4.4 Het rechtsvergelijkend onderzoek
Voor de beantwoording van een aantal vragen achtte de commissie
het van belang inzicht te hebben in enkele specifieke onderdelen
van de wettelijke normering van het gebruik van opsporingsmethoden
in andere landen. Aanvankelijk was de commissie voornemens externe
onderzoekers te vragen dit onderzoek uit te voeren. Toen bleek dat
het ministerie van Justitie aan prof. mr P.J.P. Tak opdracht had
gegeven een rechtsvergelijkend onderzoek uit te voeren naar het
gebruik van bijzondere opsporingsmethoden ter voorkoming en
bestrijding van de georganiseerde criminaliteit, naar de normering
van die methoden en de ervaringen daarmee in de Bondsrepubliek
Duitsland, Denemarken, Frankrijk en Itali, besloot de commissie,
met instemming van het ministerie, haar vragen aan Tak mee te
geven. Namens de commissie heeft het staflid Wiewel als toehoorder
de bijeenkomsten van de begeleidingscommissie over dit onderzoek
bijgewoond. Medio oktober 1995 ontving de commissie de
concept-onderzoeksverslagen van de vier rechtsvergelijkende
studies. De commissie heeft echter toch gemeend op basis van haar
eigen onderzoek in bijlage 5 een hoofdstuk op te nemen over de
opsporingsmethoden in Belgi, het Verenigd Koninkrijk, de Verenigde
Staten en Duitsland. De commissie is van oordeel dat met dit
onderzoek een vergelijkend beeld wordt gegeven van de
opsporingsmethoden in die landen.