HOOFDSTUK 6 DE VERHOREN
6.1 De voorbereiding
In de Wet op de Parlementaire Enqute nemen de openbare verhoren
een centrale plaats in. Het merendeel van de rechten en plichten
van zowel de commissie als de getuigen en deskundigen heeft
betrekking op dit onderdeel van het onderzoek. Velen beschouwen de
openbare verhoren dan ook als de enqute. Voor de commissie hadden
de verhoren een drietal doelen, te weten:
- de onduidelijkheden die uit de verschillende deelonderzoeken
naar voren waren gekomen op te helderen; - de bevindingen tot dan toe te bevestigen;
- waarheidsvinding;
- de mening van getuigen en deskundigen te vernemen;
- het publiek een beeld te geven van de georganiseerde
criminaliteit in Nederland en van de verschillende aspecten van de
opsporing.
Op basis van de resultaten van het voorbereidend onderzoek besloot
de commissie de verhoren in drie hoofdthema’s in te delen. Binnen
die thema’s zouden specifieke onderwerpen aan de orde komen. De
hoofdthema’s en de daarbij behorende onderwerpen waren de volgende:
A. Georganiseerde criminaliteit – Aard, ernst en omvang van de
georganiseerde criminaliteit B. Methoden en organisatie van
opsporing – Introductie proactieve fase – Criminele inlichtingen:
runnen informanten – Recherche-ondersteuning: observatie en
infiltratie – Recherche – Kernteams – Andere
opsporingsorganisaties
C. Controle en sturing van opsporing – Leiding politie – Leiding
Openbaar Ministerie – Advocatuur – Rechterlijke macht – Ministeries
en bestuur – Tweede Kamer
De commissie streefde ernaar de volgorde van de thema’s en de
daaronder ressorterende onderwerpen, zoals hierboven aangegeven,
aan te houden. Bij de informele gesprekken was dat niet helemaal
gelukt, maar, anders dan bij die gesprekken, had de commissie bij
het uitnodigen van getuigen de mogelijkheid deze te verplichten en
zo nodig te dwingen op bepaalde tijdstippen te verschijnen. Een
complicerende factor daarbij was wel dat bij sommige getuigen
meerdere onderwerpen aan de orde zouden komen. De commissie besloot
in principe drie verhoordagen per week te houden, op de maandag,
woensdag en donderdag. Voor een verhoor werd gemiddeld anderhalf
uur uitgetrokken. Volgens deze planning zouden de openbare verhoren
zeven weken in beslag nemen. Uiteindelijk werden het tien weken. De
selectie van personen die als getuige of deskundigen zouden worden
gehoord, vond plaats op grond van de informele gesprekken, de
concept-rapportages van de deelonderzoeken en de lijst van
bevindingen. De volgende criteria werden gehanteerd bij de selectie
van getuigen:
- inhoudelijke kennis van onderwerpen die centraal staan tijdens
de verhoren; - betrokkenheid bij specifieke onderzoeken of
incidenten; - de mate waarin de getuige een duidelijk verhaal kan
verwoorden; - spreiding over betrokken organisaties in Nederland.
Pas nadat de commissie definitief had bepaald wie wanneer verhoord
zou worden, werd die persoon door de griffier of diens
plaatsvervanger telefonisch benaderd. In dat telefoongesprek werd
hij of zij op de hoogte gesteld van het besluit van de commissie,
de bedoeling van de verhoren alsmede de onderwerpen die aan de orde
zouden komen. Soms bleek het gekozen verhoortijdstip op bezwaren te
stuiten, hetgeen in bepaalde gevallen tot een wijziging leidde. De
commissie was niet genoodzaakt gebruik te maken van haar
bevoegdheid getuigen te dagvaarden of te laten dagvaarden.
Elke getuige ontving per aangetekende brief een schriftelijke
oproep, conform artikel 4 van de Wet op de Parlementaire Enqute. De
oproep bevatte de onderwerpen die in het verhoor aan de orde zouden
komen, alsmede een vermelding van de gevolgen van het niet
verschijnen. Als bijlagen bij de brief waren gevoegd een
ontvangstbevestiging, een reiskostendeclaratieformulier en een
gefrankeerde retourenveloppe Noot . De commissie besloot
de lijst van getuigen pas een week voordat de desbetreffende
personen verhoord zouden
worden, bekend te maken. Deze procedure stelde haar in de
gelegenheid in te spelen op de ontwikkelingen tijdens de verhoren.
In de loop van de verhoren wijzigde de lijst van de te verhoren
personen meerdere malen. Het uitgangspunt van de commissie was dat
de verhoren in de openbaarheid zouden worden afgenomen. De
commissie achtte de meerwaarde van besloten verhoren gering, omdat
het niet mogelijk is die rechtstreeks in haar rapportage te
gebruiken. Bovendien was zij van mening dat een geheime rapportage
tot veel misverstand aanleiding zou kunnen geven. Zij sloot echter
niet uit dat in enkele gevallen een verhoor in zekere vorm van
beslotenheid zou plaatsvinden.
Artikel 145 van het Reglement van Orde van de Tweede Kamer
bepaalt dat de getuigen en deskundigen door de voorzitter van de
commissie worden ondervraagd. Ook de overige leden en medewerkers
van de commissie kunnen, na van de voorzitter het woord te hebben
gekregen, vragen stellen. De commissie besloot echter de rol van de
leden bij de openbare verhoren niet te beperken tot het stellen van
aanvullende vragen. De overige leden zouden ook in de gelegenheid
worden gesteld verhoren af te nemen. Daartoe werden de verhoren
over de leden verdeeld, met dien verstande dat de voorzitter het
leeuwendeel van de verhoren voor zijn rekening zou nemen.
De verhoren werden nauwkeurig voorbereid. Een speciale
verhoorgroep, bestaande uit leden van de staf, werd daartoe in het
leven geroepen. De leden van die groep stelden een uitgebreide
vragenlijst en een documentatiemap samen. Dit geschiedde nadat met
het commissielid, dat het verhoor zou afnemen, overleg was gepleegd
over de onderdelen die in elk geval aan de orde dienden te komen.
De vragenlijsten en de documentatiemappen werden in de commissie
besproken en vastgesteld.
Op grond van artikel 17, tweede lid, Wet op de Parlementaire
Enqute, gelast de president van de arrondissementsrechtbank op
vordering van de commissie de voorlopige gijzeling van een
weigerachtige getuige of deskundige. Alhoewel de commissie niet
verwachtte dat het zover zou komen, leek het haar niettemin
verstandig voorbereidingen terzake te treffen. Daartoe heeft de
griffier met de hoofdofficier van justitie te Den Haag, mr J.A.
Blok, gesproken. Dit gesprek resulteerde in een brief van Blok aan
de president van de arrondissementsrechtbank te Den Haag, waarin
deze attent werd gemaakt op de mogelijkheid van gijzeling van een
weigerachtige getuige of deskundige. Tevens maakte Blok met de
directeur van het huis van bewaring de afspraak dat deze een cel
ter beschikking zou houden, indien gijzeling daadwerkelijk zou
moeten worden uitgevoerd. Met voldoening – en opluchting –
constateert de commissie dat zij niet van de mogelijkheid van
gijzeling gebruik heeft behoeven te maken.
De commissie heeft zich ook voorbereid op mogelijke storende
situaties die zich tijdens de verhoren kunnen voordoen. Daartoe
werd een soort handleiding openbare verhoren samengesteld. Daarin
werd op beknopte wijze aangegeven hoe in bepaalde situaties
gehandeld moest worden: wat te doen als de getuige niet verschijnt,
weigert de eed of belofte af te leggen, of meedeelt geen verklaring
te zullen afleggen indien radio en televisie opnamen maken, en
dergelijke.