11.3 Inventarisatie van opsporingsmethoden in
Duitsland
11.3.1 De georganiseerde misdaad in Duitsland
Op 22 september 1992 is in werking getreden de Gesetz zur
Bekmpfung des illegalen Rauschgifthandels und anderer
Erscheinungsformen der Organisierten Kriminalitt (OrgKG). De
OrgKG voorziet niet in een definitie van de georganiseerde misdaad.
Noot Hij geeft aan op welk soort delicten (bijzondere)
opsporingsmiddelen kunnen worden toegepast.
Aan de huidige OrgKG ligt een definitie ten grondslag die
afkomstig is van de in 1990 door de ministers van Binnenlandse
Zaken en Justitie ingestelde Gemeinsame Arbeitsgruppe
Justiz/Polizei zur Strafverfolgung Organisierter Kriminalitt. Deze
beschreef de georganiseerde misdaad als het planmatig plegen van
strafbare feiten om winst en macht te behalen; deze strafbare
feiten zijn op zichzelf of samen van grote betekenis; de feiten
worden voor langere of onbepaalde tijd gepleegd door meer dan twee
deelnemers door gebruik te maken van beroeps- of bedrijfsmatige
structuren, door gebruik te maken van geweld of intimidatie, en
door invloed uit te oefenen op de politiek, de media, het openbaar
bestuur, justitie en de economie. Noot Deze definitie
munt uit in onduidelijkheid en is moeilijk om te zetten in
delictsomschrijvingen. De werkgroep realiseerde zich dit en
beperkte de definitie van de georganiseerde misdaad tot twee
kenmerken, namelijk de organisatiestructuur en typische vormen van
criminaliteit.
Voor zover het de organisatiestructuur betreft wordt veelal
verondersteld dat criminele organisaties de faade van een legale
onderneming aannemen.
De illegale activiteiten worden gelegaliseerd door een vorm van
sociale integratie. De constructie draagt eraan bij dat illegale
activiteiten ongehinderd kunnen worden uitgevoerd. Verondersteld
wordt dat de georganiseerde misdaad zich bedient van
afschottingsmechanismen, die zowel naar binnen als naar buiten
gericht zijn. Interne afschotting wordt versterkt door
bijvoorbeeld een hirarchische groepsstructuur en een professionele
logistiek, terwijl externe afschotting plaatsvindt door middel
van corruptie en bedreiging van getuigen. Niet elke
organisatiestructuur heeft een even sterke groepsbinding. Op het
onderste, zwakste niveau vindt men de bendecriminaliteit, op het
middelste de criminele netwerken en op het bovenste de criminele
organisaties. Als typische delictsvormen worden eigenlijk alle
ernstige, grootschalige en op winst gerichte vormen van
criminaliteit genoemd.
Voorbeelden zijn de drughandel, wapenhandel, georganiseerde
prostitutie, mensenhandel, gokindustrie, afpersing, het illegaal in
dienst hebben van werknemers, illegale smokkel van buitenlanders,
merkenpiraterij, goudsmokkel, fraude, valsemunterij, benadeling van
de verzekeringsmaatschappijen en illegale transfer van technologie.
Sommige van deze delicten, zoals merkenpiraterij, worden in
Nederland zelden genoemd als een typisch delict voor georganiseerde
criminaliteit. Duitsland heeft met de vertaling van deze
indicatoren door het Bundeskriminalamt een grote invloed gehad op
de analyse van de georganiseerde misdaad in andere landen. Noot
Over het algemeen wordt aangenomen dat de georganiseerde misdaad
de laatste jaren is toegenomen mede als gevolg van de val van de
Berlijnse Muur en de groei van het aantal buitenlanders. Het
aandeel buitenlandse verdachten in complexe zaken schommelt rond de
50%. Na een analyse van de dadergroepen is gebleken dat de grootste
groep (14,8%) bestond uit Turken; Italiaanse, ex-Joegoslavische en
Poolse staatsburgers zijn ieder goed voor zo’n 5% van deze uit het
buitenland afkomstige verdachten. Noot Dit aandeel ligt
hoger dan bij de totale criminaliteit. De plaats van de misdrijven
lag en ligt in verschillende landen, waaronder vooral Nederland,
Oostenrijk, Zwitserland, Itali, Polen en Turkije.
11.3.2 Het Duitse strafproces
In Duitsland ligt de wetgevingsbevoegdheid op het terrein van
het straf(proces)recht zowel bij de federatie als bij de deelstaten
(artikel 74, eerste lid, Grundgesetz). Indien de Bond
regelend is opgetreden zijn de deelstaten niet meer bevoegd. Het
federale Wetboek van Strafvordering (Strafprozessordnung,
StPO) bestrijkt een zeer breed terrein, zodat weinig wetgeving op
deelstaatniveau bestaat. Andere federale wetten met bepalingen van
strafvorderlijke aard zijn de Grondwet (Grundgesetz), de
Goedkeuringswet 1953 bij het Europees verdrag van de rechten van de
mens, de Wet op de verdovende middelen (Betubungsmittelgesetz), het
Wetboek van Strafrecht (Strafgesetzbuch; StGB), de Wet op het
jeugdrecht (Jugendgerichtsgesetz) en de Overtredingwet
(Ordnungswidrigkeitsgesetz; OWiG). Noot Het Duitse
strafproces heeft een accusatoir karakter. Het is gebaseerd op een
aantal grondbeginselen, zoals het monopoliebeginsel, het
instructiebeginsel, het legaliteitsbeginsel en het
proportionaliteitsbeginsel. Het opsporingsonderzoek is in beginsel
geheim en schriftelijk. Van alle onderzoekshandelingen (inclusief
het gebruik van bijzondere opsporingsmethoden) dient proces-verbaal
te worden opgemaakt.
Duitsland kent een directe toepassing van het
onmiddellijkheidsprincipe. Dit betekent dat getuigen tijdens de
rechtszitting moeten verklaren. Niet kan worden volstaan met de
auditu-verklaringen. Noot Dit is van belang voor het
gebied van bijzondere opsporingsmethoden, aangezien tipgevers,
informanten en infiltranten wiens informatie als bewijs wordt
gehanteerd, ook daadwerkelijk in de rechtszaal moeten getuigen. Het
voorbereidend onderzoek (Vorverfahren) gaat vooraf aan een
openbare terechtzitting. Het gerechtelijk vooronderzoek is
afgeschaft in 1974. Het vooronderzoek bestaat eigenlijk alleen nog
maar uit een opsporingsonderzoek (Ermittlungsverfahren).
Noot Het openbaar ministerie draagt de formele leiding
over het opsporingsonderzoek, maar mengt zich niet in het beheer
van politiezaken. Het beheer ligt bij de ministeries van
Binnenlandse Zaken. De politie staat bij de uitvoering van
strafrechtelijke taken onder direct toezicht van de officier van
justitie (Staatsanwalt). Deze kan aanwijzingen geven aan de
hulpofficier van het openbaar ministerie (Hilfsbeamte der
Staatsanwaltschaft), die in bepaalde gevallen als het optreden
van de officier niet kan worden afgewacht zelfstandig kan optreden,
al dan niet met goedkeuring achteraf. Voor bepaalde dwangmiddelen
is een bevel van de onderzoeksrechter (Ermittlungsrichter)
vereist. Dit is het geval indien inbreuken op rechten en vrijheden
van burgers zullen worden gemaakt.
De officier van justitie kan bepalen dat bepaalde
ambtshandelingen door een rechterlijk functionaris
(Ermittlungsrichter) moeten worden uitgevoerd. Hij doet daartoe een
vordering bij het kantongerecht in zijn rechtsgebied. Het openbaar
ministerie moet zoeken naar zowel ontlastend als belastend
bewijsmateriaal. Het openbaar ministerie ziet toe op de zorg
waarmee het onderzoek wordt verricht en op de betrouwbaarheid van
de resultaten. De taken en bevoegdheden van het openbaar ministerie
zijn vastgelegd in de StPO en in de Richtlinien fr das
Strafverfahren und das Bussgeldverfahren. Noot Een
opsporingsonderzoek vangt aan na ambtelijke waarneming van een
strafbaar feit, aangifte of een verzoek om strafvervolging. In deze
gevallen moet sprake zijn van een vermoeden dat een strafbaar feit
is gepleegd. Noot
Het bestaan van enkel subjectieve vermoedens is niet voldoende.
Het begrip Verdacht (verdenking) is nauwelijks gespecificeerd in
de wetgeving, jurisprudentie en literatuur. Allerlei termen
dwarrelen in de literatuur rond. Indien een zekere mate van
waarschijnlijkheid (Verdacht of Tatverdacht) bestaat dat iemand een
strafbaar feit heeft begaan, dan wordt gesproken van een
Verdchtiger. Wanneer deze voorwerp gaat vormen van een
opsporingsonderzoek, dan wordt deze Beschuldigter genoemd. Na de
indiening van de openbare aanklacht tegen deze persoon wordt hij
een Angeschuldigter. In de StPO wordt onderscheid gemaakt naar de
mate van verdenking:
toereikende feitelijke aanknopingspunten.
– de eenvoudige verdenking (einfacher Verdacht of Anfangsverdacht)
kan tot vervolging leiden en vereist
- de verdenking op grond van bepaalde feiten
(Verfahrenstrchtiger Verdacht) - de afdoende verdenking (hinreichender Verdacht)
- de dringende verdenking (dringender Verdacht).
Noot
Bij de verwachting dat een strafbaar feit gepleegd zal gaan worden,
bevindt de opsporing zich in het zogeheten Vorfeld.
Toereikende feitelijke aanknopingspunten voor de waarschijnlijkheid
van het toekomstige feit (Anfangsverdacht) brengen de
verplichting voor het openbaar ministerie en politie mee om een
opsporingsonderzoek in te stellen. Op basis van artikel 152, tweede
lid StPO kan in het kader van opsporing van georganiseerde
criminaliteit al in een vroeger stadium worden opgetreden. Critici
beweren dat verwarring ontstaat door zowel het begrippenpaar
Anfangsverdacht / Vorfeld als door de uitzonderingen op deze
voorwaarden voor politieel optreden. Enerzijds ontstaat
contourverlies tussen de begrippen concreet gevaar en begin van een
verdenking, anderzijds dreigt de duidelijke scheiding tussen
preventie en strafvordering te verdwijnen. Noot Het
algemene politierecht staat politieel handelen toe ter voorkoming
van toekomstige strafbare feiten. Noot Het begrip
vorbeugende Verbrechensbekmpfung (preventieve
criminaliteitsbestrijding) versluiert de aanwijzing van een
bepaalde persoon als verdachte. Noot Het begrip
heeft ingang gevonden in de politiewetten van de deelstaten, soms
onder de noemer van Gefahrenabwehr. Noot
Tijdens het opsporingsonderzoek kunnen dwangmiddelen worden
gehanteerd, zoals huiszoeking en inbeslagneming. Ze dienen ertoe
bewijs en de aanwezigheid van de verdachte te verzekeren. Het
verschil tussen dwangmiddelen en (bijzondere) opsporingsmiddelen
wordt door Kruse zodanig getypeerd dat de eerste groep handelingen
aan de verdachte bekend zijn, en de tweede groep handelingen geheim
zijn voor de verdachte en andere betrokkenen. Noot
Overigens is het bij geheime opsporingshandelingen wel zo dat het
gebruik daarvan achteraf aan de verdachte bekend wordt
gemaakt. Het gebruik van dwangmiddelen tegen een niet-verdachte is
legitiem, zolang daar een materile verdenking van een strafbaar
feit aan ten grondslag ligt.
Noot
In de literatuur wordt wel gesignaleerd dat de zwaarte van
opsporingsmiddelen steeds minder vaak wordt afgewogen tegen de
belasting voor de burger of de maatschappij. Dit zou kunnen
betekenen dat geen of minder toetsing plaatsvindt van het
proportionaliteitsbeginsel. Bij dwangmiddelen wordt ingrijpen in de
grondwettelijke positie van de verdachte of andere procesdeelnemer
wl gerelateerd aan de zwaarte van het tenlastegelegde feit. Het
probleem met het gebruik van bijzondere opsporingsmiddelen is
dat de eigenlijke strafvervolging (legitiem) kan worden uitgesteld
ten behoeve van verdergaande bijzondere opsporingsstrategien.
Noot
Bewijs kan ontoelaatbaar worden verklaard. De waarheid kan niet
worden achterhaald met elk middel. De StPO sluit uitdrukkelijk
bewijs uit dat verkregen is in strijd met bepaalde grondwettelijke
beginselen, zoals door middel van marteling, uitputting,
bedreiging, misleiding of hypnose (artikel 136a StPO). Echter, bij
bewijsgaring met overtreding van procedurevoorschriften hoeft het
resultaat daarvan niet noodzakelijk te worden uitgesloten van de
bewijsvoering.
Het Bundesverfassungsgericht heeft bepaald dat slechts
wanneer deze verzuimen een zeer ernstig, beslissend gevolg hebben
voor de positie van de verdachte, het bewijs ontoelaatbaar moet
worden verklaard. Op deze rechtspraak is zware kritiek geweest,
omdat geen criteria voor het vaststellen van het ernstig,
beslissend gevolg zouden bestaan en omdat het moeilijk te begrijpen
zou zijn waarom zulke procedurefouten de rechters zouden moeten
weerhouden van het gebruik van bewijs. Noot
Het openbaar ministerie is verplicht alle hem bekend geworden
strafbare feiten te vervolgen. De politie is op haar beurt
verplicht tot opsporing. De wet laat slechts enkele uitzonderingen
toe. Feitelijk maakt de politie wel een selectie.
Noot
11.3.3 De organisatie van de politie
De zestien deelstaten in Duitsland zijn bevoegd inzake alles dat
niet door de Grondwet aan de bond is opgedragen. De meeste
regelgeving op het gebied van de politie is van de deelstaten
afkomstig. Zo heeft elke deelstaat zijn eigen politiewet, waarin de
organisatie en (een deel van de) bevoegdheden zijn geregeld.
Noot Zodoende bestaan in de Bondsrepubliek zestien
verschillende deelstaatpolities, die onderling verschillen in
structuur en organisatie. Ook de politiebevoegdheden lopen
uiteen.
De ministers van Binnenlandse Zaken hebben in 1972 aan de
bezwaren tegen de verschillen willen tegemoetkomen met het
Musterentwurf eines einheitlichen Polizeigesetzes. De
gezamenlijke Duitse politiediensten telden in 1992 in totaal bijna
250.000 opsporingsambtenaren, waarvan 218.000 werkzaam waren bij de
politie in de deelstaten en 2600 respectievelijk 28.000 bij de
federale politiediensten Bundeskriminalamt (BKA) en
Bundesgrenzschutz. Noot
De opsporingsdiensten in de deelstaten vallen onder de
ministeries van Binnenlandse Zaken, behalve in de stadsdeelstaten
Berlijn, Hamburg en Bremen, waar de desbetreffende Senator het
bevoegd gezag is. In elke deelstaat is de politie opgedeeld in vier
diensten. De eerste is de Schutzpolizei of Schupo en heeft een
surveillancetaak. Dit is de reguliere politie met
opsporingsbevoegdheid. Zij heeft in totaal ongeveer 188.000
ambtenaren. Deze dienst heeft voornamelijk een preventieve taak bij
de handhaving van de publieke orde en handelt minder ernstige
strafbare feiten af. De tweede is de Kriminalpolizei of de Kripo,
met ongeveer 42.075 ambtenaren. Dit is de recherchedienst, die is
onderverdeeld in gespecialiseerde eenheden (fraude,
prostitutie, algemene misdaad en criminele recherche). De derde
dienst is de Bereitschaftspolizei of Bepo, met zo’n 25.000
ambtenaren. Deze dienst ondersteunt politile operaties wanneer een
zichtbare aanwezigheid wenselijk is, bijvoorbeeld bij
demonstraties. Hij fungeert als mobiele eenheid. Verder speelt hij
een belangrijke rol in politie-training. De bondsregering kan via
de onder direct toezicht van de bondsminister van Binnenlandse
Zaken staande Inspekteur der Bereitschaftspolizeien der Lnder in
principe beschikken over een zonder vertraging inzetbare
politiemacht. Noot Tenslotte is er nog de
Wasserschutzpolizei, die op de rivieren en in de kustgebieden
patrouilleert.
Op federaal niveau zijn te onderscheiden het reeds genoemde
Bundeskriminalamt (BKA), de Bundesgrenzschutz, en de
Bundesverfassungsschutz.
Het BKA in Wiesbaden is de federale recherchedienst en valt onder
het gezag van de federale minister van Binnenlandse Zaken. Het is
het centrum voor de samenwerking tussen de federale politie en de
deelstaatpolitie. Bij deze dienst worden informatie en documentatie
verzameld over criminaliteit. Voorts is hij belast met de opsporing
van ernstige criminaliteit, zoals terrorisme, drugzaken,
valsemunterij, en wapenhandel. Het nationaal centraal bureau van
Interpol is ondergebracht bij het BKA. De taken van het BKA lijken
op die
van de Nederlandse CRI, maar het heeft een aantal operationele
taken, waardoor het beter vergeleken kan worden met de Amerikaanse
FBI (Federal Bureau of Investigation).
Ambtenaren van het BKA hebben zelfstandig de bevoegdheid
opsporingshandelingen te verrichten bij deelstaatoverschrijdende
criminaliteit en in geval van ernstige strafbare feiten, met welker
opsporing zij zijn belast. Noot
Auteurs betwijfelen of het BKA over de wettelijke bevoegdheid
beschikt om in de proactieve fase werkzaam te zijn. Noot
In ieder geval kent de wet tot oprichting van het BKA geen regeling
voor het afluisteren in de proactieve fase. Het BKA voert jaarlijks
ongeveer 70 undercover operaties uit. Noot De
Bundesgrenzschutz valt onder het federale ministerie van
Binnenlandse Zaken. De dienst is paramilitair van karakter en is
verantwoordelijk voor het bewaken van de buitengrenzen van de
Bondsrepubliek. De dienst vervult ook de taak van spoorwegpolitie.
In veel grensstreken wordt de feitelijke grensbewaking uitgevoerd
door douaniers (Zllner) of een speciale grenspolitie, zoals in
Beieren.
Tenslotte de Bundesverfassungsschutz, de federale dienst voor
de bescherming van de constitutie. Deze dienst legt zich toe op het
verzamelen van informatie. Deze instantie mag – in bepaalde
omschreven gevallengesprekken afluisteren en opnemen in woningen
(artikel 9 lid 2 en 3 Bundesverfassungsschutzgesetz).
In de deelstaten bestaan recherchediensten op verschillende
niveaus. Op het hoogste niveau heten zij Landeskriminalmter
(LKA). Zij hebben tot opdracht de politile samenwerking tussen de
deelstaten onderling en tussen de deelstaten en de federatie te
bevorderen. Zij oefenen daarbij professioneel toezicht uit op
lokale recherche-eenheden.
Bij de LKA’s zijn de gespecialiseerde herkennings-, analyse- en
adviesdiensten en laboratoria ondergebracht. Door het BKA wordt aan
de LKA’s wel bijstand verleend met behulp van specialisten en
speciale apparatuur. Het komt voor dat het BKA een onderzoek
overneemt van het LKA of de deelstaatpolitie op verzoek of in
opdracht van de autoriteiten in een deelstaat, van de bondsminister
van Binnenlandse Zaken of van de federale procureur-generaal
(Generalbundesanwalt). De politile autoriteiten van de deelstaat
zijn in deze gevallen gebonden aan de aanwijzingen van het
BKA. Noot Bij de LKA’s zijn medewerkers van de
Kriminalpolizei gestationeerd. De LKA’s voeren zelfstandig
opsporingsonderzoeken uit naar ernstige strafbare feiten, zoals
delicten die liggen in de sfeer van radio-activiteit,
springstoffen, valsemunterij, staatsveiligheid, drugs en zware
economische en milieucriminaliteit.
Het aantal eenheden ter bestrijding van de georganiseerde
misdaad is aanzienlijk toegenomen sinds 1984. Deze eenheden zijn
gecreerd op federaal en deelstaatniveau en zijn bedoeld om
proactieve strategien te ontwikkelen. Binnen deze
recherche-eenheden worden alle criminele informatie en bijzondere
opsporingsmethoden geconcentreerd n gecombineerd. Noot
Wetenschappers zien een trend in de richting van covert
policing en stellen dat een eenheid voor de georganiseerde
misdaad opzettelijk arrestaties kan uitstellen met het doel een
meer zwaarwegend strafbaar feit te voorkomen of op te sporen.
Noot De activiteiten zijn veelal gescheiden van het
reguliere traject van de tactische recherche. De eenheden hebben
geen verantwoordelijkheid voor specifieke delicten, zodat zij
doelen kunnen stellen op basis van hun eigen criteria. In de
praktijk houden zij zich vooral bezig met drugdelicten,
prostitutie, illegale gokspelen en georganiseerde diefstal en
heling. Ze hebben echter geen competentie op het terrein van de
witteboordencriminaliteit en milieudelicten, aangezien het gebruik
van bijzondere opsporingsmethoden bij deze delicten niet is
toegestaan (niet opgenomen in de limitatieve opsomming in het
Wetboek van Strafvordering). Sommige eenheden hebben
contactambtenaren in andere recherche-afdelingen om de
informatiestroom te garanderen (zij geven zelf geen informatie aan
tactische recherche-eenheden). De eenheden voor de bestrijding van
de georganiseerde misdaad beschikken over speciale geautomatiseerde
informatie-systemen. Noot
Deze organisatorisch-institutionele ontwikkeling van de
opsporingsdiensten wordt weerspiegeld bij het openbaar ministerie,
in de vorm van een afdelingsbegeleider of een Staatsanwalt die nauw
samenwerkt met de Kriminalpolizei. Noot
Tussen politie en openbaar ministerie bestaat een spanningsveld,
Noot aangezien de politie (naar de wil van de wetgever)
een zelfstandig orgaan van de strafrechtspleging is. De bevoegdheid
van het openbaar ministerie om opdrachten te geven aan de politie
is beperkt tot de strafprocessuele politietaak. Deze strekt zich
niet uit over preventie en openbare orde. Noot Aangezien
de proactieve opsporing veelal gerangschikt wordt onder de
preventieve politietaak heeft het openbaar ministerie daar weinig
zicht op. Bovendien is de politie primair genteresseerd in
strategische informatie-vergaring, terwijl het openbaar ministerie
gericht is op bewijsvoering.
11.3.4 Opsporingsmethoden
In de visie van de Duitse politie is de georganiseerde misdaad
slachtofferloos en in geringe mate zichtbaar. De ware
dimensies van de georganiseerde misdaad worden bepaald met behulp
van kleine stukjes informatie die aan elkaar geregen worden. De
strijd tegen de georganiseerde misdaad past, volgens de politie,
niet langer in een reactief model van politieel optreden. De
opsporing van de georganiseerde misdaad begint met de vaststelling
van een verdachte of verdachte situatie waarvan wordt aangenomen
dat een delict is gepleegd of gepleegd zal worden. Bovendien
concentreert de politie bij de opsporing van de georganiseerde
misdaad zich niet uitsluitend op een concreet strafbaar feit, maar
zij probeert zicht te krijgen op de organisatiestructuren. Deze
opsporingsstrategie heeft in Duitsland vaste voet gekregen in de al
eerder genoemde wet op de georganiseerde misdaad.
Noot
Deze is gentegreerd in het Duitse Wetboek van Strafvordering.
Noot De wet legaliseert een reeks bijzondere
opsporingsmethoden. Voorheen waren deze methoden opgenomen in
richtlijnen van het landelijk openbaar ministerie, die een aantal
jaren later voor een deel gentegreerd werden in de politiewetten
van de deelstaten. Noot
Het StPO biedt een wettelijk geregeld instrumentarium voor het
gebruik van bijzondere opsporingsmethoden. Tussen de federale
wetgeving (OrgK en StPO) en de politiewetten bestaan overlappende
competenties en discrepanties. Noot
Een voorbeeld is dat in het politierecht van de deelstaten
informatie onbeperkt mag worden verkregen door middel van
technische middelen in woningen, terwijl een minder zwaar
opsporingsmiddel – observatie met behulp van technische middelen in
openbare ruimten – in de federale wet door artikel 100a StPO
beperkt is tot een aantal delicten. Noot Ook tussen de
politiewetten van de deelstaten onderling bestaan aanzienlijke
verschillen op het gebied van de preventieve bestrijding van de
georganiseerde misdaad. Noot Bovendien verschillen per
deelstaat de procedurele waarborgen voor het inzetten van
bijzondere opsporingsmethoden. Zo berust in Berlijn de machtiging
voor de langdurige inzet van een infiltrant bij de
politiecommissaris, terwijl in Hessen een rechterlijke machtiging
vereist is. Noot De aanvullende richtlijnen verschillen
eveneens per deelstaat.
De grenzen aan het gebruik van bijzondere opsporingsmethoden
zijn onder meer vastgelegd in de Grondwet (het vrijheidsrecht en
het recht op de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer). In
de jurisprudentie van het Bundesverfassungsgericht is het
recht op de informationelle Selbstbestimmung als grondrecht
van de artikelen 1 en 2 Grondwet afgeleid. In het
Volkstellings-arrest oordeelt het Bundesverfassungsgericht
dat een inbreuk op dit recht slechts geoorloofd is op basis van een
wettelijke regeling. Noot In de literatuur wordt veel
geklaagd over de onduidelijkheid aangaande het plegen van strafbare
feiten door opsporingsambtenaren. Busch en Funk bekritiseren de
eerdergenoemde OrgKG omdat de wet geen duidelijke richtlijnen
aanreikt voor het plegen van strafbare feiten door
undercover agenten. Noot Problemen ontstaan
veelal bij langdurige infiltratie: infiltranten worden vanwege hun
aangenomen identiteit vaak gedwongen strafbare feiten te plegen. En
politile ex-infiltrant gaf toe in zijn carrire tussen de 100 en 200
strafbare feiten te hebben gepleegd die samen goed zouden zijn voor
ongeveer 420 jaar gevangenisstraf. Noot
Op basis van jurisprudentie van het Bundesgerichtshof aan
het begin van de jaren ’80 komt Sieg tot de conclusie dat:
deze persoon van een reeds gepleegd strafbaar feit of de geplande
uitvoering verdacht is; – uitlokking van een persoon tot het plegen
van strafbare feiten door staatsorganen slechts toelaatbaar is
indien daarenboven als schulduitsluitingsgrond;
– indien de uitlokking als ontoelaatbaar wordt beschouwd, wordt
dit opgevat als proceshindernis en zonder uitlokking begaan
zou zijn. Elke twijfel hierover is in het voordeel van de
verdachte. – het uitgelokte strafbare feit slechts bestraft wordt
indien de daad of een daaraan vergelijkbare daad ook Ten aanzien
van drugdelicten geldt dat strafbare feiten uitgelokt mogen worden
met het doel drugs uit de circulatie te nemen. De belangen van de
gemeenschap op het veiligstellen van drugs rechtvaardigen
uitlokking als strafrechtelijke handeling. Noot
Observeren en volgen
In de literatuur wordt wel het onderscheid gemaakt tussen
preventieve en repressieve (of reactieve) observatie
enerzijds en statische en dynamische observatie anderzijds.
Noot In de wet zijn alleen de incidentele politile
controle, het politieel toezicht en de (reactieve) observatie met
behulp van technische middelen geregeld. Het Wetboek van
Strafvordering kent geen regeling van de observatie voor zover
daarbij geen gebruik wordt gemaakt van technische middelen.In 1978
werd naar aanleiding van terroristische aanslagen artikel 111 StPO
van kracht. Deze bepaling geeft de rechter en in spoedeisende
gevallen de officier van justitie of de politie, de bevoegdheid om
na ernstige misdrijven op incidentele basis checkpoints
(Kontrolstellen) te installeren. Elke persoon die een checkpoint
passeert mag worden onderzocht zonder concrete verdenking.
Politieel toezicht (Polizeiliche Beobachtung) is geregeld in
het Wetboek van Strafvordering. Met de invoering van de OrgKG is
artikel 163e StPO gewijzigd. Voorwaarden voor het gebruik van
politieel toezicht op de verdachte zijn een eenvoudige verdenking
(Anfangsverdacht) van een ernstig strafbaar feit
(Straftaten von erheblicher Bedeutung) en dat het
vaststellen van de feiten of het achterhalen van de verblijfplaats
van de verdachte op andere wijze minder resultaat zal opleveren of
aanzienlijk bemoeilijkt zal worden. De maatregel kan onder bepaalde
voorwaarden ook tegen derden worden ingezet op de grond van een
bestaande of toekomstige relatie met de verdachte.
Vanwege de mogelijke inbreuk van het politietoezicht op de
grondrechten van de verdachte kan de maatregel alleen door de
rechter – en in geval van spoed door de officier van justitie –
worden bevolen. Het bevel heeft een geldingsduur van een jaar, het
door de officier van justitie gegeven bevel moet binnen drie dagen
door de rechter zijn bekrachtigd. De wet geeft geen indicatieve of
limitatieve opsomming van delicten waarvoor observatie kan worden
toegepast. Sinds de inwerkingtreding van de OrgKG in september 1992
tot 1994 werd door het BKA in 99 gevallen gebruik gemaakt van het
politieel toezicht. Noot Op deelstaatniveau is het
politieel toezicht meestal in de politiewetten geregeld. De
machtigingsprocedures variren.
In de politiewetten van Niedersachsen, Schleswig-Holstein en
Brandenburg moet een rechterlijke machtiging worden verkregen,
terwijl in andere deelstaten toestemming van de korpschef voldoende
is. De looptijd van de machtiging is gewoonlijk een jaar en kan met
een jaar worden verlengd. In Brandenburg moet na een half jaar
worden bekeken of het middel nog langer gerechtvaardigd is.
Noot In Nordrhein-Westfalen biedt artikel 21 NWPolG een
wettelijke grondslag voor politieel toezicht in de proactieve fase:
personalia en autokentekens kunnen in een databestand worden
opgenomen, indien op grond van de persoon en diens strafrechtelijk
verleden de verwachting bestaat dat deze in de nabije toekomst
strafbare feiten zal begaan. Het doel van het politieel toezicht is
strafbare feiten te voorkomen.
Van het politieel toezicht en de observatie met behulp van
technische middelen wordt onderscheiden de langdurige
observatie. Langdurige observatie vindt 24 uur per dag plaats en
wordt planmatig uitgevoerd met de nodige organisatie, personeel en
middelen. Doel van een langdurige observatie is de levensgewoonten
van een verdacht persoon vast te leggen, vooral met de bedoeling
samenhangen en dwarsverbanden vast te leggen in diens persoonlijke
kring. Observatie vindt vaak plaats in combinatie met elektronische
gegevensvergelijking of het gebruik van technische middelen.
Een echte wettelijke regeling voor langdurige observatie bestaat
niet op federaal niveau. Hierin was wel voorzien in een
wetsontwerp. Noot Een wettelijke regeling voor de
langdurige observatie staat nu in de politiewetgevingen van de
deelstaten. De Politiewet Nordrhein-Westfalen voorziet in
kortdurende en langdurende observatie. De kortdurende observatie
kan alleen plaatsvinden wanneer de verzameling van gegevens over
personen nodig is met het doel gevaar te voorkomen (artikel 1,
eerste lid NWPolG). Langdurige observaties, die langer dan 24 uur
ononderbroken of gedurende meer dan twee dagen duren, zijn
geoorloofd met betrekking tot een persoon, ten aanzien van wie uit
feiten en omstandigheden het vermoeden voortvloeit, dat hij
ernstige strafbare feiten wil (gaan) plegen. Deze observaties
kunnen ook betrekking hebben op diegenen die deze persoon
begeleiden of contact met hem hebben, mits die observatie
noodzakelijk is voor het voorkomen van dat strafbare feit. De
korpschef moet goedkeuring verlenen (artikel 16, tweede lid
NWPolG). Op Bondsniveau schijnt geen inzicht te bestaan in de
jaarlijkse aantallen uitgevoerde langdurige observaties. Noot In
1974 werden naar aanleiding van de Innenministerkonferenz
(IMK) speciale observatie-eenheden op het niveau van de federatie
opgericht. Noot Uit cijfers van het
Informationssystem der Polizei (INPOL) over 1991 en 1992
blijkt dat het grootste aandeel kortdurende observaties besteed
wordt aan de observatie van vervoer. Ook wordt observatie vaak
gebruikt ter opsporing van drugdelicten. Noot
Inbeslagneming van brieven, poststukken en
telegrammen
Artikel 10 Grondwet garandeert het brief-, post- en
telefoongeheim, waarop bij wet beperkingen zijn
toegestaan. De inbeslagneming van brieven en telegrammen zijn in
het Wetboek van Strafvordering geregelde dwangmiddelen (artikelen
99 en 100 StPO). Omdat een grondrecht in het geding is, is
voorafgaande rechterlijke machtiging vereist. In spoedgevallen
(Gefahr im Verzug) waarbij de beslissing van de rechter niet
kan worden afgewacht, kan de officier van justitie voor ten hoogste
drie dagen een machtiging geven. Het bevel dient bevestigd te
worden door de rechter, anders verliest de machtiging automatisch
effect (artikel 99 StPO). Aan de verdachte gerichte brieven en
telegrammen mogen op het postkantoor in beslag worden genomen.
Inbeslaggenomen post moet door de officier van justitie ongeopend
in oorspronkelijke staat aan de rechter worden gezonden (artikel 97
StPO). Deze regeling brengt mee dat proactief geen gegevens mogen
worden verzameld door middel van beslaglegging op brieven en
poststukken.
Aftappen van telecommunicatie
Vanwege artikel 10 Grondwet inzake de onschendbaarheid van het
telecommunicatie-geheim is de telefoontap sinds 1968 wettelijk
geregeld in artikel 100a StPO voor de opsporing en in de G10-wet
voor de geheime diensten. Nadien zijn ook op het niveau van de
deelstaten wetten ingevoerd voor de telefoontap. Noot Op
grond van artikel 100a StPO kunnen ook andere vormen van
telecommunicatie worden afgetapt. De politiewet van
NordrheinWestfalen geeft niet de bevoegdheid om faxen en telexen af
te tappen. De telefoontap wordt alleen gebruikt bij ernstige
strafbare feiten. Deze misdrijven zijn opgesomd in artikel 100a
StPO en betreft politieke delicten zoals hoogverraad en zware
misdaden zoals moord, mensenhandel, gijzeling. Tijdens de
telefoontap opgevangen informatie over andere strafbare feiten dan
die in de lijst van strafbare feiten (Straftatenkatalog)
zijn opgenomen, kan niet worden gebruikt. Noot Bij de
invoering van de OrgKG is deze lijst van delicten uitgebreid met
voor de georganiseerde criminaliteit typische delicten. In de lijst
is het proportionaliteitsbeginsel tot uitdrukking gebracht. Ook het
subsidiariteitsbeginsel wordt in de wet uitgedrukt: een verdenking
is op zichzelf niet voldoende, tevens moet aannemelijk zijn dat de
opsporing van het feit of de vaststelling van de verblijfplaats van
de verdachte anders dan door middel van het onderscheppen van
telecommunicatie niet mogelijk zou zijn of aanzienlijk bemoeilijkt
zou worden (artikel 100a, vierde lid StPO).
Zowel de verdachte als personen die ervan worden verdacht met de
verdachte samen te werken kunnen worden getapt. Een rechterlijke
machtiging is noodzakelijk voor het onderscheppen van
telecommunicatie. In spoedgevallen mag de officier van justitie de
machtiging geven, waarbij binnen drie dagen de rechter deze dient
te bevestigen (artikel 100b StPO). Een rechterlijke machtiging
heeft een duur van drie maanden en kan telkenmale met dezelfde
termijn worden verlengd indien de grond van het dwangmiddel blijft
bestaan. De machtiging is schriftelijk, bevat naam en adres van de
degene wiens telefoon getapt gaat worden (tenzij de identiteit nog
niet vaststaat) en de aard, omvang en duur van de maatregel. De
telefoontap wordt als een probaat middel gezien voor de inwinning
van informatie, zelfs wanneer de informatie geen directe
bewijswaarde heeft. Het middel wordt dus CID-matig interessant
geacht, omdat het de bewegingen en de relaties van een verdachte
bloot kan leggen.
Tussen 1985 en 1990 nam het aantal door het BKA uitgevoerde taps
toe van 98 tot 173. De deelstaten voeren nog veel meer taps uit: in
Baden-Wrttemberg alleen al liep het aantal op van 182 in 1984 tot
520 in 1992. Noot Het totaal aantal machtigingen dat gedurende 1992
werd verleend lag op 3.499 – hoger dan in de Verenigde Staten. In
1993 nam dit aantal nog toe tot 3.964, maar gedurende 1994 zakte
dit aantal weer tot 3.730. Noot Afhankelijk van de
omvang en duur van een telefoontap kunnen de kosten van een
dergelijke actie oplopen tot 500.000 DM. Noot Vooral het
telefonisch tappen van buitenlandse groepen is zeer arbeids- en
tijdsintensief en kostbaar. Noot
Ter terechtzitting kunnen de opgenomen gesprekken worden
afgedraaid, door de rechter zelf worden waargenomen en als bewijs
worden gebruikt. Onder toeziend oog van het openbaar ministerie
worden banden en processen-verbaal met transcripten vernietigd. Van
deze vernietiging wordt een proces-verbaal opgemaakt. Betrokkenen
worden van de onderschepping (het afluisteren) op de hoogte
gebracht als dit geen gevaar meer oplevert voor de strafvordering –
meestal worden de betrokkenen genformeerd na sluiting van het
vooronderzoek. Noot
De Duitse Bundespost is verplicht op eerste vordering
informatie over post-, telefoon- en telefax-verkeer te verstrekken.
Bovendien moet de Bundespost het onderscheppen van postzendingen en
het aftappen en opnemen van telefoongesprekken mogelijk maken.
Noot
Recentelijk (4 mei 1995) heeft het Duitse kabinet zijn
goedkeuring gegeven aan een wetsvoorstel voor het afluisteren van
mobiele telefoons. Het wetsvoorstel verplicht
telefoonmaatschappijen hun telefooncentrales
zodanig te veranderen dat gesprekken die per draagbare telefoon
worden gevoerd, kunnen worden afgeluisterd. Noot Het afluisteren
van mobiele telefoongesprekken zou vooraf moeten worden goedgekeurd
door de rechter. De telefoonmaatschappijen hebben grote bezwaren
aangetekend tegen het wetsvoorstel, aangezien aanpassing van de
centrales 40 miljoen DM zou gaan kosten.
De federale Binnenlandse veiligheidsdienst
(Bundesnachrichtendienst, BND) luistert op grote schaal
telefoongesprekken met het buitenland af. Deze worden automatisch
vertaald. Het Duitse equivalent van de Registratiekamer heeft
protest aangetekend tegen deze praktijk. Noot Gebleken
is dat de BND vooral gesprekken van de kleine mensen afluistert, en
dat het tegen de georganiseerde misdaad nauwelijks kans heeft. De
voorzitter van de Duitse Registratiekamer, Joachim Jacobs, meldde
dat volgens insiders dagelijks ongeveer 4000 gesprekken nader
uitgewerkt worden. Jaarlijks komt het aantal door de BND
geregistreerde gesprekken op minstens 36 miljoen, waarvan er 1.46
miljoen nader worden uitgewerkt. Noot In een arrest van
het Bundesgerichtshof van 8 november 1993 werd beslist dat
een politiefunctionaris met toestemming van n van de deelnemers een
telefoongesprek mag afluisteren. Het BGH legde hiermee de grondslag
voor het onderscheid tussen meeluisteren en afluisteren (voor het
laatse is een uitdrukkelijke wettelijke grondslag vereist). Deze
beslissing betekent dat gesprekken tussen vertrouwenspersonen en
derden meegeluisterd kunnen worden. Noot
Fotograferen en video-opnamen
Het maken van beeldopnamen in de strafvorderlijke fase valt
onder de inzet van (optische) technische middelen en is geregeld in
artikel 100c eerste lid onder 1a StPO. Zonder medeweten van de
betrokkenen kunnen foto’s, films en video-opnamen worden gemaakt
met inachtneming van het subsidiariteitsvereiste. In afwijking van
de toepassing van andere technische middelen, zoals het afluisteren
van gesprekken, kan de politie opnamen maken zodra tegen een
persoon een verdenking bestaat van enig strafbaar feit
ongeacht de ernst daarvan. De wet voorziet niet in
bekendmaking achteraf aan de betrokkenen dat zij heimelijk zijn
gefotografeerd of gefilmd.
Voor beeldopnamen in of uit een woning, die door middel van
geheime technische middelen verkregen worden is een machtiging
benodigd van de rechter, met in geval van onverwijlde spoed de
mogelijkheid dat de officier van justitie een voorlopige machtiging
geeft. Artikel 16 NW PolG legt vast wanneer beeldmateriaal waarop
derden staan geregistreerd mag worden opgeslagen en in welke
gevallen deze derden op de hoogte dienen te worden gebracht.
Video-opnamen worden op grote schaal gemaakt door de
Bundesnachrichtendienst. Noot
Betreden van plaatsen (inkijkoperaties)
De onschendbaarheid van de woning is gegarandeerd in artikel 13
Grondwet. Schending kan alleen als aan de in het derde lid genoemde
voorwaarden is voldaan. Het betreden van plaatsen wordt als
dwangmiddel (reactief) alleen toegepast op bevel van de rechter
(artikel 105 StPO). Alleen in geval van onverwijlde spoed mag het
openbaar ministerie of de politie dit bevel zelf uitvaardigen. Dit
laatste is de regel in de praktijk. Noot Een
systematische doorzoeking van de woning levert het dwangmiddel van
huiszoeking op. Noot Bewoners moeten van betreding – ook
door een infiltrant – op de hoogte worden gebracht zodra dit
mogelijk is (artikel 110d StPO). Om aan deze verplichting te kunnen
voldoen, moet de politie-infiltrant zorgvuldig aantekening houden
van de woningen die hij in die hoedanigheid betreden heeft, maar in
praktijk lijken de uitzonderingen op deze verplichting veelal ertoe
te leiden dat de verdachte onbekend blijft met het optreden van een
politie-infiltrant. Daarbij komt dat de wet geen termijn stelt
waarbinnen personen wier woning betreden is daarvan op de hoogte
moeten worden gesteld. Buiten de sfeer van de dwangmiddelen mag een
woning worden betreden door een infiltrant, maar alleen met
toestemming van de eigenaar. De controle op de aanwezigheid van
bepaalde goederen of het openen van de situatie ter plekke, is niet
een bevoegdheid die zonder meer uit de wet voortvloeit. Proactieve
betreding kan slechts onder zeer strikte voorwaarden. In de NWPolG
is vastgelegd dat een observatie alleen buiten de woning kan
plaatsvinden. Het heimelijk binnentreden in een woning om daar te
observeren is niet toegestaan. Het heimelijk maken van beeld- of
gespreksopnamen in of uit een woning is alleen geoorloofd indien
dit nodig is om een concreet gevaar voor het leven, de vrijheid of
lichamelijke integriteit af te weren (artikel 17 lid 2 en 18 lid 2
NW PolG).
Observatie met behulp van afluister- en
plaatsbepalingsapparatuur
In Duitsland valt dit middel onder de rubriek Inzet van technische
middelen. Hieronder is zowel het gebruik van optische als van
akoestische middelen begrepen. Het gebruik van deze technische
middelen heeft een wettelijke grondslag in artikelen 100c-101 StPO
en kan alleen bij verdenking van specifieke delicten worden
toegepast.(Straftatenkatalog; artikel 100a StPO). De
vereisten van proportionaliteit en subsidiariteit zijn
uitdrukkelijk in de wet vastgelegd. Een rechterlijke machting is
vereist. In geval van spoed kan de officier van justitie of
hulpofficier van justitie hiervoor toestemming verlenen. Binnen
drie dagen dient deze toestemming bekrachtigd te worden door de
rechter. Voor het gebruik van afluisterapparatuur in een woning
geldt hetzelfde als hiervoor is gezegd over het betreden van
woningen.
De duur van woningobservatie met behulp van technische middelen
varieert van n tot drie maanden. Privacy-overwegingen en
geheimhouding zijn belangrijke criteria. Bugging – het elders
installeren van een microfoon – is niet toegestaan onder de
wettelijke regeling op de telefoontap. De betrokkene dient
op grond van artikel 101 StPO te worden ingelicht, behalve wanneer
het onderzoeksdoel daarmee wordt gehinderd, of wanneer de
binnenlandse veiligheid, lijf of leven van een persoon in het
geding komen. Bij het ontwerp van de OrgKG werd gediscussieerd
over het codificeren van woningobservatie met behulp van technische
middelen, maar dit werd later op de plank gezet. Pogingen het
gericht afluisteren in woningen en andere besloten ruimten
(grosse Lauschangriff) op te nemen in de StPO zijn tot nog
toe afgeketst op verzet van de FDP. Noot Eenduidige
strafprocedurele regels bestaan derhalve niet voor gericht
afluisteren in woningen. In de politiewetten van de deelstaten
wordt het gebruik van verborgen microfoons geregeld.
Noot Het gebruik van peil- of richtzenders is geregeld
in artikel 100c, eerste lid onder 1b StPO. Deze technische middelen
kunnen alleen worden ingezet bij een verdenking van een ernstig
strafbaar feit. De politiewet van Nordrhein-Westfalen heeft geen
regeling voor andere technische middelen dan waarmee beeld- en
geluidsopnamen kunnen worden gemaakt.
Het feitelijk gebruik van technische middelen is niet met
absolute zekerheid vast te stellen. Naar verwachting worden zij
gebruikt bij woningen, hotelkamers en openbare vergaderingen (in
het bijzonder richtmicrofoons en peilzenders, maar ook
infrarood-camera’s en verborgen afluisterapparatuur). Ook worden
meer conventionele middelen zoals fotocamera’s en
geluidsopnameapparatuur binnen ruimten gebruikt.
Informanten en anonieme getuigen
Een informant is een persoon die incidenteel – onder garantie
van geheimhouding – vertrouwelijke informatie geeft aan
opsporingsambtenaren. Deze garantie geldt slechts indien de
informatie zware en georganiseerde criminaliteit, alsmede illegale
drug- en wapenhandel, valsemunterij en delicten tegen de veiligheid
van de staat betreft, en wanneer de informant aanzienlijk gevaar
loopt bij het bekend worden van de samenwerking met justitie. Bij
minder ernstige delicten kan bij wijze van uitzondering
vertrouwelijkheid en geheimhouding worden toegezegd. Bij de kleine
criminaliteit is het uitgesloten. Een informant wordt alleen
ingeschakeld wanneer de opheldering van een strafbaar feit anders
uitzichtloos of zwaar bemoeilijkt wordt (subsidiariteit).
Noot In de gemeenschappelijke richtlijnen van de
ministers van Justitie en van Binnenlandse Zaken van de
Bondsrepubliek – die door alle deelstaten worden toegepast – zijn
de gevallen bepaald waarin het gebruik van informanten is
toegelaten, evenals de regels inzake het recruteren en runnen van
informanten. Noot Definities van vertrouwenspersonen
variren tussen de deelstaten, evenals hun institutionele binding.
Vaak is de informant een zogenaamde vertrouwenspersoon (V-Mann). De
definitie van de vertrouwenspersoon varieert: meestal betekent het
informant, maar soms is het een undercover agent die zich met
diepte-infiltratie bezighoudt. Noot Vertrouwenspersonen
(V-Leute) worden in het algemeen onderscheiden van gewone
informanten, omdat ze een langdurige, betaalde en gestuurde relatie
hebben met de politie. Als zodanig hebben zij een structurele
verbintenis met de politie en zijn zij geen gelegenheidsinformant.
Vertrouwenspersonen zijn meestal mensen uit het criminele circuit
die informatie verstrekken aan de politie in ruil voor een beloning
of strafvermindering. Noot Vertrouwenspersonen
onderscheiden zich van infiltranten (Verdeckte Ermittler) doordat
het in het laatste geval gaat om speciaal geselecteerde
opsporingsambtenaren die onder een geheime identiteit contacten
leggen met het criminele milieu met het doel aanknopingspunten te
vinden voor strafvervolgingsmaatregelen. Uit de literatuur blijkt
een buitensporige aandacht voor het fenomeen vertrouwenspersoon.
V-Leute zijn razend populair binnen het milieu van de bijzondere
opsporing. Voordat de OrgKG werd ingevoerd bestond veel discussie
over de basisbeginselen die voor het gebruik van
vertrouwenspersonen zouden moeten worden ingevoerd.
Noot
Het Wetboek van Strafvordering bevat geen regeling voor
vertrouwenspersonen. Sinds 1 januari 1994 zijn de
gemeenschappelijke richtlijnen voor de inzet van informanten,
vertrouwenspersonen (V-Leute) en undercover agenten van kracht.
Noot De samenwerking tussen politie en
vertrouwenspersonen is in de meeste politiewetten van de deelstaten
geregeld, behalve in Baden-Wrttemberg en Sachsen, waar het geregeld
is in richtlijnen, en
Beieren. Noot
In Nordrhein-Westfalen is de informatiegaring door het gebruik van
een persoon wiens samenwerking met de politie niet aan derden
bekend is, geregeld in artikel 19 NW PolG. Een vertrouwenspersoon
kan worden ingezet wanneer op grond van informatie de stelling
gerechtvaardigd is dat personen zich aan ernstige strafbare feiten
schuldig zullen maken, alsmede ten aanzien van personen die in hun
gezelschap verkeren of die met hen contact hebben, mits de
informatie ter preventieve bestrijding van deze strafbare feiten
nodig is. Het inzetten van informanten / vertrouwenspersonen mag
slechts geschieden op bevel van de korpschef of een door hem
daartoe schriftelijk per delegatie aangewezen
politiefunctionaris.
In enkele deelstaten worden de vertrouwenspersonen centraal
geregistreerd bij het Landeskriminalamt (bijv. Hessen,
Nordrhein-Westfalen). In sommige deelstaten is hun inzet sterk
verbonden met dat van infiltranten, in andere deelstaten zijn deze
circuits sterk van elkaar gescheiden. Vertrouwenspersonen zijn een
wezenlijk instrument voor het binnendringen in buitenlandse
criminele groepen, ten eerste omdat zij de taal spreken en de
cultuur kennen, ten tweede omdat zij zelf uit het criminele milieu
stammen en als zodanig in vertrouwen worden genomen door de
criminele organisatie.
Uit een onderzoek uitgevoerd in de deelstaat Hessen in het
midden van de jaren ’80 bleek dat 71% van de vertrouwenspersonen
ministens eenmaal veroordeeld was, waarvan 40% onder de Duitse
opiumwet. Meer dan tweederde van de vertrouwenspersonen werd
ingezet tegen verdenkingen in verband met drugsdelicten. Van de
vertrouwenspersonen had 37% geen beroep geleerd en 20% had zich
vrijwillig aangemeld bij de politie. Het motief bleek bijna altijd
de beloning te zijn. Noot
Een spijtoptantenregeling (Ttige Reue) is te
vinden in de artikelen 129, zesde lid en 129a, vijfde lid StGB, 31
Betubungsmittelgesetz en artikel 153e StPO. Artikel 129a
bevat een catalogus van strafbare feiten waarop de
kroongetuigeregeling van toepassing is.
De maatregel komt op 31 december 1995 te vervallen tenzij
uiterlijk dan een verlengingswet is goedgekeurd. De maatregel was
oorspronkelijk (in 1988) bedoeld ter voorkoming van terroristische
activiteiten of andere staatsgevaarlijke activiteiten.
Noot
Volgens de spijtoptantenregeling kan de rechter een dader of
deelnemer aan een verboden vereniging of een terroristische
organisatie met een mildere straf bestraffen of schuldig verklaren
zonder toepassing van straf indien deze alles in het werk heeft
gesteld om meer strafbare feiten door die verboden vereniging of
terroristische organisatie tegen te gaan. Noot
De toepassing van de kroongetuigeregeling is in Duitsland veel
beperkter dan in Itali. De kroongetuigeregeling is alleen van
toepassing op de in het kader van artikel 129 StGB begane feiten,
waarbij ervanuit wordt gegaan dat sprake moet zijn van een
criminele organisatie, die is opgericht voor een bepaalde duur en
die een minimum aan structuur moet bezitten. Ook is de regeling
uitsluitend van toepassing op feiten die in georganiseerd verband
zijn begaan, voor zover de activiteiten van die criminele
organisatie gericht zijn op strafbare feiten die met confiscatie
bestraft kunnen worden, zoals valsemunterij, mensenhandel,
witwassen en illegale kansspelen. Noot
Diverse partijen maken zich zorgen over de betrouwbaarheid van
de uitspraken van kroongetuigen en een groot deel van de
controverse is hierop gebaseerd.
Het gevaar van de onbetrouwbaarheid doet zich met name voor aan het
begin van het opsporingsonderzoek. Noot
Indien de algemene veiligheid of het leven van een getuige risico
loopt mag het dossier door de officier van justitie of het hoofd
van de politie gesloten worden. Zij kunnen weigeren
undercover-agenten te laten getuigen. Noot
In Duitsland bestaat een groeiende behoefte aan een
getuigebeschermingsprogramma. Noot In sommige
deelstaten bestaan voor dit opsporingsmiddel gezamenlijke
richtlijnen van politie en justitie. Noot Het is de wens
van de politie dat de gerechtshoven de mogelijkheden van de
artikelen 68 en 172 StPO benutten en met de
getuigebeschermingsdiensten van de politie samenwerken ter
voorbereiding van de rechtzitting. Tak maakt melding van een
groeiend aantal deals tussen verdachten en het openbaar
ministerie. Noot De rechtsgrond hiervoor wordt gezocht
in de artikelen 153, 153a, 154 en 154a StPO. Deze bepalingen
bevatten de door de wet toegestane uitzonderingen op het
legaliteitsbeginsel. Deals leiden ertoe dat zaken niet op de
terechtzitting worden gebracht, dan wel dat strafvermindering wordt
geboden in ruil voor bruikbare informatie.
Gecontroleerde aflevering
De gecontroleerde aflevering is gereguleerd in richtlijnen.
Noot Voorwaarden zijn dat een concreet aanwijsbare
verdachte bestaat en dat de af te leveren goederen niet buiten de
controle van de politie of de douane geraken. Doorlaten is formeel
niet toelaatbaar. Het verbod daarop kan vooral worden teruggebracht
op het legaliteitsbeginsel, dat geen vrijheid geeft om aan het
licht gekomen strafbare feiten niet op te sporen en te vervolgen.
De gecontroleerde aflevering wordt opgevat als een specifieke vorm
van observatie. Noot Daarnaast bestaat geen expliciet
wettelijke basis voor dit middel. De wet vormt echter geen obstakel
voor het gebruik van dit opsporingsmiddel.
Artikel 73 Schengen Uitvoeringsovereenkomst reguleert een
gecontroleerde aflevering (livraison surveille) in
internationaal verband, overeenkomstig de Grondwet en de nationale
rechtsorde. Een gecontroleerde aflevering op Duits
grondgebied in het kader van Schengen moet voorafgegaan worden door
toestemming van de Duitse autoriteiten. De gecontroleerde
aflevering vindt plaats onder sturing en controle van de Duitse
autoriteiten en deze zijn te allen tijde bevoegd in te grijpen.
De gecontroleerde aflevering is sinds het midden van de 80er
jaren voornamelijk door de politie gebruikt in de strijd tegen de
drughandel. De methode werd en wordt vooral ook door de douane
gehanteerd op vliegvelden. Noot
Pseudo-koop, Toonkoop, Voorkoop
De pseudo-koper (Scheinkaufer) onderscheidt zich van een
infiltrant omdat hij een eenmalige transactie fingeert.
Noot Vertrouwenspersonen kunnen optreden als
pseudo-koper. Voor het uitvoeren van een pseudo-koop is vaak
toongeld nodig. Daarvoor is toestemming benodigd van de officier
van justitie. Noot De Duitse wet kent geen expliciete
regels op het gebied van pseudo-koop, maar wel op het gebied van
infiltratie. Agents provocateurs genieten aanzienlijke vrijheid,
hoewel hun optreden wordt begrensd door het verbod op uitlokking
van een strafbaar feit. Noot Op het gebied van
pseudo-koop bestaat jurisprudentie, in het bijzonder op het vlak
van agents provocateurs en de uitlokking van strafbare feiten.
Blijkens de uitspraken van het Bundesgerichtshof is de inzet van
agents provocateurs voor de bestrijding van drugsmisdrijven
geoorloofd. Noot Indien uit het manifeste handeldrijven en
de uitingen van de verdachte voldoende blijkt dat hij zich met
zwaarwegende feiten heeft ingelaten, is geen sprake van uitlokking.
De pseudo-koper doet zich slechts voor als handelspartner en het
overige wordt aan de verdachte overgelaten. Het
opsporingsmiddel pseudo-koop wordt weliswaar nog regelmatig
gebruikt, maar lange-termijn infiltratie geniet de voorkeur
aangezien het structuren van criminele organisaties blootlegt en
opsporing van kilo’s in plaats van grammen drugs vergemakkelijkt.
Noot
Er bestaat een tussencategorie, de gekwalificeerde pseudo-koper
of de incidenteel bemiddelende opsporingsambtenaar, die optreedt
onder een valse identiteit, maar niet, zoals een infiltrant, voor
langere duur in een criminele organisatie opgaat.
In Nordrhein-Westfalen bestaat een door de minister van
Binnenlandse Zaken uitgevaardigde richtlijn inzake de hoogte en het
gebruik van toongelden en de gelden, benodigd voor pseudo-koop en
voorkoop. Noot Regionale politie-autoriteiten zijn
gemachtigd ten hoogste DM 100.000 als toongeld te gebruiken. Het
Landeskriminalamt heeft een machtiging tot DM 300.000. Beide
instanties zijn bij een voorkoop gemachtigd een bedrag van ten
hoogste DM 10.000 te besteden. Na afloop van deze bijzondere
opsporingshandelingen dienen deze gelden wederom in de staatskas
terug te vloeien. Gelden mogen niet aan een tussenpersoon ter hand
worden gesteld, tenzij dit uit opsporings-technische overwegingen
onontkoombaar is. De genoemde ricthlijnen voorzien in een controle
op de afgifte van die gelden aan de politie-instanties en in een
financile verantwoording voor het gebruik van die gelden. Regels
bestaan voor de boeking van niet-gebruikte, terugverkregen of
verloren gegane toon- en koopgelden. Als de toongelden in concrete
gevallen ontoereikend blijken te zijn, dan kunnen deze bedragen
verhoogd worden met toestemming van de minister-president cq. de
minister van Binnenlandse Zaken van de deelstaat.
Infiltratie
De (federale) wettelijke grondslag voor het gebruik van politile
infiltranten (Verdeckte Ermittler (VE)) staan in de
artikelen 110a-110e StPO. In aanmerking voor politile infiltratie
komen alle ambtenaren van politiediensten, inclusief ambtenaren van
de douanerecherche, het BKA en de Bundesgrenzschutz. Het
opsporingsmiddel infiltratie is geregeld in de meeste politiewetten
van de deelstaten, maar de bepalingen variren onderling.
Noot De inzet van infiltranten is niet geregeld in de
deelstaten Niedersachsen en Schlesweig-Holstein.
Noot
In Nordrhein-Westfalen is een regeling voor het inzetten van
politie-infiltranten te vinden in artikel 20 NWPolG.
Het bepaalt dat een opsporingsambtenaar onder een voor langere duur
toepasbare valse identiteit ingezet kan worden om inlichtingen te
verkrijgen over personen, indien dit voor het verhinderen van een
concreet gevaar voor leven, vrijheid of integriteit van het lichaam
gewenst is, of indien feiten en omstandigheden het vermoeden
rechtvaardigen dat ernstige strafbare feiten zullen worden begaan
en de inzet van een politie-infiltrant noodzakelijk is voor de
preventieve bestrijding van die strafbare feiten. Een infiltrant
mag met gebruikmaking van een valse identeit alleen met toestemming
van de rechthebbende diens woning betreden. Volgens het federale
Wetboek van Strafvordering is de inzet van infiltranten uitsluitend
toegestaan bij ernstig strafbare feiten die zijn opgenomen in de
Straftatenkatalog van artikel 110a, eerste lid StPO
(verdovende middelen, wapenhandel, valsemunterij, veiligheid van de
staat, beroeps-, gewoonte- of groepscriminaliteit dan wel andere
georganiseerde criminaliteit). Infiltratie mag worden ingezet als
sprake is van een verdenking ter zake van deze strafbare feiten dan
wel wanneer uit feiten of omstandigheden kan worden afgeleid dat
gevaar voor herhaling bestaat. De inzet is slechts toegestaan als
andere middelen uitzichtloos zijn of wezenlijk bezwarend zijn.
Infiltratie behoeft de voorafgaande toestemming van het openbaar
ministerie. Als de infiltratie onmiddellijk van start moet gaan –
in gevallen van onverwijlde spoed (Gefahr im Verzug) dan is de
politie bevoegd deze methode op eigen gezag toe te passen. Wordt de
toestemming niet alsnog binnen drie dagen gegeven, dan moet de
infiltratie-actie worden gestaakt. Bij inzet tegen een bepaalde
aangeklaagde of bij betreding van een woning is machtiging van de
rechter vereist, bij onverwijlde spoed moet de machtiging van de
officier binnen drie dagen zijn bekrachtigd. Degenen die
verantwoordelijk zijn voor de inzet van de infiltrant – de officier
van justitie en de rechter die bevoegd zijn toestemming voor de
inzet van de politie-infiltrant te geven kunnen te allen
tijde verlangen dat de identiteit van deze infiltrant aan hen
bekend wordt gemaakt (artikel 110b, derde lid StPO).
Informatie afkomstig van een infiltrant die geen officile
toestemming heeft gehad van het openbaar ministerie kan niet voor
het bewijs worden gebruikt. Indien de infiltrant wel met
toestemming heeft gehandeld mag de door hem verkregen informatie
over personen ook in andere strafprocedures gebruikt worden, alleen
voor zover deze informatie nodig is voor de opheldering van
strafbare feiten waarvoor infiltratie is toegestaan (artikel 110e
StPO). Deze stukken betreffende de infiltratie blijven buiten het
strafdossier totdat de betrokkenen van het betreden van hun woning
op de hoogte zijn gebracht. Dit geldt ook voor de zogenaamde
Verhandlungen, ofwel het journaal dat is opgemaakt door de
infiltrant zelf (artikel 163, tweede lid StPO). Na afloop van de
inzet van een infiltrant wordt zijn identiteit in beginsel onthuld,
behalve wanneer aanleiding bestaat te veronderstellen dat hierdoor
het leven, de lichamelijke integriteit of de vrijheid van de
infiltrant of anderen in gevaar komen, of de politie-infiltrant
hierdoor niet meer opnieuw kan worden ingezet (artikel 110b, derde
lid StPO). Daarom geldt voor politile infiltranten een
anonimiteitsregeling: als zij worden opgeroepen als getuige hoeven
zij niet hun ware identiteit te onthullen (artikel 68 StPO). Gelet
op artikel 96 StPO hoeft een infiltrant niet noodzakelijk als
getuige op te treden. Een infiltrant kan ook onder valse identiteit
worden gehoord. In een arrest van 26 mei 1981 heeft het
Bundesverfassungsgericht geoordeeld dat de zittingsrechter de
rechtmatigheid van de beslissing van de politieleiding om de
identiteit van de infiltrant geheim te houden (marginaal) kan
toetsen. In principe is het voldoende dat de rechter moet kunnen
vaststellen dat de beslissing tot de geheimhouding van de
identiteit niet berust op willekeur of op ondeugdelijke
gronden. Noot Over de registratie van
(bijzondere) opsporingsmiddelen in het proces-verbaal is niet veel
te vinden in de literatuur. Contacten tussen politie en
informanten/infiltranten zijn vrijwel uitsluitend in handen van de
politie. Het openbaar ministerie heeft hier weinig controle op.
Noot De verplichting tot rapportage gaat met zoveel
clausules gepaard dat het eigenlijk een lege verplichting is. Dit
zou betekenen dat processen-verbaal vaak onvolledig zijn.
Noot Daarnaast bestaat het vermoeden dat de politie
undercover operaties zoveel mogelijk geheim houdt en daarmee weg
houdt van de terechtzitting. Noot
Voor de proactieve inzet van infiltranten geven de onderscheiden
politiewetten regelingen. Doorgaans zijn de voorwaarden dezelfde
als bij langdurige observatie. De inzet van de politile infiltrant
moet begrensd zijn in tijd.
Velen zijn van mening dat infiltratie een zeer succesvol middel
is, hoewel er waarschijnlijk net zo velen zijn die aan de
effectiviteit twijfelen. Ook zijn er auteurs die beweren dat
ongeveer een derde van de totale inzet van undercover agenten uit
de hand loopt. Noot In 1991 deelde de Bondsregering mee
dat het BKA in 1989/1990.125 centrale en 152 decentrale
infiltratie-acties had uitgevoerd. In Baden-Wrttemberg leidden
infiltratie-acties uitgevoerd tussen 1983 en 1990 tot 2547
arrestaties en de inbeslagneming van waren ter waarde van 814
miljoen DM. In 1993 werden in dezelfde deelstaat in 73 van de
processen tegen criminele organisaties 25 infiltratie-acties
uitgevoerd. In Rheinland-Pfalz werden tussen 1988 en 1990.313 keer
infiltranten ingezet, waarvan 174 maal tegen verdachten van
drugcriminaliteit. Noot De cijfermatige overzichten
van de Landeskriminalmter en het BKA geven geen
uitsluitsel over eventuele problemen die zich bij
infiltratie-acties hebben voorgedaan.
De Duitse wetgever regelt niet welke strafbare feiten de infiltrant
mag begaan. Noot In beginsel mag hij zich niet schuldig
maken aan strafbare feiten, zelfs niet aan milieubepaalde delicten.
Inbreuken op rechten van derden mogen alleen als het binnen
wettelijke kaders geoorloofd is. Een politie-infiltrant kan ook
geen algemeen beroep doen op de rechtvaardigingsgrond van
noodtoestand, tenzij zich uitzonderingssituaties voordoen die tot
rechtvaardiging van zijn handelen kunnen leiden of tot
schulduitsluiting. De vrijwaring van straf voor de strafbare feiten
plegende infiltrant ligt bij het openbaar ministerie dat van
vervolging afziet. Voor het opzetten van frontstores is van belang
de bepaling in het Wetboek van Strafvordering dat de infiltrant
onder dekmantel aan het rechtsverkeer kan deelnemen (artikel 110a,
tweede lid StPO). Als zodanig kan hij alle privaatrechtelijke
rechtshandelingen onder valse identiteit verrichten en kan hij
partij zijn in een civiele procedure. De wet geeft echter niet aan
op welke juridische grondslag een derde zijn aanspraak op
schadevergoeding moet baseren. Identiteitspapieren en officile
stukken kunnen op grond van artikel 110a, derde lid StPO worden
vervaardigd, veranderd en gebruikt. Voor veranderingen in openbare
registers is geen regeling.
Volgens Tak is het bestaan van frontstores of dekmantelfirma’s
vooral bekend in het kader van de bestrijding van de
drugcriminaliteit. De politie heeft onder andere transportbedrijven
en in- en exportfirma’s opgezet met het doel daders te kunnen
arresteren of om een gecontroleerde aflevering mogelijk te maken.
Noot Sinds 1972 is het systeem INPOL
(Informationssystem der Polizei) in gebruik, waarin onder
andere gegevensbestanden zijn opgenomen inzake processen-verbaal
(Kriminalaktennachweis: KAN), opsporingsverzoeken inzake
personen en goederen, de voorlopige hechtenis, vingerafdrukken en
sporendocumentatie (SPUDOK), strafbare daders en strafbare feiten
(SSI) en de centrale gegevensverzameling van complexe
opsporingsonderzoeken (Personen, Institutionen, Objekte und
Sachen: PIOS), en sinds 1 juli 1986 een specifieke voor
georganiseerde criminaliteit (PIOS OK of APOK). Noot
SPUDOK is een systeem voor gerichte onderzoeken.
De registratiekamers hebben vaak gezegd dat de PIOS en SPUDOK
databanken gegevens bevatten van personen die aanvankelijk niet
verdacht waren van het plegen van een strafbaar feit. Volgens
Kruse Noot wordt weinig misbruik gemaakt van de
(automatische) gegevenskoppeling. Busch en Funk zijn echter
verontrust. Noot Volgens deze auteurs zijn
speciale crime analysis programma’s voor de verwerking van gegevens
ontwikkeld. Artikel 98a StPO staat de koppeling van bestanden
en de geautomatiseerde vergelijking van persoonsgegevens toe
(Rasterfahndung of data-matrixing). Artikel 98c StPO regelt
de electronische vergelijking van gegevens uit strafrechtelijke
registers.
Bepaalde, vermoedelijk op de dader van een strafbaar feit
betrekking hebbende kenmerken uit het ene databestand mogen worden
vergeleken met gegevens uit andere ook niet-politile databestanden.
De electronische vergelijking van strafrechteljke bestanden heeft
betrekking op tactische gegevens (of gegevens die ontleend zijn aan
afgeronde strafprocessen) en andere bestanden voor strafvervolging
of -voltrekking. Enerzijds kent men de methode van positieve
gegevensvergelijking, wanneer uit overeenstemmende gegevens een
daderbeeld wordt gecomponeerd. Anderzijds kent men de methode van
negatieve gegevensvergelijking, wanneer delictstypische daders
uit een bestand gelicht worden, en vergeleken met gegevens in een
ander databestand.
De koppeling met niet-politile registers (electronische
gegevensvergelijking) behoeft vooraf een rechterlijke machtiging.
Bij onverwijlde spoed is het openbaar ministerie bevoegd deze
methode op eigen gezag toe te passen. Indien het bevel niet binnen
drie dagen door de rechter wordt bekrachtigd treedt deze buiten
werking. De rechter moet de aanvraag toetsen aan de eisen van
subsidiariteit en proportionaliteit (artikel 98a eerste lid StPO).
De methode mag alleen worden toegepast bij verdenking van een in
artikel 98a, eerste lid StPO opgesomde lijst van ernstig strafbare
feiten. Bij de Wijzingswet strafvordering 1986 werd de zogeheten
Schleppnetzfahndung wettelijk geregeld (artikel 163d StPO).
Deze regeling geeft de opsporingsautoriteiten de bevoegdheid
algemene persoonsgegevens – bijvoorbeeld bij verkeerscontrole te
scannen (sleepnet) en te verwerken op basis van zekere
selectiecriteria ten behoeve van de opsporing. In dit verband is
van belang het reeds besproken politile toezicht (zie .11.3.4).
De eenheden voor de bestrijding van de georganiseerde misdaad
hebben hun eigen databanken. De opgeslagen gegevens bevatten onder
meer informatie over de onderlinge relaties tussen personen. Van
een heimelijk geobserveerde persoon worden alle contacten
bijgehouden in een dossier (zelfs gegevens van de mensen die als
passagiers in een trein naast de geobserveerde persoon zitten).
Noot Automatische gegevenskoppeling wordt gehanteerd
door het BKA, de Landeskriminalmter en de Verfassungsschutz.
Zowel
persoonlijke als openbare gegevens worden gebruikt. Meestal gaat
het om politile databestanden en de data hierin kunnen weer
verkregen zijn uit bijzondere opsporingsmethoden. Het
eerdergenoemde INPOL is een bijzonder omvangrijk systeem en het
biedt de mogelijkheid om via INPOL toegang te verkrijgen tot het
centrale verkeersinformatiesysteem van het Kraftfahrtbundesamt
(ZEVIS), tot het Bundeszentralregister (BZR) en tot het centrale
register van de vreemdelingendienst (AZR). Noot
De politieregisters, alsmede de opslag, bewerking en
verstrekking van gegevens, zijn eveneens geregeld in de
politiewetten van de deelstaten. Persoonsgegevens worden vernietigd
wanneer gronden bestaan om aan te nemen dat beschermenswaardige
belangen van de betrokkene in het geding zijn, gegevens ter
opheffing van het bestaan van een gebrek aan bewijs dringend
noodzakelijk zijn, en/of het gebruik van de gegevens voor
wetenschappelijke doeleinden gewenst is. Electronische
gegevensvergelijking is in Nordrhein-Westfalen (artikel 31 NWPolG)
mogelijk onder de noemer preventieve
criminaliteitsbestrijding, namelijk ter afweer van een
onmiddellijk gevaar voor het leven, de vrijheid of lichamelijke
integriteit van een persoon of ter afweer van een gevaar voor het
voortbestaan of de veiligheid van de Bond of deelstaat.
De koppeling kent een ex post controle. Enerzijds door de
zittingsrechter, die een bevel voor electronische
gegevensvergelijking kan toetsen op rechtmatigheid. Anderzijds
omdat de Duitse Registratiekamer in de deelstaten en de betrokkene
zelf, achteraf dienen te worden ingelicht over de
gegevensvergelijking (artikel 98b, vierde lid StPO). Iedere
deelstaat heeft een eigen Datenschutzkommissar. In het reeds
genoemde Volkstellingsarrest 1983 van het Bundesverfassungsgericht
(zie .11.3.4) is het recht op de informationelle
Selbstbestimmung een grondrecht, zodat inbreuken daarop een
wettelijke grondslag moeten hebben. In het Wetboek van
Strafvordering is daarin voorzien. De informationelle
Selbstbestimmung geldt ten aanzien van de opslag, analyse,
uitwisseling en koppeling van gegevens, hetgeen burgers zeggenschap
geeft over de ontsluiting en het gebruik van hun persoonsgegevens.
Noot