3.1.1. De stad Enschede Noot
De ontwikkeling van Enschede is nauw verbonden met de opkomst
van de textielindustrie. Deze industrie heeft vanaf 1850 geleid tot
een snelle groei van de werkgelegenheid. Als gevolg daarvan kwam er
een grote toeloop van voornamelijk ongeschoolde arbeiders en hun
gezinnen van het platteland naar de stad op gang. Tussen 1900 en
1950 nam het aantal werknemers in de textielfabrieken in Enschede
toe van ongeveer 8.000 tot 20.000. De namen van textielbaronnen als
Van Heek en Schuttersveld zijn onlosmakelijk verbonden met
Enschede. De totale bevolkingsomvang nam tussen 1900 en 1950 toe
van circa 35.000 tot rond 110.000. De economische groei van
Enschede in de jaren vijftig en een deel van de jaren zestig is
vooral te danken aan de florerende textiel- en kledingindustrie. Na
1965 ging het snel bergafwaarts met de textielindustrie als gevolg
van de zware concurrentie uit Azi, waar veel goedkoper en sneller
kleding werd vervaardigd. De werkgelegenheid daalde hierdoor in
Enschede sterk. Alleen al binnen de textielsector gingen tussen
1960 en 1977 circa 13.500 arbeidsplaatsen verloren. Andere
industrile sectoren, zoals de metaalindustrie en de optische
industrie, wisten wel enige groei te bewerkstelligen maar deze was
onvoldoende om de terugval op te vangen. Onder leiding van de
toenmalige burgemeester Thomassen is met veel kracht sinds het
midden van de jaren zestig de dienstensector in Twente uitgebreid,
in het bijzonder in Enschede. Maar de vestiging van de Universiteit
Twente en de uitbreiding van de (technologische) dienstensector
hebben de achterstand van Twente ten opzichte van de rest van
Nederland echter niet kunnen verkleinen. In Enschede is al jaren
sprake van een zorgelijke economische situatie. Het percentage
werklozen in Enschede is sinds de jaren zestig steeds hoger dan het
landelijke percentage. In 1990 was in Enschede 14,4% van de
beroepsbevolking zonder werk. Dat is bijna 5% hoger dan het
landelijke gemiddelde (7,5%). Op 1 januari 1994 is dat percentage
gedaald naar 13,1. Voorts kampt de stad met een relatief groot
aantal arbeidsongeschikten. In totaal zijn 25% van de Enscheders
afhankelijk van een uitkering. Ongeveer 60% van de Enschedese
bevolking heeft een inkomen lager dan het modale van Nederland. De
bevolking in Enschede is na de Tweede Wereldoorlog toegenomen met
zo’n 50%. In 1950 had de stad een kleine 110.000 inwoners en in
1995 ruim 147.000. Desondanks is Enschede qua bevolkingsgroei
achtergebleven bij de rest van Nederland. De bevolking in Enschede
telt relatief veel bejaarden en veel jonge mensen onder de
vijfentwintig jaar (studenten van de Hogeschool en van de
Universiteit). Veel (vooral jonge) gezinnen zijn de laatste vijf
jaar naar nieuwbouwwijken in het zuiden van Enschede getrokken. In
het centrum wonen, net als in veel andere grote steden, veel
alleenstaanden en twee-persoonshuishoudens.
De immigratie die sinds de jaren zestig in Nederland heeft
plaatsgevonden, is ook aan Enschede niet ongemerkt voorbijgegaan.
Van de in totaal 109 verschillende nationaliteiten die in 1990 in
Enschede wonen, vormen Turken (6.941), Surinamers (1.743) en
Marokkanen (1.676) de grootste allochtone groepen Noot .
De populatie Turken en Marokkanen in Enschede is gemiddeld veel
jonger dan de Nederlanders. Er zijn onder de allochtonen
betrekkelijk weinig mensen van boven de 65 jaar en het aandeel 0-
t/m 9-jarigen is aanzienlijk hoger dan onder de Nederlanders (in
Enschede) Noot . De allochtonen leven niet gespreid over
de stad. Een deel van hen (25%) is gehuisvest in de wijk
Boswinkel-Stadsveld of woont binnen de stadssingels (eveneens 25%).
Dergelijke concentraties gelden ook voor de werklozen. De
achtergrond daarvan is het huisvestingsbeleid.
De lagere inkomensgroepen komen terecht in wijken met relatief lage
huren. Onder de allochtonen is het werkloosheidspercentage hoger
dan onder de autochtonen in Enschede. Het verschil beloopt zo’n
20%. Dit verschil is onder meer toe te schrijven aan de
ongelijkheid in scholing van de allochtonen en autochtonen. Van de
allochtone volwassenen heeft circa 80% alleen basisonderwijs of
minder. Onder de autochtonen in Enschede is dat zo’n 40%
Noot .
Enschede vervult economisch gezien een regionale functie voor
Twente en voor het Duitse grensgebied. Het beperkte aanbod van
winkels in het Duitse achterland en de beperkte openstelling van
winkels daar veroorzaakt elke zaterdag een stroom van 30.000
Duitsers die Enschede bezoeken. Uiteraard is dat voor de stad
financieel aantrekkelijk, maar die stroom veroorzaakt veel
verkeersoverlast en parkeerproblemen.
3.1.2. Het criminaliteitsbeeld van Enschede
Uit de jaarverslagen van de politie Enschede zijn de gegevens
gehaald die nodig zijn om de ontwikkeling van de geregistreerde
criminaliteit vanaf 1990 t/m 1994 in de stad te kunnen nagaan. In
de periode van 1990 tot en met 1994 is het absolute aantal delicten
in de stad gestegen van 10.821 tot 12.377 per jaar. Het aantal
inbraken blijft ondanks alle inspanningen van het korps en de
gemeente (Kroes, Meiberg en Bruinsma, 1994) stijgen. In 1990 had
Enschede te kampen met 2.009 inbraken en in 1994 met 3.389, ruim
anderhalf keer zoveel. In zijn dissertatie-onderzoek naar inbraken
in Enschede in de periode 1987 tot en met 1992 komt Kleemans tot de
constatering dat deze inbraken voornamelijk worden gepleegd door
Nederlanders (Kleemans, nog te verschijnen). Turken plegen zoveel
inbraken als overeenkomstig hun aandeel in de bevolking mag worden
verwacht en Marokkanen zijn flink oververtegenwoordigd in de
populatie inbrekers in Enschede. Verder bestaan de grootste
aantallen van criminaliteit uit (eenvoudige) diefstallen, de
(brom)fietsendiefstallen en het openbreken van auto’s. Vooral
autokraken en inbraken worden veel door verslaafden gepleegd.
Geweldscriminaliteit en wapencriminaliteit maken slechts in
beperkte mate deel uit van de criminaliteit (448, resp. 13). Er
zijn in 1994.196 personenauto’s en vrachtauto’s gestolen. Dit
aantal is al vijf jaar stabiel. Verder melden de officile gegevens
dat er steeds vaker een beroep op de politie wordt gedaan om te
assisteren bij vreemdelingenzaken. Het zijn van een grensplaats
zorgt ervoor dat het aantal vreemdelingenzaken de laatste vijf jaar
bijna is verdubbeld (1990: 9.601; 1994: 17.893). Vernieling en
vandalisme ten slotte zijn in Enschede zeer sterk toegenomen. Het
grote aantal Duitsers dat elke zaterdag naar Enschede komt om te
winkelen en de markt te bezoeken (ruim 30.000), trekt ook
zakkenrollers aan. In Enschede komt dat delict ook vaker voor dan
in vergelijkbare steden. Het aantal geconstateerde fraudes
(oplichting en flessentrekkerij) is de laatste tijd redelijk
stabiel gebleven, evenals het aantal bedrijfsinbraken (ongeveer 750
per jaar). In Enschede zijn bijna 2.000 vuurwapens legaal in omloop
bij 595 vergunninghouders. In werkelijkheid bezitten er meer mensen
een vuurwapen. Er waren de afgelopen vijf jaren 549 incidenten
waarbij een wapen of een vuurwapen was betrokken. Het aantal
overvallen neemt nog steeds toe. Waren er in 1991 slechts 19
gewapende overvallen, in 1994 zijn er 62 geregistreerd. Van de
meeste overvallen waren benzinestations en postkantoren het
slachtoffer, al worden de laatste tijd vaker bejaarden overvallen
die daarvoor net een geldautomaat hebben bezocht.
Hoewel deze cijfers redelijk sporen met het landelijke beeld,
nemen de onveiligheidsgevoelens onder de bevolking sneller toe dan
landelijk. Dit komt mede doordat het feitelijk slachtofferschap van
criminaliteit in Enschede ook stijgt (van 31,3% in 1990 tot 35,8%
in 1994). De bevolking is in 1994 overigens tevreden over het
optreden van de plaatselijke politie (79,7%), en dat is hoger dan
in 1990 (66%) toen er dus minder geregistreerde criminaliteit was.
In een analyse van de veiligheid van steden op basis van gegevens
van de Politiemonitor scoort Enschede ten opzichte van andere
steden qua subjectieve en objectieve onveiligheid laag (Spapens en
Hennekens, 1995).
3.1.3. De politie in Enschede
In 1897 krijgt Enschede een zelfstandig politiekorps. De eerste
commissaris van politie wordt genstalleerd in 1902. In 1911
beschikt Enschede over 34 agenten bij een inwonertal van rond de
35.000. In de jaren daarna groeit het korps sterk. In 1970 zijn bij
het Enschedese korps inmiddels 246 mensen werkzaam, in 1976 zijn
dat er 324. In 1982 wordt de uitbreiding van de politiekorpsen aan
banden gelegd door het ministerie van Binnenlandse Zaken. Op dat
moment bestaat het Enschedese korps uit 384 ambtenaren. De
bevolking is dan gegroeid tot zo’n 145.000 mensen. De toename van
de politiesterkte tussen 1910 en 1992 is groter geweest dan de
bevolkingstoename. In 1910 was ongeveer 1 personeelslid beschikbaar
per 1.000 inwoners, in 1994 zijn dat er 2,3 (Politie Enschede,
1994).
In de jaren tachtig vinden er grote veranderingen plaats in de
Nederlandse politie die ook het Enschedese
korps niet ongemoeid laten. Enkele invloedrijke onderzoeken naar de
politiesterkte brengen een discussie op gang over de
politiesterkteverdeling, de criminaliteitsomvang en de relatie
tussen bevolking en politie. Deze discussies hebben uiteraard ook
hun weerslag op de Enschedese politie. In 1984 is Enschede de
eerste gemeente in Nederland die beschikt over een integraal
Beleidsplan Criminaliteitsbeheersing. Centraal staat daarin de
samenwerking tussen politie, justitie en gemeente bij de aanpak van
de criminaliteit. Voorts wordt in dit plan voor het eerst de nadruk
gelegd op de voorkoming van criminaliteit naast de bestrijding
ervan. Het jaar 1984 betekent een keerpunt in de organisatie van
het Enschedese politiekorps. Tot 1984 kende het korps een
onderverdeling in diensten, hoofdafdelingen en afdelingen. Direct
onder de korpschef ressorteerden de Geniformeerde Dienst (met de
hoofdafdelingen algemene surveillance, rayondienst en verkeer), de
Justitile Dienst (met de hoofdafdelingen algemene recherche en
bijzondere recherche) en de Beheersdienst (personeelszaken,
algemene zaken, materieel en financin). Na dat jaar kreeg het korps
een nieuwe structuur. In het bijzonder de korpsleiding werd anders
georganiseerd. De diensten werden als niveau afgeschaft. De
hoofdafdelingen werkten vanaf die datum rechtstreeks onder de
korpsleiding. De korpsleiding bestond uit de korpschef en drie
cordinatoren die de portefeuilles beheer, beleidsvorming en
uitvoering onder zich hadden.
Enkele jaren later, in 1987, start de politie Enschede met de
invoering van de Wijkteampolitie. In de voornoemde rapporten van de
POS (1977, 1979) wordt sterk gepleit voor een verbetering van de
contacten tussen politie en bevolking. Voorts worden aanbevelingen
gedaan om tot een landelijk meer evenredige verdeling van de totale
politiesterkte te komen. In het rapport worden ook ideen uitgewerkt
over hoe de politie zou kunnen worden verdeeld in wijkteams. Het
gedachtengoed van de projectgroep (POS) leidt al snel tot
experimenten in verschillende politiekorpsen en tot reorganisaties
van andere. De politie Enschede voert op 1 april 1987 de wijkteams
in. Naast een reeds eerder geformeerd team Binnenstad worden vier
nieuwe wijkteams ingesteld die ieder een gewest van de stad
bestrijken. De decentralisatie van het Enschedese korps verloopt
analoog aan de organisatorische uitgangspunten uit de
POS-rapportage. Dat betekent voor het Enschedese korps dat als
uitgangspunten voor de organisatie dienen:
Geografische decentralisatie, waarbij 5 wijkteams ieder
een deel van de stad onder haar verantwoordelijkheid
krijgt;teamvorming, ieder team bestaat uit ongeveer 32
mensen die worden geleid door een wijkteamchef (een inspecteur of
een hoofdinspecteur); decentralisatie van
verantwoordelijkheden, de wijkteams functioneren (relatief)
autonoom; generale taakstelling, hetgeen betekent dat ieder
wijkteam c.q. iedere politie-agent zorgdraagt voor alle
basisactiviteiten. Specialisten (recherche, technische opsporing)
krijgen een ondersteunende taak voor de wijkteams; vermindering
van het aantal niveaus in de organisatie. Niet lang nadat de
wijkteams in Enschede operationeel zijn geworden, dient een
volgende verandering zich al aan: de reorganisatie van de gehele
Nederlandse politie in regiopolitiekorpsen. Om aan deze
reorganisatie gestalte te geven wordt het Enschedese politiekorps
daarvoor per 1 januari 1991 opnieuw aangepast. Tijdens een
interimperiode tot het moment van de doorvoering van de
regiostructuur per 1 januari 1994 wordt een interimorganisatie
vastgesteld. In de overgangsfase wordt al intensiever door de
rijkspolitie en de gemeentekorpsen samengewerkt, in het bijzonder
op recherche- en CID-gebied. De korpschef van de Enschedese politie
wordt beoogd korpschef van de nieuwe regiopolitie Twente. Bepaalde
regionale activiteiten worden tijdelijk in de Enschedese
organisatie ondergebracht. De begroting bedraagt in deze periode
ongeveer 35 miljoen gulden en omvat 415 formatieplaatsen. Daarvan
zijn 55 formatieplaatsen bestemd voor regionale taken. Per 1
januari 1994 valt het politiekorps Enschede onder het district
Twente-Zuid. Behalve de oude Enschedese wijkteams valt ook de
gemeente Haaksbergen onder dit district. Een groot aantal taken die
voorheen in elk korps afzonderlijk werden geregeld, zijn nu
samengevoegd in regionale afdelingen. De geografische districten
hebben samen een Divisie Districtsondersteuning opgezet. Centraal
is een functionele eenheid opgezet, de Divisie Georganiseerde
Criminaliteit, met ruim 100 formatieplaatsen (DGC, 1995). Dit
aantal fte’s lijkt op het eerste gezicht misschien groot, maar
daaronder vallen ook diverse diensten die ondersteuning geven aan
de basispolitiezorg van de regiopolitie Twente. De divisie bestaat
uit drie afdelingen. In de afdeling Georganiseerde Criminaliteit
zijn het bureau Recherche Projecten en het bureau Financile
Onderzoeken ondergebracht. De afdeling Criminele Informatie bestaat
uit het Bureau Inlichtingenrecherche (CID), het bureau
Misdaadanalyse, het bureau HKS en het Informatiecentrum. Het
laatstgenoemde centrum vervult tevens een baliefunctie voor
informatie voor het hele korps. De derde afdeling omvat de
Recherche Ondersteuning en heeft de bureaus Technische Recherche,
Observatie (OT) en Technische Ondersteuning Recherche
Operaties.
De politie in de stad Enschede heeft na de reorganisatie een
flinke verandering ondergaan. In de nieuwe structuur is de
organisatie platter geworden. Onder de districtschef en de
adjunct-districtschef ressorteren direct de verschillende
afdelingen, zoals onder meer de afdelingen Basispolitiezorg (de
oude, maar nu met personeel vanuit de centrale, gespecialiseerde
afdelingen, uitgebreide wijkteams) en de afdeling Algemene
Justitile Zaken.
Het Twentse regiokorps heeft een deel van zijn personeel en van
zijn middelen ingezet in het Interregionaal Recherche Team Noord-
en Oost-Nederland (Bruinsma, 1994). Samen met acht andere
noordelijke en oostelijke regiokorpsen is het betrokken bij de
landelijke aanpak van de georganiseerde misdaad (ieder korps met 1%
van zijn budget). Naast enkele opsporingsteams beschikt het IRT NON
over een fenomeenafdeling waar de Oosteuropese en Turkse
georganiseerde criminaliteit in kaart wordt gebracht en waar naar
nieuwe wegen wordt gezocht voor een integrale aanpak daarvan.
Het kennisniveau van het korps is door de reorganisatie ook
veranderd. De decentralisatie heeft tot een afbouw van
specialistische eenheden geleid (drugs en wapens, bijvoorbeeld) en
daarmee gezorgd voor een grotere versnippering van relevante kennis
binnen het korps. De informatie waarover de basispolitiezorg
beschikt wordt nog altijd niet goed doorgegeven naar de centrale
diensten en vice versa. De CID werd na de reorganisatie
opnieuw ingericht en maakt thans een veranderingsproces door
waarbij vooral de stad als centrum van de regio weer meer aandacht
zal krijgen. Tijdens de reorganisatieperikelen (overplaatsingen,
e.d.) en de start van de Divisie Georganiseerde Criminaliteit is
een deel van de kennis over de stad en haar criminaliteit verloren
gegaan. Ook de compartimentalisatie in informatie dat in het korps
is doorgevoerd (deels om lekken te voorkomen), en de relatief grote
autonomie van de afdelingen en districten maken het politieleiding
moeilijk een compleet overzicht te krijgen van de (georganiseerde)
criminaliteit in de stad Enschede (en regio).