5) in 1992 de leidende rol heeft
    gekregen in de bestrijding van het IRA-terrorisme, functioneren de
    SB’s meer als regionale afdelingen van MI5. De SB’s verstrekken
    informatie aan MI5 en voeren aanhoudingen voor deze dienst uit. Bij
    de Metropolitan Police Special Branch werken zo’n 600 mensen, en
    bij de andere korpsen in Engeland en Wales in totaal zo’n 2000.
    Noot Als zodanig bestaat in Engeland en Wales een veel
    duidelijkere, meer open relatie tussen de politie- en
    veiligheidsdiensten dan in Nederland. Het is algemeen bekend dat de
    SB’s hun informatie vergaren met behulp van dwangmiddelen en
    bijzondere opsporingsmethoden (afluisteren van telefoongesprekken,
    het openen van post, het gebruik van videocamera’s, het
    fotograferen, en het gebruik van informanten en infiltranten).
    Noot

    De Regional Crime Squads werden bijna 30 jaar geleden
    opgericht op basis van een samenwerkingsovereenkomst tussen de
    korpsen en regionale autoriteiten (artikel 13 Police Act
    1964
    ). Noot De korpsen staan 1,5% van de
    formatieplaatsen af aan de squads; de detachering is voor een
    periode van drie tot vijf jaar. Bij de eenheden werken in totaal
    ongeveer 1500 mensen. De zeven Regional Crime Squads, die onder
    leiding staan van de National Coordinator, ondersteunen de lokale
    politie bij opsporingsonderzoeken naar de interregionale, nationale
    en internationale zware misdaad. Op regionaal niveau bestaat ook
    een Regional Criminal Intelligence Service en een speciale
    drug-unit. De bevoegdheden zijn regionaal beperkt: voor het
    overschrijden van de districtsgrenzen is een machtiging benodigd.
    De hoogst verantwoordelijke is de Chief Constable (korpschef) in
    het district. Evenals de Special Branches hanteren de Regional
    Crime Squads bijzondere opsporingsmethoden.
    Noot
    Zij richten zich niet specifiek op de bestrijding en opsporing
    van de georganiseerde misdaad; op het terrein van de drughandel
    zijn echter zeer actief. De regionale eenheden werken nauw samen
    met de douane (HM Customs and Excise) en de National Criminal
    Intelligence Service (zie hieronder).

    Het grootste interregionale team, de South East Regional
    Crime Squad
    (SERCS), staat onder de controle van de Police
    Authority Committee
    (vooral financin en selectie van de
    cordinator van het Regional Crime Squad) en de Chief Officers
    Management Committee
    (vooral organisatie, voortgangscontrole,
    gebouwen en technische middelen).

    SERCS bedient 13 politiekorpsen, en bestrijkt een gebied van
    17.000 km2 met een populatie van 24 miljoen mensen. Dit
    is ongeveer de helft van de totale populatie in Engeland en Wales.
    SERCS schat dat het met de helft van alle (zware) criminaliteit te
    maken heeft. Er werken 584 opsporingsambtenaren en het heeft een
    budget van 38 miljoen per jaar (personeelslasten maken 84% van het
    budget uit). SERCS is onderverdeeld in vier gebieden die worden
    gestuurd door twee hoofdbureau’s in Crawley en Hemel Hempstead. In
    het jaar 1994/1995 ondernam SERCS 1.022 operaties, waarvan meer de
    helft te maken had met de illegale drughandel (559 operaties),
    waarvan ongeveer 60% ook met andere vormen van criminaliteit te
    maken heeft. Een klein deel (34) van de onderzoeken werd samen met
    de douane uitgevoerd. Naar aanleiding van de Criminal Justice
    Act 1987
    is een centraal bureau voor de zware en complexe
    fraude ( Serious Fraud Office; SFO) opgericht in 1988: de
    verantwoordelijkheden voor de opsporing en de vervolging van zware
    en complexe fraude-zaken werden hierdoor binnen n organisatie
    geconcentreerd. Op regionaal niveau bestaan bovendien regional
    fraud squads
    . Voorbeelden van zaken die door het SFO behandeld
    worden zijn: de Bank of Credit and Commerce International en het
    Maxwell imperium. De National Criminal Intelligence Service
    (NCIS) werd in 1992 opgericht. De politiediensten van Schotland en
    Noord-Ierland zijn nog niet gentegreerd. Wel hebben zij bij het
    NCIS contactambtenaren en zijn zij verenigd in het Integrated
    National Criminal Intelligence System
    (INCIS). Noot
    NCIS wordt gefinancierd door het Home Office en valt onder de
    gezamenlijke politile regelingen. De staf van de NCIS telt nu 441
    mensen en bestaat uit een combinatie van politie- en
    douanepersoneel. In oktober 1994 werd NCIS geherstructureerd. Naast
    een beheersdivisie omvat NCIS nu ook de divisies International,
    United Kingdom (UK) en Headquarters (HQ). De HQ Division omvat een
    Operations Support Unit, een International Coordination Unit
    (waaronder de European Police Office desk), Policy and Research
    Unit en een Strategic and Specialist Intelligence Branch. Deze
    laatste divisie bestaat weer uit eenheden die zich bezighouden met
    de

    georganiseerde misdaad (Organised Crime Unit, waar onder andere
    een netwerk voor de verzameling van inlichtingen van

    informanten wordt ontwikkeld), economische delicten (de Economic
    Crimes Unit fungeert als meldpunt voor verdachte transacties onder
    de Drug Trafficking Offences Act 1986 en de Criminal Justice Acts
    van 1988 en 1993 en onderzoekt deze), verdovende middelen (Drugs
    Unit, die strategische inlichtingen verschaft aan
    opsporingsdiensten en ministeries en in het bijzonder kijkt naar
    trends in het lokale gebruik van drugs, de invoerroutes en de
    opkomst van nieuwe drugs) en bijzondere misdrijven
    (voetbalvandalisme, pedofilie). De UK divisie ziet toe op het werk
    van de vijf regionale NCIS-bureaus, die zijn te vinden in Londen,
    Birmingham, Bristol, Manchester en Wakefield. De internationale
    divisie tenslotte onderhoudt een netwerk van Europese Drugs Liaison
    Officers (DLO’s) en huisvest zeven buitenlandse contactambtenaren.
    Interpol NCB is bij deze divisie ondergebracht.

    De meeste zachte informatie die naar NCIS toegaat is
    afkomstig van de Regional Crime Squads. Noot
    Vermeldenswaard is nog het bestaan van het onafhankelijke
    Financial Fraud Information Network (FFIN), waarbinnen
    informatie verzameld en verspreid wordt over mogelijke zaken van
    zware fraude en andere vormen van zware criminaliteit. Het grootste
    politiekorps in Engeland, de Metropolitan Police Force,
    leidt verder nog een Joint Action Group on Financial Crime
    en een Joint Action Group on Organised Crime, die als meer
    informele netwerken fungeren voor de uitwisseling van informatie en
    ervaring teneinde het inzicht in de georganiseerde en de
    economische criminaliteit te verbeteren.

    11.4.4 Opsporingsmethoden

    De Engelse politie hecht sterk aan het belang van het
    inlichtingenwerk (intelligence) voor de opsporing. Een succesvolle
    preventie en vervolging van georganiseerde misdaad is sterk
    afhankelijk van de zachte informatie die wordt verkregen van
    informanten en door middel van observatie. Noot Het
    Home Office en de NCIS menen dat het vrijgeven van gevoelige
    informatie vaak leidt tot frustatie van de vervolging: getuigen en
    bronnen dienen niet te worden gecompromitteerd. De noodzaak tot
    openbaring zal leiden tot een besluit de vervolging niet door te
    zetten. NCIS ziet daarom graag het behoud van de bestaande
    richtlijnen waarbij de politie beroep kan doen op immuniteit op
    grond van het publieke belang. Noot Voor het gebruik van
    bijzondere opsporingsmethoden bestaat geen wettelijke regeling,
    maar circulaires met richtlijnen voor de inzet van criminele
    informanten en het gebruik van akoestische en optische technische
    middelen. Noot Home Office heeft circulaires
    uitgevaardigd om consistentie aan te brengen in de
    opsporingspraktijk. De Association of Chief Police Officers
    (ACPO) heeft een deel van de richtlijnen nader uitgewerkt, zodat
    formeel de Home Office-versie van kracht is en in de
    praktijk met de ACPO-versie wordt gewerkt.

    De Royal Commission on Criminal Procedure stelde in 1981 voor
    bepaalde opsporingsmethoden een wettelijke grondslag te geven. De
    voorstellen hadden betrekking op de invoering van een strafbepaling
    voor het gebruik van observatieapparatuur, een definitie van
    opsporingsinstrumenten en de machtigingsprocedures voor het gebruik
    van bijzondere opsporingsmethoden. Verder vond de Commissie dat de
    inzet van observatieapparatuur aan bepaalde voorwaarden moest
    worden gebonden, zoals de vereisten van proportionaliteit en
    subsidiariteit en die apparatuur slechts mocht worden ingezet bij
    ernstige strafbare feiten. Voorts moest worden getoetst op
    finaliteit, relevantie en privacy. De conservatieve partij verwierp
    de door de Royal Commission voorgestelde wettelijke regeling. Deze
    werd dan ook niet ingevoerd.
    Noot De Home
    Secretary heeft onlangs voorstellen ingediend voor een
    getuigebeschermingsregeling, met inbegrip van de invoering van een
    nieuw strafbaar feit bedreiging van getuigen. De regering is
    bovendien voorstander van een wettelijke regeling van bijzondere
    opsporingsmethoden. De voorzitter van de ACPO Crime Committee,
    Commissioner Taylor, verwacht wetgeving zelfs op korte
    termijn.

    Observeren en volgen

    Voor politile observatie bestaat geen wettelijke regeling. Het
    is moeilijk gegevens te verkrijgen over daadwerkelijk gebruik.
    Onder observatie worden mede verstaan verkeerscontroles en
    identiteitscontrole. Het middel wordt toegepast tegen een concrete
    verdachte. Gegevens voortkomend uit de observatie worden
    automatisch gecheckt met de index van de police national
    computer (PNC2). Heimelijke
    observatie op publieke plaatsen
    wordt regelmatig uitgevoerd door de militaire inlichtingendienst
    MI5.
    Noot

    Langdurige observatie wordt in politiekringen niet beschouwd als
    een inbreuk op de persoonlijke levenssfeer
    van de verdachte, terwijl arrestatie, doorzoeking en inbeslagneming
    wel als zodanig worden beschouwd. In het belang van de opsporing
    wordt observatie beschouwd als een geldig middel. De toestemming
    tot langdurige observatie moet afkomstig zijn van ten minstens een
    sergeant onder controle van een Chief Inspector (deze
    moet op de zitting de observatie voor zijn rekening kunnen nemen).
    Het middel heeft tot doel het achterhalen van feit en dader. Voor
    de uitvoering van kortdurende observatie (al dan niet met inzet van
    verrekijkers en telescopen) gelden minder voorwaarden dan voor de
    langdurige observatie. Noot Informatie voortkomend uit
    observatie met gebruik van technische middelen is bruikbaar als
    bewijs (behalve de telefoontap). Technische middelen worden – zo
    nodig onder bewaking – bevestigd door technici. De leider van de
    operatie is bij plaatsing aanwezig. Afhankelijk van de mate van
    inbreuk op de privacy moet hoger in de politie-organisatie
    toestemming worden gegeven voor de inzet daarvan. In beginsel kan
    dit niveau van toestemming per korps verschillen. De indruk bestaat
    dat op een veel grotere schaal dan in Nederland van observatie met
    behulp van technische middelen gebruik wordt gemaakt en dat dieper
    op de privacy kan worden ingegrepen. Observatie in privruimten
    wordt in het algemeen als meer problematisch beschouwd dan
    observatie in het openbaar, maar het gebeurt wel, vooral door de
    veiligheidsdiensten. Noot

    Inbeslagneming van brieven en poststukken

    De Interception of Communications Act 1985 voorziet in
    regels voor het onderscheppen van post. Op 31 december 1989 liepen
    59 machtigingen voor het onderscheppen van brieven en poststukken
    (deze waren afkomstig van de Home Secretary en de Secretary of
    State for Scotland). Noot Post wordt opengemaakt door
    een speciale afdeling van de Investigation Division van het
    postkantoor. Tegenwoordig worden speciale verstuivers gebruikt die
    de enveloppen doorzichtig maken en electronische scanning machines
    kunnen de post ongeopend lezen. Noot

    Aftappen van telecommunicatie

    De Interception of Communications Act 1985 legt
    voorwaarden vast voor het onderscheppen van post en boodschappen
    die door middel van publieke telecommunicatielijnen worden
    overgebracht (telegraaf, telefoon, telex, telefax, E-mail). De wet
    is tot stand gekomen naar aanleiding van de uitspraak van het
    Europees Hof voor de rechten van de mens in de Malone-zaak.
    Noot

    De wet voorziet in een strafbaarstelling voor het onderscheppen
    van boodschappen, in een regeling voor het verlenen van
    machtigingen voor het onderscheppen en in een regeling van de
    handhaving van de bepalingen van de wet. Toestemming voor
    onderscheppingen kan worden verleend door een minister
    (secretary of state) in het belang van de nationale
    veiligheid, het voorkomen van ernstige criminaliteit (hieronder
    valt ook de georganiseerde misdaad) en ter bescherming van het
    economisch welzijn van de staat. Noot Het
    subsidiariteitsprincipe is van toepassing, in de zin dat de vraag
    gesteld dient te worden of de informatie niet redelijkerwijs op een
    andere manier verkregen had kunnen worden. Behalve politie kunnen
    ook douane en veiligheidsdiensten (MI5 en MI6) een verzoek indienen
    voor officile machtiging van een tap. De geldigheidsduur van de
    last van de minister is twee maanden. Verlengingen zijn mogelijk
    met steeds een maand op dezelfde gronden als waarop de
    oorspronkelijke machtiging werd verleend (artikel 4). De wet draagt
    aan de minister op ervoor zorg te dragen dat de verkregen
    informatie aan niet meer personen ter kennis wordt gesteld dan
    noodzakelijk is en dat kopien worden vernietigd als zij niet meer
    noodzakelijk zijn (artikel 6). De controle op dit dwangmiddel, dat
    zich aan de beoordeling door de rechter onttrekt, is in handen
    gelegd van een speciaal Tribunaal, bestaande uit vijf juristen, dat
    verzoeken van burgers behandelt die menen dat hun telefoon
    (onterecht) zou zijn getapt (artikel 7). Het Tribunaal behandelt
    geen klachten over het ontbreken van een officile toestemming voor
    de tap en evenmin klachten over uitvoering van de tap door een
    privdetective. Deze laatste klachten behoren (strafrechtelijk) te
    worden onderzocht door de politie. Tegen uitspraken van het
    Tribunaal is geen rechtsmiddel.

    Resultaten van een telefoontap mogen niet als bewijsmiddel
    worden gehanteerd. De tap kan slechts als inlichtingenmiddel worden
    ingezet en aanleiding geven tot verdere opsporing. Noot
    Over het aftappen van telecommunicatie kunnen in de rechtszaal geen
    vragen worden gesteld. Slechts het gegeven dat getapt is, kan
    bekend zijn.

    Onze respondenten waren geen voorstander van het gebruik van
    tapmateriaal als bewijs. De redenen daarvoor zijn divers, zoals de
    hoeveelheid werk bij de transcriptie, geringe directe bewijswaarde
    vanwege het onmiddellijkheidsbeginsel en de mogelijkheid van
    onderzoek naar redenen voor het plaatsen van de tap. De
    transcripten die gebaseerd zijn op gesprekken die zijn afgeluisterd
    met microfoons of andere electronische afluisterapparatuur mogen
    wel worden gebruikt als bewijs.
    De Interception of Communications Act voorziet in een
    jaarlijkse steeksproefsgewijze controle op uitgevoerde taps door
    een rechter, die in een rapport verslag doet van zijn bevindingen.
    Ondanks deze rapportage is het moeilijk te zeggen in welke mate
    gebruik wordt gemaakt van telefoontaps. Op 31 december 1989 liepen
    256 machtigingen voor telefoontaps (toestemming gegeven door ofwel
    de Home Secretary of de Secretary of State for Scotland).
    Noot Bijna alle officile statistieken over het aantal
    machtigingen voor telefoontaps geven een te gering aantal aan. Toen
    M. Rees Home Secretary was zouden 2000 3000 lijnen zijn getapt,
    terwijl slechts 250 400 machtigingen liepen. Telefoontaps kosten de
    overheid jaarlijks zo’n 15 miljoen – een goedkope manier van
    informatie verzamelen. Het telefonisch afluisteren is een groeiende
    industrie in het Verenigd Koninkrijk. De geprivatiseerde British
    Telecom heeft zelfs de service verbeterd: de overheid betaalt BT
    jaarlijks zo’n 10 miljoen pond voor het uitvoeren van taps.
    Noot

    Fotograferen en video-opnamen

    De Home Office Guidelines on the use of equipment in police
    surveillance operations
    (1984), die betrekking hebben op het
    gebruik van technische middelen zijn ook van toepassing op
    observatie met behulp van foto- en videocamera’s. Er bestaan geen
    regels voor de invoer van gegevens voortkomend uit observatie in
    herkenningssystemen en de opslag van bewegingsbeelden.
    Noot Evenmin bestaat er jurisprudentie op dit vlak. In
    de rechtspraak zijn video-opnamen, gemaakt in het openbaar of in
    publiek toegankelijke ruimten, geaccepteerd als bewijs (R.
    v. Thomas, zie ook onder Informanten en
    infiltranten
    ). De richtlijnen van het Home Office staan het
    gebruik van technische middelen toe bij de preventie en de
    opsporing van criminaliteit. De richtlijnen bevatten onder meer de
    volgende regels voor de inzet van optische middelen met
    opname-mogelijkheid.

    1 Doel van de observatie moet zijn de opsporing van
    ernstige criminaliteit of kwaadaardige of obscure telefonische
    communicatie.
    2 Andere opsporingsmethoden moeten zijn uitgeprobeerd, tenzij deze
    voor het bereiken van het doel ongeschikt zijn
    (subsidiariteit).
    3 De inzet van de middelen moet gericht zijn op de aanhouding en
    veroordeling of de voorkoming van (terroristische)
    activiteiten.
    4 Tussen de ernst van het feit en de inbreuk op de persoonlijke
    levenssfeer van de verdachte moet een balans bestaan
    (proportionaliteit).
    5 Alleen de hoogstgeplaatste politieambtenaar is bevoegd
    toestemming te verlenen (Chief Constable, of anders Assistant
    Commissioner van de Metropolitan Police).
    6 Het gebruik van technische middelen moet in de gegeven
    omstandigheden noodzakelijk, uitvoerbaar en gerechtvaardigd
    zijn.

    Videocamera’s (statisch) en fotocamera’s worden veelvuldig gebruikt
    in het openbaar. Volgens onze respondenten wordt de methode slechts
    zelden ingezet in een privruimte vanwege het ontbreken van de
    proportionaliteit. Scanners worden veel gebruikt voor het
    registreren van verkeersovertredingen. De opnamen, die bijvoorbeeld
    op de rijksweg worden gemaakt, worden verbonden met de databank
    voor gestolen voertuigen. Noot Ook het gebruik van
    fiberoptics apparatuur schijnt populair te zijn.

    Betreden van plaatsen (inkijkoperaties)

    De douane – HM Customs and Excise – heeft vooral
    krachtens de Customs and Excise Act 1979 ruime bevoegdheden
    om gebouwen binnen te gaan en te doorzoeken. Deze wet geeft onder
    andere de bevoegdheid to enter buildings or places where there
    are reasonable grounds to suspect that anything liable to
    forfeiture under the customs and excise act is kept
    (artikel
    161). De douane heeft een vrij algemene opsporingsbevoegdheid.

    Observatie met behulp van afluisterapparatuur

    Het gebruik van (ingebouwde) afluisterapparatuur schijnt
    veelvuldig te zijn. Doel van dit opsporingsmiddel is het doen en
    laten van n enkele persoon te observeren.
    Gebruik van akoestische technische middelen is niet geregeld bij
    wet, hoewel het ontwerp van de Police and Criminal Evidence Act
    (PACE) hier aanvankelijk wel een regeling voor had. Deze werd
    echter geschrapt door de Standing Committee E van het Lagerhuis. De
    Interception of Communications Act is niet van toepassing op
    afluisterapparatuur. Wel zijn de eerdergenoemde Home Office
    Guidelines on the use of equipment in police

    surveillance operations (1984) van toepassing.
    De voorwaarden voor de inzet van afluisterapparatuur zijn dezelfde
    als voor het maken van film- en video-opnamen.
    Een Assistant Chief Constable is bevoegd toestemming te geven
    voor het gebruik van afluisterapparatuur indien een
    gespreksdeelnemer de opname-apparatuur heeft meegenomen en daar
    kennis van draagt. In het geval dat het apparaat wordt meegenomen
    door een opsporingsambtenaar moet zijn ware identiteit aan ten
    minste n van de gespreksdeelnemers bekend zijn. Voor openbare

    observatie is toestemming van de Chief Superintendent benodigd.
    Het afluisteren mag geen onverantwoorde inbreuk zijn op de
    persoonlijke levenssfeer van de verdachte, en de inzet moet ook
    overigens gerechtvaardigd zijn.
    De gegeven toestemming heeft
    een duur van ten hoogste een maand, welke termijn kan worden
    verlengd. Het transcript van de opnamen wordt bewaard zolang dit
    wenselijk is voor de opsporing en de vervolging. Vernietiging vindt
    plaats zodra aannemelijk is dat het transcript voor dat doel niet
    meer nodig is. Opdrachten tot de inzet van akoestische technische
    middelen moeten worden geregistreerd in een centraal register (bij
    de Metropolitan Police).

    In het register wordt genoteerd: soort zaak, naam toestemming
    verlenende politieambtenaar, mededeling van een eventuele
    weigering, korte uiteenzetting van de toelaatbaarheidsgronden,
    alsmede het resultaat. Vermelding in dit register wordt minstens
    twee jaar bewaard ter controle door de dienst. Het door afluisteren
    van gesprekken verkregen bewijs is toelaatbaar.

    Zo was in de zaak R. v. Stewart een gesprek in de cel
    tussen twee gedetineerden afgeluisterd, evenals in de zaak Bailey
    and Smith. In R. v. Keeton was het gesprek tussen een veroordeelde
    en zijn vrouw afgeluisterd. Noot De band met de opname
    kan door de verdediging worden afgeluisterd. Dit verkleint de
    kansen op manipulatie. Het verweer van uitlokking dan wel
    misleiding van de verdachte omdat voorafgaand aan de actie
    afluisterapparatuur was aangebracht, heeft geen kans van slagen.
    Noot Buggen in huizen komt niet veel voor, maar is geen
    zeldzaamheid. Met name de Special Branch en MI5
    plaatsen afluisterapparatuur in priv-ruimten, daarbij soms geholpen
    door technici van British Telecom. Noot Het
    gebruik van afluisterapparatuur door privdetectives is door het
    Home Office wel aan regels gebonden. Het is echter een grijs
    gebied waar geen zicht op is.

    Observatie met behulp van
    plaatsbepalingsapparatuur

    De richtlijnen van het Home Office voorzien ook in het gebruik
    van plaatsbepalingsapparatuur. De inzet moet voldoen aan de eisen
    van proportionaliteit, subsidiariteit en finaliteit. Indien voor
    het plaatsen van plaatsbepalingsapparatuur (tracking
    devices
    ) en peilzenders (beacons) privruimten moeten
    worden betreden dan is toestemming nodig van de korpschef (Chief
    Constable
    ). Bevestiging van deze apparatuur aan of zelfs in
    voertuigen kan worden beslist op n niveau lager dan de
    korpschef.

    De Younger Committee, die de gevolgen onderzocht van technische
    observatiemiddelen op privacy, noemde al in 1972 het gebruik van
    taperecorders, microfoons met verschillende aansluitmogelijkheden,
    richtmicrofoons, direct aftappen van telefoonlijnen, infinitive
    transmitters, en onzichtbare lichtstralen die vibraties opnemen.
    Zeer extreme voorbeelden van plaatsbepalingsinstrumenten waren 1)
    radioactieve poeders die in zeer kleine hoeveelheden aan de te
    achtervolgen persoon worden toegediend (de plaatsbepalende
    ambtenaar volgt met een geiger-teller op een maximale afstand van
    200 300 yards); 2) fluorescerende stoffen die worden toegediend aan
    de te achtervolgen persoon en die oplichten wanneer beschenen met
    een ultraviolette lichtbron. Deze methoden zouden ook zijn gebruikt
    door journalisten, privdetectives en industrile spionnen.
    Noot
    SERCS gaf ons een voorbeeld van een peilbaken (beacon) in het
    geweer van een verdachte, waarmee zijn illegale wapenfabriek kon
    worden getraceerd. Technische
    plaatsbepalingsapparatuur kan
    zeer klein zijn, maar voor het laten functioneren is veel
    electriciteit benodigd, wat soms tot praktische problemen
    leidt.

    Informanten

    Politie en veiligheidsdiensten maken al heel lang gebruik van
    informanten. Het Home Office hecht grote waarde aan het
    gebruik ervan voor een succesvolle preventie en vervolging van de
    georganiseerde misdaad. Noot Voor de inzet van informanten bestaat
    een richtlijn van het Home Office, Informants who take part in
    crime
    (1969, opnieuw uitgevaardigd in 1986 en door ACPO
    uitgegeven als interne circulaire). De voorwaarden voor toelaatbare
    betrokkenheid bij strafbare feiten zijn de volgende:
    a. de politie noch een informant mag strafbare feiten beramen,
    uitlokken of teweegbrengen; b. als de informant aan de politie
    informatie verstrekt over de opzet van andere personen een
    strafbaar feit te plegen, dan mag deze informant alleen nog verder
    deelnemen indien:

    b.1. hij niet actief deelneemt aan de planning en de
    uitvoering van het strafbare feit; b.2. hij een ondergeschikte rol
    speelt;
    b.3. zijn deelname noodzakelijk is voor het arresteren van de
    hoofdverdachte voordat het strafbare feit heeft plaatsgevonden.
    De
    informant moet altijd worden genstrueerd nooit als agent
    provocateur op te treden (anders kan hij worden vervolgd);
    c. de politie mag de rechter niet misleiden, noch met het oog op
    bescherming van de
    informant, noch op andere gronden;
    d. bescherming van de
    informant verleent aan deze
    informant geen immuniteit tegen arrestatie of strafrechtelijke
    vervolging indien hij willens en wetens aan het strafbare feit
    deelneemt. Strikt genomen begaan de
    informanten en
    undercover agenten geen misdrijven, omdat bij hen de misdadige
    intentie (mens rea) ontbreekt;

    e. de omgang met informanten moet worden beoordeeld en
    gesuperviseerd door een ervaren opsporingambtenaar. De beslissing
    om een criminele
    informant in te zetten moet op hoger niveau
    binnen de politie worden genomen;

    f. de uitbetaling van openbare gelden aan de informant
    dient door een hogere ambtenaar te gebeuren; g. als de
    informant aan een strafbaar feit heeft deelgenomen, waarbij
    andere personen worden gearresteerd, dan dient de Crown Prosecution
    Service, daarvan op de hoogte te worden gesteld, zonder onthulling
    van de identiteit van de
    informant.

    De informanten zijn nagenoeg uitsluitend mensen uit het
    criminele milieu. Slechts bij uitzondering wordt een
    bovenwereld-figuur als informant gerund. Advocaten zijn regelmatig
    informant, waarbij onduidelijk is hoe dat te verenigen is met hun
    beroepsgeheim. Mensen die informatie leveren worden als getuige
    behandeld, zij het dat om veiligheidsredenen de identiteit meestal
    niet wordt onthuld. De Metropolitan Police heeft circa 8.000
    informanten en de SERCS heeft na schoning van het bestand
    ongeveer 2.200
    informanten.

    Het runnen van informanten is geen exclusieve activiteit van de
    intelligence-afdelingen. Elke politieman kan een informant
    aanbrengen en die vervolgens zelf runnen (to handle). Hij
    krijgt wel een co-handler. Daarnaast wordt een controleur
    aangewezen die het journaal bijhoudt van alle contacten en die in
    ieder geval hoger in rang moet zijn (rang: Inspector of Chief
    Inspector). Voorts is een informatiebeheerder aangesteld (rang:
    Superintendent), die de gegevens van de
    informant beheert.
    Ten slotte heeft op het niveau van de korpsleiding een functionaris
    het totale overzicht en de eindverantwoordelijkheid (registrar,
    rang: Commander). Elke
    informant krijgt een pseudoniem. Het
    NCIS beschikt over een codering voor elke aangemelde

    informant. Dit systeem is ook in Nederland in gebruik. De
    inlichtingen worden in het algemeen verwerkt met behulp van een 4 x
    4 systeem, dat ook door de Nederlandse CID-en wordt gehanteerd. De
    inlichtingen worden gevalueerd naar betrouwbaarheid en bron. Alles
    wordt schriftelijk vastgelegd, zowel afspraken, contacten als
    informatie. In Engeland heeft men geld over voor informatie.
    Informanten zijn immers een effectieve en goedkope vorm van
    opsporingswerk. Het tippen van vijf kilo cocane kan 20.000
    opleveren; bij grotere hoeveelheden kan dit bedrag oplopen tot
    60.000.

    Na enkele betalingen aan n informant wordt in beginsel het
    informantendossier nog eens doorgenomen. Een informant kan soms
    jaren meegaan, maar enkele zijn na twee drie keer opgebrand. Naast
    betalingen kunnen verdachten, die samenwerken met de politie in
    aanmerking komen voor lichtere bestraffing. De procedure is daarbij
    dat de politie de rechter die de straf bepaalt, informeert over de
    mate van behulpzaamheid. Deze schriftelijke aanbeveling wordt
    getekend door de voor informantenbeheer eindverantwoordelijke
    functionaris. Is een verdachte behulpzaam geweest of informant
    geweest dan heeft hij ingevolge de rechtspraak aanspraak dat de
    rechter daarover wordt genformeerd. De inhoud van de medelingen is
    de vrijheid van de politie. Soms is het niet wenselijk dat de op te
    leggen straf verlaagd wordt vanwege het opvallende karakter
    daarvan. Dan geeft de rechter of de politie de informatie aan het
    Home Office, zodat de betrokkene in een inrichting met lichter
    regime kan worden geplaatst en eerder in vrijheid kan worden
    gesteld (beslissing is aan de Home Secretary).
    Noot
    Spijtoptanten (supergrasses) moeten op de terechtzitting
    verklaren. De Home Secretary beslist of een andere identiteit
    gegeven moet worden. De kosten bedragen ongeveer 50.000,- per valse
    identiteit. In het getuigebeschermingsprogramma zouden medio
    1995.200 getuigen zitten. Noot
    Fishing expeditions naar de inzet en identiteit van
    informanten door de verdediging zijn niet ongebruikelijk. Deze
    verdediging is gericht op het mogelijk ontbreken van de eerlijkheid
    in de procesgang.

    Gecontroleerde aflevering

    De methode van de gecontroleerde aflevering van illegale
    goederen is geen onderwerp van discussie. Hoewel niet geregeld bij
    wet, is de gecontroleerde aflevering toegestaan in de context van
    internationale verdragen, zoals het Verdrag van de Verenigde Naties
    over drugs en psychotrope stoffen, Wenen 1988. Over het
    doorlaten van verdovende middelen als methode werd niet
    eensluidend gedacht door onze respondenten. De n beschouwde het
    doorlaten van 2 kilo cannabis als lijntester voor een partij hard
    drugs als een grensverleggende methode waarvoor de Chief Constable
    toestemming zou moeten geven. Bovendien was hij niet gerust op de
    toetsing door de rechter. Een ander daarentegen vond de casus
    onproblematisch en de methode toelaatbaar. Bij HM Customs and
    Excise zou het doorlaten van drugs als methode nooit zijn
    overwogen. Onze respondenten kunnen zich geen zaak herinneren
    waarin drugs werden doorgelaten. De toelaatbaarheid van de methode
    vormt momenteel wel onderwerp van discussie bij de Regional Crime
    Squads. In ieder geval wordt over doorlating van duizenden kilo’s
    softdrugs afwijzend gedacht.

    Pseudo-koop, Toonkoop, Voorkoop

    Koop- en verkoophandelingen van politieambtenaren dienen strikt
    onderscheiden te worden. Koop is in het algemeen getolereerd,
    verkoop is niet onomstreden.
    Onderscheiden worden: buy bust (arresteren van de handelaren bij
    de overdracht van de goederen); buy operation (volledig doorvoeren
    van de transactie, waarop arrestatie later volgt); sell bust
    (arrestatie van de verkooppartner); extended sell operations
    (doorgaan met de operatie teneinde informatie in te winnen over de
    criminele activiteiten van een individu of groep) en sting
    operations (vergelijkbaar met het opzetten van een illegaal bedrijf
    (
    frontstore) om informatie in te winnen over strafbare
    feiten). Het Hof van Beroep heeft geen bezwaren tegen dit soort
    operaties of bedrijven.
    Noot Zie verder onder
    infiltratie.

    Infiltratie

    In Engeland en Wales worden infiltranten meestal agents
    provocateurs
    genoemd. Al in 1929 omschreef de Royal
    Commission on Police Powers and Procedure
    de agent provocateur
    als een persoon die een ander uitlokt tot het plegen van een
    strafbaar feit dat hij anders niet zou hebben gepleegd en die
    vervolgens tegen deze persoon procedeert en informatie verstrekt
    ten aanzien van het gepleegde delict. Hoewel de Royal Commission
    het uitlokken van strafbare feiten afkeurde, maakte zij n
    uitzondering: het in de val laten lopen van een verdachte persoon
    kan toelaatbaar worden geacht wanneer deze persoon continu
    strafbare feiten pleegt, of wanneer de politie over betrouwbare
    informatie beschikt dat delicten regelmatig worden gepleegd.
    Noot

    De jurisprudentie heeft de marges bepaald die
    opsporingsambtenaren zich bij infiltratie kunnen veroorloven. De
    limiet lag aanvankelijk bij het plegen van strafbare feiten door
    opsporingsambtenaren met het doel bewijs te vergaren tegen een
    peroon. Noot De zaak Sang betekende echter een
    totale ommekeer. Het hof wees bewijsuitsluiting af: The court is
    not concerned with how it was obtained. Indien bewijs onrechtmatig
    zou zijn verkregen, dan biedt het burgerlijk recht een remedie en
    ingeval van strijdigheid met de interne politieprocedures is dat
    een zaak voor de disciplinaire autoriteit. En daarmee was de kous
    (voorlopig) af. Noot Bewijsuitsluiting werd weer
    gentroduceerd met de toevoeging van artikel 78 aan de Police and
    Criminal Evidence Act
    1984 (PACE), waarin is bepaald dat bewijs
    door de rechter kan worden uitgesloten als de wijze van
    bewijsgaring een negatief effect op de eerlijkheid van het proces
    heeft gehad. In Christou and Wright (1992) beriep de
    verdediging zich op uitlokking. De zaak ging om undercover agenten
    die een onechte juwelierszaak (dekmantelfirma of frontstore) hadden
    opgezet in Londen om een groep overvallers en dieven in de
    gelegenheid te stellen hun gestolen waar te verkopen. Het hof
    verwierp het argument van de verdediging dat de verdachten
    uitgelokt zouden zijn, omdat de politieambtenaren niet een markt
    zouden hebben gecreerd die anders niet zou hebben bestaan en omdat
    de verdachten predisposed waren (voornemens waren strafbare feiten
    te plegen). Noot

    Uitlokking tot het begaan van een strafbaar feit kan ten gunste
    van de verdachte worden meegenomen in de
    straftoemeting. Noot De Prosecution of Offences
    Act
    1985 biedt verdachten de mogelijkheid uitlokkers (agent
    provocateurs) te doen vervolgen, de zaak Christou and Wright is
    daar een voorbeeld van. Daarbij speelt het geen rol of de
    provocateur een politieambtenaar is of niet.

    De Home Office Circular on Informants who take part in
    crime
    legt een aantal voorwaarden voor infiltratie vast, die
    grotendeels vergelijkbaar zijn met de richtlijnen voor de inzet van
    participerende informanten: 1. de infiltrant mag geen strafbaar
    feit uitlokken;

    2. de infiltrant mag niet deelnemen aan het beramen en plegen
    van een strafbaar feit; 3. de rol van de infiltrant in het
    strafbaar feit moet ondergeschikt zijn; 4. de rol van de infiltrant
    moet essentieel zijn in het frustreren van de activiteiten van
    vooraanstaande criminelen en moet leiden tot aanhouding voordat
    schade of letsel wordt aangebracht. Undercover agenten worden
    voornamelijk ingezet bij de bestrijding van zogenaamde subversieve
    activiteiten, drugcriminaliteit en terrorisme. Noot

    Tijdens het werkbezoek is gebleken dat de geheime
    politie-operaties in Engeland en Wales veel omvangrijker zijn dan
    in Nederland. In Engeland en Wales voeren ongeveer 160 full-time
    agenten langdurige undercover werkzaamheden uit. De aanstelling is
    niet in tijd beperkt: sommige undercover agenten doen het werk al
    20 jaar. De opleiding tot undercover agent duurt n jaar. In dat
    jaar worden de agenten onder meer als pseudo-koper ingezet. Dit
    wordt gezien als het eenvoudige werk, zoals drugs kopen op straat.
    In Londen worden daarvoor door de Metropolitan Police per jaar
    tussen de 20 en 30 mensen ingezet. Uit deze level II mensen worden
    de agenten voor diepte-infiltratie, ofwel level I geselecteerd, die
    een identiteitswijziging ondergaan en zich voornamelijk bezighouden
    met buy-bust-operations. De grootste zorg bij diepte-infiltratie is
    het sociaal en psychisch welzijn van de agent. Daarom hebben
    dergelijke infiltranten altijd twee begeleiders, waarvan n tot
    enige taak heeft te waken over het welzijn van de agent en de ander
    over de meer operationele aspecten en veiligheid (uncle and
    auntie). De langst lopende actie bij de Metropolitan Police betrof
    n agent die gedurende 69 maanden werd ingezet. Uitgangspunt is
    echter de duur op ten hoogste n jaar te stellen. Onze respondenten
    melden een enkele ramp met een undercover, maar ongelukken gebeuren
    vaker met
    informanten. De frontstore (store
    front
    , zeggen de Britten) is als bijzonder opsporingsmiddel
    veel verder ontwikkeld dan in Nederland. Niet alleen papieren
    bedrijven worden opgezet, maar ook mensen van vlees en bloed worden
    ingezet.

    Een voorbeeld dat ons werd gegeven betreft een bank met
    secretaresses en manager, die werd opgezet met het doel te wachten
    tot criminele gelden zouden worden aangeboden, hetgeen na een
    aantal maanden daadwerkelijk gebeurde. Een ander voorbeeld is de
    juwelier – een joodse politieman – die onder het wakend oog van de
    videocamera een nering uitoefende en optrad als (lok of
    pseudo)-heler; dit had bijna 100 arrestaties tot gevolg. De
    videoband diende in de strafzaken als bewijsmiddel.

    Opslag gegevens

    Bescherming tegen misbruik van persoonsgegevens is neergelegd in
    de Data Protection Act 1984. Deze wet is in het hele
    Verenigd Koninkrijk van toepassing en heeft betrekking op elke
    verzameling van persoonsgegevens, waaronder de door de politie
    aangelegde registraties.

    De wet werd in 1984 gedeeltelijk van kracht, en betrof in eerste
    instantie de verplichting het verzamelen van persoonsgegevens te
    melden bij de Data Protection Registrar. In november 1987 werd
    de wet als geheel van kracht. De wet regelt de opslag, koppeling
    en
    verstrekking van gegevens, alsmede het recht op toegang
    tot gegevens door de geregistreerden. In november 1994 zijn
    richtlijnen voor de persoonsregistratie (Registrar’s Guidelines)
    uitgevaardigd – in totaal 128 bladzijden.

    De Aanbeveling van de Raad van Europa No. 87 (15) ligt aan de
    basis van de regelgeving. De uitgangspunten zijn dat gegevens
    slechts mogen worden verzameld indien dit noodzakelijk is voor het
    gestelde doel van het register en dat gegevens niet mogen worden
    gebruikt voor een ander doel dan waarvoor ze verzameld zijn. Er
    schijnen echter nog veel grijze gebieden te bestaan.
    Noot

    De Drug Trafficking Act 1986, de Criminal Justice Act
    1988
    en de Prevention of Terrorism Act 1989 voorzien in
    de mogelijkheid gegevens over verdachte financile transacties op te
    slaan. Voor het overige bestaan voor de oprichting, inhoud en
    omvang van politile geautomatiseerde informatiesystemen geen
    wettelijke regelingen. De Chief Constable (korpschef van het
    regionale politiekorps) geldt als houder/beheerder van de
    politieregisters . Op de regel dat iedereen toegang heeft tot
    zijn/haar persoonsgegevens bestaan veel uitzonderingen. De Code
    of Practice for Police Computer Systems
    van ACPO bevat
    richtlijnen voor het gebruik van politile informatiesystemen.
    Noot

    De Police National Computer (PNC2) is het grootste
    inlichtingensysteem in Europa. De PNC2 beslaat vijf
    velden: de nationale indexen van strafregisters, kentekens,
    gestolen en verdachte motorvoertuigen, vingerafdrukken, alsmede
    gezochte en vermiste personen. De regionale politiekorpsen hebben
    toegang tot de namen van 5 miljoen veroordeelden, 40 miljoen
    auto-eigenaren, 450.000 verdwenen voertuigen, 135.000 vermiste
    personen en 1160 extremistische strafbare feiten. Opvallend is dat
    onder deze geregistreerde, harde gegevens ook vallen de analyse van
    criminaliteitspatronen en dwarsverbindingen tussen de registers
    (zoals namen van daders en plaatselijke registers). Commentatoren
    zeggen dat PNC2 ruimte laat voor manipulaties; misbruik schijnt
    niet zeldzaam te zijn. Noot

    In de toekomst zou PNC2 met het Schengen Informatie Systeem in
    verbinding kunnen komen te staan, omdat hardware en software van de
    systemen koppelbaar zijn. Noot De PNC2 is ook
    toegankelijk voor de Special Branches, die voornamelijk
    werken met CID-gegevens. In de registers van de SB’s zijn ongeveer
    2,5 miljoen individuele rapporten opgeslagen met daarin zachte
    informatie
    over verdachte activiteiten. Ook bestaat bij alle
    SB’s een soort geheugenbank met informatie die afkomstig is van
    informanten. Noot NCIS heeft een brede toegang tot
    allerlei gegevens.

    Het NCIS heeft een voorstel gedaan om een netwerk-computer (NIX)
    te creren, waarin zachte informatie wordt opgeslagen over
    georganiseerde misdaad, drugcriminaliteit en witwassen, welke
    computer in verbinding zal komen te staan met PNC2. NIX wil met
    name dossiers aanleggen van de 50 professionele criminelen die meer
    dan 100.000 per jaar verdienen. Noot De voorloper van
    NCIS – de National Drugs Intelligence Unit (NDIU)
    verzamelde tactische informatie over drugs. Met tactisch wordt
    bedoeld het produkt van gegevensanalyse dat wordt gebruikt ter
    ondersteuning van het plannen en uitvoeren van opsporing.
    Noot De zachte informatie heeft niet alleen betrekking
    op de eigenlijke subjecten en de mensen waarmee hij omgaat, ook
    bestaat ruimte voor vrije tekst en commentaar, waarin van alles
    wordt opgeslagen, ook gevoelige gegevens.
    Het informatiesysteem
    van de douane is bijzonder omvangrijk. Dit heet de Customs and
    Excise Drug Recording Intelligence Computer
    (CEDRIC). De
    militaire inlichtendienst MI5 is al in 1971 begonnen met de
    automatisering van de informatie. De Hoofdcomputer (R2) staat in
    verbinding met 200 satelliet-terminals, waarin informatie is
    opgeslagen met een vergelijkbare hoeveelheid als 50.000 boeken. In
    het systeem kunnen de basisgegevens van 20 miljoen mensen worden
    opgeslagen. R2 staat in verbinding met grote ministerie-computers
    via het Government Data Network. Deze verbindt het Home
    Office
    , Customs and Excise, Inland Revenue,
    Health, Social Security en in de toekomst ook de
    PNC2. De veiligheidsdiensten vallen buiten het bereik van de
    Data Protection Act.

    Uitwisseling en koppeling opgeslagen gegevens

    Vanwege de speciale relatie tussen MI5 en de SB’s bestaat een
    dubbel informatiecircuit tussen opsporings- en veiligheidsdiensten
    enerzijds en de centrale bestanden met gevoelige informatie bij de
    overheid anderzijds. Tussen de Regional Criminal Intelligence
    Squads en de centrale databanken bestaat een computerverbinding;
    met behulp hiervan worden wel bewegingsbeelden van verdachte
    personen
    opgemaakt. MI5 geeft toegang tot de National
    Insurance Computer
    , die de gegevens van 50 miljoen mensen
    (bijna alle Britten – je bent niemand als je geen
    National Insurance nummer hebt) bevat. Door onze
    respondenten wordt de informatie-uitwisseling tussen MI5 en de SB’s
    als een grijs gebied gekenschetst, wat controle – en de
    keerzijde daarvan: het afleggen van verantwoording
    (accountability) – bemoeilijkt. Overigens bestaat ook
    informatie-uitwisseling tussen de andere militaire
    inlichtingendienst (MI6) en de Regional Crime Squads. Het
    behoort tot de officile taak van MI6 om de politie te ondersteunen
    en het beeld van de gevoelige informatie compleet te maken. Douane
    en politie wisselen vrijelijk informatie uit. De douane heeft
    toegang tot de PNC2 en tot gegevens over verdachte financile
    transacties (CLUE). NCIS heeft toegang tot de computer van de
    vliegmaatschappijen om de gegevens van bepaalde personen te kunnen
    volgen: technisch is gegevenskoppeling of de vergelijking van
    gegevens mogelijk. Noot Met behulp van het nationale
    politienetwerk (Police National Network / PNN) hebben
    talrijke organen van de strafrechtspleging (gerechtshoven, Crown
    Prosecution Service,
    gevangenissen, douaneopsporingsambtenaren)
    toegang tot PNC2.


    vorige        
    volgende        
    inhoudsopgave en zoeken