• Buro Jansen & Janssen, gewoon inhoud!
    Jansen & Janssen is een onderzoeksburo dat politie, justitie, inlichtingendiensten, overheid in Nederland en de EU kritisch volgt. Een grond- rechten kollektief dat al 40 jaar, sinds 1984, publiceert over uitbreiding van repressieve wet- geving, publiek-private samenwerking, veiligheid in breedste zin, bevoegdheden, overheidsoptreden en andere staatsaangelegenheden.
    Buro Jansen & Janssen Postbus 10591, 1001EN Amsterdam, 020-6123202, 06-34339533, signal +31684065516, info@burojansen.nl (pgp)
    Steun Buro Jansen & Janssen. Word donateur, NL43 ASNB 0856 9868 52 of NL56 INGB 0000 6039 04 ten name van Stichting Res Publica, Postbus 11556, 1001 GN Amsterdam.
  • Publicaties

  • Migratie

  • Politieklachten

  • Bijlage V – 11.2 Inventarisatie van opsporingsmethoden in Belgi

    11.2 Inventarisatie van opsporingsmethoden in Belgi

    11.2.1 De georganiseerde misdaad in Belgi

    Hoewel het begrip georganiseerde misdaad ook in Belgi
    steeds meer ingeburgerd raakt, hebben vooral de fenomenen groot
    banditisme
    (de Bende van Nijvel) en de hormonenmafia de
    gemoederen van het Belgische opsporingsapparaat jarenlang bezig
    gehouden. Deze selectieve aandacht heeft geresulteerd in het
    ontbreken van een goed beeld van (de ontwikkeling van) de
    georganiseerde criminaliteit. Inmiddels is het Centraal bureau
    opsporingen (CBO) van de Rijkswacht begonnen met het vaststellen
    van een criminaliteitsbeeld. Het CBO stelt vast dat 90
    Rijkswachtonderzoeken betrekking hebben op zaken die voldoen aan de
    definitie van georganiseerde misdaad. In 1994 zijn 22 onderzoeken
    afgesloten. De onderzoeken omvatten in totaal 1.067 verdachten en
    6.584 strafbare feiten. Verder blijkt uit een kwalitatieve studie
    dat het aantal verdachten, de organisatiegraad en de etnische
    samenstelling van deze groepen zeer variren. In het merendeel van
    de onderzoeken (86 van de 90) zijn internationale verbindingen
    vastgesteld. Verder is in zes op tien gevallen vastgesteld dat
    commercile structuren worden gebruikt, in n op twintig van de
    onderzoeken is gebruik van geweld vastgesteld en in vier van
    twintig gevallen is sprake van benvloeding. Noot
    Ten aanzien van de aard van de georganiseerde criminaliteit zijn de
    geluiden niet veel anders dan in Nederland: drugs, mensenhandel,
    witwassen, grootschalige fraude, en – misschien in iets mindere
    mate – milieucriminaliteit.

    11.2.2 Het Belgische strafproces

    Het strafprocesrecht in Belgi is grotendeels gebaseerd op het
    Franse recht zoals dit gold in de tijd van Napoleon.
    Het Wetboek van Strafvordering, dat stamt uit 1808, is de
    belangrijkste bron van strafprocesrecht. Verdere bronnen zijn de
    Grondwet (GW) van 1831, de Wet verzachtende omstandigheden van
    1867, het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de
    mens en de fundamentele vrijheden (EVRM, Rome 1950), het
    Gerechtelijk wetboek (GWb) van 1967, de Huiszoekingswet van 1969,
    de Voorlopige-hechteniswet (VHW) van 1990, en de Wet op het
    politieambt (WPA) van 1 januari 1993. Noot Het
    strafrechtelijk onderzoek wordt in Belgi in twee fasen verdeeld,
    namelijk een vooronderzoek of voorlopig onderzoek, dat zich
    afspeelt voorafgaand aan de behandeling op de terechtzitting, en
    een onderzoek ten gronde, op de terechtzitting. Het vooronderzoek
    kan plaatsvinden door middel van een opsporingsonderzoek en door
    middel van een gerechtelijk onderzoek. In de eerste fase van het
    Belgische strafproces wordt het vooronderzoek uitgevoerd door de
    politie onder leiding van het openbaar ministerie. Noot
    Het gerechtelijk vooronderzoek (de instructie) wordt alleen
    uitgevoerd in complexe zaken en bij de inzet van bepaalde
    dwangmiddelen.

    Het opsporingsonderzoek wordt uitgevoerd door de Procureur des
    Konings en zijn hulpofficieren en het gerechtelijk onderzoek wordt
    uitgevoerd door de onderzoeksrechter. De Procureur des Konings
    beslist of een onderzoek moet plaatsvinden, en of dit een
    opsporingsonderzoek dan wel een gerechtelijk onderzoek moet zijn.
    Als zodanig heeft de Procureur des Konings een spilfunctie.
    Noot Wil de Procureur des Konings bepaalde dwangmiddelen
    inzetten, dan behoeft hij toestemming van de rechter-commissaris en
    daarmee geeft hij de leiding van het onderzoek uit handen. Om die
    reden heeft hij zeggenschap over de voor opsporing bevoegde
    politiediensten. De onderzoeksrechter heeft in zoverre de
    hoedanigheid van officier van gerechtelijke politie en staat in die
    hoedanigheid onder toezicht van de procureur-generaal bij het hof.
    Het Belgische Wetboek van Strafvordering (Sv) geeft geen concrete
    procedure voor het opsporingsonderzoek. Noot De inwinning van
    informatie ten behoeve van het opsporingsonderzoek is niet geregeld
    in het wetboek. De wet geeft niet aan hoe het bewijs vergaard dient
    te worden of welke de bevoegdheden van de opsporingsambtenaren
    zijn. De gerechten passen algemene beginselen toe.

    Algemene principes die gelden voor de bewijsgaring zijn respect
    voor de persoon en de onschendbaarheid van de woning, alsmede de
    waardigheid van justitie, ook wel due administration.
    Voorts geldt het verbod van provocatie. De beslissing van de
    beschuldigde om strafbare feiten te begaan mag niet zijn benvloed
    door de interventie van de opsporingsambtenaar. Noot
    Daarnaast zijn tijdens het vooronderzoek van belang het
    legaliteitsbeginsel, het legitimiteitsbeginsel, het
    proportionaliteitsbeginsel, het beginsel van geheim en inquisitoir
    onderzoek, het monopoliebeginsel en het opportuniteitsbeginsel. De
    permissieve regel houdt in dat alles wat niet nadrukkelijk verboden
    is, is toegestaan, hetgeen erop neer komt dat politie, parket en
    onderzoeksrechter alle handelingen mogen verrichten om achter de
    waarheid te komen (beginsel van vrijheid van bewijs), tenzij deze
    nadrukkelijk verboden zijn bij wet of rechtsbeginsel.
    Opsporingsambtenaren moeten de wet gehoorzamen en de rechten van de
    verdediging eerbiedigen. Noot Belangrijk in het kader
    van de proactieve opsporing is de uitsluitingsregel: overtreding
    van ge- of verbod wordt in het bewijsrecht gesanctioneerd en
    onrechtmatig verkregen bewijs wordt uitgesloten van de
    bewijsvoering. Voorts geldt het legaliteitsbeginsel of het vereiste
    van een wettelijke basis voor het hanteren van dwangmiddelen, die
    de individuele vrijheid van de burger aantasten. Deze eis volgt uit
    het EVRM, de artikelen 7-11 Grondwet en de regelingen ter zake van
    aanhouding, huiszoeking en inbeslagneming, en de schending van het
    briefgeheim.
    Noot Het opsporingsonderzoek is
    geheim in de zin dat de verdachte noch het publiek hierover worden
    genformeerd: hierin laat zich de gelding van het beginsel van een
    geheim en inquisitoir vooronderzoek zien.
    Noot De
    verdachte wordt in principe niet bij het vooronderzoek betrokken en
    wordt niet van de resultaten op de hoogte gesteld. Ook wordt hij
    niet in de gelegenheid gesteld de resultaten tijdens het
    vooronderzoek te weerleggen. Is de verdachte in het kader van het
    gerechtelijk vooronderzoek in voorlopige hechtenis, dan hebben hij
    en zijn raadsman toegang tot het dossier. Het vooronderzoek is
    geheel schriftelijk, hetgeen betekent dat alle
    opsporingshandelingen worden geverbaliseerd.
    Noot
    Niet alle processen-verbaal worden opgenomen in het
    strafdossier, zoals bij de inzet van
    informanten en
    infiltranten, teneinde hun anonimiteit te kunnen garanderen. Alleen
    het openbaar ministerie mag strafbare feiten vervolgen
    (monopoliebeginsel) en het heeft het recht om van vervolging af te
    zien, zolang de zaak niet in handen van een rechter is
    (opportuniteitsbeginsel). De beslissing omtrent vervolging na een
    gerechtelijk vooronderzoek ligt bij de raadkamer.

    Het openbaar ministerie draagt de leiding en controle over het
    opsporingsonderzoek. Het bepaalt welke actie
    moet worden ondernomen na ontvangst van het aanvankelijke
    politierapport over het strafbare feit. Noot Indien de
    onderzoeksmagistraat de leiding heeft over de politie in het kader
    van het gerechtelijk onderzoek, dan onthoudt hij zich doorgaans van
    toezicht op het opsporingswerk, tenzij ernstige twijfel bestaat
    over het geoorloofd karakter van de gebruikte opsporingsmethodes en
    de verzameling van de bewijzen. Aan de politie wordt derhalve veel
    initiatief overgelaten. Noot

    Overeenkomstig artikel 5, tweede lid WPA wordt het
    opsporingsonderzoek uitgevoerd onder gezag en leiding van de
    Procureur des Konings. Deze – of de rechter van instructie –
    delegeert de leiding meestal aan een politie-officier met de
    hoedanigheid van hulpofficier van de Procureur des Konings.
    Noot In de praktijk is het altijd de politie die
    onderzoekt. Noot Een proces-verbaal dient te worden
    opgemaakt van alle opsporingshandelingen en bevindingen, hetgeen
    vervolgens aan het parket of de onderzoeksrechter wordt gestuurd.
    Noot

    11.2.3 De organisatie van de politie

    Kenmerkend voor de Belgische politie-organisatie is het naast
    elkaar bestaan van twee landelijke politiediensten met een
    overlappende taak. Naar model van het Nederlandse driehoeksoverleg
    bestaat tegenwoordig een vijfhoeksoverleg overeenkomstig artikel 10
    .1 van de wet van 5 augustus 1992 op het politieambt (waarin
    vertegenwoordigd de drie politiekorpsen, de Procureur des Konings
    namens het openbaar ministerie en het lokale bestuur).

    De Gerechtelijke politie, met ongeveer 1400 executieve
    recherche-ambtenaren, voert uitsluitend justitile werkzaamheden uit
    (het vaststellen en onderzoeken van strafbare feiten). De
    Rijkswacht, met ongeveer 15.500 ambtenaren, heeft openbare-orde- en
    justitile taken. Naast deze landelijke korpsen heeft elk van de 589
    gemeenten een eigen gemeentelijke of stedelijke politie, met
    gezamenlijk ongeveer 16.000 leden (artikel 171 Gemeentewet). De
    gemeentelijke politie heeft in beginsel beide taken, maar is in
    veel gevallen te zwak bezet om een 24-uursdienst te onderhouden. De
    Rijkswacht zorgt in de gemeenten voor de aanvullende politiezorg.
    Sommigen gemeenten hebben slechts n formatieplaats. De organisatie
    van de drie politiekorpsen is voornamelijk geregeld in de
    Gemeentewet (GemW), de Wet op de Rijkswacht (WRW) en de Wet op de
    Gerechtelijke Politie (WGP). Deze wetten bevatten naast
    organisatorische bepalingen algemene taakomschrijvingen en enkele
    preventieve politiebevoegdheden. Noot Tussen de
    onderscheiden politiekorpsen bestaat geen officile verdeling in
    aandachtsgebieden, zij het dat de Gerechtelijke Politie een
    spontaan gegroeide expertise kent op het gebied van de
    fraudebestrijding. Voorts ligt het tegengaan van drugoverlast en
    -gebruik vooral bij de gemeentelijke politie, terwijl de handel
    door de Rijkswacht wordt aangepakt. In bepaalde arrondissementen is
    wel sprake van enige afstemming. In Gent bestaat sinds vijf jaar
    een maandelijks werkoverleg over alle proactieve acties, waaraan
    deelnemen het openbaar ministerie (een Procureur des Konings en een
    vertrouwensmagistraat, die kan worden vergeleken met de Nederlandse
    CID-officier van justitie), de lokale chef van de Gerechtelijke
    politie, iemand van de BOB (centrale opsporingsbrigade van de
    Rijkswacht) en een vertegenwoordiger van de gemeentelijke politie.
    Deze vergadering beslist ook welke dienst bepaalde inlichtingen zal
    beheren en daarop actie kan ondernemen. Achterhouden van informatie
    wordt bestraft met het overdragen van de zaak aan een andere
    politiedienst. De acties worden in het overleg gevalueerd. Het
    model is alleen in Brugge overgenomen. Binnen de Belgische
    politie-organisatie bestaan sinds ongeveer 25 jaar speciale
    eenheden die bijzondere opsporingsmiddelen kunnen aanwenden. Deze
    eenheden bestaan bij de Rijkswacht en bij de Gerechtelijke
    politie.

    In navolging van de Parlementaire commissie belast met het
    onderzoek naar de opsporing van de Bende van Nijvel, die vond dat
    het openbaar ministerie was versnipperd, en het ministerie van
    Justitie, dat zeer onder de indruk was van de FBI, werd in het
    Pinksterplan 1990 een plan voor de instelling van een Nationaal
    magistraat opgenomen. Dit resulteerde onder andere in de Richtlijn
    25 april 1990 Aanstellen van de nationaal magistraat, taken en
    bevoegdheden.

    De taken van de Nationaal magistraat zijn: 1) cordinatie en
    begeleiding van ressortoverschrijdende zaken; 2) bemiddeling bij
    tegenstrijdige verklaringen van de Procureurs; 3)
    verantwoordelijkheid over de gemengde anti-terrorisme groep; 4)
    internationale opsporingshandelingen – de Nationaal magistraat is
    de enig aangewezen autoriteit voor de goedkeuring van bijvoorbeeld
    een gecontroleerde aflevering van het Verenigd Koninkrijk naar
    Nederland via Belgi; 5) beheer over provisie B: fonds ter
    beschikking voor politiediensten (dit betreft het toongeld voor
    flash-roll-operaties).

    De indruk is dat de Nationaal magistraat veel invloed heeft op
    het beleid en de beslissingen van de lokale procureurs. Indien
    politie en de Procureur des Konings het niet eens worden, dan wordt
    door de lokale politie
    de centrale politiedienst ingeschakeld. Deze laatste neemt contact
    op met de Nationaal magistraat, die op zijn beurt de betrokken
    Procureur des Konings benadert. Er bestaat geen gezagsverhouding
    tussen de Nationaal magistraat en de Procureur des Konings.

    Eenheden bij de Rijkswacht

    De Belgische Rijkswacht is indirect voortgekomen uit de Franse
    Gendarmerie. Tot de demilitarisatie op 1 januari 1992 was de
    Rijkswacht onderdeel van de strijdkrachten. Nu valt zij onder het
    ministerie van Binnenlandse Zaken. De organisatie van de Rijkswacht
    omvat onder meer een algemeen commando (generale staf),
    territoriale en mobiele eenheden, verkeerseenheden en gerechtelijke
    detachementen (artikel 3 WRW). Het Centraal bureau opsporingen
    (CBO) is onderdeel van de generale staf en heeft tot taak de
    uitvoering van gerechtelijke rijkswachttaken te cordineren.
    Daarnaast houdt het CBO zich bezig met de verzameling van
    documentatie over criminaliteit. De grootste eenheid van het CBO is
    het Bureau verdovende middelen, dat onderafdelingen heeft in 24
    gerechtelijke districten (die corresponderen met de 27
    arrondissementen). Deze districten die contacten hebben met de
    Procureur des Konings – richten hun aanvragen voor
    undercover-activiteiten (informanten, observatie, interventie etc.)
    aan het CBO. De commandant van het CBO heeft rechtstreeks contact
    met de Nationaal magistraat (zie onder 2.3.2). Daarnaast bestaan
    eenheden die zich bezighouden met georganiseerde criminaliteit en
    vermogen, mensenhandel, milieu en illegale Immigratie. Bij
    Koninklijk besluit van 2 juni 1971 werd naar Amerikaans model een
    Bureau criminele informatie (BCI) opgericht. Aan het einde van 1972
    werd uit de mobiele eenheden van de Rijkswacht het Speciaal
    interventie eskader (SIE) gecreerd voor technische ondersteuning en
    de uitvoering van observaties in het kader van de zware
    criminaliteit en het terrorisme. Deze eenheid telt ongeveer 130
    mensen. Noot In 1973 werd het Nationaal bureau voor
    drugs (NBD) opgericht, dat als taak had administratieve en
    technische ondersteuning te bieden aan de Bewakings- en
    opsporingsbrigades (BOB’s) in elk rijkswachtdistrict. Deze
    ondersteuning hield ook in het onderhouden van contacten met de
    informanten en het schaduwen van verdachte personen. De facto
    werd het NBD een infiltratie-eenheid.
    Noot Een
    aantal schandalen werden de BCI en het NBD fataal. Hiertoe
    behoorden onder andere een burgerinfiltratie die uitlokking tot
    gevolg had, criminele betrokkenheid bij handel in verdovende
    middelen, het kwijtraken van toongeld, valsheid in geschrifte en
    heling van kunstvoorwerpen. In 1981 werd de NBD opgeheven en in
    1982 volgden veroordelingen voor BCI- en NBD-leden. Bij de
    Rijkswacht zijn vijf pelotons voor observatie, steun en arrestatie
    (POSA’s) in de regio’s Brussel, Gent, Luik, Charleroi en Antwerpen,
    die weer bestaan uit observatie- en interventieteams. De POSA is
    gespecialiseerd in grootschalige – ook internationale – onderzoeken
    en opereert op verzoek van andere eenheden van de Rijkswacht, zoals
    de BOB’s. Het huidige undercover-team van de Rijkswacht
    bestaat uit zo’n 25 personen. De selectie van de undercoveragenten
    van Rijkswacht en Gerechtelijke politie geschiedt volgens dezelfde
    normen en de teams krijgen een gemeenschappelijke opleiding.
    Operationele samenwerking komt zelden voor.

    Eenheden bij de Gerechtelijke politie

    De Gerechtelijke politie staat onder leiding van de
    procureurs-generaal bij de Hoven van beroep. De dagelijkse leiding
    berust bij de Commissaris-generaal van de gerechtelijke politie. De
    gerechtelijke politie is verdeeld in 23 brigades en deze beslaan de
    27 arrondissementen.

    Van de 23 brigades zijn 22 verbonden aan de parketten van de
    Procureur des Konings in de arrondissementen en is er n nationale
    brigade. De 22 brigades bij de parketten zijn onderverdeeld in
    gespecialiseerde afdelingen, zoals die voor vermogensdelicten,
    moord, verdovende middelen, milieudelicten, fiscale, economische en
    financile delicten, jeugdcriminaliteit. De Brusselse brigade
    bestaat uit 300 mensen en functioneert tevens als het centrale
    kantoor van de Gerechtelijke politie voor zover het de documentatie
    betreft. Het totale personeelsbestand bij de Gerechtelijke Politie
    is 1.450 (in juli 1995): 1.290 hiervan zijn daadwerkelijk executief
    (n op de vier functionarissen is officier); 143 mensen behoren tot
    de technische recherche. De Gerechtelijke politie is de enige
    politiedienst die technische en wetenschappelijke forensische
    onderzoeken in strafzaken uitvoert. Hiervoor beschikt zij over
    lokale en regionale laboratoria. Hoofdtaken van de Gerechtelijke
    politie zijn enerzijds het uitvoeren van onderzoek in opdracht van
    het parket, en anderzijds het uitvoeren van onderzoek in ambtshalve
    vastgestelde strafbare feiten. Noot Het
    commissariaat-generaal van de Gerechtelijke politie heeft het
    beheer en de operationele leiding over de Bijzondere brigade ter
    beteugeling van de zware en georganiseerde criminaliteit (BNB),
    welke is belast met de repressie van de zware criminaliteit.

    Als onderdeel van Divisie 1 (Operaties) van de BNB werd in 1987
    een speciale eenheid opgericht voor
    observaties en bijzondere opsporingsmethoden, genaamd de Groep voor
    schaduwing en observatie (GSO). Deze groep houdt zich voornamelijk
    bezig met de bestrijding van de georganiseerde misdaad, het
    terrorisme en de drugscriminaliteit. Noot Van de 56
    leden van deze groep houdt ongeveer de helft zich bezig met de
    uitvoering van observatieopdrachten.

    De juridische leiding over de BNB ligt bij twee magistraten, die
    de functie van Nationaal magistraat vervullen. Hun belangrijkste
    taak is het politieel onderzoek inzake terrorisme en georganiseerde
    misdaad te cordineren. Tevens spelen zij een belangrijke rol bij de
    inzet van bijzondere politietechnieken, bij de samenwerking op
    gerechtelijk gebied met de andere Belgische politiediensten en bij
    de contacten met buitenlandse justitile autoriteiten. Het instituut
    Nationaal magistraat is voorts gecreerd om meer cordinatie tot
    stand te brengen tussen de politiediensten. Noot

    Gemengde eenheden

    Ter verbetering van de cordinatie van politile activiteiten is
    bij Koninklijk besluit van 11 juli 1994 de Algemene
    politiesteundienst (APSD) opgericht. Onder deze organisatie
    ressorteren de afdelingen Internationale politiesamenwerking,
    Operationele ondersteuning, Telematica en Politie
    beleidsondersteuning. In grensgebieden bestaan kleine APSD-en die
    voor de drie korpsen alle informatiestromen kanaliseren om de
    informele uitwisseling tegen te gaan.

    De APSD staat onder leiding van een Raad van bestuur (bestaande
    uit de hoofden van de drie politiediensten) en een directiecomit.
    De Afdeling internationale politiesamenwerking staat in directe
    verbinding met de Afdeling operationele ondersteuning en herbergt
    de liaison officers, SIRENE, Interpol NCB, NSIS Belgi, Schengen en
    Europol. De Afdeling internationale samenwerking fungeert als het
    voor alle algemene politiediensten gemeenschappelijk aanspreekpunt
    voor het buitenland. Bovendien cordineert de afdeling de
    activiteiten van voornoemde diensten, organiseert zij de
    vertegenwoordiging van de Belgische politie in het buitenland,
    neemt zij deel aan de voorbereiding van akkoorden over
    internationale politile samenwerking en waakt zij ervoor dat de
    contact- en cordinatiepunten hun taak vervullen ten bate van de
    politiediensten in Belgi. Noot Bij de Afdeling
    operationele ondersteuning is sinds 1994 een gemengde groep
    gevestigd met de naam Centrale dienst voor de bestrijding van de
    georganiseerde economische en financile delinkwentie (CDGEFID).

    Noot Deze vaste, gemengde dienst bestaat uit leden
    van de gerechtelijke politie, de rijkswacht en enquteurs van het
    Hoog comit van toezicht (inmiddels zijn fiscale ambtenaren aan de
    dienst toegevoegd). De missie van deze dienst is efficinte
    bijstandverlening aan de politie en gerechtelijke autoriteiten op
    het gebied van ernstige economische en financile criminaliteit, die
    op complexe wijze is georganiseerd. De gespecialiseerde
    onderzoekers van het GEFID houden zich bezig met
    witwassen,
    carrousels, voorkennis (insider trading), onwettig aantrekken van
    openbaar spaargeld, financile oplichting en EG-fraude. De Afdeling
    operationele ondersteuning omvat verder onder meer de
    anti-terroristische gemengde groep, de
    telefoontap, het
    wapenregister en de bestrijding van de georganiseerde
    criminaliteit.

    11.2.4 Opsporingsmethoden

    In Belgi is de heimelijke inzet van opsporingsmethoden al
    geruime tijd ingeburgerd binnen het domein van de staatsveiligheid.
    De strijd tegen drugs en de georganiseerde misdaad is mede
    verantwoordelijk geweest voor de veramerikanisering van de
    Belgische opsporingsdiensten en de opsporingsmethoden.
    Noot In Belgi bestaat geen wettelijk kader voor het
    gebruik van bijzondere opsporingsmethoden, behalve (sinds 30 juni
    1994) een wet ter bescherming van de persoonlijke levenssfeer tegen
    het afluisteren, kennisnemen en openen van privcommunicatie en
    telecommunicatie. Het onderzoek naar de leden van de Bende van
    Nijvel, Noot de Zaak Franois, Noot het werk van de
    Parlementaire commissie voor onderzoek naar de organisatie van de
    bestrijding van het banditisme en het terrorisme (1988-1990)
    Noot , en de zaak Reyniers Noot hebben geen
    directe aanleiding gegeven tot de vorming van een wettelijk kader,
    Noot maar wel tot de invoering van een controle-orgaan
    op de politie- en inlichtingendiensten (1991). Deze wet werd
    opgesteld naar aanleiding van de bevindingen van de
    Onderzoekscommissie belast met het onderzoek naar de wijze waarop
    de bestrijding van het banditisme en het terrorisme georganiseerd
    wordt. Deze commissie vond dat n extern controle-orgaan gecreerd
    moest worden voor alle ambtenaren met politiebevoegdheid. De
    controle op de politiediensten wordt uitgeoefend door het Vast
    comit van toezicht op de politiediensten – het Vast comit P, samen
    met de daaraan verbonden Dienst enqutes voor de politiediensten.
    Het Vast comit P is samengesteld uit vijf vaste leden. De leden
    worden benoemd door de Kamer van Volksvertegenwoordigers voor een
    termijn van vijf of zeven jaar, die slechts eenmaal hernieuwbaar
    is. De Dienst enqutes werkt bovendien als een gespecialiseerde
    politiedienst voor de gerechtelijke onderzoeken bij leden van de
    politiediensten zelf. Deze functie kan derhalve
    worden vergeleken met die van de Nederlandse Rijksrecherche.
    Noot De nieuwe Wet op het politieambt van 5 augustus
    1992 bevat geen bepalingen over de bijzondere opsporingstechnieken.
    Noot In tegenstelling tot wat door Rambach wordt gesteld
    – namelijk dat het politieke klimaat in Belgi geen wettelijke
    voorziening op dit punt toelaat, en dat de voorafgaande vraag de
    mogelijke reorganisatie van de Belgische politie betreft
    Noot – stelt het nieuwe Federaal regeringsprogramma dat
    spoedig wetsont-werpen zullen worden behandeld die in de sfeer van
    de bijzondere opsporing liggen Noot Deze voorontwerpen
    betreffen onder andere een wet tot verbetering van de
    strafrechtspleging in het stadium van het opsporingsonderzoek en
    het gerechtelijk onderzoek, een wet betreffende het centraal
    strafregister, een wet houdende regeling van de inlichtingen- en
    veiligheidsdiensten. Verder zijn maatregelen aangekondigd in de
    sfeer van de modernisering van het strafrechtelijk beleid, de
    strijd tegen de internationale en grensoverschrijdende en de
    georganiseerde criminaliteit onder meer door in de mogelijkheid te
    voorzien bepaalde technieken te gebruiken voor de opsporing, het
    beslag en de verbeurdverklaring van crimineel vermogen met omkering
    van de bewijslast, het uitwerken van een wetgeving teneinde te
    voorzien in de mogelijkheid van strafvermindering of onderhandeling
    in ruil voor waardevolle informatie, doorbreking van de
    rechtspersoonlijkheid, de opvulling van leemten in de wetgeving,
    zoals strafbaarstelling van de georganiseerde misdaad en de
    voorbereidingshandelingen, alsmede de strijd tegen de corruptie.
    Bepaalde opsporingsmiddelen zijn gereguleerd in een geheime
    ministerile circulaire die voortbouwt op de jurisprudentie.
    Noot

    Deze opsporingsmiddelen mogen slechts worden gebruikt onder
    bepaalde voorwaarden, zoals behoorlijke opsporing, subsidiariteit,
    proportionaliteit, het verbod op provocatie, en de voorafgaande
    schriftelijke toestemming van de Procureur des Konings. Hieronder
    zal worden toegelicht welke van deze algemene voorwaarden en
    procedurele regels gelden.

    Deze circulaire van de minister van Justitie is gericht aan het
    openbaar ministerie en de relevante politiediensten. Doel van de
    circulaire is de bijzondere opsporingsmethoden op n lijn te brengen
    en het gebruik daarvan te cordineren tussen de relevante
    politiediensten. Hiervoor is al gesignaleerd dat door
    organisatorische ingrepen, zoals de instelling van de Nationaal
    magistraat, aanvullende sturing is opgelegd. De circulaire bevat
    verder regels op het gebied van het gebruik van informanten en de
    via hen verkregen informatie, het betalen van premies aan
    informanten, de zgn. pseudo- en testkoop, het geobserveerd en
    begeleid transport van illegale goederen, undercover agenten en
    langdurige
    observatie met behulp van technische
    middelen.
    Noot

    Circulaires zijn confidentieel, zij zijn niet toegankelijk voor
    de burger, zodat door hem niet kan worden voorzien in welke
    gevallen deze opsporingsmiddelen zullen worden aangewend.
    Onduidelijk is ook op welke rechten inbreuk kan worden gemaakt.
    Functionarissen en burgers worden niet van wijzigingen van de
    circulaires in kennis gesteld. Noot Naast circulaires is
    sprake van regulering door middel van Koninklijke besluiten en de
    Wet van 18 juli 1991 op de controle van de veiligheidsdiensten.

    Geen van onze respondenten had overigens behoefte aan wetgeving
    inzake opsporingsmethoden. Enerzijds was dit ter verhulling van
    gebruikte technieken, anderzijds met het oog op de flexibele
    aanpassing aan nieuwe omstandigheden en technieken. Onze
    respondenten stellen verder de Duitse oplossing van vergaande
    wetgeving voor bijzondere opsporingsmethoden te gedetailleerd te
    vinden. Wel kan men zich een wetgeving voorstellen waarin bepaalde
    grondprincipes zijn vastgelegd.

    Voor het gebruik van bijzondere opsporingsmethoden gelden de
    volgende algemene voorwaarden en stelregels:

    1. Behoorlijkheid:
    Aan het gerecht mag alleen wettig bewijs worden voorgelegd of
    althans geen bewijs dat onverenigbaar is met de regels van de
    behoorlijkheid van het proces. Dit betekent dat de opsporing de
    rechten van de mens dient te eerbiedigen en dat zij moet
    plaatsvinden in overeenstemming met de waardigheid van het gerecht.
    Ongeoorloofde methoden mogen niet worden gebruikt.
    2. Verbod op provocatie:
    De Belgische jurisprudentie bepaalt dat infiltratie met het
    doel de potentile dader in de gelegenheid te stellen zijn misdadig
    voornemen uit te voeren, toelaatbaar is mits door de politie een
    aantal voorwaarden in acht wordt genomen. De belangrijkste
    voorwaarde is vergelijkbaar met het Tallon-criterium en komt erop
    neer dat ook zonder politieel ingrijpen het strafbaar feit zou zijn
    gepleegd.
    3. Proportionaliteit:
    Het gebruik van bijzondere opsporingsmethoden moet betrekking
    hebben op vormen van zware criminaliteit of vormen van
    banditisme (georganiseerde misdaad).
    4. Subsidiariteit:
    Bijzondere opsporingsmethoden mogen alleen worden gebruikt als
    het bewijs op geen andere
    wijze verkregen kan worden. 5. Kennis en voorafgaande
    goedkeuring van het openbaar ministerie zijn verplicht
    : Voor
    het gebruik van

    bijzondere opsporingsmethoden moet de politie een schriftelijk
    bericht voorleggen aan het openbaar ministerie; hierin moet worden
    uiteengezet wat de voorgenomen procedure is onder de voorziene
    omstandigheden; hiermee moet de Procureur des Konings instemmen;
    als zich tijdens de uitvoering van een onderzoek met behulp van
    bijzondere opsporingsmethoden onvoorziene omstandigheden voordoen
    en de opsporingsambtenaar moet dan een strafbaar feit plegen, dan
    dient het begane strafbare feit onverwijld aan het openbaar
    ministerie te worden meegedeeld. Noot

    6. Uitvoering:
    Bijzondere opsporingsmethoden mogen alleen worden gehanteerd
    door speciaal getrainde Belgische opsporingsambtenaren of
    buitenlandse collega’s, met gebruik van een valse identiteit. Het
    gebruik van burgers is alleen toegestaan in zeer bijzondere
    omstandigheden.
    7. Exclusiviteit:
    Bepaalde bijzondere opsporingsmethoden zijn uitgesloten.
    Lange-termijn en deep-cover operaties mogen niet worden gebruikt.
    Noot In het hiernavolgende wordt ingegaan op een aantal
    (bijzondere) opsporingsmiddelen.

    Observeren en volgen

    Observaties worden uitgevoerd door alle politiediensten.
    Internationale observaties en observaties met behulp van technische
    middelen mogen slechts worden uitgevoerd door de Rijkswacht en de
    Gerechtelijke politie. Observatie op de openbare weg behoeft geen
    goedkeuring van de Procureur des Konings of van de
    onderzoeksrechter. Observatie in woningen of op erven behoeven wel
    diens goedkeuring. De circulaire van 24 april 1990 bevat regels
    voor de langdurige observatie en de geobserveerde aflevering
    (begeleide zending). Langdurende observatie is observatie
    van vijf dagen of meer dan wel gedurende vijf niet
    achtereenvolgende dagen binnen een tijdspanne van een maand.
    Langdurende observatie en observatie met behulp van technische
    middelen worden aan navolgende aanvullende voorwaarden gebonden:
    (proportionaliteit);

    – Het middel mag alleen worden ingezet ter opsporing van de
    georganiseerde misdaad en banditisme begaan;
    – en dienen objectieve aanwijzingen te zijn dat de te observeren
    persoon een halsmisdaad heeft begaan of zal uitzonderingen en het
    is niet zonder meer duidelijk welke technische middelen expliciet
    verboden zijn). – wettelijk niet-toelaatbare technische middelen
    mogen niet gebruikt worden (op deze regel bestaan Langdurige
    observatie en observatie met gebruik van technische middelen zoals
    afluisterapparatuur dienen te worden gemeld bij de Procureur des
    Konings of de onderzoeksrechter bij aanvang van de operatie. Indien
    dit niet mogelijk is, dan dient dit zo spoedig mogelijk na aanvang
    te worden gemeld. De Procureur des Konings of de onderzoeksrechter
    kan de observatie beindigen indien hij van mening is dat de
    operatie op onverantwoorde wijze ingrijpt in het privleven van de
    verdachte. Noot De plaatselijke politie dient in kennis
    te worden gesteld van de observatie-actie en mag zelf geen
    activiteiten in dit kader uitvoeren.Een ambtenaar van de
    gerechtelijke politie, die de leiding draagt over de langdurige
    observatie, dient een protocol (p.v.) te schrijven waarin hij het
    via deze methode verkregen bewijs opvoert dat in aanmerking komt
    voor rechterlijke toetsing: in de circulaire wordt er derhalve
    vanuit gegaan dat de door middel van de observatie vergaarde
    informatie als bewijs wordt opgevoerd. De schrijver van het
    protocol moet de anonimiteit van de aan de observatie deelnemende
    opsporingsambtenaren garanderen, de gebruikte methoden
    verantwoorden en de bewijsmiddelen aanleveren. Noot

    Observatie met behulp van technische middelen wordt onder
    dezelfde voorwaarden als langdurige observatie toegestaan.
    De technische ondersteuning voor de uitvoering van observaties is
    landelijk groot, maar regionaal of lokaal zeer bescheiden. De
    lokale eenheden hebben geen eigen observatieteams. De
    observatieteams zijn op het regionale en centrale niveau
    gesitueerd. Op lokaal niveau kan derhalve hooguit kortstondige
    observatie worden uitgevoerd.

    Volgens onze respondenten komen bij de Nationaal magistraat
    en/of Algemene politie steundienst maandelijks 20
    observatie-meldingen binnen, waarvan 7 8 een dringend karakter
    hebben. Observaties worden regelmatig gecombineerd met
    gecontroleerde afleveringen (m.n. betrekking hebbend op drugs).
    Voor grensoverschrijdende observatie is een rechtshulpverzoek nodig
    dat de Procureur des Konings zendt aan de aangezochte autoriteit.
    Het verzoek kan ook door tussenkomst van de Nationaal magistraat
    worden aangeboden.

    Door onze respondenten wordt opgemerkt dat veel
    observatie-acties niet worden toegelaten op Nederlands grondgebied
    hetzij omdat de verzoeken niet zouden voldoen aan de Nederlandse
    proportionaliteitscriteria,
    hetzij omdat in Nederland gebrek zou zijn aan capaciteit.
    Medewerking in grote(re) zaken wordt wel verleend. Een telling van
    het aantal binnengekomen Nederlandse observatieverzoeken is
    moeilijk, omdat centrale melding in het kader van het
    Benelux-verdrag ontbreekt.

    Inbeslagneming van brieven en poststukken

    De inbeslagneming van brieven en poststukken is geen in het
    Wetboek van Strafvordering geregelde opsporingsmethode. Wel kunnen
    voorwerpen die kunnen bijdragen tot het aan het licht brengen van
    de waarheid in beslag worden genomen. Algemeen wordt aangenomen dat
    de onderzoeksrechter beslag mag leggen op brieven. Over de
    niet-reguliere inbeslagneming van brieven en poststukken
    (bijvoorbeeld hengelen naar brieven) is ons niets bekend.

    De gelegenheid tot inbeslagneming van brieven en poststukken
    wordt gerelateerd aan artikel 88 Wetboek van Strafvordering (zie
    Aftappen van telecommunicatie). De Nauw voert hiervoor het argument
    aan dat brieven gelijkgesteld kunnen worden met telefoongesprekken
    en telegrammen omdat er in beginsel geen reden is om aan te nemen
    dat de schending van het priv-leven in het ene geval groter of
    ingrijpender zou zijn dan het andere. Noot Het
    onderscheppen van post valt onder de Wet ter bescherming van de
    persoonlijke levenssfeer tegen het afluisteren, kennisnemen en
    openen van privcommunicatie en -telecommunicatie van 30 juni 1994
    en kan worden toegepast in de situaties waarin ook het
    aftappen
    van telecommunicatie is toegestaan. De wet maakt overigens
    duidelijk dat het onderscheppen van een boodschap dient plaats te
    vinden tijdens het traject tussen zender en ontvanger. Na aankomst
    op de plaats van bestemming is het gewone beslagrecht op de
    boodschap van toepassing en niet de Wet ter bescherming van de
    persoonlijke levenssfeer.
    Noot

    Aftappen van telecommunicatie

    Belgi was tot voor kort het enige Westeuropese land dat geen
    wettelijke regeling voor de telefoontap kende. Het was verboden op
    grond van artikel 17 van de Wet van 13 oktober 1930. Deze wet werd
    afgeschaft bij de Wet van 21 maart 1991 betreffende de hervorming
    van economische overheidsbedrijven, waaronder de Belgische
    telecommunicatiemarkt. Noot In Belgi worden
    telefoongesprekken gelijkgesteld met het briefgeheim (artikel 22
    Grondwet). Priv-communicatie valt derhalve onder de notie
    privleven en correspondentie, waarvan de bescherming wordt
    gegarandeerd door artikel 8, eerste lid, EVRM.
    Noot
    Naar aanleiding van een arrest van 2 mei 1990 werd bij Wet van 11
    februari 1991 artikel 88bis in het Wetboek van Strafvordering
    ingevoerd betreffende het opsporen van telefonische mededelingen.
    Noot Op basis hiervan kan de onderzoeksrechter de
    nummers van telefoonaansluitingen doen opsporen, alsmede de dag,
    het uur en de duur van de gesprekken – dus niet de inhoud daarvan –
    vaststellen. Noot Op 3 februari 1995 is de Wet ter
    bescherming van de persoonlijke levenssfeer tegen het afluisteren,
    kennisnemen en openen van privcommunicatie en -telecommunicatie

    van 30 juni 1994 in werking getreden. Deze regeling is enerzijds
    exclusief – in de zin dat deze het afluisteren verbiedt – en
    anderzijds permissief – in de zin dat de onderzoeksrechter in het
    kader van een gerechtelijk onderzoek wanneer het onderzoek dit
    vereist, privcommunicatie of telecommunicatie tijdens de
    overbrenging kan afluisteren en opnemen, en kennis kan nemen van de
    inhoud, indien ernstige aanwijzingen bestaan dat het feit waarvoor
    hij geadieerd is, een ernstig strafbaar feit is (limitatief
    opgesomd in paragraaf 2) en indien de overige middelen van
    onderzoek niet volstaan (subsidiariteit). Noot

    De tapbevelen van de onderzoeksrechter worden ter kennis
    gebracht aan de Procureur des Konings. Het bevel van de
    onderzoeksrechter moet datum, motivering, voorwerp van interceptie,
    periode waarin het tappen wordt uitgevoerd, en naam en rang van de
    uitvoerend opsporingsambtenaar bevatten. Een en ander betekent dat
    het bevel tot tappen niet achteraf kan worden ingediend, dat de
    onderzoeksrechter op zeer concrete wijze moet aangeven wat de
    aanwijzingen zijn voor strafbare feiten en dat hij aangeeft waarom
    het middel onmisbaar is voor het blootleggen van de feiten
    (subsidiariteit). Voor elke verdachte moet een apart bevel worden
    uitgeschreven. Indien de identiteit van de te tappen persoon niet
    bekend is, worden zoveel mogelijk identificatie-elementen genoemd.
    Noot

    Een tap kan uitsluitend worden ingezet op aansluitingen in
    plaatsen waar de verdachte vermoedelijk verblijf houdt en kan
    worden gebruikt ten aanzien van de verdachte en personen van wie
    vermoed wordt dat zij geregeld in verbinding staan met een persoon
    op wie een verdenking rust. De telefoontap is als zodanig ook van
    toepassing op zogenaamde passieve subjecten, ofwel personen
    die regelmatig met de hoofdverdachte communiceren.

    Vanwege het exclusief karakter van de wet wordt aan
    opsporingsambtenaren en justitie-ambtenaren een
    gedragscode opgelegd voor het omgaan met gegevens die voortvloeien
    uit de telefoontap en/of het onderscheppen van correspondentie. Ten
    aanzien van het inzagerecht door de verdediging en interne
    openbaarheid van processtukken bestaat geen absoluut en
    onvoorwaardelijk recht om alle opnamen en transcripten te
    raadplegen, vanwege het recht op privacy van derden, bescherming
    van getuigen, ter voorkoming van frustratie van lopend onderzoek in
    andere strafzaken en ter voorkoming van consultatie van gedeelten
    die onder het beroepsgeheim vallen. De Wet van 30 juni 1994 geeft
    geen criteria op basis waarvan de (zittings-)rechter kan beslissen
    de transcripten van telefoontaps wel of niet te ontsluiten. Het is
    de taak van de zittingsrechter de inhoud en strekking van de
    transcripten te verifiren (controle op de onderzoeksrechter).
    Noot De minister van Justitie overlegt jaarlijks een
    rapport aan het parlement over de maatregelen die zijn genomen in
    het kader van de Wet van 30 juni 1994. Het doel van dit verslag is
    evaluatie van de toepassing van de (tele-)communicatie-tap en niet
    controle op de onderzoeksrechter. Noot Het is moeilijk
    te bepalen of en hoe vaak van de telefoontap gebruik wordt gemaakt
    in de prliminaire informatie-fase. Het is niet uit te sluiten dat
    voor de inwerkingtreding van de nieuwe afluisterwet
    telefoongesprekken werden afgeluisterd, maar daarvan is nooit
    proces-verbaal gemaakt. Vr de nieuwe afluisterwet leidde de
    ontoelaatbaarheid van de telefoontap niet tot uitsluiting van
    bewijs indien de telefoontap op rechtmatige wijze in het buitenland
    was uitgevoerd. Noot Noot Wij hebben niet de
    bevoegdheden van de Belgische veiligheidsdiensten inzake de
    telefoontap onderzocht.

    In Belgische politiekringen wordt gezegd dat de nieuwe
    afluisterwet onwerkbaar is, omdat van alle opgenomen gesprekken een
    volledig transcript dient te worden opgemaakt, hetgeen zeer duur en
    arbeidsintensief is. Noot Onze respondenten zeggen dat
    de transcriptie van 1 uur telefoontap 12 mensuren kost. Daarnaast
    klagen opsporingsambtenaren over de limitatieve opsomming van de
    delicten waarvoor de tap toegestaan is. Fraude en corruptie staan
    niet op deze lijst, terwijl deze regelmatig verbonden zijn met
    georganiseerde misdaad en witwassen. Noot Onze
    respondenten zijn ook ontevreden over het ontbreken van
    geavanceerde apparatuur en zeggen dat de capaciteit beperkt is. In
    Belgi wordt wel met jaloerse ogen gekeken naar de faciliteiten in
    Nederland, waar gespecialiseerde opsporingsambtenaren gesprekken
    opnemen en analyseren vanuit tapkamers, waar verschillende
    telefonische lijnen naar toe zijn geleid. Een dergelijke
    infrastructuur staat de Belgen niet ter beschikking.
    Noot

    Fotograferen en video-opnamen

    Het heimelijk fotograferen of filmen van de activiteiten van een
    persoon is niet expliciet verboden of strafbaar gesteld,
    onafhankelijk van de vraag of deze vormen van optische observatie
    in publieke of privruimten plaatsvinden. Het maken van foto’s en
    video-opnamen valt wel onder de bescherming van de Wet van 30 juni
    1994, voor zover deze technieken vergezeld gaan van de mogelijkheid
    om de communicatie af te luisteren (vastleggen van beeld en geluid
    met camera en microfoon). Noot Indien de observatie
    plaatsvindt binnen of vanuit een privruimte zonder de instemming
    van de bewoner van deze ruimte kan de operatie worden beschouwd als
    strijdig met de onschendbaarheid van de woning (artikelen 439 en
    440 Sv). Alhoewel er geen principieel bezwaar lijkt te bestaan
    tegen het gebruik van film- (.) of geluidsopnames, zal alles er van
    afhangen of ook hier geen bedrieglijke of deloyale middelen zijn
    gebruikt, aldus Hutsebaut. Noot Het gebruik van camera’s
    moet aan de Procureur des Konings worden voorgelegd. Het richten
    van een camera op de voorkant van een woning valt volgens onze
    respondenten onder het observeren van een openbare plaats. Het
    bevestigen van apparatuur aan de buitenkant van auto’s is mogelijk.
    Voor plaatsing in het voertuig is toestemming van de Procureur des
    Konings nodig. Zo’n verzoek aan de Procureur wordt minder dan 25
    maal per jaar gedaan.

    Betreden van plaatsen (inkijkoperaties)

    Huiszoeking kan slechts plaatsvinden met behulp van een
    schriftelijk bevel van de onderzoeksrechter. Uitzondering geldt
    vooral onderzoek naar financile criminaliteit, waarvoor
    gespecialiseerde opsporingsambtenaren vergaande bevoegdheden tot
    huiszoeking hebben. Noot Inkijkoperaties worden niet
    uitgevoerd omdat ze niet gedekt zijn door de circulaire, aldus onze
    respondenten. Ook loodsen genieten de bescherming van de huisvrede.
    Het Belgische openbaar ministerie heeft een gereserveerde houding
    jegens het gebruik van deze methode.Observatie met behulp van
    afluisterapparatuur Het (direct) afluisteren van priv-gesprekken is
    niet expliciet toegestaan of verboden bij het Wetboek van
    Strafvordering. Afluisteren van priv-communicatie met behulp van
    technische middelen is echter alleen toelaatbaar krachtens de Wet
    van 30 juni 1994 (artikel 3; artikel 90ter . 1 Sv). Dit is anders
    indien een van de
    deelnemers uitdrukkelijke toestemming heeft gegeven.
    Noot Het installeren van afluisterapparatuur (zoals
    bugs) in een priv-ruimte tast de onschendbaarheid van de
    woning aan en is een strafbaar feit (artikelen 439 en 440 Sv).
    Bevestiging van micro-opnameapparatuur aan het lichaam van een
    infiltrant hoeft daarentegen niet te betekenen dat de
    onschendbaarheid van de woning wordt overtreden en zou daarom een
    toelaatbare opsporingsmethode zijn, mits gehanteerd onder de
    voorwaarden van de circulaire van 24 april 1990. Uit interviews
    uitgevoerd door Rambach blijkt dat gebruik wordt gemaakt van
    richtmicrofoons en body-transmitters, het laatste vooral in
    combinatie met infiltratie. Noot

    Observatie met behulp van
    plaatsbepalingsapparatuur

    Voor het plaatsen van peilzenders in auto’s is toestemming van
    de Procureur des Konings of de onderzoeksrechter vereist. Tussen de
    Rijkswacht (SIE) en het KLPD in Driebergen zijn speciale
    convenanten afgesloten: de rijkswachters maken graag gebruik van de
    voorzieningen van Driebergen.Informanten en anonieme getuigen

    De Parlementaire Bende commissie was van mening dat
    informatiegaring via informanten onmisbaar is voor de opheldering
    van ernstige misdrijven.
    Zij stelde voor het gebruik van informanten vast te leggen in een
    verslag. Hierin zou de tipgever moeten worden gecodeerd. De premies
    zouden moeten worden getarifieerd. De circulaire van 24 april 1990
    geeft regels voor het gebruik van informanten.

    De Rijkswacht heeft in elk district en de Gerechtelijke politie
    bij elke brigade een informantenbeheerder aangesteld, die instaat
    voor de begeleiding van de contacten met de informant en waakt over
    de integriteit van de bij het onderzoek betrokken ambtenaren.

    De beheerder voert ook onderzoek uit naar de betrouwbaarheid van
    de informant. Van elke informant wordt een dossier aangelegd. Van
    elk contact wordt schriftelijke verslaglegging gemaakt. De
    contacten met een informant mogen slechts door twee rechercheurs
    tegelijk plaatsvinden. Het runnen geschiedt door gewone
    rechercheurs, al hebben sommige eenheden straatlopers of runners.
    De gemeentepolitie runt ook informanten, maar moeten deze
    onderbrengen bij de informantenbeheerder van de Rijkswacht of
    Gerechtelijke politie. De meeste informanten zijn ondergebracht bij
    de Gerechtelijk politie.

    Informanten worden landelijk per korps geregistreerd. Hiervoor
    wordt een nationaal coderingssysteem gebruikt (deze codering is
    fijnmaziger dan de in Nederland gebruikte, aangezien de code voor
    deze persoon uniek is). Tweemaal per jaar vergelijken de landelijke
    politiediensten de informantenlijsten om doublures te voorkomen. De
    zwarte lijsten worden tussen diensten uitgewisseld.
    Informantenregisters worden niet echt geschoond. Medio 1995 had de
    Gerechtelijke politie ruim 400 informanten. Het aantal informanten
    bij de Rijkswacht is onbekend. Volgens onze respondenten worden
    gestuurde informanten niet gebruikt, hetgeen wil zeggen dat
    informanten niet bewust worden aangezet door politie en justitie om
    strafbare feiten te plegen met het expliciete doel informatie in te
    winnen over een verdachte of een crimineel netwerk. Infiltratie
    door informanten is nadrukkelijk verboden in de circulaire.
    Informanten mogen daarentegen wel transporten ondernemen, mits zij
    kunnen worden afgeschermd.

    Verklaringen van anonieme personen, tipgevers of informanten
    mogen door de Gerechtelijke politie gebruikt worden als hulpmiddel
    bij de opsporing of als aanzet tot de strafvordering, maar kunnen
    op zichzelf geen bewijsmiddel opleveren. Een persoon kan pas als
    getuige worden beschouwd wanneer deze, onder eed, een verklaring
    aflegt ten overstaan van een rechter. Noot Een informant
    heeft het recht om te zwijgen. Indien het voor afwending van het
    levensgevaar noodzakelijk is, kan tijdens het gerechtelijk
    vooronderzoek onder ede een anonieme getuige een verklaring
    afleggen, waarvan de onderzoeksrechter proces-verbaal opmaakt.
    Noot De identiteit wordt verborgen gehouden voor de
    beklaagde, aan wie de inhoud van de verklaring wordt meegedeeld.
    Noot Worden informanten toch in bijzijn van de
    verdediging gehoord dan kan dat anoniem en/of met behulp van
    technische hulpmiddelen, zoals vermomming, intercoms e.d.

    In de jurisprudentie is aanvaard dat een politieofficier, die
    een getuigenis aflegt, op grond van zijn beroepsgeheim de
    naam van zijn informant of tipgever weigert bekend te maken, indien
    hij dit in geweten voor de bescherming van die persoon en in het
    belang van de misdaadbestrijding nodig acht. Noot De
    Procureur des Konings is bevoegd te eisen dat de identiteit aan hem
    (mondeling) bekend wordt gemaakt – dit is gebonden aan de
    bewijsleveringsopdracht (alleen wanneer dit onontbeerlijk is). De
    onderzoeksrechter is bevoegd de naam via de Procureur des Konings
    op te vragen.

    De anonieme tipgever of informant is veelal bekend aan het
    openbaar ministerie en mogelijk de onderzoeksrechter. De politie
    heeft soms aanzienlijke moeite met de onthulling van de identiteit
    van de
    informant aan het openbaar ministerie: in het begin van de jaren
    ’90 werden enkele onderzoeken stopgezet omdat het openbaar
    ministerie geen operaties wilde dekken zonder onthulling van de
    identiteit van de informant door opsporingsambtenaren.
    Noot De onderzoeksrechter kan een doorzoeking verrichten
    in een politiebureau om de identiiteit van een informant te
    achterhalen. Dit is wel eens gebeurd in verband met strafbare
    feiten door of rond een informant. De Procureur des Konings kan
    tegen de voorgenomen doorzoeking bezwaar aantekenen bij de Kamer
    van inbeschuldigingstelling (raadkamer).

    In Belgi bestaat geen wettelijke regeling voor kroongetuigen. De
    kroongetuige is in Belgi uitsluitend bekend in het kader van
    bijvoorbeeld strafbare feiten waarbij sprake is van groeps- of
    georganiseerde misdaad. Dit zijn wettelijke strafverminderende
    omstandigheden (verschoningsgronden), die gelden voor:

    • deelname aan samenzwering tegen de veiligheid van de staat
      (artikel 136 Sr);
    • valsemunterij (artikel 192 Sr);
    • illegale loterij (artikel 304 Sr);
    • deelname aan criminele vereniging (artikel 326 Sr).

    Vrijstelling van straf kan volgen indien voor aanvang van de
    vervolging en voordat de misdrijven die de wetgever wil verhinderen
    gepleegd zijn, misdrijven en daders of medeplichtigen aan de
    overheid kenbaar maakt. Noot

    De Drugwet kent een verschoningsgrond (artikel 6 Drugwet van 24
    februari 1921). Volgens artikel 6, wet van 24 februari 1921
    (gewijzigd op 9 juli 1975) kan een verdachte die de identiteit van
    daders van strafbare feiten weergeeft, vrijgesteld worden van een
    correctionele straf.

    Het sepot kan een procesrechtelijke reactie zijn op het optreden
    van informanten Noot , maar dit wordt volgens onze
    respondenten alleen toegepast bij minder ernstige feiten. Van deals
    met criminelen als zodanig kan geen sprake zijn, maar met
    aanwending van het opportuniteitsbeginsel kan het lot worden
    verzacht in ruil voor informatie.

    Financile beloning

    De tipgeldregeling is opgenomen in de circulaire van 24 april
    1990. De tip-en voorkoopgelden heten de A-fondsen, de
    toongelden de B-fondsen. De A-fondsen bevatten naast de
    tipgelden de kosten van undercoveroperaties. Voor betalingen boven
    de 20.000 BF is toestemming van de Procureur des Konings nodig.
    Deze kent dan de identiteit van de informant. Bij uitbetaling van
    tipgelden aan derden geldt dat de politie geen initiatieven mag
    nemen en dat het alleen mag gebeuren door tussenkomst van de
    informantenbeheerder. In beginsel kan tipgeld slechts worden
    uitgekeerd als de informant vooraf is aangemeld. Aanmelding
    gelijktijdig met verzoek om betaling wordt wel geaccepteerd.
    Belangrijkste principe is no cure, no pay. Betalingen
    geschieden alleen indien de eventueel geobserveerde illegale
    goederen in beslag worden genomen en indien aanhoudingen
    worden verricht.

    Respondenten zeggen enigszins ontevreden te zijn met de regeling
    omdat niet voorkomen kan worden dat tipgevers rechtstreeks contact
    opnemen met verzekeraars en zo de politie erbuiten laten. Er zou
    volgens hen een convenant moeten komen met de bond van
    verzekeraars.

    De beloning voor informanten is laag. Maximale bedragen variren
    per arrondissement. Zo is in Brussel eens een bedrag van ongeveer
    360.000 BF uitgekeerd, terwijl in Gent het hoogst uitgekeerde
    bedrag 50.000 BF is geweest. In de tijd dat burger-infiltratie is
    toegepast lagen de bedragen hoger dan nu. Onze respondenten noemden
    als hoogste bedrag tweemaal 100.000 BF aan n burger-infiltrant voor
    enkele tonnen marihuana en een gestolen schilderij. In 1994 is in
    totaal 818.000 BF Premie A (informanten en voorkoop) uitgegeven.
    Een kwart daarvan is besteed aan drugszaken en een kwart aan
    banditisme.

    Gecontroleerde aflevering

    In Belgi wordt de gecontroleerde aflevering wel de begeleide
    zending
    genoemd: de politie laat een transport van illegale
    goederen plaatsvinden zonder tussenbeide te komen met het doel het
    transport in beslag te nemen op de uiteindelijke bestemming of op
    een ander controlepunt.

    De begeleide zending of uitgestelde inbeslagneming is
    opgenomen in de circulaire van 24 april 1990 en vindt plaats onder
    de verantwoordelijkheid van een magistraat. Er is schriftelijke en
    voorafgaande toestemming vereist van de Procureur des Konings in de
    plaats waar de zending begint n op de plaats van interventie. Dit
    kan eventueel bij binnenkomst in Belgi zijn. Volgens onze
    respondenten is het soms moeilijk precies te weten waar het
    transport binnenkomt. Bij grensoverschrijdende gecontroleerde
    afleveringen treedt doorgaans de

    Nationaal magistraat op. Noot Hij neemt
    contact op met het plaatselijke parket en zorgt voor de nodige
    toelatingen. De circulaire bepaalt dat indien de
    gecontroleerde
    aflevering plaatsvindt op het territorium van een ander land,
    vooraf toestemming gegeven moet zijn door de buitenlandse
    autoriteiten die dienen te garanderen dat a). de illegale goederen
    in beslag zullen worden genomen en niet in omloop zullen worden
    gebracht en b). dat de verdachten van het illegale
    goederentransport zullen worden vervolgd.
    Het openbaar
    ministerie met bevoegdheid op het gebied van de interventie leidt
    het onderzoek en neemt alle beslissingen die relevant zijn voor de
    uitvoering van de operatie. Verder dienen de parketten die liggen
    op de route van de begeleide zending te worden genformeerd over de
    operatie. Als de zending of de verdachte dreigt zoek te raken mag
    de hulpofficier van justitie, die de leiding heeft over de operatie
    het transport onderscheppen en de goederen inbeslagnemen.Onze
    respondenten stellen dat in Belgi thans absoluut geen
    gecontroleerde aflevering van drugs plaatsvindt zonder
    inbeslagneming aan het einde (doorlaten): er wordt altijd
    ingegrepen wanneer de wetenschap bestaat van een illegaal
    transport. Wel zou voor de toekomst worden overwogen zendingen
    gecontroleerd te laten doorgaan.

    De livraison surveille (geobserveerde aflevering) is
    verder geoorloofd op basis van artikel 73 van de Schengen
    Uitvoeringsovereenkomst, mits deze regel in overeenstemming is met
    de Belgische Grondwet en de nationale rechtsorde. Een
    gecontroleerde aflevering op Belgisch grondgebied in het kader van
    Schengen moet voorafgegaan worden door toestemming van de Belgische
    autoriteiten. De gecontroleerde aflevering moet plaatsvinden onder
    de sturing en controle van de Belgische autoriteiten en deze zijn
    bevoegd in te grijpen.

    Pseudo-koop, toonkoop, voorkoop

    De circulaire van 24 april 1990 bepaalt dat de Procureur des
    Konings schriftelijk voorafgaande toestemming moet geven aan een
    pseudo-koop-operatie. De Procureur en in het voorkomende geval de
    onderzoeksrechter moeten op de hoogte gehouden worden van de
    operatie. Zij kunnen op ieder ogenblik een einde maken aan de
    operatie. Noot Alleen speciaal opgeleide
    politie-ambtenaren mogen pseudo-koop verrichten. In
    uitzonderingsgevallen mag van de laatste eis worden afgeweken. Ook
    buitenlandse opsporingsambtenaren mogen in Belgi een pseudo-koop
    verrichten.

    Volgens onze respondenten worden pseudo-kopers bijna altijd in
    het milieu gentroduceerd via een informant. Dit verschilt van
    infiltranten, die bijna nooit door informanten worden
    gentroduceerd. Pseudo-koop is goedkoper dan infiltratie, zo’n 2000
    3000 BF per operatie. Dit maakt het middel redelijk populair. De
    test- en vertrouwenskoop vinden plaats onder dezelfde voorwaarden
    als de pseudo-koop. Onder pseudo-koop is ook de flashroll
    operatie inbegrepen (zie ook onder infiltratie).

    Infiltratie

    Voor de inzet van infiltranten bestaat geen formele wetgeving.
    Het is geregeld in de circulaire van 24 april 1990.
    Ex-minister Wathelet zei in 1970 dat dit middel alleen zou mogen
    worden ingezet bij criminaliteit met hoge risico’s en hoge kosten,
    zoals het banditisme. De Parlementaire commissie vond dat er een
    wettelijke regeling moest komen voor infiltratie-technieken. De
    wetgever zou een gedragscode moeten uitwerken in verband met het
    bijna onvermijdelijk begaan van strafbare feiten.

    Infiltratie is gedefinieerd als een politile handeling die wordt
    uitgevoerd onder een valse identiteit en voor een beperkte periode
    binnen een crimineel netwerk of criminele organisatie (waarover
    concrete aanwijzingen bestaan dat deze zware strafbare feiten
    pleegt) met het doel informatie en bewijs over deze en beraamde
    strafbare feiten te verkrijgen. De politie hanteert deze methode in
    het kader van het gerechtelijk vooronderzoek en onder controle van
    de onderzoeksrechter. Noot Gedurende de infiltratie
    wordt de onderzoeksrechter over de operatie genformeerd door middel
    van een geschreven en vertrouwelijk rapport dat wordt opgemaakt
    door de hulpofficier van justitie die de operatie leidt.

    De circulaire van 24 april 1990 maakt onderscheid tussen
    sting operaties (simuleren van interesse door undercover agent)
    en flash roll operaties (simuleren van interesse door het tonen van
    geld).
    Noot De laatste vorm valt onder de categorie
    pseudo-koop.

    De infiltratie is voorts aan de volgende bijzondere voorwaarden
    gebonden:
    – infiltratie mag in geen geval leiden tot het plegen van ernstige
    misdaden of wanbedrijven door de infiltrant. – infiltratie mag
    slechts van korte duur zijn; Van provocatie is geen sprake wanneer
    een undercover aan een potentile dader de gelegenheid geeft om een
    misdrijf te plegen, onder door de politie gecontroleerde
    omstandigheden, maar zonder enige benvloeding; Noot

    • infiltratie mag slechts worden uitgevoerd door speciaal daartoe
      opgeleide opsporingsambtenaren;
    • infiltratie mag worden uitgevoerd door een (opgeleide)
      buitenlandse opsporingsambtenaar;
    • er moeten garanties zijn voor de anonimiteit en de integriteit,
      zowel fysiek, psychisch als moreel van de betrokken
      functionarissen;

    In de praktijk valt infiltratie veelvuldig samen met langdurige
    observatie. Bij infiltratie wordt veel gebruik – een constante,
    schriftelijke rapportage.
    gemaakt van technische middelen, zoals body-transmitters,
    microfoons en kleine zendertjes die aan het lichaam van de
    infiltrant zijn bevestigd. De Rijkswacht en de Gerechtelijke
    politie ondernemen geen gezamenlijke infiltratie-acties. Bij de
    infiltratie-eenheid van de Gerechtelijke politie leiden 1 op de 5
    infiltratie-acties (vaak pseudo-koop) tot een veroordeling. Onze
    respondenten bij de Rijkswacht zeggen dat 30% van haar
    infiltratie-acties slaagt. Het duurt gemiddeld 4 tot 7 maanden
    voordat een infiltrant zijn eerste contact gelegd heeft, en 12
    maanden voordat de eerste criminele handeling in kaart gebracht kan
    worden, aldus onze respondenten. Infiltratie kan CID-matig
    interessant zijn. In Belgi wordt bij infiltraties samengewerkt met
    buitenlandse collegae (een toenemend gebruik wordt gemaakt van
    uitwisseling via de International Police Working Group on
    Undercover Policing). Bij het starten van de zaak moet, althans bij
    de Gerechtelijke politie, de finaliteit (het uiteindelijke doel)
    van de actie worden aangegeven. De zaaksofficier houdt zich hiermee
    bezig.

    De burgerinfiltrant is na de zaak Franois niet meer ingezet. In
    deze zaak ging de burgerinfiltrant er met het geld vandoor. Franois
    wilde het kastekort aanzuiveren door samen met de DEA een drugslijn
    op te zetten. Wel wordt inzet van burgerinfiltranten in de toekomst
    overwogen, aldus onze respondenten. Frontstores worden ook (nog)
    niet opgezet. De circulaire voorziet niet in het opzetten van
    fictieve firma’s. Wel is de methode in onderzoek. Verzoeken uit
    Nederland om een frontstore in Belgi op te zetten werden een jaar
    of drie geleden geweigerd. De vraag is of de Belgische
    jurisprudentie het runnen van een frontstore toestaat. Sinds 1989
    beschikt de Gerechtelijke politie over een politieel
    infiltratieteam, dat nu uit 11 mensen bestaat. Ook dit team is
    onderdeel van Divisie 1 (Operaties) van de BNB en staat binnen de
    organisatie bekend als de Intelligence Unit.

    Het team houdt zich voornamelijk bezig met
    pseudo-koop-operaties. Langdurige diepte-infiltratie wordt nagenoeg
    niet ondernomen. In de eerste helft van 1995 hebben 27 zaken
    gelopen, waarvan 10 drugs betroffen, en daarnaast mensenhandel,
    valsemunterij en hormonen. 1 op de 5 zaken wordt succesvol, met een
    veroordeling, afgesloten. De infiltratie-acties die door de eenheid
    worden ondernomen geschieden alleen op vraag uit de brigades. Het
    team initieert zelf geen zaken. Wel wordt het team bij voorkeur
    reeds voor de aanvraag bij de Nationaal magistraat bij de zaak
    betrokken, hetgeen operationeel de beste kansen geeft en de
    zekerheid biedt dat het niet om te kleine zaken gaat
    (proportionaliteit).

    Opslag, uitwisseling en verstrekking van gegevens

    In de door ons bestudeerde literatuur vonden wij weinig
    informatie over de informatiehuishouding. De methode van
    gegevenskoppeling is niet bij wet geregeld, en ook niet in de
    circulaire van 24 april 1990. Wel bevat deze circulaire enige
    regels voor het beheer van criminele inlichtingen.

    De informatie dient te worden uitgewisseld tussen de lokale
    afdelingen. Inlichtingen die niet lokaliseerbaar zijn, bovenlokaal
    of internationaal belang hebben worden op centraal niveau
    geregistreerd. Indien uit een informatierapport misdaden of
    wanbedrijven blijken, dan dient een afschrift naar de Procureur des
    Konings te gaan. De gemeentelijke politie moet de informatie
    deponeren bij de eenheid van de Rijkswacht of de Gerechtelijke
    politie waarbij aansluiting is gezocht (zie ook boven onder
    informanten). Politie en openbaar ministerie gebruiken soms
    informatie uit priv databanken en incidenteel is sprake van
    gerichte verzoeken om gegevens over personen en bedrijven.
    Internationale uitwisseling van gegevens loopt via Interpol, maar
    feitelijk vooral via de diverse verbindingsofficieren (liaison
    officers
    ). Bij de Gerechtelijke politie wordt overwogen de
    software VIDOCQ te gaan gebruiken voor de verwerking van
    inlichtingen.


    vorige        
    volgende        
    inhoudsopgave en zoeken