11.2 Inventarisatie van opsporingsmethoden in Belgi
11.2.1 De georganiseerde misdaad in Belgi
Hoewel het begrip georganiseerde misdaad ook in Belgi
steeds meer ingeburgerd raakt, hebben vooral de fenomenen groot
banditisme (de Bende van Nijvel) en de hormonenmafia de
gemoederen van het Belgische opsporingsapparaat jarenlang bezig
gehouden. Deze selectieve aandacht heeft geresulteerd in het
ontbreken van een goed beeld van (de ontwikkeling van) de
georganiseerde criminaliteit. Inmiddels is het Centraal bureau
opsporingen (CBO) van de Rijkswacht begonnen met het vaststellen
van een criminaliteitsbeeld. Het CBO stelt vast dat 90
Rijkswachtonderzoeken betrekking hebben op zaken die voldoen aan de
definitie van georganiseerde misdaad. In 1994 zijn 22 onderzoeken
afgesloten. De onderzoeken omvatten in totaal 1.067 verdachten en
6.584 strafbare feiten. Verder blijkt uit een kwalitatieve studie
dat het aantal verdachten, de organisatiegraad en de etnische
samenstelling van deze groepen zeer variren. In het merendeel van
de onderzoeken (86 van de 90) zijn internationale verbindingen
vastgesteld. Verder is in zes op tien gevallen vastgesteld dat
commercile structuren worden gebruikt, in n op twintig van de
onderzoeken is gebruik van geweld vastgesteld en in vier van
twintig gevallen is sprake van benvloeding. Noot
Ten aanzien van de aard van de georganiseerde criminaliteit zijn de
geluiden niet veel anders dan in Nederland: drugs, mensenhandel,
witwassen, grootschalige fraude, en – misschien in iets mindere
mate – milieucriminaliteit.
11.2.2 Het Belgische strafproces
Het strafprocesrecht in Belgi is grotendeels gebaseerd op het
Franse recht zoals dit gold in de tijd van Napoleon.
Het Wetboek van Strafvordering, dat stamt uit 1808, is de
belangrijkste bron van strafprocesrecht. Verdere bronnen zijn de
Grondwet (GW) van 1831, de Wet verzachtende omstandigheden van
1867, het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de
mens en de fundamentele vrijheden (EVRM, Rome 1950), het
Gerechtelijk wetboek (GWb) van 1967, de Huiszoekingswet van 1969,
de Voorlopige-hechteniswet (VHW) van 1990, en de Wet op het
politieambt (WPA) van 1 januari 1993. Noot Het
strafrechtelijk onderzoek wordt in Belgi in twee fasen verdeeld,
namelijk een vooronderzoek of voorlopig onderzoek, dat zich
afspeelt voorafgaand aan de behandeling op de terechtzitting, en
een onderzoek ten gronde, op de terechtzitting. Het vooronderzoek
kan plaatsvinden door middel van een opsporingsonderzoek en door
middel van een gerechtelijk onderzoek. In de eerste fase van het
Belgische strafproces wordt het vooronderzoek uitgevoerd door de
politie onder leiding van het openbaar ministerie. Noot
Het gerechtelijk vooronderzoek (de instructie) wordt alleen
uitgevoerd in complexe zaken en bij de inzet van bepaalde
dwangmiddelen.
Het opsporingsonderzoek wordt uitgevoerd door de Procureur des
Konings en zijn hulpofficieren en het gerechtelijk onderzoek wordt
uitgevoerd door de onderzoeksrechter. De Procureur des Konings
beslist of een onderzoek moet plaatsvinden, en of dit een
opsporingsonderzoek dan wel een gerechtelijk onderzoek moet zijn.
Als zodanig heeft de Procureur des Konings een spilfunctie.
Noot Wil de Procureur des Konings bepaalde dwangmiddelen
inzetten, dan behoeft hij toestemming van de rechter-commissaris en
daarmee geeft hij de leiding van het onderzoek uit handen. Om die
reden heeft hij zeggenschap over de voor opsporing bevoegde
politiediensten. De onderzoeksrechter heeft in zoverre de
hoedanigheid van officier van gerechtelijke politie en staat in die
hoedanigheid onder toezicht van de procureur-generaal bij het hof.
Het Belgische Wetboek van Strafvordering (Sv) geeft geen concrete
procedure voor het opsporingsonderzoek. Noot De inwinning van
informatie ten behoeve van het opsporingsonderzoek is niet geregeld
in het wetboek. De wet geeft niet aan hoe het bewijs vergaard dient
te worden of welke de bevoegdheden van de opsporingsambtenaren
zijn. De gerechten passen algemene beginselen toe.
Algemene principes die gelden voor de bewijsgaring zijn respect
voor de persoon en de onschendbaarheid van de woning, alsmede de
waardigheid van justitie, ook wel due administration.
Voorts geldt het verbod van provocatie. De beslissing van de
beschuldigde om strafbare feiten te begaan mag niet zijn benvloed
door de interventie van de opsporingsambtenaar. Noot
Daarnaast zijn tijdens het vooronderzoek van belang het
legaliteitsbeginsel, het legitimiteitsbeginsel, het
proportionaliteitsbeginsel, het beginsel van geheim en inquisitoir
onderzoek, het monopoliebeginsel en het opportuniteitsbeginsel. De
permissieve regel houdt in dat alles wat niet nadrukkelijk verboden
is, is toegestaan, hetgeen erop neer komt dat politie, parket en
onderzoeksrechter alle handelingen mogen verrichten om achter de
waarheid te komen (beginsel van vrijheid van bewijs), tenzij deze
nadrukkelijk verboden zijn bij wet of rechtsbeginsel.
Opsporingsambtenaren moeten de wet gehoorzamen en de rechten van de
verdediging eerbiedigen. Noot Belangrijk in het kader
van de proactieve opsporing is de uitsluitingsregel: overtreding
van ge- of verbod wordt in het bewijsrecht gesanctioneerd en
onrechtmatig verkregen bewijs wordt uitgesloten van de
bewijsvoering. Voorts geldt het legaliteitsbeginsel of het vereiste
van een wettelijke basis voor het hanteren van dwangmiddelen, die
de individuele vrijheid van de burger aantasten. Deze eis volgt uit
het EVRM, de artikelen 7-11 Grondwet en de regelingen ter zake van
aanhouding, huiszoeking en inbeslagneming, en de schending van het
briefgeheim. Noot Het opsporingsonderzoek is
geheim in de zin dat de verdachte noch het publiek hierover worden
genformeerd: hierin laat zich de gelding van het beginsel van een
geheim en inquisitoir vooronderzoek zien. Noot De
verdachte wordt in principe niet bij het vooronderzoek betrokken en
wordt niet van de resultaten op de hoogte gesteld. Ook wordt hij
niet in de gelegenheid gesteld de resultaten tijdens het
vooronderzoek te weerleggen. Is de verdachte in het kader van het
gerechtelijk vooronderzoek in voorlopige hechtenis, dan hebben hij
en zijn raadsman toegang tot het dossier. Het vooronderzoek is
geheel schriftelijk, hetgeen betekent dat alle
opsporingshandelingen worden geverbaliseerd. Noot
Niet alle processen-verbaal worden opgenomen in het
strafdossier, zoals bij de inzet van informanten en
infiltranten, teneinde hun anonimiteit te kunnen garanderen. Alleen
het openbaar ministerie mag strafbare feiten vervolgen
(monopoliebeginsel) en het heeft het recht om van vervolging af te
zien, zolang de zaak niet in handen van een rechter is
(opportuniteitsbeginsel). De beslissing omtrent vervolging na een
gerechtelijk vooronderzoek ligt bij de raadkamer.
Het openbaar ministerie draagt de leiding en controle over het
opsporingsonderzoek. Het bepaalt welke actie
moet worden ondernomen na ontvangst van het aanvankelijke
politierapport over het strafbare feit. Noot Indien de
onderzoeksmagistraat de leiding heeft over de politie in het kader
van het gerechtelijk onderzoek, dan onthoudt hij zich doorgaans van
toezicht op het opsporingswerk, tenzij ernstige twijfel bestaat
over het geoorloofd karakter van de gebruikte opsporingsmethodes en
de verzameling van de bewijzen. Aan de politie wordt derhalve veel
initiatief overgelaten. Noot
Overeenkomstig artikel 5, tweede lid WPA wordt het
opsporingsonderzoek uitgevoerd onder gezag en leiding van de
Procureur des Konings. Deze – of de rechter van instructie –
delegeert de leiding meestal aan een politie-officier met de
hoedanigheid van hulpofficier van de Procureur des Konings.
Noot In de praktijk is het altijd de politie die
onderzoekt. Noot Een proces-verbaal dient te worden
opgemaakt van alle opsporingshandelingen en bevindingen, hetgeen
vervolgens aan het parket of de onderzoeksrechter wordt gestuurd.
Noot
11.2.3 De organisatie van de politie
Kenmerkend voor de Belgische politie-organisatie is het naast
elkaar bestaan van twee landelijke politiediensten met een
overlappende taak. Naar model van het Nederlandse driehoeksoverleg
bestaat tegenwoordig een vijfhoeksoverleg overeenkomstig artikel 10
.1 van de wet van 5 augustus 1992 op het politieambt (waarin
vertegenwoordigd de drie politiekorpsen, de Procureur des Konings
namens het openbaar ministerie en het lokale bestuur).
De Gerechtelijke politie, met ongeveer 1400 executieve
recherche-ambtenaren, voert uitsluitend justitile werkzaamheden uit
(het vaststellen en onderzoeken van strafbare feiten). De
Rijkswacht, met ongeveer 15.500 ambtenaren, heeft openbare-orde- en
justitile taken. Naast deze landelijke korpsen heeft elk van de 589
gemeenten een eigen gemeentelijke of stedelijke politie, met
gezamenlijk ongeveer 16.000 leden (artikel 171 Gemeentewet). De
gemeentelijke politie heeft in beginsel beide taken, maar is in
veel gevallen te zwak bezet om een 24-uursdienst te onderhouden. De
Rijkswacht zorgt in de gemeenten voor de aanvullende politiezorg.
Sommigen gemeenten hebben slechts n formatieplaats. De organisatie
van de drie politiekorpsen is voornamelijk geregeld in de
Gemeentewet (GemW), de Wet op de Rijkswacht (WRW) en de Wet op de
Gerechtelijke Politie (WGP). Deze wetten bevatten naast
organisatorische bepalingen algemene taakomschrijvingen en enkele
preventieve politiebevoegdheden. Noot Tussen de
onderscheiden politiekorpsen bestaat geen officile verdeling in
aandachtsgebieden, zij het dat de Gerechtelijke Politie een
spontaan gegroeide expertise kent op het gebied van de
fraudebestrijding. Voorts ligt het tegengaan van drugoverlast en
-gebruik vooral bij de gemeentelijke politie, terwijl de handel
door de Rijkswacht wordt aangepakt. In bepaalde arrondissementen is
wel sprake van enige afstemming. In Gent bestaat sinds vijf jaar
een maandelijks werkoverleg over alle proactieve acties, waaraan
deelnemen het openbaar ministerie (een Procureur des Konings en een
vertrouwensmagistraat, die kan worden vergeleken met de Nederlandse
CID-officier van justitie), de lokale chef van de Gerechtelijke
politie, iemand van de BOB (centrale opsporingsbrigade van de
Rijkswacht) en een vertegenwoordiger van de gemeentelijke politie.
Deze vergadering beslist ook welke dienst bepaalde inlichtingen zal
beheren en daarop actie kan ondernemen. Achterhouden van informatie
wordt bestraft met het overdragen van de zaak aan een andere
politiedienst. De acties worden in het overleg gevalueerd. Het
model is alleen in Brugge overgenomen. Binnen de Belgische
politie-organisatie bestaan sinds ongeveer 25 jaar speciale
eenheden die bijzondere opsporingsmiddelen kunnen aanwenden. Deze
eenheden bestaan bij de Rijkswacht en bij de Gerechtelijke
politie.
In navolging van de Parlementaire commissie belast met het
onderzoek naar de opsporing van de Bende van Nijvel, die vond dat
het openbaar ministerie was versnipperd, en het ministerie van
Justitie, dat zeer onder de indruk was van de FBI, werd in het
Pinksterplan 1990 een plan voor de instelling van een Nationaal
magistraat opgenomen. Dit resulteerde onder andere in de Richtlijn
25 april 1990 Aanstellen van de nationaal magistraat, taken en
bevoegdheden.
De taken van de Nationaal magistraat zijn: 1) cordinatie en
begeleiding van ressortoverschrijdende zaken; 2) bemiddeling bij
tegenstrijdige verklaringen van de Procureurs; 3)
verantwoordelijkheid over de gemengde anti-terrorisme groep; 4)
internationale opsporingshandelingen – de Nationaal magistraat is
de enig aangewezen autoriteit voor de goedkeuring van bijvoorbeeld
een gecontroleerde aflevering van het Verenigd Koninkrijk naar
Nederland via Belgi; 5) beheer over provisie B: fonds ter
beschikking voor politiediensten (dit betreft het toongeld voor
flash-roll-operaties).
De indruk is dat de Nationaal magistraat veel invloed heeft op
het beleid en de beslissingen van de lokale procureurs. Indien
politie en de Procureur des Konings het niet eens worden, dan wordt
door de lokale politie
de centrale politiedienst ingeschakeld. Deze laatste neemt contact
op met de Nationaal magistraat, die op zijn beurt de betrokken
Procureur des Konings benadert. Er bestaat geen gezagsverhouding
tussen de Nationaal magistraat en de Procureur des Konings.
Eenheden bij de Rijkswacht
De Belgische Rijkswacht is indirect voortgekomen uit de Franse
Gendarmerie. Tot de demilitarisatie op 1 januari 1992 was de
Rijkswacht onderdeel van de strijdkrachten. Nu valt zij onder het
ministerie van Binnenlandse Zaken. De organisatie van de Rijkswacht
omvat onder meer een algemeen commando (generale staf),
territoriale en mobiele eenheden, verkeerseenheden en gerechtelijke
detachementen (artikel 3 WRW). Het Centraal bureau opsporingen
(CBO) is onderdeel van de generale staf en heeft tot taak de
uitvoering van gerechtelijke rijkswachttaken te cordineren.
Daarnaast houdt het CBO zich bezig met de verzameling van
documentatie over criminaliteit. De grootste eenheid van het CBO is
het Bureau verdovende middelen, dat onderafdelingen heeft in 24
gerechtelijke districten (die corresponderen met de 27
arrondissementen). Deze districten die contacten hebben met de
Procureur des Konings – richten hun aanvragen voor
undercover-activiteiten (informanten, observatie, interventie etc.)
aan het CBO. De commandant van het CBO heeft rechtstreeks contact
met de Nationaal magistraat (zie onder 2.3.2). Daarnaast bestaan
eenheden die zich bezighouden met georganiseerde criminaliteit en
vermogen, mensenhandel, milieu en illegale Immigratie. Bij
Koninklijk besluit van 2 juni 1971 werd naar Amerikaans model een
Bureau criminele informatie (BCI) opgericht. Aan het einde van 1972
werd uit de mobiele eenheden van de Rijkswacht het Speciaal
interventie eskader (SIE) gecreerd voor technische ondersteuning en
de uitvoering van observaties in het kader van de zware
criminaliteit en het terrorisme. Deze eenheid telt ongeveer 130
mensen. Noot In 1973 werd het Nationaal bureau voor
drugs (NBD) opgericht, dat als taak had administratieve en
technische ondersteuning te bieden aan de Bewakings- en
opsporingsbrigades (BOB’s) in elk rijkswachtdistrict. Deze
ondersteuning hield ook in het onderhouden van contacten met de
informanten en het schaduwen van verdachte personen. De facto
werd het NBD een infiltratie-eenheid. Noot Een
aantal schandalen werden de BCI en het NBD fataal. Hiertoe
behoorden onder andere een burgerinfiltratie die uitlokking tot
gevolg had, criminele betrokkenheid bij handel in verdovende
middelen, het kwijtraken van toongeld, valsheid in geschrifte en
heling van kunstvoorwerpen. In 1981 werd de NBD opgeheven en in
1982 volgden veroordelingen voor BCI- en NBD-leden. Bij de
Rijkswacht zijn vijf pelotons voor observatie, steun en arrestatie
(POSA’s) in de regio’s Brussel, Gent, Luik, Charleroi en Antwerpen,
die weer bestaan uit observatie- en interventieteams. De POSA is
gespecialiseerd in grootschalige – ook internationale – onderzoeken
en opereert op verzoek van andere eenheden van de Rijkswacht, zoals
de BOB’s. Het huidige undercover-team van de Rijkswacht
bestaat uit zo’n 25 personen. De selectie van de undercoveragenten
van Rijkswacht en Gerechtelijke politie geschiedt volgens dezelfde
normen en de teams krijgen een gemeenschappelijke opleiding.
Operationele samenwerking komt zelden voor.
Eenheden bij de Gerechtelijke politie
De Gerechtelijke politie staat onder leiding van de
procureurs-generaal bij de Hoven van beroep. De dagelijkse leiding
berust bij de Commissaris-generaal van de gerechtelijke politie. De
gerechtelijke politie is verdeeld in 23 brigades en deze beslaan de
27 arrondissementen.
Van de 23 brigades zijn 22 verbonden aan de parketten van de
Procureur des Konings in de arrondissementen en is er n nationale
brigade. De 22 brigades bij de parketten zijn onderverdeeld in
gespecialiseerde afdelingen, zoals die voor vermogensdelicten,
moord, verdovende middelen, milieudelicten, fiscale, economische en
financile delicten, jeugdcriminaliteit. De Brusselse brigade
bestaat uit 300 mensen en functioneert tevens als het centrale
kantoor van de Gerechtelijke politie voor zover het de documentatie
betreft. Het totale personeelsbestand bij de Gerechtelijke Politie
is 1.450 (in juli 1995): 1.290 hiervan zijn daadwerkelijk executief
(n op de vier functionarissen is officier); 143 mensen behoren tot
de technische recherche. De Gerechtelijke politie is de enige
politiedienst die technische en wetenschappelijke forensische
onderzoeken in strafzaken uitvoert. Hiervoor beschikt zij over
lokale en regionale laboratoria. Hoofdtaken van de Gerechtelijke
politie zijn enerzijds het uitvoeren van onderzoek in opdracht van
het parket, en anderzijds het uitvoeren van onderzoek in ambtshalve
vastgestelde strafbare feiten. Noot Het
commissariaat-generaal van de Gerechtelijke politie heeft het
beheer en de operationele leiding over de Bijzondere brigade ter
beteugeling van de zware en georganiseerde criminaliteit (BNB),
welke is belast met de repressie van de zware criminaliteit.
Als onderdeel van Divisie 1 (Operaties) van de BNB werd in 1987
een speciale eenheid opgericht voor
observaties en bijzondere opsporingsmethoden, genaamd de Groep voor
schaduwing en observatie (GSO). Deze groep houdt zich voornamelijk
bezig met de bestrijding van de georganiseerde misdaad, het
terrorisme en de drugscriminaliteit. Noot Van de 56
leden van deze groep houdt ongeveer de helft zich bezig met de
uitvoering van observatieopdrachten.
De juridische leiding over de BNB ligt bij twee magistraten, die
de functie van Nationaal magistraat vervullen. Hun belangrijkste
taak is het politieel onderzoek inzake terrorisme en georganiseerde
misdaad te cordineren. Tevens spelen zij een belangrijke rol bij de
inzet van bijzondere politietechnieken, bij de samenwerking op
gerechtelijk gebied met de andere Belgische politiediensten en bij
de contacten met buitenlandse justitile autoriteiten. Het instituut
Nationaal magistraat is voorts gecreerd om meer cordinatie tot
stand te brengen tussen de politiediensten. Noot
Gemengde eenheden
Ter verbetering van de cordinatie van politile activiteiten is
bij Koninklijk besluit van 11 juli 1994 de Algemene
politiesteundienst (APSD) opgericht. Onder deze organisatie
ressorteren de afdelingen Internationale politiesamenwerking,
Operationele ondersteuning, Telematica en Politie
beleidsondersteuning. In grensgebieden bestaan kleine APSD-en die
voor de drie korpsen alle informatiestromen kanaliseren om de
informele uitwisseling tegen te gaan.
De APSD staat onder leiding van een Raad van bestuur (bestaande
uit de hoofden van de drie politiediensten) en een directiecomit.
De Afdeling internationale politiesamenwerking staat in directe
verbinding met de Afdeling operationele ondersteuning en herbergt
de liaison officers, SIRENE, Interpol NCB, NSIS Belgi, Schengen en
Europol. De Afdeling internationale samenwerking fungeert als het
voor alle algemene politiediensten gemeenschappelijk aanspreekpunt
voor het buitenland. Bovendien cordineert de afdeling de
activiteiten van voornoemde diensten, organiseert zij de
vertegenwoordiging van de Belgische politie in het buitenland,
neemt zij deel aan de voorbereiding van akkoorden over
internationale politile samenwerking en waakt zij ervoor dat de
contact- en cordinatiepunten hun taak vervullen ten bate van de
politiediensten in Belgi. Noot Bij de Afdeling
operationele ondersteuning is sinds 1994 een gemengde groep
gevestigd met de naam Centrale dienst voor de bestrijding van de
georganiseerde economische en financile delinkwentie (CDGEFID).
Noot Deze vaste, gemengde dienst bestaat uit leden
van de gerechtelijke politie, de rijkswacht en enquteurs van het
Hoog comit van toezicht (inmiddels zijn fiscale ambtenaren aan de
dienst toegevoegd). De missie van deze dienst is efficinte
bijstandverlening aan de politie en gerechtelijke autoriteiten op
het gebied van ernstige economische en financile criminaliteit, die
op complexe wijze is georganiseerd. De gespecialiseerde
onderzoekers van het GEFID houden zich bezig met witwassen,
carrousels, voorkennis (insider trading), onwettig aantrekken van
openbaar spaargeld, financile oplichting en EG-fraude. De Afdeling
operationele ondersteuning omvat verder onder meer de
anti-terroristische gemengde groep, de telefoontap, het
wapenregister en de bestrijding van de georganiseerde
criminaliteit.
11.2.4 Opsporingsmethoden
In Belgi is de heimelijke inzet van opsporingsmethoden al
geruime tijd ingeburgerd binnen het domein van de staatsveiligheid.
De strijd tegen drugs en de georganiseerde misdaad is mede
verantwoordelijk geweest voor de veramerikanisering van de
Belgische opsporingsdiensten en de opsporingsmethoden.
Noot In Belgi bestaat geen wettelijk kader voor het
gebruik van bijzondere opsporingsmethoden, behalve (sinds 30 juni
1994) een wet ter bescherming van de persoonlijke levenssfeer tegen
het afluisteren, kennisnemen en openen van privcommunicatie en
telecommunicatie. Het onderzoek naar de leden van de Bende van
Nijvel, Noot de Zaak Franois, Noot het werk van de
Parlementaire commissie voor onderzoek naar de organisatie van de
bestrijding van het banditisme en het terrorisme (1988-1990)
Noot , en de zaak Reyniers Noot hebben geen
directe aanleiding gegeven tot de vorming van een wettelijk kader,
Noot maar wel tot de invoering van een controle-orgaan
op de politie- en inlichtingendiensten (1991). Deze wet werd
opgesteld naar aanleiding van de bevindingen van de
Onderzoekscommissie belast met het onderzoek naar de wijze waarop
de bestrijding van het banditisme en het terrorisme georganiseerd
wordt. Deze commissie vond dat n extern controle-orgaan gecreerd
moest worden voor alle ambtenaren met politiebevoegdheid. De
controle op de politiediensten wordt uitgeoefend door het Vast
comit van toezicht op de politiediensten – het Vast comit P, samen
met de daaraan verbonden Dienst enqutes voor de politiediensten.
Het Vast comit P is samengesteld uit vijf vaste leden. De leden
worden benoemd door de Kamer van Volksvertegenwoordigers voor een
termijn van vijf of zeven jaar, die slechts eenmaal hernieuwbaar
is. De Dienst enqutes werkt bovendien als een gespecialiseerde
politiedienst voor de gerechtelijke onderzoeken bij leden van de
politiediensten zelf. Deze functie kan derhalve
worden vergeleken met die van de Nederlandse Rijksrecherche.
Noot De nieuwe Wet op het politieambt van 5 augustus
1992 bevat geen bepalingen over de bijzondere opsporingstechnieken.
Noot In tegenstelling tot wat door Rambach wordt gesteld
– namelijk dat het politieke klimaat in Belgi geen wettelijke
voorziening op dit punt toelaat, en dat de voorafgaande vraag de
mogelijke reorganisatie van de Belgische politie betreft
Noot – stelt het nieuwe Federaal regeringsprogramma dat
spoedig wetsont-werpen zullen worden behandeld die in de sfeer van
de bijzondere opsporing liggen Noot Deze voorontwerpen
betreffen onder andere een wet tot verbetering van de
strafrechtspleging in het stadium van het opsporingsonderzoek en
het gerechtelijk onderzoek, een wet betreffende het centraal
strafregister, een wet houdende regeling van de inlichtingen- en
veiligheidsdiensten. Verder zijn maatregelen aangekondigd in de
sfeer van de modernisering van het strafrechtelijk beleid, de
strijd tegen de internationale en grensoverschrijdende en de
georganiseerde criminaliteit onder meer door in de mogelijkheid te
voorzien bepaalde technieken te gebruiken voor de opsporing, het
beslag en de verbeurdverklaring van crimineel vermogen met omkering
van de bewijslast, het uitwerken van een wetgeving teneinde te
voorzien in de mogelijkheid van strafvermindering of onderhandeling
in ruil voor waardevolle informatie, doorbreking van de
rechtspersoonlijkheid, de opvulling van leemten in de wetgeving,
zoals strafbaarstelling van de georganiseerde misdaad en de
voorbereidingshandelingen, alsmede de strijd tegen de corruptie.
Bepaalde opsporingsmiddelen zijn gereguleerd in een geheime
ministerile circulaire die voortbouwt op de jurisprudentie.
Noot
Deze opsporingsmiddelen mogen slechts worden gebruikt onder
bepaalde voorwaarden, zoals behoorlijke opsporing, subsidiariteit,
proportionaliteit, het verbod op provocatie, en de voorafgaande
schriftelijke toestemming van de Procureur des Konings. Hieronder
zal worden toegelicht welke van deze algemene voorwaarden en
procedurele regels gelden.
Deze circulaire van de minister van Justitie is gericht aan het
openbaar ministerie en de relevante politiediensten. Doel van de
circulaire is de bijzondere opsporingsmethoden op n lijn te brengen
en het gebruik daarvan te cordineren tussen de relevante
politiediensten. Hiervoor is al gesignaleerd dat door
organisatorische ingrepen, zoals de instelling van de Nationaal
magistraat, aanvullende sturing is opgelegd. De circulaire bevat
verder regels op het gebied van het gebruik van informanten en de
via hen verkregen informatie, het betalen van premies aan
informanten, de zgn. pseudo- en testkoop, het geobserveerd en
begeleid transport van illegale goederen, undercover agenten en
langdurige observatie met behulp van technische
middelen. Noot
Circulaires zijn confidentieel, zij zijn niet toegankelijk voor
de burger, zodat door hem niet kan worden voorzien in welke
gevallen deze opsporingsmiddelen zullen worden aangewend.
Onduidelijk is ook op welke rechten inbreuk kan worden gemaakt.
Functionarissen en burgers worden niet van wijzigingen van de
circulaires in kennis gesteld. Noot Naast circulaires is
sprake van regulering door middel van Koninklijke besluiten en de
Wet van 18 juli 1991 op de controle van de veiligheidsdiensten.
Geen van onze respondenten had overigens behoefte aan wetgeving
inzake opsporingsmethoden. Enerzijds was dit ter verhulling van
gebruikte technieken, anderzijds met het oog op de flexibele
aanpassing aan nieuwe omstandigheden en technieken. Onze
respondenten stellen verder de Duitse oplossing van vergaande
wetgeving voor bijzondere opsporingsmethoden te gedetailleerd te
vinden. Wel kan men zich een wetgeving voorstellen waarin bepaalde
grondprincipes zijn vastgelegd.
Voor het gebruik van bijzondere opsporingsmethoden gelden de
volgende algemene voorwaarden en stelregels:
- 1. Behoorlijkheid:
- Aan het gerecht mag alleen wettig bewijs worden voorgelegd of
althans geen bewijs dat onverenigbaar is met de regels van de
behoorlijkheid van het proces. Dit betekent dat de opsporing de
rechten van de mens dient te eerbiedigen en dat zij moet
plaatsvinden in overeenstemming met de waardigheid van het gerecht.
Ongeoorloofde methoden mogen niet worden gebruikt. - 2. Verbod op provocatie:
- De Belgische jurisprudentie bepaalt dat infiltratie met het
doel de potentile dader in de gelegenheid te stellen zijn misdadig
voornemen uit te voeren, toelaatbaar is mits door de politie een
aantal voorwaarden in acht wordt genomen. De belangrijkste
voorwaarde is vergelijkbaar met het Tallon-criterium en komt erop
neer dat ook zonder politieel ingrijpen het strafbaar feit zou zijn
gepleegd. - 3. Proportionaliteit:
- Het gebruik van bijzondere opsporingsmethoden moet betrekking
hebben op vormen van zware criminaliteit of vormen van
banditisme (georganiseerde misdaad). - 4. Subsidiariteit:
- Bijzondere opsporingsmethoden mogen alleen worden gebruikt als
het bewijs op geen andere
wijze verkregen kan worden. 5. Kennis en voorafgaande
goedkeuring van het openbaar ministerie zijn verplicht: Voor
het gebruik van
bijzondere opsporingsmethoden moet de politie een schriftelijk
bericht voorleggen aan het openbaar ministerie; hierin moet worden
uiteengezet wat de voorgenomen procedure is onder de voorziene
omstandigheden; hiermee moet de Procureur des Konings instemmen;
als zich tijdens de uitvoering van een onderzoek met behulp van
bijzondere opsporingsmethoden onvoorziene omstandigheden voordoen
en de opsporingsambtenaar moet dan een strafbaar feit plegen, dan
dient het begane strafbare feit onverwijld aan het openbaar
ministerie te worden meegedeeld. Noot
- 6. Uitvoering:
- Bijzondere opsporingsmethoden mogen alleen worden gehanteerd
door speciaal getrainde Belgische opsporingsambtenaren of
buitenlandse collega’s, met gebruik van een valse identiteit. Het
gebruik van burgers is alleen toegestaan in zeer bijzondere
omstandigheden. - 7. Exclusiviteit:
- Bepaalde bijzondere opsporingsmethoden zijn uitgesloten.
Lange-termijn en deep-cover operaties mogen niet worden gebruikt.
Noot In het hiernavolgende wordt ingegaan op een aantal
(bijzondere) opsporingsmiddelen.Observeren en volgen
Observaties worden uitgevoerd door alle politiediensten.
Internationale observaties en observaties met behulp van technische
middelen mogen slechts worden uitgevoerd door de Rijkswacht en de
Gerechtelijke politie. Observatie op de openbare weg behoeft geen
goedkeuring van de Procureur des Konings of van de
onderzoeksrechter. Observatie in woningen of op erven behoeven wel
diens goedkeuring. De circulaire van 24 april 1990 bevat regels
voor de langdurige observatie en de geobserveerde aflevering
(begeleide zending). Langdurende observatie is observatie
van vijf dagen of meer dan wel gedurende vijf niet
achtereenvolgende dagen binnen een tijdspanne van een maand.
Langdurende observatie en observatie met behulp van technische
middelen worden aan navolgende aanvullende voorwaarden gebonden:
(proportionaliteit);
– Het middel mag alleen worden ingezet ter opsporing van de
georganiseerde misdaad en banditisme begaan;
– en dienen objectieve aanwijzingen te zijn dat de te observeren
persoon een halsmisdaad heeft begaan of zal uitzonderingen en het
is niet zonder meer duidelijk welke technische middelen expliciet
verboden zijn). – wettelijk niet-toelaatbare technische middelen
mogen niet gebruikt worden (op deze regel bestaan Langdurige
observatie en observatie met gebruik van technische middelen zoals
afluisterapparatuur dienen te worden gemeld bij de Procureur des
Konings of de onderzoeksrechter bij aanvang van de operatie. Indien
dit niet mogelijk is, dan dient dit zo spoedig mogelijk na aanvang
te worden gemeld. De Procureur des Konings of de onderzoeksrechter
kan de observatie beindigen indien hij van mening is dat de
operatie op onverantwoorde wijze ingrijpt in het privleven van de
verdachte. Noot De plaatselijke politie dient in kennis
te worden gesteld van de observatie-actie en mag zelf geen
activiteiten in dit kader uitvoeren.Een ambtenaar van de
gerechtelijke politie, die de leiding draagt over de langdurige
observatie, dient een protocol (p.v.) te schrijven waarin hij het
via deze methode verkregen bewijs opvoert dat in aanmerking komt
voor rechterlijke toetsing: in de circulaire wordt er derhalve
vanuit gegaan dat de door middel van de observatie vergaarde
informatie als bewijs wordt opgevoerd. De schrijver van het
protocol moet de anonimiteit van de aan de observatie deelnemende
opsporingsambtenaren garanderen, de gebruikte methoden
verantwoorden en de bewijsmiddelen aanleveren. Noot
Observatie met behulp van technische middelen wordt onder
dezelfde voorwaarden als langdurige observatie toegestaan.
De technische ondersteuning voor de uitvoering van observaties is
landelijk groot, maar regionaal of lokaal zeer bescheiden. De
lokale eenheden hebben geen eigen observatieteams. De
observatieteams zijn op het regionale en centrale niveau
gesitueerd. Op lokaal niveau kan derhalve hooguit kortstondige
observatie worden uitgevoerd.
Volgens onze respondenten komen bij de Nationaal magistraat
en/of Algemene politie steundienst maandelijks 20
observatie-meldingen binnen, waarvan 7 8 een dringend karakter
hebben. Observaties worden regelmatig gecombineerd met
gecontroleerde afleveringen (m.n. betrekking hebbend op drugs).
Voor grensoverschrijdende observatie is een rechtshulpverzoek nodig
dat de Procureur des Konings zendt aan de aangezochte autoriteit.
Het verzoek kan ook door tussenkomst van de Nationaal magistraat
worden aangeboden.
Door onze respondenten wordt opgemerkt dat veel
observatie-acties niet worden toegelaten op Nederlands grondgebied
hetzij omdat de verzoeken niet zouden voldoen aan de Nederlandse
proportionaliteitscriteria,
hetzij omdat in Nederland gebrek zou zijn aan capaciteit.
Medewerking in grote(re) zaken wordt wel verleend. Een telling van
het aantal binnengekomen Nederlandse observatieverzoeken is
moeilijk, omdat centrale melding in het kader van het
Benelux-verdrag ontbreekt.
Inbeslagneming van brieven en poststukken
De inbeslagneming van brieven en poststukken is geen in het
Wetboek van Strafvordering geregelde opsporingsmethode. Wel kunnen
voorwerpen die kunnen bijdragen tot het aan het licht brengen van
de waarheid in beslag worden genomen. Algemeen wordt aangenomen dat
de onderzoeksrechter beslag mag leggen op brieven. Over de
niet-reguliere inbeslagneming van brieven en poststukken
(bijvoorbeeld hengelen naar brieven) is ons niets bekend.
De gelegenheid tot inbeslagneming van brieven en poststukken
wordt gerelateerd aan artikel 88 Wetboek van Strafvordering (zie
Aftappen van telecommunicatie). De Nauw voert hiervoor het argument
aan dat brieven gelijkgesteld kunnen worden met telefoongesprekken
en telegrammen omdat er in beginsel geen reden is om aan te nemen
dat de schending van het priv-leven in het ene geval groter of
ingrijpender zou zijn dan het andere. Noot Het
onderscheppen van post valt onder de Wet ter bescherming van de
persoonlijke levenssfeer tegen het afluisteren, kennisnemen en
openen van privcommunicatie en -telecommunicatie van 30 juni 1994
en kan worden toegepast in de situaties waarin ook het aftappen
van telecommunicatie is toegestaan. De wet maakt overigens
duidelijk dat het onderscheppen van een boodschap dient plaats te
vinden tijdens het traject tussen zender en ontvanger. Na aankomst
op de plaats van bestemming is het gewone beslagrecht op de
boodschap van toepassing en niet de Wet ter bescherming van de
persoonlijke levenssfeer. Noot
Aftappen van telecommunicatie
Belgi was tot voor kort het enige Westeuropese land dat geen
wettelijke regeling voor de telefoontap kende. Het was verboden op
grond van artikel 17 van de Wet van 13 oktober 1930. Deze wet werd
afgeschaft bij de Wet van 21 maart 1991 betreffende de hervorming
van economische overheidsbedrijven, waaronder de Belgische
telecommunicatiemarkt. Noot In Belgi worden
telefoongesprekken gelijkgesteld met het briefgeheim (artikel 22
Grondwet). Priv-communicatie valt derhalve onder de notie
privleven en correspondentie, waarvan de bescherming wordt
gegarandeerd door artikel 8, eerste lid, EVRM. Noot
Naar aanleiding van een arrest van 2 mei 1990 werd bij Wet van 11
februari 1991 artikel 88bis in het Wetboek van Strafvordering
ingevoerd betreffende het opsporen van telefonische mededelingen.
Noot Op basis hiervan kan de onderzoeksrechter de
nummers van telefoonaansluitingen doen opsporen, alsmede de dag,
het uur en de duur van de gesprekken – dus niet de inhoud daarvan –
vaststellen. Noot Op 3 februari 1995 is de Wet ter
bescherming van de persoonlijke levenssfeer tegen het afluisteren,
kennisnemen en openen van privcommunicatie en -telecommunicatie
van 30 juni 1994 in werking getreden. Deze regeling is enerzijds
exclusief – in de zin dat deze het afluisteren verbiedt – en
anderzijds permissief – in de zin dat de onderzoeksrechter in het
kader van een gerechtelijk onderzoek wanneer het onderzoek dit
vereist, privcommunicatie of telecommunicatie tijdens de
overbrenging kan afluisteren en opnemen, en kennis kan nemen van de
inhoud, indien ernstige aanwijzingen bestaan dat het feit waarvoor
hij geadieerd is, een ernstig strafbaar feit is (limitatief
opgesomd in paragraaf 2) en indien de overige middelen van
onderzoek niet volstaan (subsidiariteit). Noot
De tapbevelen van de onderzoeksrechter worden ter kennis
gebracht aan de Procureur des Konings. Het bevel van de
onderzoeksrechter moet datum, motivering, voorwerp van interceptie,
periode waarin het tappen wordt uitgevoerd, en naam en rang van de
uitvoerend opsporingsambtenaar bevatten. Een en ander betekent dat
het bevel tot tappen niet achteraf kan worden ingediend, dat de
onderzoeksrechter op zeer concrete wijze moet aangeven wat de
aanwijzingen zijn voor strafbare feiten en dat hij aangeeft waarom
het middel onmisbaar is voor het blootleggen van de feiten
(subsidiariteit). Voor elke verdachte moet een apart bevel worden
uitgeschreven. Indien de identiteit van de te tappen persoon niet
bekend is, worden zoveel mogelijk identificatie-elementen genoemd.
Noot
Een tap kan uitsluitend worden ingezet op aansluitingen in
plaatsen waar de verdachte vermoedelijk verblijf houdt en kan
worden gebruikt ten aanzien van de verdachte en personen van wie
vermoed wordt dat zij geregeld in verbinding staan met een persoon
op wie een verdenking rust. De telefoontap is als zodanig ook van
toepassing op zogenaamde passieve subjecten, ofwel personen
die regelmatig met de hoofdverdachte communiceren.
Vanwege het exclusief karakter van de wet wordt aan
opsporingsambtenaren en justitie-ambtenaren een
gedragscode opgelegd voor het omgaan met gegevens die voortvloeien
uit de telefoontap en/of het onderscheppen van correspondentie. Ten
aanzien van het inzagerecht door de verdediging en interne
openbaarheid van processtukken bestaat geen absoluut en
onvoorwaardelijk recht om alle opnamen en transcripten te
raadplegen, vanwege het recht op privacy van derden, bescherming
van getuigen, ter voorkoming van frustratie van lopend onderzoek in
andere strafzaken en ter voorkoming van consultatie van gedeelten
die onder het beroepsgeheim vallen. De Wet van 30 juni 1994 geeft
geen criteria op basis waarvan de (zittings-)rechter kan beslissen
de transcripten van telefoontaps wel of niet te ontsluiten. Het is
de taak van de zittingsrechter de inhoud en strekking van de
transcripten te verifiren (controle op de onderzoeksrechter).
Noot De minister van Justitie overlegt jaarlijks een
rapport aan het parlement over de maatregelen die zijn genomen in
het kader van de Wet van 30 juni 1994. Het doel van dit verslag is
evaluatie van de toepassing van de (tele-)communicatie-tap en niet
controle op de onderzoeksrechter. Noot Het is moeilijk
te bepalen of en hoe vaak van de telefoontap gebruik wordt gemaakt
in de prliminaire informatie-fase. Het is niet uit te sluiten dat
voor de inwerkingtreding van de nieuwe afluisterwet
telefoongesprekken werden afgeluisterd, maar daarvan is nooit
proces-verbaal gemaakt. Vr de nieuwe afluisterwet leidde de
ontoelaatbaarheid van de telefoontap niet tot uitsluiting van
bewijs indien de telefoontap op rechtmatige wijze in het buitenland
was uitgevoerd. Noot Noot Wij hebben niet de
bevoegdheden van de Belgische veiligheidsdiensten inzake de
telefoontap onderzocht.
In Belgische politiekringen wordt gezegd dat de nieuwe
afluisterwet onwerkbaar is, omdat van alle opgenomen gesprekken een
volledig transcript dient te worden opgemaakt, hetgeen zeer duur en
arbeidsintensief is. Noot Onze respondenten zeggen dat
de transcriptie van 1 uur telefoontap 12 mensuren kost. Daarnaast
klagen opsporingsambtenaren over de limitatieve opsomming van de
delicten waarvoor de tap toegestaan is. Fraude en corruptie staan
niet op deze lijst, terwijl deze regelmatig verbonden zijn met
georganiseerde misdaad en witwassen. Noot Onze
respondenten zijn ook ontevreden over het ontbreken van
geavanceerde apparatuur en zeggen dat de capaciteit beperkt is. In
Belgi wordt wel met jaloerse ogen gekeken naar de faciliteiten in
Nederland, waar gespecialiseerde opsporingsambtenaren gesprekken
opnemen en analyseren vanuit tapkamers, waar verschillende
telefonische lijnen naar toe zijn geleid. Een dergelijke
infrastructuur staat de Belgen niet ter beschikking.
Noot
Fotograferen en video-opnamen
Het heimelijk fotograferen of filmen van de activiteiten van een
persoon is niet expliciet verboden of strafbaar gesteld,
onafhankelijk van de vraag of deze vormen van optische observatie
in publieke of privruimten plaatsvinden. Het maken van foto’s en
video-opnamen valt wel onder de bescherming van de Wet van 30 juni
1994, voor zover deze technieken vergezeld gaan van de mogelijkheid
om de communicatie af te luisteren (vastleggen van beeld en geluid
met camera en microfoon). Noot Indien de observatie
plaatsvindt binnen of vanuit een privruimte zonder de instemming
van de bewoner van deze ruimte kan de operatie worden beschouwd als
strijdig met de onschendbaarheid van de woning (artikelen 439 en
440 Sv). Alhoewel er geen principieel bezwaar lijkt te bestaan
tegen het gebruik van film- (.) of geluidsopnames, zal alles er van
afhangen of ook hier geen bedrieglijke of deloyale middelen zijn
gebruikt, aldus Hutsebaut. Noot Het gebruik van camera’s
moet aan de Procureur des Konings worden voorgelegd. Het richten
van een camera op de voorkant van een woning valt volgens onze
respondenten onder het observeren van een openbare plaats. Het
bevestigen van apparatuur aan de buitenkant van auto’s is mogelijk.
Voor plaatsing in het voertuig is toestemming van de Procureur des
Konings nodig. Zo’n verzoek aan de Procureur wordt minder dan 25
maal per jaar gedaan.
Betreden van plaatsen (inkijkoperaties)
Huiszoeking kan slechts plaatsvinden met behulp van een
schriftelijk bevel van de onderzoeksrechter. Uitzondering geldt
vooral onderzoek naar financile criminaliteit, waarvoor
gespecialiseerde opsporingsambtenaren vergaande bevoegdheden tot
huiszoeking hebben. Noot Inkijkoperaties worden niet
uitgevoerd omdat ze niet gedekt zijn door de circulaire, aldus onze
respondenten. Ook loodsen genieten de bescherming van de huisvrede.
Het Belgische openbaar ministerie heeft een gereserveerde houding
jegens het gebruik van deze methode.Observatie met behulp van
afluisterapparatuur Het (direct) afluisteren van priv-gesprekken is
niet expliciet toegestaan of verboden bij het Wetboek van
Strafvordering. Afluisteren van priv-communicatie met behulp van
technische middelen is echter alleen toelaatbaar krachtens de Wet
van 30 juni 1994 (artikel 3; artikel 90ter . 1 Sv). Dit is anders
indien een van de
deelnemers uitdrukkelijke toestemming heeft gegeven.
Noot Het installeren van afluisterapparatuur (zoals
bugs) in een priv-ruimte tast de onschendbaarheid van de
woning aan en is een strafbaar feit (artikelen 439 en 440 Sv).
Bevestiging van micro-opnameapparatuur aan het lichaam van een
infiltrant hoeft daarentegen niet te betekenen dat de
onschendbaarheid van de woning wordt overtreden en zou daarom een
toelaatbare opsporingsmethode zijn, mits gehanteerd onder de
voorwaarden van de circulaire van 24 april 1990. Uit interviews
uitgevoerd door Rambach blijkt dat gebruik wordt gemaakt van
richtmicrofoons en body-transmitters, het laatste vooral in
combinatie met infiltratie. Noot
Observatie met behulp van
plaatsbepalingsapparatuur
Voor het plaatsen van peilzenders in auto’s is toestemming van
de Procureur des Konings of de onderzoeksrechter vereist. Tussen de
Rijkswacht (SIE) en het KLPD in Driebergen zijn speciale
convenanten afgesloten: de rijkswachters maken graag gebruik van de
voorzieningen van Driebergen.Informanten en anonieme getuigen
De Parlementaire Bende commissie was van mening dat
informatiegaring via informanten onmisbaar is voor de opheldering
van ernstige misdrijven.
Zij stelde voor het gebruik van informanten vast te leggen in een
verslag. Hierin zou de tipgever moeten worden gecodeerd. De premies
zouden moeten worden getarifieerd. De circulaire van 24 april 1990
geeft regels voor het gebruik van informanten.
De Rijkswacht heeft in elk district en de Gerechtelijke politie
bij elke brigade een informantenbeheerder aangesteld, die instaat
voor de begeleiding van de contacten met de informant en waakt over
de integriteit van de bij het onderzoek betrokken ambtenaren.
De beheerder voert ook onderzoek uit naar de betrouwbaarheid van
de informant. Van elke informant wordt een dossier aangelegd. Van
elk contact wordt schriftelijke verslaglegging gemaakt. De
contacten met een informant mogen slechts door twee rechercheurs
tegelijk plaatsvinden. Het runnen geschiedt door gewone
rechercheurs, al hebben sommige eenheden straatlopers of runners.
De gemeentepolitie runt ook informanten, maar moeten deze
onderbrengen bij de informantenbeheerder van de Rijkswacht of
Gerechtelijke politie. De meeste informanten zijn ondergebracht bij
de Gerechtelijk politie.
Informanten worden landelijk per korps geregistreerd. Hiervoor
wordt een nationaal coderingssysteem gebruikt (deze codering is
fijnmaziger dan de in Nederland gebruikte, aangezien de code voor
deze persoon uniek is). Tweemaal per jaar vergelijken de landelijke
politiediensten de informantenlijsten om doublures te voorkomen. De
zwarte lijsten worden tussen diensten uitgewisseld.
Informantenregisters worden niet echt geschoond. Medio 1995 had de
Gerechtelijke politie ruim 400 informanten. Het aantal informanten
bij de Rijkswacht is onbekend. Volgens onze respondenten worden
gestuurde informanten niet gebruikt, hetgeen wil zeggen dat
informanten niet bewust worden aangezet door politie en justitie om
strafbare feiten te plegen met het expliciete doel informatie in te
winnen over een verdachte of een crimineel netwerk. Infiltratie
door informanten is nadrukkelijk verboden in de circulaire.
Informanten mogen daarentegen wel transporten ondernemen, mits zij
kunnen worden afgeschermd.
Verklaringen van anonieme personen, tipgevers of informanten
mogen door de Gerechtelijke politie gebruikt worden als hulpmiddel
bij de opsporing of als aanzet tot de strafvordering, maar kunnen
op zichzelf geen bewijsmiddel opleveren. Een persoon kan pas als
getuige worden beschouwd wanneer deze, onder eed, een verklaring
aflegt ten overstaan van een rechter. Noot Een informant
heeft het recht om te zwijgen. Indien het voor afwending van het
levensgevaar noodzakelijk is, kan tijdens het gerechtelijk
vooronderzoek onder ede een anonieme getuige een verklaring
afleggen, waarvan de onderzoeksrechter proces-verbaal opmaakt.
Noot De identiteit wordt verborgen gehouden voor de
beklaagde, aan wie de inhoud van de verklaring wordt meegedeeld.
Noot Worden informanten toch in bijzijn van de
verdediging gehoord dan kan dat anoniem en/of met behulp van
technische hulpmiddelen, zoals vermomming, intercoms e.d.
In de jurisprudentie is aanvaard dat een politieofficier, die
een getuigenis aflegt, op grond van zijn beroepsgeheim de
naam van zijn informant of tipgever weigert bekend te maken, indien
hij dit in geweten voor de bescherming van die persoon en in het
belang van de misdaadbestrijding nodig acht. Noot De
Procureur des Konings is bevoegd te eisen dat de identiteit aan hem
(mondeling) bekend wordt gemaakt – dit is gebonden aan de
bewijsleveringsopdracht (alleen wanneer dit onontbeerlijk is). De
onderzoeksrechter is bevoegd de naam via de Procureur des Konings
op te vragen.
De anonieme tipgever of informant is veelal bekend aan het
openbaar ministerie en mogelijk de onderzoeksrechter. De politie
heeft soms aanzienlijke moeite met de onthulling van de identiteit
van de
informant aan het openbaar ministerie: in het begin van de jaren
’90 werden enkele onderzoeken stopgezet omdat het openbaar
ministerie geen operaties wilde dekken zonder onthulling van de
identiteit van de informant door opsporingsambtenaren.
Noot De onderzoeksrechter kan een doorzoeking verrichten
in een politiebureau om de identiiteit van een informant te
achterhalen. Dit is wel eens gebeurd in verband met strafbare
feiten door of rond een informant. De Procureur des Konings kan
tegen de voorgenomen doorzoeking bezwaar aantekenen bij de Kamer
van inbeschuldigingstelling (raadkamer).
In Belgi bestaat geen wettelijke regeling voor kroongetuigen. De
kroongetuige is in Belgi uitsluitend bekend in het kader van
bijvoorbeeld strafbare feiten waarbij sprake is van groeps- of
georganiseerde misdaad. Dit zijn wettelijke strafverminderende
omstandigheden (verschoningsgronden), die gelden voor:
- deelname aan samenzwering tegen de veiligheid van de staat
(artikel 136 Sr); - valsemunterij (artikel 192 Sr);
- illegale loterij (artikel 304 Sr);
- deelname aan criminele vereniging (artikel 326 Sr).
Vrijstelling van straf kan volgen indien voor aanvang van de
vervolging en voordat de misdrijven die de wetgever wil verhinderen
gepleegd zijn, misdrijven en daders of medeplichtigen aan de
overheid kenbaar maakt. Noot
De Drugwet kent een verschoningsgrond (artikel 6 Drugwet van 24
februari 1921). Volgens artikel 6, wet van 24 februari 1921
(gewijzigd op 9 juli 1975) kan een verdachte die de identiteit van
daders van strafbare feiten weergeeft, vrijgesteld worden van een
correctionele straf.
Het sepot kan een procesrechtelijke reactie zijn op het optreden
van informanten Noot , maar dit wordt volgens onze
respondenten alleen toegepast bij minder ernstige feiten. Van deals
met criminelen als zodanig kan geen sprake zijn, maar met
aanwending van het opportuniteitsbeginsel kan het lot worden
verzacht in ruil voor informatie.
Financile beloning
De tipgeldregeling is opgenomen in de circulaire van 24 april
1990. De tip-en voorkoopgelden heten de A-fondsen, de
toongelden de B-fondsen. De A-fondsen bevatten naast de
tipgelden de kosten van undercoveroperaties. Voor betalingen boven
de 20.000 BF is toestemming van de Procureur des Konings nodig.
Deze kent dan de identiteit van de informant. Bij uitbetaling van
tipgelden aan derden geldt dat de politie geen initiatieven mag
nemen en dat het alleen mag gebeuren door tussenkomst van de
informantenbeheerder. In beginsel kan tipgeld slechts worden
uitgekeerd als de informant vooraf is aangemeld. Aanmelding
gelijktijdig met verzoek om betaling wordt wel geaccepteerd.
Belangrijkste principe is no cure, no pay. Betalingen
geschieden alleen indien de eventueel geobserveerde illegale
goederen in beslag worden genomen en indien aanhoudingen
worden verricht.
Respondenten zeggen enigszins ontevreden te zijn met de regeling
omdat niet voorkomen kan worden dat tipgevers rechtstreeks contact
opnemen met verzekeraars en zo de politie erbuiten laten. Er zou
volgens hen een convenant moeten komen met de bond van
verzekeraars.
De beloning voor informanten is laag. Maximale bedragen variren
per arrondissement. Zo is in Brussel eens een bedrag van ongeveer
360.000 BF uitgekeerd, terwijl in Gent het hoogst uitgekeerde
bedrag 50.000 BF is geweest. In de tijd dat burger-infiltratie is
toegepast lagen de bedragen hoger dan nu. Onze respondenten noemden
als hoogste bedrag tweemaal 100.000 BF aan n burger-infiltrant voor
enkele tonnen marihuana en een gestolen schilderij. In 1994 is in
totaal 818.000 BF Premie A (informanten en voorkoop) uitgegeven.
Een kwart daarvan is besteed aan drugszaken en een kwart aan
banditisme.
Gecontroleerde aflevering
In Belgi wordt de gecontroleerde aflevering wel de begeleide
zending genoemd: de politie laat een transport van illegale
goederen plaatsvinden zonder tussenbeide te komen met het doel het
transport in beslag te nemen op de uiteindelijke bestemming of op
een ander controlepunt.
De begeleide zending of uitgestelde inbeslagneming is
opgenomen in de circulaire van 24 april 1990 en vindt plaats onder
de verantwoordelijkheid van een magistraat. Er is schriftelijke en
voorafgaande toestemming vereist van de Procureur des Konings in de
plaats waar de zending begint n op de plaats van interventie. Dit
kan eventueel bij binnenkomst in Belgi zijn. Volgens onze
respondenten is het soms moeilijk precies te weten waar het
transport binnenkomt. Bij grensoverschrijdende gecontroleerde
afleveringen treedt doorgaans de
Nationaal magistraat op. Noot Hij neemt
contact op met het plaatselijke parket en zorgt voor de nodige
toelatingen. De circulaire bepaalt dat indien de gecontroleerde
aflevering plaatsvindt op het territorium van een ander land,
vooraf toestemming gegeven moet zijn door de buitenlandse
autoriteiten die dienen te garanderen dat a). de illegale goederen
in beslag zullen worden genomen en niet in omloop zullen worden
gebracht en b). dat de verdachten van het illegale
goederentransport zullen worden vervolgd. Het openbaar
ministerie met bevoegdheid op het gebied van de interventie leidt
het onderzoek en neemt alle beslissingen die relevant zijn voor de
uitvoering van de operatie. Verder dienen de parketten die liggen
op de route van de begeleide zending te worden genformeerd over de
operatie. Als de zending of de verdachte dreigt zoek te raken mag
de hulpofficier van justitie, die de leiding heeft over de operatie
het transport onderscheppen en de goederen inbeslagnemen.Onze
respondenten stellen dat in Belgi thans absoluut geen
gecontroleerde aflevering van drugs plaatsvindt zonder
inbeslagneming aan het einde (doorlaten): er wordt altijd
ingegrepen wanneer de wetenschap bestaat van een illegaal
transport. Wel zou voor de toekomst worden overwogen zendingen
gecontroleerd te laten doorgaan.
De livraison surveille (geobserveerde aflevering) is
verder geoorloofd op basis van artikel 73 van de Schengen
Uitvoeringsovereenkomst, mits deze regel in overeenstemming is met
de Belgische Grondwet en de nationale rechtsorde. Een
gecontroleerde aflevering op Belgisch grondgebied in het kader van
Schengen moet voorafgegaan worden door toestemming van de Belgische
autoriteiten. De gecontroleerde aflevering moet plaatsvinden onder
de sturing en controle van de Belgische autoriteiten en deze zijn
bevoegd in te grijpen.
Pseudo-koop, toonkoop, voorkoop
De circulaire van 24 april 1990 bepaalt dat de Procureur des
Konings schriftelijk voorafgaande toestemming moet geven aan een
pseudo-koop-operatie. De Procureur en in het voorkomende geval de
onderzoeksrechter moeten op de hoogte gehouden worden van de
operatie. Zij kunnen op ieder ogenblik een einde maken aan de
operatie. Noot Alleen speciaal opgeleide
politie-ambtenaren mogen pseudo-koop verrichten. In
uitzonderingsgevallen mag van de laatste eis worden afgeweken. Ook
buitenlandse opsporingsambtenaren mogen in Belgi een pseudo-koop
verrichten.
Volgens onze respondenten worden pseudo-kopers bijna altijd in
het milieu gentroduceerd via een informant. Dit verschilt van
infiltranten, die bijna nooit door informanten worden
gentroduceerd. Pseudo-koop is goedkoper dan infiltratie, zo’n 2000
3000 BF per operatie. Dit maakt het middel redelijk populair. De
test- en vertrouwenskoop vinden plaats onder dezelfde voorwaarden
als de pseudo-koop. Onder pseudo-koop is ook de flashroll
operatie inbegrepen (zie ook onder infiltratie).
Infiltratie
Voor de inzet van infiltranten bestaat geen formele wetgeving.
Het is geregeld in de circulaire van 24 april 1990.
Ex-minister Wathelet zei in 1970 dat dit middel alleen zou mogen
worden ingezet bij criminaliteit met hoge risico’s en hoge kosten,
zoals het banditisme. De Parlementaire commissie vond dat er een
wettelijke regeling moest komen voor infiltratie-technieken. De
wetgever zou een gedragscode moeten uitwerken in verband met het
bijna onvermijdelijk begaan van strafbare feiten.
Infiltratie is gedefinieerd als een politile handeling die wordt
uitgevoerd onder een valse identiteit en voor een beperkte periode
binnen een crimineel netwerk of criminele organisatie (waarover
concrete aanwijzingen bestaan dat deze zware strafbare feiten
pleegt) met het doel informatie en bewijs over deze en beraamde
strafbare feiten te verkrijgen. De politie hanteert deze methode in
het kader van het gerechtelijk vooronderzoek en onder controle van
de onderzoeksrechter. Noot Gedurende de infiltratie
wordt de onderzoeksrechter over de operatie genformeerd door middel
van een geschreven en vertrouwelijk rapport dat wordt opgemaakt
door de hulpofficier van justitie die de operatie leidt.
De circulaire van 24 april 1990 maakt onderscheid tussen
sting operaties (simuleren van interesse door undercover agent)
en flash roll operaties (simuleren van interesse door het tonen van
geld). Noot De laatste vorm valt onder de categorie
pseudo-koop.
De infiltratie is voorts aan de volgende bijzondere voorwaarden
gebonden:
– infiltratie mag in geen geval leiden tot het plegen van ernstige
misdaden of wanbedrijven door de infiltrant. – infiltratie mag
slechts van korte duur zijn; Van provocatie is geen sprake wanneer
een undercover aan een potentile dader de gelegenheid geeft om een
misdrijf te plegen, onder door de politie gecontroleerde
omstandigheden, maar zonder enige benvloeding; Noot
- infiltratie mag slechts worden uitgevoerd door speciaal daartoe
opgeleide opsporingsambtenaren; - infiltratie mag worden uitgevoerd door een (opgeleide)
buitenlandse opsporingsambtenaar; - er moeten garanties zijn voor de anonimiteit en de integriteit,
zowel fysiek, psychisch als moreel van de betrokken
functionarissen;
In de praktijk valt infiltratie veelvuldig samen met langdurige
observatie. Bij infiltratie wordt veel gebruik – een constante,
schriftelijke rapportage.
gemaakt van technische middelen, zoals body-transmitters,
microfoons en kleine zendertjes die aan het lichaam van de
infiltrant zijn bevestigd. De Rijkswacht en de Gerechtelijke
politie ondernemen geen gezamenlijke infiltratie-acties. Bij de
infiltratie-eenheid van de Gerechtelijke politie leiden 1 op de 5
infiltratie-acties (vaak pseudo-koop) tot een veroordeling. Onze
respondenten bij de Rijkswacht zeggen dat 30% van haar
infiltratie-acties slaagt. Het duurt gemiddeld 4 tot 7 maanden
voordat een infiltrant zijn eerste contact gelegd heeft, en 12
maanden voordat de eerste criminele handeling in kaart gebracht kan
worden, aldus onze respondenten. Infiltratie kan CID-matig
interessant zijn. In Belgi wordt bij infiltraties samengewerkt met
buitenlandse collegae (een toenemend gebruik wordt gemaakt van
uitwisseling via de International Police Working Group on
Undercover Policing). Bij het starten van de zaak moet, althans bij
de Gerechtelijke politie, de finaliteit (het uiteindelijke doel)
van de actie worden aangegeven. De zaaksofficier houdt zich hiermee
bezig.
De burgerinfiltrant is na de zaak Franois niet meer ingezet. In
deze zaak ging de burgerinfiltrant er met het geld vandoor. Franois
wilde het kastekort aanzuiveren door samen met de DEA een drugslijn
op te zetten. Wel wordt inzet van burgerinfiltranten in de toekomst
overwogen, aldus onze respondenten. Frontstores worden ook (nog)
niet opgezet. De circulaire voorziet niet in het opzetten van
fictieve firma’s. Wel is de methode in onderzoek. Verzoeken uit
Nederland om een frontstore in Belgi op te zetten werden een jaar
of drie geleden geweigerd. De vraag is of de Belgische
jurisprudentie het runnen van een frontstore toestaat. Sinds 1989
beschikt de Gerechtelijke politie over een politieel
infiltratieteam, dat nu uit 11 mensen bestaat. Ook dit team is
onderdeel van Divisie 1 (Operaties) van de BNB en staat binnen de
organisatie bekend als de Intelligence Unit.
Het team houdt zich voornamelijk bezig met
pseudo-koop-operaties. Langdurige diepte-infiltratie wordt nagenoeg
niet ondernomen. In de eerste helft van 1995 hebben 27 zaken
gelopen, waarvan 10 drugs betroffen, en daarnaast mensenhandel,
valsemunterij en hormonen. 1 op de 5 zaken wordt succesvol, met een
veroordeling, afgesloten. De infiltratie-acties die door de eenheid
worden ondernomen geschieden alleen op vraag uit de brigades. Het
team initieert zelf geen zaken. Wel wordt het team bij voorkeur
reeds voor de aanvraag bij de Nationaal magistraat bij de zaak
betrokken, hetgeen operationeel de beste kansen geeft en de
zekerheid biedt dat het niet om te kleine zaken gaat
(proportionaliteit).
Opslag, uitwisseling en verstrekking van gegevens
In de door ons bestudeerde literatuur vonden wij weinig
informatie over de informatiehuishouding. De methode van
gegevenskoppeling is niet bij wet geregeld, en ook niet in de
circulaire van 24 april 1990. Wel bevat deze circulaire enige
regels voor het beheer van criminele inlichtingen.
De informatie dient te worden uitgewisseld tussen de lokale
afdelingen. Inlichtingen die niet lokaliseerbaar zijn, bovenlokaal
of internationaal belang hebben worden op centraal niveau
geregistreerd. Indien uit een informatierapport misdaden of
wanbedrijven blijken, dan dient een afschrift naar de Procureur des
Konings te gaan. De gemeentelijke politie moet de informatie
deponeren bij de eenheid van de Rijkswacht of de Gerechtelijke
politie waarbij aansluiting is gezocht (zie ook boven onder
informanten). Politie en openbaar ministerie gebruiken soms
informatie uit priv databanken en incidenteel is sprake van
gerichte verzoeken om gegevens over personen en bedrijven.
Internationale uitwisseling van gegevens loopt via Interpol, maar
feitelijk vooral via de diverse verbindingsofficieren (liaison
officers). Bij de Gerechtelijke politie wordt overwogen de
software VIDOCQ te gaan gebruiken voor de verwerking van
inlichtingen.