Volledige inhoudsopgave
De kwestie-calan leidde een paar jaar geleden tot een heuse soap tussen de europese inlichtingendiensten. De uitgeweken leider van de Koerdische Arbeiderspartij (PKK) probeerde in verschillende EU-lidstaten asiel aan te vragen. Geruchten over arrestatie, asielverlening en uitlevering aan Turkije wisselden elkaar in hoog tempo af. Abdullah calan probeerde ook Nederland te bereiken, maar werd nog in de lucht tot persona non grata verklaard. Toen calan in februari 1999 uiteindelijk door een Turks commando werd gekidnapt, werden in heel Europa ambassades bezet.
Op hoog politiek niveau werd nadien de vraag gesteld
waarom de europese veiligheidsen inlichtingendiensten zo
slecht op de hoogte waren van de bewegingen van de PKK-leider
en elkaar niet informeerden. Zo zou Griekenland de
overige Europese landen niet hebben verteld dat het calan
tijdelijk onderdak bood. Ook het plotsklaps intrekken van een
Duits uitleveringsverzoek aan Itali, toen de Koerdenleider
daar op het vliegveld was gearresteerd, leidde tot opgetrokken
wenkbrauwen. Over deze affaire was volgens minister van
Binnenlandse Zaken Bram Peper heel veel te zeggen, maar
niet in het openbaar.
de europese lidstaten spraken tijdens een topontmoeting
in Duitsland af hun inlichtingenen veiligheidsdiensten
(IVD’s) beter te laten samenwerken.
De kiemen van de europese samenwerking op het gebied van
inlichtingenen veiligheidsdiensten werden in de jaren zeventig
gelegd. de europese ministers verantwoordelijk voor terreurbestrijding
stelden op 29 juni 1976 het zogenaamde
trevioverleg in. De naam trevi werd gekozen omdat de
eerste bijeenkomst van het beraad plaatsvond in Rome bij het
Trevifontein. Het verhaal wil dat het ook een eerbetoon is aan
een van de belangrijkste initiatiefnemers, de Nederlandse
directeurgeneraal Politie van het ministerie van Binnenlandse
Zaken, Fonteyn. Later bedacht een slimme ambtenaar dat het
tevens de afkorting kon zijn van Terrorisme, Radicalisme et
Extremisme, Violence Internationale.
Met de verdergaande europese integratie werd de samenwerking
tegen terreur hechter verankerd in de structuren van
de europese Unie. Sinds 1993 bestaan er twee Europese ambtelijke
werkgroepen die terrorismebestrijding en internationale
samenwerking onder hun hoede hebben. Onder de verantwoordelijkheid
van de ministers van Buitenlandse Zaken valt
de Werkgroep COTER (coop ration terreur). Zij adviseert de
ministers over de terrorismecomponent in het buitenlands
beleid. Onder verantwoordelijkheid van de Raad van Justitie
en Binnenlandse Zaken van de EU valt de Werkgroep
Terrorisme, die overlegt over beleidsmatige aspecten van de europese samenwerking.
De formele samenwerking in deze werkgroepen vormt
slechts een klein deel van de praktische samenwerking. Er
bestaan tal van informele samenwerkingsverbanden, verbanden
tussen een kleiner aantal EU-lidstaten, of juist grotere
samenwerkingsverbanden waarbij bijvoorbeeld ook de
Verenigde Staten en Isral betrokken zijn.
Bilaterale contacten tussen zusterdiensten doen zich het
meest voor. Maar er kan ook ad hoc overleg plaatsvinden
met een aantal landen als er een gezamenlijk belang in het
geding is. De bijeenkomsten bieden de mogelijkheid tot het
direct uitwisselen van informatie en het initiren van operationele
opzetten die dan weer een vervolg krijgen in bilaterale
contacten tussen veiligheidsdiensten. Nederland onderhoudt
vooral nauwe contacten met GrootBrittanni, Frankrijk
en Duitsland. 1
De onderlinge informatieuitwisseling is toegestaan op
basis van de Wet op de Inlichtingenen Veiligheidsdiensten.
In de nieuwe wet regelt artikel 36 deze uitwisseling. Gegevens
mogen worden uitgewisseld op voorwaarde dat ze niet zonder
voorafgaande toestemming aan een derde land worden verstrekt
(derde landen principe).
Deze onderlinge samenwerking is volgens de regering
voor Nederland onontbeerlijk. ‘De gegevens die door deze
samenwerking worden verkregen versterken namelijk in
belangrijke mate de bestaande informatiepositie van de diensten.
In dit verband geldt hoe beter de internationale informatiepositie
van een dienst, hoe adequater en professioneler
de nationale autoriteiten kunnen worden genformeerd. ‘
Om het ‘doeltreffend functioneren’ van een dienst te
verzekeren is in artikel 15 voorgeschreven dat bepaalde
bronnen, zoals buitenlandse zusterdiensten, geheim moeten
worden gehouden.
de europese IVD’s communiceren via het beveiligde bdlnetwerk.
Daarnaast zijn de verbindingso; cieren die de diensten
bij elkaar stationeren, een belangrijke schakel in het
informatienetwerk. In 1994 spraken de EU-lidstaten af om het
systeem van verbindingso; cieren uit te breiden. ‘Een van de
meest succesvolle aspecten van de samenwerking op het
gebied van terrorismebestrijding is de aanwezigheid van verbindingso;
cieren die zich in een groot aantal lidstaten van
de Unie rechtstreeks bezighouden met het gevaar van terrorisme.
Op de plaatsen waar zij zijn ingezet, is gebleken
dat zij een uiterst waardevolle rol spelen bij het bestrijden van
terrorisme, vooral op operationeel niveau. ‘ 2
de EU-lidstaten deden ook de aanbeveling verbindingso;
cieren uit te wisselen met niet eulanden ter bestrijding
van terroristische dreigingen van buiten de Unie. Nederland
heeft inmiddels BVDliaisons in Washington, Moskou,
Caracas, Amman en Singapore. Bij de samenwerking met
Singapore staat bestrijding van mensensmokkel centraal.
Ondanks de nadruk op gezamenlijke operationele samenwerking
gaan volgens toenmalig minister van Binnenlandse
Zaken Hans Dijkstal de inlichtingendiensten echter nooit
gezamenlijk de straat op. Op een vraag van kamerlid Gerrit
Jan van Oven (pvda) of er ooit sprake is van een gezamenlijk
optreden van de diensten in de uitvoering, antwoordde
Dijkstal kort en krachtig: ‘Nee. ‘
Al deze samenwerkingsverbanden hebben n ding
gemeen: ze zijn zeer moeilijk te doorgronden en onttrekken
zich grotendeels aan de spelregels van de parlementaire democratie
en de democratische rechtsstaat. Elke parlementaire
vraag met enige diepgang wordt steevast terzijde geschoven:
alleen de vaste kamercommisie krijgt dergelijke informatie
vertrouwelijk te horen.
Collega s of concurrenten?
De diensten wisselen stuivertje als het gaat om samenwerking
of concurrentie. De bondgenoot op het ene vlak kan de tegenstander
op het andere vlak zijn. Als het zo uitkomt, beduvelen
ze elkaar of werken ze elkaar tegen. Naast gemeenschappelijke
belangen staan ze ook voor uiteenlopende nationale belangen.
Als we ze op hun woord moeten geloven staat het nationale
belang altijd voorop: alleen als men denkt er zelf wijzer
van te worden, is men tot samenwerking bereid.
Een voorbeeld van onderlinge concurrentie is het grensoverschrijdend
afluisteren door inlichtingendiensten. Niet
alleen de VS en GrootBrittanni maken zich hier in het
kader van Echelon 4 schuldig aan, alle IVD’s kijken graag over
de grens heen. Naast militaire en politieke informatie staat
ook economische en industrile informatie in de belangstelling.
Daarbij zijn (politieke) bondgenoten net zo interessant
als tegenstanders.
Zo wist het Nederlandse Technisch Informatie Verwerkings
Centrum tivc, de voorloper van het huidige Strategisch
Verbindingen Inlichtingen Centrum (svic), de militaire en
diplomatieke codes van Belgi, Duitsland, Itali en Turkije te
kraken. 5 Nederland gebruikte afgetapte en ontsleutelde
berichten voor economische doeleinden. Zo gingen Duitse
offertes voor fregatten via de Nederlandse IVD’s naar scheepswerf
RijnScheldeVerolme. De verhouding tussen de toenmalige
Inlichtingendienst Buitenland (idb) en het Nederlandse
bedrijfsleven is door Bob de Graaff en Cees Wiebes in
hun boek Villa Maarheeze als ‘incestueus’ omschreven.
Oudspionnen bevestigden in Vrij Nederland van 26 mei
2001 dat economische inlichtingen werden doorgespeeld
aan het Nederlandse bedrijfsleven. ‘De halve buitendienst
van Fokker werkte voor ons’, vertelde een oudspion. ‘Dus als
wij iets interessants te pakken kregen van, ik noem maar
wat, de Canadese vliegtuigbouwer Bombardier, ging die
informatie naar Fokker. Denk maar niet dat we zoiets in een
la lieten liggen. ‘
Voor de regering is het feit dat in de inlichtingenwereld
samenwerking en concurrentie elkaar afwisselen, de belangrijkste
reden om in het voorstel voor een nieuwe wiv wederom
een dienst op te richten die zich richt op buitenlandse en economische
inlichtingenvergaring: de dienst Inlichtingen
Buitenland, die onder de beoogde opvolger van de BVD, de
Algemene Inlichtingenen Veiligheidsdienst (AIVD) gaat vallen.
De regering schrijft op 7 oktober 1999: ‘Meer nog dan op
politiek en veiligheidsgebied, zijn inlichtingendiensten, ook al
kunnen die overigens als “bevriende diensten” omschreven
worden, elkaars concurrenten als het gaat om inlichtingen op
economisch gebied. Het is een feit van algemene bekendheid
dat ook landen die voor het overige bondgenoten zijn, elkaar
op economisch gebied beconcurreren en daarbij onder meer
gebruik maken van hun nationale inlichtingendiensten. ‘
Onderlinge spionage vindt niet alleen plaats met hightechapparatuur.
De Britse geheime dienst mi5 werd er in 2000
van beschuldigd in Nederland een mantelorganisatie te hebben
opgezet met behulp van exBVD’ers en exmedewerkers
van de in 1994 opgeheven idb. De illegale spionageactiviteiten
van mi5 leidden tot het vroegtijdig vertrek van de inlichtingendiplomaat
van de Britse ambassade. ‘De BVD is gestuit
op inlichtingendiensten van een buitenlandse inlichtingendienst.
Het vervelende is van deze zaak dat het hier om gaat
om activiteiten van een bevriende buitenlandse inlichtingendienst’,
schreef de BVD.
De Britten waren not amused. De BVD had toch eerst netjes
contact kunnen opnemen in plaats van Britse diplomaten
te schaduwen en af te luisteren, klaagden diplomaten in
De Telegraaf van 3 juni 2000. ‘Onbegrijpelijk dat er een onderzoek
is opgestart zonder dat de zusterdienst hiervan wist.
Terwijl deze twee diensten samen toch de meest grote geheimen
delen. ‘
In andere Europese landen moeten ook met de regelmaat
van de klok buitenlandse diplomaten hun koffers pakken omdat
ze van politieke of industrile spionage beschuldigd worden.
Aandachtsgebieden
de europese IVD’s organiseren conferenties en seminars waar
de terrorismedeskundigen bijeenkomen om kennis op te
doen en te delen en het netwerk te olin. Aandachtsgebieden
van de IVD’s zijn bomb scene management, wapenhandel,
chemisch en biologisch terrorisme, internet, islamitisch terrorisme,
Kosovo, de PKK en ecoterrorisme.
Tijdens elke vergadering van de Werkgroep Terrorisme
melden de lidstaten elkaar bovendien terroristische inCIDenten.
In een vergadering in november 1999 werd bijvoorbeeld
gemeld dat de PKK een wapenstilstand in acht neemt, calan
een staakthetvuren afkondigde, het geweld op Corsica toeneemt,
de grapo in Spanje een bommencampagne voortzet,
de dreiging van onaangekondigde aanslagen van de
Provisional ira blijft bestaan en dat in sommige lidstaten linksradicale
bewegingen hun terroristische activiteiten opvoeren.
Begin januari 2000 meldden delegaties dat Tsjetsjeense
extremisten met aanslagen in Duitsland en Finland dreigen,
rechtsextremisten in Itali actiever worden, dat in
Griekenland revolutionaire cellen opnieuw opduiken en het
Animal Liberation Front (ALF) in Belgi toeslaat. Daarnaast
bogen de delegaties zich over de dreiging van Osama bin
Laden, de kaping van een Indiaas vliegtuig en arrestaties van
vermeende terroristen aan de AmerikaansCanadese grens. In
maart 2000 stond het ALF weer op de agenda (volgens het
jaarverslag 2000 van de BVD is er sprake van toenemende
internationalisering van contacten tussen dierenrechtenactivisten)
en vroeg Itali of er bedreigingen bekend zijn in
verband met de viering van het Jubeljaar.
De BVD zou in 1998 de inlichtingendiensten van de omringende
landen hebben gevraagd ‘internationaal opererende
anarchistische groeperingen’ in kaart te brengen die mogelijkerwijze
op de uitnodiging van Nederlandse actievoerders
zouden ingaan om de zestigste verjaardag van koningin
Beatrix in Amsterdam te verstoren. De BVD zou vooral genteresseerd
zijn in activisten uit Duitsland, Denemarken en Itali
die ook in Amsterdam waren tijdens de tumultueus verlopen
Eurotop in 1997.
Daarnaast wisselde de BVD onder meer informatie uit over de
Hezbollah, die in 1996 aanslagen in Nederland beraamd zou
hebben. Nederland zou een toevluchtsoord zijn voor radicale
moslims uit heel Europa. In 1996 werd volgens het jaarverslag
1997 van de BVD in Nederland een uit Belgi afkomstige
Algerijn gearresteerd, die een van de leiders van de gia zou zijn
en in Belgi werd verdacht van een aanslag op de Rijkswacht.
Een terugkerend element is de suggestie dat Nederland een
soort veredelde europese buitenpost van de PKK is. De PKK
beschikt volgens de BVD over trainingskampen in Nederland
waar Koerden uit heel Europa onderwezen worden over hun
gemeenschappelijke geschiedenis en de motieven en achtergronden
van de PKK. Berichten in De Telegraaf die deden vermoeden
dat met kalasjnikoVS zwaaiende PKKguerrilla’s campings
in Groningen onveilig maakten, sprak de BVD tegen.
Tientallen gewonde PKK’ers en leden van DHKCP/Dev Sol
zouden jaarlijks in Nederlandse ziekenhuizen behandeld
worden. Dit beweerde althans Moussa K. in De Telegraaf van
7 oktober 2000. Moussa K., in.ltreerde in opdracht van de
BVD zes jaar lang in linkse TurksKoerdische organisaties en
werkte ook lange tijd tegelijk voor de Duitse Bundesnachrichtendienst
(BND). K. draaide jarenlang mee in de europese
top van de organisaties.
De Turkse revolutionaire organisatie Dev Sol mag zich verheugen
in uitgebreide europese belangstelling. Ook hier
duikt Nederland regelmatig op als vluchtplaats voor Dev Solleden
die het elders te heet onder de voeten werd. Zo gonsde
het in 1996 in Europese inlichtingenkringen van de geruchten
over Dursun K., voortvluchtig leider van Dev Sol, die in
Limburg een liefdesnestje had gebouwd vanwaaruit hij leiding
zou geven aan terroristische activiteiten in heel Europa. 7
Ook de opvolger van Dev Sol, de DHKCP blijft in de aandacht
staan van Europese IVD’s. De BVD meldde in zijn jaarverslag
2000 weliswaar dat de DHKCP ‘vooralsnog niet voornemens
is gewelddadige acties op of vanuit Nederlands grondgebied te
organiseren’, maar blijft de beweging in de gaten houden.
Uit procesverbalen van de zogeheten Charlyzaak uit 2000,
tegen leden van de DHKCP die werden verdacht van afpersing
blijkt dat op Europees politioneel niveau continu informatie
wordt uitgewisseld over deze partij. Van een gecordineerde europese justitile actie tegen de DHKCP zou echter geen
sprake zijn. De Dienst Bijzondere Recherche Zaken (DBRZ ,
Afdeling Terrorisme en Bijzondere Taken) van het KLPD houdt
haar voortdurend in het oog. In de Charlyzaak zijn ambtsberichten
van de BVD gebruikt. Het zou hier gaan om ‘bijvangst’
van de BVD: informatie van strafrechtelijke aard waar de BVD
tijdens zijn inlichtingenoperaties op stuit.
In de Charlyzaak zocht de DBRZ contact met Belgi,
Duitsland, Frankrijk en Engeland. Op initiatief van Belgi
werd in januari 2000 een gezamenlijke vergadering belegd,
waar onder meer een cd met foto’s van actieve DHKCP’ers
werd uitgedeeld.
Uiteraard ontbreekt ook een Nederlandse pendant van het
Bin Ladennetwerk niet. Kamerleden vroegen bezorgd of het
waar was dat Nederland een belangrijke draaischijf vormde in
dit netwerk, zoals de Amerikaanse terreurexpert Yossef
Bodanski beweerde. Nee, antwoordde minister van Justitie
Korthals, maar de BVD en het KLPD zetten onderzoeken op
dit terrein wel permanent voort, in samenwerking met
buitenlandse diensten.
de europese inlichtingenen veiligheidsdiensten deden ook
van zich spreken tijdens het Europees kampioenschap voetbal
in Nederland en Belgi in 2000. De BVD was vanaf het begin
nauw betrokken bij de veiligheidsmaatregelen en verantwoordelijk
voor de informatieuitwisseling en cordinatie voor en
tijdens het toernooi met Europese zusterdiensten.
De BVD concentreerde zich daarbij op terroristische groeperingen,
radicale elementen binnen etnische groepen die een
relatie hadden met de deelnemende landen, politiek genspireerde
personen en groeperingen uit binnenen buitenland
die op radicale wijze hun standpunten kracht wilden bijzetten
en voetbalsupporters die ‘ernstige verstoring van de openbare
orde beogen’, hetgeen tot ontwrichting en beschadiging van
‘gewichtige’ Nederlandse belangen zou kunnen leiden.
Begin 1999 vervaardigde de BVD in samenwerking met andere
diensten een analyse van de mogelijke risico’s. Deze dreigingsanalyse
werd voortdurend bijgesteld. Vlak voor het ek
organiseerde de BVD in Den Haag een veiligheidsconferentie
waar alle Europese zusterdiensten aanwezig waren.
De BVD bracht tijdens het toernooi twee ambtsberichten
uit. In Parijs werden drie vermeende leden van de GSPC
(Groupe Sala.ste pour la Prdication et le Combat) opgepakt
nadat de BVD telefoongesprekken had afgetapt tussen GSPCsympathisanten
in Nederland en Frankrijk. Ook de Belgische
inlichtingendienst zou informatie hebben aangeleverd. De
drie zouden een aanslag op het Franse nationale elftal voorbereiden.
Later werden ook in Nederland drie personen aangehouden.
De drie werden later vrijgelaten, twee van hen zijn
het land uitgezet.
In het tweede ambtsbericht waarschuwde de BVD voor rellen
tussen Engelse, Italiaanse en Turkse voetbalsupporters in
Eindhoven. De informatie was afkomstig van de Italiaanse
inlichtingendiensten, maar bleek niet te kloppen. Tijdens het
wk 1998 in Frankrijk werden overigens op basis van informatie
van Europese IVD’s tientallen mensen gearresteerd in
Belgi, Frankrijk, Itali, Zwitserland en Duitsland.
Daarnaast checkte de BVD, in samenspraak met collegaIVD’s,
alle visumaanvragen van supporters uit exJoegoslavi.
Het leidde niet tot afwijzingen van visumaanvragen.
Een nieuwe niche die Europese inlichtingendiensten recentelijk
hebben ontdekt betreft illegale migratie. De BVD participeert
in de Taskforce Mensensmokkel en overlegt met buitenlandse
collega’s over illegale migratie. In oktober 1999 organiseerde
de Bundesnachrichtendienst een grote conferentie
voor zestig landen over illegale immigratie. Men concludeerde
dat gedurende de komende decennia migratiestromen
verder in omvang zullen toenemen en dat met name inlichtingendiensten
een rol moeten spelen bij het aandragen van
informatie ten behoeve van een meer proactief beleid.
In juli 2001 stelde Belgi voor de informatieuitwisseling
over terroristische inCIDenten anders aan te pakken. Op de
bijeenkomsten van de Werkgroep Terrorisme zou men zich
minder moeten bezighouden met de melding van terroristische
inCIDenten en meer tijd moeten besteden aan het becommentariren
en analyseren van de gemelde inCIDenten. Om de
informatieuitwisseling over inCIDenten toch adequaat te laten
verlopen, stelt Belgi voor om een procedure voor snelle informatie
uitwisseling in het leven te roepen. ‘Zo kunnen de
andere lidstaten snel analyseren of van het inCIDent ook een
dreiging voor hun eigen land uitgaat. ‘
De bestaande procedure, die bekend staat als de ‘immediate
communique following serious terrorist actions’, moet daarom
nieuw leven worden ingeblazen. De lidstaat waar zich een
inCIDent voordoet, moet binnen twaALF uur via een speciaal bulletin
de andere lidstaten op de hoogte brengen. Het bulletin,
met een standaardopmaak, wordt elektronisch verstuurd via
het netwerk van de verbindingsbureaus, met als prioriteit
‘immediate’ of ‘flash’. Onder inCIDenten verstaan de lidstaten
(pogingen tot) bomaanslagen, brandaanslagen, gijzelingen,
kapingen, arrestaties, huiszoekingen en beschermende maatregelen,
mits het een internationale dimensie heeft.
Terrorisme
De Werkgroep Terrorisme van de europese Unie, opgericht in
1993, kende een aarzelende start en is tot op heden nog steeds
niet het vehikel waarmee vergaande harmonisatie plaatsvindt
van het beleid van de europese diensten. De nationale soevereiniteit,
onderling wantrouwen en een ingebakken weerzin
tegen het formeel en gestandaardiseerd uitwisselen van informatie
als het niet per se nodig is, zijn hier debet aan.
Het gebrek aan formele harmonisatie hoeft een vruchtbare
samenwerking echter niet in de weg te staan. Er vindt
namelijk veel beleidsafstemming plaats. Volgens woordvoerder
Van Steen van de BVD gaat het om het leren van elkaars
ervaringen en het uitwisselen van best practices op het gebied
van beleid en praktijk. Diensten zoeken naar gemeenschappelijke
oplossingen voor gemeenschappelijke problemen, die
vervolgens in nationaal beleid en nationale bevoegdheden
worden vertaald.
De BVD creerde in 1995 het interne project Europa om
de afstemming van de BVDactiviteiten in Europees verband
te verbeteren.
Een van de eerste o; cile daden van de werkgroep was de
instelling van een Directory of counterterrorist competences to
facilitate counterterrorist cooperation between the Member States
of the European Union. Dit initiatief van GrootBrittanni
behelst de oprichting van een database, waarin de lidstaten
informatie opslaan over de bij hen aanwezige speci.eke deskundigheid,
vaardigheden en bevoegdheden. Wie dus op zoek
is naar een specialist of een specialisme dat in eigen huis niet
direct voorhanden is, kan via de Directory contact zoeken met
een buitenlandse dienst die daar wel over beschikt. De resolutie
stelt expliciet dat deze Directory niet bedoeld is als kanaal
om operationele informatie uit te wisselen.
GrootBrittanni ontfermde zich over het beheer van de
Directory. Het was de bedoeling dat het beheer zou rouleren
onder het hal@aarlijks wisselende EUvoorzitterschap, maar in
de praktijk is dat er niet van gekomen omdat het de continuteit
zou bedreigen. De Directory staat inmiddels onder het
beheer van Europol, de europese politieorganisatie.
Wapens en explosieven kunnen maar beter niet in de handen
van terroristen vallen. Om deze stelling nog eens te onderstrepen
aanvaardde de EU in 1998 een resolutie met een aantal
aanbevelingen. Ze roept op tot meer samenwerking en
cordinatie tussen de nationale politiediensten en IVD’s, betere
informatieuitwisseling om wapentransacties van terroristen
te verstoren of te voorkomen, aanscherping van de wettelijke
controles op en procedures bij legale wapenhandel en de
stimulering van ‘speci.eke gezamenlijke initiatieven’ ter
bestrijding van de wapenhandel van terroristen.
Om racisme en xenofobie te bestrijden spraken de EU-lidstaten
in 1994 af om jaarlijks statistische gegevens te verzamelen
over racistische inCIDenten. Daarnaast besloten zij operationele
informatie uit te wisselen over racistische aanslagen,
misdaden, demonstraties, campagnes en organisaties.
Het eerste – geheime – rapport (1995) vertoont nog veel
gebreken. Een aantal landen leverde geen cijfers in of bleek
deze gegevens niet eens te verzamelen. Ook waren er onduidelijkheden
over de precieze de.nitie van ‘racistisch inCIDent’,
hetgeen de statistische waarde van de exercitie twijfelachtig
maakte. Volgens de toch bij elkaar geschraapte gegevens vonden
er in 1994 ruim duizend racistische inCIDenten plaats.
Daarbij vielen vier slachtoffers en mislukten zestien moordaanslagen.
In 203 gevallen werd brand gesticht of werden
explosieven gebruikt en in 779 gevallen werd zwaar lichamelijk
letsel toegebracht.
Nederland noteerde eenentwintig inCIDenten, waaronder
n mislukte moordaanslag, elf brandaanslagen en negen
gevallen van zwaar lichamelijk letsel. Griekenland en
Luxemburg bleken ware paradijzen voor vreemdelingen:
beide landen stelden dat er in 1994 geen enkel racistisch
inCIDent had plaatsgevonden.
Een volgend verslag, waarvan alleen een semiopenbare
samenvatting bekend is (het onderliggende document werd
tijdens een vergadering van de Werkgroep Terrorisme als
‘ongenummerd geheim document’ aan de delegaties beschikbaar
gesteld )laat een stijging zien van het aantal incidenten
naar 1112 in 1996.
In 1997 daalde het aantal inCIDenten naar 654 (met zeven
dodelijke slachtoffers) en in 1998 staat het totaal plotsklaps
weer op 1116. Nederland telt in dat jaar drie brandaanslagen
en achtentwintig gevallen van zwaar lichamelijk letsel.
Luxemburg kende ook dat jaar geen enkel racistisch inCIDent
en in Portugal kwam men op n.
Sindsdien zijn er geen rapporten meer opgedoken. Elk jaar
klonk de klacht dat het ontbrak aan duidelijke de.nities, waardoor
de waarde van de cijfers nog steeds in hoge mate twijfelachtig
is. De werkgroep bereidt een verslag over het jaar 2000
voor, maar dat is tot op heden niet verschenen.
Het is handig om elkaar op de hoogte te stellen van dreigende
terroristische acties, besloten de EU-lidstaten in 1999 in een
aanbeveling. Het gaat daarbij om ernstige terroristische daden
die ook voor de andere lidstaten van belang zijn om te weten.
Het is de bedoeling dat de waarschuwing vergezeld gaat van
een inschatting van de betrouwbaarheid van de informatie:
gaat het om een nauwelijks te controleren gerucht of om een
doorgaans betrouwbare bron.
De informatie wordt uiteraard als hoogst geheim geclassi.ceerd.
Bovendien is uitdrukkelijk bepaald dat de informatie
niet aan derde landen wordt doorgespeeld, of als bewijs wordt
gebruikt in rechtszaken zonder voorafgaande toestemming
van het land waarvan de informatie afkomstig is. Voor de uitwisseling
van de informatie wordt het bdlnetwerk gebruikt.
Een codewoord dat aan de boodschap voorafgaat, moet ervoor
zorgen dat de dienstdoende beambte het bericht niet per
ongeluk op de grote hoop gooit. Lidstaten die vrezen dat hun
nationale belangen in het gedrang komen door mee te doen
aan de uitwisseling van deze informatie, mogen zich aan de
afspraken onttrekken.
Voor terreur is geld nodig. Terroristen, zo concludeerden
inlichtingenexperts op een congres in 1997 in Luxemburg,
heffen contributie van leden en sympathisanten, maar ze
schromen ook niet om ‘systematisch’ gebruik te maken van
humanitaire of goededoelenorganisaties die min of meer aan
hen verbonden zijn.
Onder de wat ruwere vormen van geldinzameling noteerden
de inlichtingenexperts afpersing, fraude (waaronder misbruik
van egsubsidiegelden) en ontvoeringen. Of de terreurclubs
er als nevenactiviteit ook eigen drugslijnen op na
houden, viel volgens de deskundigen niet altijd even goed
te bewijzen.
Hoewel het leggen van bommen een niet al te hoge bankrekening
vergt, is de bestrijding van terroristische fundraising
toch van groot belang, omdat het draaiende houden van de
organisatie en het ondergronds bestaan van de terreurleden
wel flink wat kapitaal vergt. Draai de geldkraan dicht en de
groepen hebben een probleem, zo luidde de conclusie.
In 1999 leidde deze conclusie tot o; cile maatregelen op
Europees niveau. De lidstaten spraken af om meer informatie
uit te wisselen over de structuren en modus operandi voor de
.nanciering van terroristische groepen. Bovendien werd afgesproken
operationele inlichtingen over speci.eke groepen die
een Europese bedreiging vormen, uit te wisselen. Vooral de
onderlinge contacten en netwerken dienen in kaart gebracht
te worden. Op basis van de nationale evaluaties bekijkt de
werkgroep vervolgens of het mogelijk is een gezamenlijke
operationele actie te plannen tegen een terroristische groep
die in meerdere lidstaten aanwezig is.
De internetrevolutie is ook aan terroristen niet voorbijgegaan.
Vanaf 1997 staat het onderwerp ‘nieuwe technologien’ dan
ook frequent op de agenda van de Werkgroep Terrorisme.
De werkgroep ziet drie potentile gevaren opdoemen. Ten
eerste is aftappen problematisch als terroristen gebruik
maken van encryptie (versleuteling). Een tweede gevaar ligt in
misbruik van internet. In veel landen is propaganda maken
voor terreurgroepen verboden en internet maakt het makkelijker
om dat verbod te omzeilen. De werkgroep noemt in dit
verband het verbod voor Duitse internetaanbieders om een
weblokatie van de Nederlandse internetaanbieder xs4all door
te geven waarop het in Duitsland verboden blad Radikal staat.
Deze poging tot een blokkade bleek geen lang leven beschoren.
Technisch was het zeer moeilijk slechts n weblokatie te
blokkeren. Een algehele blokkade van xs4all stuitte op verzet
van de Duitse vereniging van internetproviders. Bovendien
staakte de Duitse justitie niet veel later de vervolging van
Radikal. Een derde gevaar ziet de werkgroep in digitale sabotage.
Door de internationalisering van de telecommunicatieinfrastructuur
is ‘internationale samenwerking op dit terrein
zonder meer noodzakelijk’. Aangezien de Werkgroep
Terrorisme zelf niet in staat is om wetgeving op dit gebied vast
te leggen, concentreert zij zich op benvloeding van andere
Europese fora, waar zaken als interceptie, encryptie, telecommunicatie
en informatietechnologie op de agenda staan.
In februari 2000 lanceerde EUvoorzitter Portugal in de
Werkgroep Terrorisme het initiatief om gezamenlijk naar terroristische
informatie op internet te speuren en de resultaten
op geautomatiseerde wijze uit te wisselen. Als het initiatief
wordt goedgekeurd, betekent dit de eerste formele afspraak
tussen inlichtingendiensten op Europees niveau over samenwerking
en het systematisch delen van informatie.
Portugal stelde voor om een gezamenlijke lijst van sleutelwoorden
aan te leggen om internet mee af te speuren. De
speurtocht is gericht op ‘aan terrorisme gerelateerde informatie’.
Portugal gaf als voorbeelden terroristische groepen, sekten,
neonazi’s, racisme en cyberterrorisme. Ook termen die
hackers vaak gebruiken, zouden in het gezamenlijke lexicon
moeten komen, zoals het gebruik van de letter z in woorden
(passwordz, crackz). Via een gezamenlijke beveiligde mailinglijst
kunnen de lidstaten elkaar op de hoogte brengen van
weblokaties die interessant zijn om te onderzoeken en te volgen.
Daarnaast kunnen op deze manier de geanalyseerde
resultaten van nationaal onderzoek uitgewisseld worden.
Portugal maakte duidelijk dit als een eerste stap te zien
naar meer formele samenwerking. ‘Op institutioneel niveau
betekent het de instelling van een samenwerkingskanaal, dat
de uitwisseling van ervaringen en de ontwikkeling van gezamenlijke
methoden voor gelijkluidende problemen mogelijk
maakt. ‘ Europol heeft aangeboden het systeem voor de informatie
uitwisseling te faciliteren.
De reacties op het Portugese initiatief zijn vooralsnog
terughoudend. De grotere EU-lidstaten staan huiverig tegenover
het systematisch delen van informatie, zeker als dat op
geautomatiseerde wijze plaatsvindt. Angst voor veiligheidslekken
speelt ook hier een rol.
Frankrijk stelde in 2000 voor om gezamenlijke risicobeoordelingen
te maken voor prominenten van buiten de Unie die
op bezoek komen. Dit hoge bezoek doet vaak meerdere eulanden
tegelijk aan en volgens Frankrijk is het handig om dan
ook gezamenlijk de risico’s in te schatten voor de gasten.
Frankrijk stelde voor een cijferschaal te ontwikkelen om
een snelle en eenvoudige uitwisseling van informatie en risicobeoordeling
mogelijk te maken. Volgens de Fransen gaat
het er niet om een ‘gezamenlijke temperatuur’ te meten, maar
om een ‘gemeenschappelijke thermometer’ te gebruiken. Elk
land blijft zelf verantwoordelijk voor de te nemen veiligheidsmaatregelen.
De schaal varieert van n (‘ speci.eke inlichtingen waaruit
blijkt dat zeer binnenkort een aanslag op een welbepaalde prominente
.guur dreigt’) tot vijf (‘ geen redelijke gronden om
een terroristische aanslag te verwachten’).
Ook de taartenbrigade zien de IVD’s niet over het hoofd. De
letter Z van Zulu zou kunnen worden gebruikt om de rele
dreiging van nietlevensbedreigende vijandelijke daden jegens
de prominente .guur (‘ gooien van voorwerpen, duwen enz. ‘)
te signaleren.
Zoals de kandidaatlidstaten van de europese Unie de EUregels
op het gebied van politie, justitieen asielbeleid moeten
overnemen om toe te mogen treden, zo moeten deze landen
ook klaargestoomd worden om op contraterreurgebied
hun partijtje mee te kunnen blazen. Dit is eens te meer noodzakelijk
omdat ‘het terrorisme waarvan de EU-lidstaten het
doelwit kunnen vormen, steeds vaker bedreven wordt door
internationaal opererende groeperingen die gebruik proberen
te maken van de nationale grenzen om te ontsnappen aan het
optreden van de politieen veiligheidsdiensten’, zoals euvoorzitter
Frankrijk het verwoordde.
De kandidaatlidstaten hebben minder ervaring met terrorismebestrijding
en hun diensten zijn niet gewend aan
intensieve samenwerking. Frankrijk stelde daarom voor om
regelmatige bijeenkomsten met de kandidaatlidstaten te
organiseren met als doel ‘de wederzijdse kennis van de structuren
en de wetgeving’ te verbeteren. Tevens moeten er contactpunten
komen bij de kandidaatlidstaten, moeten de
kandidaatlidstaten bijdragen aan het hal@aarlijkse dreigingsdocument
van de EU en moeten ze de kneepjes van het vak
leren op de europese Politie Academie.
Een belangrijk onderdeel van de activiteiten van de Werkgroep
Terrorisme is de samenstelling van de hal@aarlijkse dreigingsanalyse.
Deze bevat een overzicht van de dreiging die
van terreur uitgaat voor de EU-lidstaten en trends op het
gebied van terrorisme. De analyses zijn strikt geheim, ook al
zijn er aanwijzingen dat ze niet al te veel voorstellen. ‘Als je
het stuk leest, denk je: waar hebben ze het over’, zei minister
Peper van Binnenlandse Zaken eens. ‘De inhoud van het
document is niet erg indrukwekkend. ‘ De analyses worden
niet via het secretariaat van de europese Raad verstuurd, maar
tijdens vergaderingen van de Werkgroep Terrorisme als ongenummerd
geheim document verspreid.
De vaste Kamercommissie voor Justitie, die het werk van
de europese Raad van Justitie en Binnenlandse Zaken moet
zien te controleren, krijgt tot haar ongenoegen deze analyses
ook niet vertrouwelijk toegestuurd. Alleen de vaste Kamercommissie
voor de Inlichtingendiensten krijgt de documenten
ter inzage, maar ook dan slechts in samenvatting. Het
‘gele stuk’, zoals het uitgebreide rapport bekendstaat, gaat
naar de BVD.
‘Het is een afspraak binnen de EU dat dit een geheim
document is dat nergens in de EU wordt verspreid’, meldde
minister Peper. ‘Het is mede gebaseerd op informatie van
andere inlichtingendiensten. Wanneer daarover in brede zin
wordt gesproken, kunnen de inlichtingendiensten elkaar niet
meer vertrouwen. ‘
Op de opmerking van kamerlid Van Oven dat het toch niet
de EU-lidstaten zijn die kunnen bepalen naar welke nationale
parlementaire commissie informatie wordt gestuurd, zei zijn
partijgenoot Peper: ‘Wel als het gaat over door veiligheidsdiensten
verzamelde informatie. ‘ Later meldde Peper de
Kamer nog dat er geen formeel Europees besluit lag om deze
informatie niet naar de parlementen te sturen, maar dat het
meer een ‘kwestie van gewoonte’ was.
Onder aanhoudende druk van de Tweede Kamer diende
de Nederlandse regering in 2000 een voorstel in om tot
een open versie van het dreigingsdocument te komen, naar
analogie van de open versie die Europol jaarlijks publiceert
van haar geheime dreigingsanalyse op crimineel gebied, en
onder verwijzing naar het openbare jaarverslag dat de BVD in
Nederland publiceert.
Om de andere lidstaten over de streep te trekken verpakte
Nederland de wens tot meer openheid in een mooi verhaal.
de EU moet haar betrokkenheid bij de bestrijding van terrorisme
meer zichtbaar maken, omdat er onder de bevolking
een gevoel van onveiligheid heerst door een soort diffuse dreiging
van mogelijke terreurdaden. ‘Deze onrust neemt toe als
media of allerlei wetenschappelijke instituten om diverse
redenen melding maken van het bestaan van dreigingen of
het mogelijk gebruik van lukraak geweld. De bevolking, de
nationale parlementen en het Europees Parlement hebben
daarom behoefte aan evenwichtige en gevalueerde informatie
over terrorisme’, aldus de Nederlandse nota.
In het open document mag uiteraard geen vertrouwelijke
informatie worden prijsgegeven, erkent de Nederlandse delegatie,
en ook COTER ( de werkgroep terrorisme van de europese ministers van Buitenlandse Zaken )moet haar .at
geven, ‘zodat rekening gehouden kan worden met de politiek
gevoelige aspecten van een dergelijk document’.
In eerste instantie leek vooral Spanje tegenstander te zijn
van wat voor open versie van het dreigingsdocument dan
ook. Maar ook andere delegaties hadden hun twijfels hoe een
open versie precies gestalte kon krijgen. Twijfel bestaat
bijvoorbeeld of in het document alleen de terroristische dreiging
in de EU centraal moet staan, of in ruimer verband.
Andere delegaties wezen erop dat de situatie op terrorismegebied
onvoorspelbaar is en zich voortdurend ontwikkelt en
dat ‘elk document over de terroristische dreiging een vertrouwelijk
karakter heeft en verspreiding ervan gevaarlijk kan
zijn’. Het Nederlandse voorstel werd daarom doorgezonden
naar COTER .
Begin 2002 werd dan toch het eerste openbare terrorismedocument
gepresenteerd. In het door Europol opgestelde verslag
wordt geconcludeerd dat islamitisch terrorisme de grootste
bedreiging vormt voor de europese Unie. Maar Europol waarschuwt
ervoor alle inspanningen te richten op islamitisch terrorisme,
omdat ook Europese terreurgroepen actief blijven.
Volgens het rapport nam het aantal terroristische inCIDenten
in de EU af. Maar de aanslagen die plaatsvonden waren zwaarder.
Volgens het rapport waren vooral de autoriteiten in
Spanje en Ierland succesvol in het bestrijden van terrorisme.
Ook de vooruitgang in het NoordIerse vredesproces en een
staakthetvuren op Corsica waren debet aan de afname van
het aantal terreurdaden. Wel wijst het rapport erop dat de europese Unie niet alleen een doelwit is van aanslagen, maar
ook een rol vervult in de voorbereiding van aanslagen elders
op de wereld. Zo bereidde een aantal van de vliegtuigkapers
die verantwoordelijk waren voor de aanslagen van 11 september
in de Verenigde Staten zich in Europa voor.
Volgens het rapport is de Baskische afscheidingsbeweging eta
de meest actieve terreurorganisatie in Europa. Europol wijst
erop dat het eta geweld zich over heel Europa kan verspreiden.
Volgens Europol richt de eta zich nu ook al tegen de
Franse autoriteiten vanwege hun samenwerking met Spanje
bij de bestrijding van de eta.
In Ierland noteert Europol aanslagen van dissidente groepen,
die zich keren tegen het vredesproces. Ook op Corsica zijn
dissidente groepen actief, die zich niet neerleggen bij een
bereikte wapenstilstand. Verder is er volgens Europol sprake
van toenemend linksradicaal terrorisme in het zuiden van
Europa. Het gevaar bestaat dat dit over slaat naar de rest van
Europa. Radicale milieuactivisten zijn volgens Europol
beperkt actief, maar richten wel grote schade aan.
In juli 2001 stelde Belgi voor om de structuur van de dreigingsanalyse
te veranderen. Voortaan zouden de europese
ministers van justitie hal@aarlijks een document ontvangen
dat uit twee delen bestaat. Het eerste deel, analyse en synthese,
bevat een analytische beschrijving van het verschijnsel
terrorisme en eindigt met een algemene evaluatie van de dreiging
die uitgaat van het terrorisme in Europa. Het tweede deel
bevat voorstellen voor politieke besluiten. Het bestaat uit
analyses van geconstateerde problemen en van de behoeften
van de IVD’s in het kader van samenwerking op het gebied van
terrorisme. Op die manier denkt Belgi dat de besluitvorming
over terrorismebestrijding een impuls kan krijgen en dat er
betere cordinatie tot stand komt met de justitieen politietak
en andere instellingen van de europese Unie. In het verleden
vonden Europese IVD’s bijvoorbeeld dat de ministers van
Telecommunicatie te weinig oog hadden voor de interceptieeisen
van de IVD’s en de problematiek rond encryptie.
Door elk hal@aar een lijstje wensen van de IVD’s te presenteren
hoopte Belgi de invloed van de IVD’s op de andere
beleidssectoren van de EU te vergroten. In ambtelijke taal:
‘Het tweede deel heeft tot doel de hoogste ambtelijke justitiewerkgroep
van de Unie in staat te stellen om haar cordinerende
functie binnen de justitiepijler te vervullen door de
kwesties in verband met terrorismebestrijding af te zetten
tegen die welke onder de bevoegdheid van de andere werkgroepen
van deze pijler vallen. ‘ Uiteraard krijgt het strategisch
document het predikaat vertrouwelijk. Dat betekent dus dat
ook de beleidswensen van de IVD’s niet openbaar worden.
Over COTER is zo mogelijk nog minder bekend dan over de
Werkgroep Terrorisme. COTER concentreert zich op terrorisme
waar het raakt aan het buitenlands en veiligheidsbeleid van de europese Unie.
Op de agenda staan dan ook waarschijnlijk zaken als
diplomatieke druk op landen die verdacht worden van steun
aan terroristische groeperingen, het opnemen van de bestrijding
van terrorisme in samenwerkingsprogramma’s met
derde landen (bijvoorbeeld het Barcelonaproces met landen
van het MiddellandseZeegebied), en de terroristische dreiging
voor euposten en belangen in het buitenland.
Bovendien is in de EU een inlichtingennetwerk opgezet
om visumaanvragen van onderdanen van bepaalde landen af
te wijzen indien er aanwijzingen zijn dat de aanvrager inlichtingen
of veiligheidsactiviteiten verricht. Ook worden lijsten
van uitgewezen personen uit verdachte landen uitgewisseld.
COTER voert sinds 1997 een bijstandsprogramma van de europese Unie uit om de Palestijnse Autoriteit te steunen in
haar inspanningen ter bestrijding van de terroristische activiteiten
die van de door haar gecontroleerde gebieden uitgaan.
In 2000 besloot de EU om het programma met drie jaar te
verlengen. Het programma bestaat uit hulp bij de oprichting
van administratieve en operationele structuren om terrorisme
te bestrijden en bijstand en opleiding aan Palestijnse veiligheids
en politiediensten.
COTER zou zich echter ook bezighouden met de uitwerkingen
van het actieplan van de g8, dat wil zeggen de groep van
de zeven belangrijkste industrielanden, Canada, Duitsland,
Frankrijk, GrootBrittanni, Itali, Japan en de VS plus, sinds
1998, Rusland. Daarbij gaat het vooral om de totstandbrenging
van antiterrorismeverdragen binnen de VN.
Europol
de europese politieorganisatie Europol (gevestigd in Den
Haag) heeft ook taken op het gebied van terrorismebestrijding.
In het Europolverdrag dat in de EU-lidstaten in 1998
rati.ceerden, stond al aangekondigd dat uitbreiding van het
mandaat naar terrorismebestrijding binnen twee jaar aan de
orde zou zijn. Op aandrang van vooral Itali en Spanje kreeg
Europol al in januari 1999 het o; cile mandaat om zich met
terrorismebestrijding bezig te houden. officieel luidt het
mandaat van Europol op dit terrein: ‘de behandeling van strafbare
feiten die zijn gepleegd of wellicht zullen worden
gepleegd in het kader van terroristische activiteiten die gericht
zijn tegen het leven, de lichamelijke integriteit en de persoonlijke
vrijheid, alsmede tegen goederen. ‘
Een intern Europol document stipuleert dat dit betekent dat
de organisatie ‘uitsluitend mag worden betrokken bij het werk
op het gebied van terrorismebestrijding dat de criminele aspecten
en niet de politieke aspecten van terrorisme betreft’.
Na samenspraak met de Werkgroep Terrorisme stelde EUropol een aantal prioriteiten vast: ondersteuning van de
nationale IVD’s, projectmatige aanpak (bijvoorbeeld studie
naar de .nanciering van terrorisme, de werkwijze van terroristen,
de dreiging van buitenlandse terreurgroepen die
ondersteuning krijgen in de lidstaten, de identi.catie van
nieuwe terreurgroepen) en informatieuitwisseling.
Vervolgens ging een voorbereidingsgroep van tien experts
inzake terrorisme uit acht lidstaten aan de slag om een
concreet voorstel te maken. Europol kreeg vijf taken: het
bevorderen van informatieuitwisseling tussen nationale IVD’s
over terroristische daden en de verdachten, de opening van
werkbestanden voor analyse, de creatie van een database over
antiterrorismewetgeving in de lidstaten (om snel te kunnen
zien welk land de beste wettelijke mogelijkheden biedt om in
te grijpen bij bijvoorbeeld een grensoverschrijdend wapentransport
of optreden tegen fundraising) en de oprichting van
een database van terroristische groepringen. Ook neemt
Europol de Directory onder haar beheer.
Daarna liggen er alweer drie nieuwe taken klaar: het vullen
van een database over de verdeling van antiterrorismebevoegdheden
in de lidstaten, de productie van een nieuwsbrief
over terrorisme gebaseerd op open bronnen, en de productie
van zogeheten situatieen trendrapporten. Weer later komen
er nog meer taken bij: de productie van speciale rapporten,
speciale onderzoeksprojecten, een volledig gecomputeriseerd
systeem van contraterrorisme (ct)informatie en het aanhalen
van banden met derde landen en organisaties.
De eerste taken zijn inmiddels in gang gezet. Er is een
beveiligd emailsysteem opgezet tussen de nationale Europoleenheden
en de verbindingso; cieren bij Europol. De eerste
suggesties voor de aanleg van werkbestanden voor analyse
zijn binnen en twee bestanden zijn aangelegd (islamitisch terrorisme
en de PKK), en er is een lijst van terroristengroepen
samengesteld.
De cteenheid van Europol is ondergebracht bij de afdeling
Georganiseerde Misdaad van Europol. Aan het hoofd
staat de Spanjaard Mariano Simanacas.
Volgens een intern document uit november 1998 dient
Europol zich te concentreren op het verkrijgen van informatie
over terroristische daden die de belangen van twee of meer
lidstaten bedreigen. Europol rekt de grenzen echter al wat op
door te stellen dat ze ook informatie moet kunnen verkrijgen
over terreur die zich tegen n lidstaat richt, of zelfs tegen
nietEU-lidstaten, als ‘deze informatie van potentile waarde
kan zijn voor de lidstaten’. Europol geeft als voorbeeld: ‘Het
moet mogelijk zijn informatie te verzamelen over acties van
antiwesterse groepen tegen Amerikaanse belangen, omdat de
mogelijkheid bestaat dat deze informatie licht kan werpen op
daden die dezelfde groep op een ander moment zou kunnen
uitvoeren tegen de belangen van de EU-lidstaten. ‘
Europol wil haar informatie putten uit open bronnen, de
nationale IVD’s, de Werkgroep Terrorisme en ‘bepaalde derde
landen of organisaties’. Open bronnen zijn volgens Europol
kranten, bladen, persbureaus, internet, de bbc Monitoring
Service en Jane’s Terrorism Watch Report. Onder derde organisaties
noemt Europol de Police Working Group on
Terrorism, het zesde comit van de vn (dat zich met terrorisme
bezighoudt), Interpol, het speciale navoinlichtingencomit
en de terrorismedeskundigengroep van de g8landen.
De informatie die Europol in de computers wil zetten,
zijn details over terreurdaden (data, doelen, omgeving), werkwijze
(gebruikte technieken, informatievergaring, communicatie,
geheime opslagplaatsen en doelbepaling) en gebruikt
materiaal (wapens, explosieven). Verdachten van terrorisme
komen ook in de computer te staan, inclusief hun vingerafdrukken,
foto’s en speci.eke kenmerken. Dit geldt ook voor
‘andere relevante personen’, zoals slachtoffers, getuigen,
contacten en helpers. Op termijn kan volgens Europol de database
uitgebreid worden met handschrift en stemprints.
Bovendien oppert ze de mogelijkheid om ‘ongedenti.ceerde’
stille getuigen in de computers op te nemen, zoals nietgedenti.ceerde
personen op beveiligingscamera’s vlak voor
een aanslag, handgeschreven brie@es in woningen waar vermeende
terroristen zich hebben opgehouden, of bandopnames
van bommeldingen.
De meerwaarde van deze activiteiten is dat alle informatie
over terrorisme uit de lidstaten bij Europol gecentraliseerd
wordt en dus makkelijk toegankelijk is voor de lidstaten.
Omgekeerd denkt Europol de lidstaten van nuttige informatie
te kunnen voorzien door de verzamelde informatie te analyseren.
GrootBrittanni staat in ieder geval sceptisch tegenover
het toezenden van informatie naar Europol. Het vreest dubbel
werk, maar van GrootBrittanni is ook bekend dat het zeer huiverig
staat tegenover het delen van vertrouwelijke informatie.
Van 29 januari tot 2 februari 2001 vond in Madrid de eerste
Europese conferentie over terrorisme plaats. De Spaanse
minister van Binnenlandse Zaken Jaime Mayor Oreha, noemde EUropol de ‘belangrijkste instantie in de bestrijding van terrorisme’.
Mayor Oreha kwali.ceerde terrorisme bij die gelegenheid
als niet alleen een groep commando’s die een aanval
uitvoert, maar als ‘een project dat in de maatschappij wortelt,
waardoor het nodig is te strijden tegen de sociale, economische,
politieke en communicatiestructuren die het ondersteunen
en doen groeien’.
De deelnemers ondertekenden tijdens de bijeenkomst de
verklaring van Madrid, die leest als een gids voor de europese
terrorismebestrijding. Ze spreekt steun uit voor het Spaans –
Italiaans -Portugees – Griekse initiatief om een gezamenlijk
team op te richten tegen ‘anarchistisch terrorisme’ en maakt
melding van een database met details van de meest gezochte
terroristen om proactief optreden te ondersteunen. Deze
database zou ‘meer dan alleen de noodzakelijke informatie’
moeten bevatten.
Europol stelde voor een plan te ontwikkelen om personen
die informatie over terroristen doorspelen, ‘economisch en
.nancieel te belonen’.
VS en G8
de europese Unie en de Verenigde Staten werken nauw
samen op het gebied van terreurbestrijding. In 1997 stelden
beide blokken een gezamenlijke agenda op voor samenwerking
bij terreurbestrijding. Prioriteiten die werden overeengekomen,
waren de bevordering van de beveiliging van
transportmiddelen (treinen, vliegtuigen), de opstelling van
een vnovereenkomst tegen bomaanslagen, controle op
encryptie en het creren van mogelijkheden om toegang te
krijgen tot versleutelde gegevens en strengere nationale wetgeving
tegen terrorisme.
Hoge ambtenaren uit de VS vergaderen regelmatig samen
met Europese terrorismedeskundigen van de tweede en derde
pijler. Eens per hal@aar vindt afstemming plaats tussen de EU
en de VS in het kader van de Werkgroep Terrorisme. Hier
wordt informatie uitgewisseld over trends en ontwikkelingen
in het internationale terrorisme. Daarnaast spreekt men over
knelpunten in de onderlinge samenwerking.
Binnen de internationale samenwerking vervult de club
van rijkste industrielanden, g8, een voortrekkersrol. Zowel de
VS als EU-lidstaten verwijzen veelvuldig naar gemaakte afspraken
in g8kader die verder uitgewerkt dienen te worden.
Tijdens een bijeenkomst in 1996 in Lyon besloten de g8landen
tot een lange lijst van maatregelen op het gebied van
terreurbestrijding, zoals versterkte samenwerking, meer operationele
informatieuitwisseling, betere controle op openbaar
vervoersdiensten en passagiers, het merken van explosieven,
onderzoek naar terroristische .nanciering en misbruik
van charitatieve, sociale of culturele instellingen, betere
controle op vuurwapens en explosieven, controle op encryptie,
strengere grenscontroles en asielprocedures en snelle uitlevering.
Volgens de g8 was er sprake van een nieuw soort terrorisme,
‘terreur zonder handtekening’, gepleegd door autonome,
mobiele en anonieme organisaties, die hun aanslagen
claimen noch motiveren. De conclusie: zonder zeer complexe,
uitgebreide en wereldwijde opsporingsmethoden zijn de anonieme
daders niet te pakken.
Club van Bern
De Club van Bern is een informeel samenwerkingsverband
van de hoofden van zeventien Europese inlichtingenen veiligheidsdiensten.
Welke landen dit precies zijn, is geheim, maar
het is vrijwel zeker dat de vijftien EU-lidstaten deelnemen.
Tijdens de ontmoetingen, een twee keer per jaar, spreken
de hoofden van de diensten over onderwerpen van gemeenschappelijk
belang, zoals actuele ontwikkelingen in de
betrokken landen. Het gaat daarbij zowel om terroristische
inCIDenten en dreigingsbeelden als om gehanteerd beleid en
gehanteerde contraterrorismestrategien. Volgens BVDwoordvoerder
Van Steen gaat het ook hier om het leren van
elkaars ervaringen en het uitwisselen van best practices op het
gebied van beleid en praktijk. Er vindt geen o; cile harmonisatie
van beleid of wetgeving plaats. Wel zoeken de diensten
naar gezamenlijke oplossingen, die vervolgens nationaal in
beleid en bevoegdheden worden vertaald.
In 1999 stonden onder meer interceptie, encryptie en
cyberterrorisme op de agenda van de Club van Bern. Verder
overlegden de IVD’s volgens het BVDjaarverslag van 1999 over
het gevaar van radicaal fundamentalistischislamitische organisaties,
radicale milieugroepen en sekten.
Midden-Europaconferentie
De Midden-Europaconferentie is een sinds 1994 bestaand
informeel samenwerkingsverband tussen vijftien IVD’s uit
Westen MiddenEuropa. De precieze samenstelling is
geheim. De informatieuitwisseling zou volgens de BVD vooral
bedoeld zijn om de democratische processen in de landen
van Middenen OostEuropa te versterken. Op termijn wordt
dit overleg misschien genstitutionaliseerd in het kader van de
toetredingsprocedure van kandidaatlidstaten tot de europese
Unie. Mensensmokkel is een van de voornaamste onderwerpen
van gesprek op de MEC .
G5
Het G5-overleg is een informeel overleg tussen Duitsland,
Frankrijk, GrootBrittanni, Nederland en Zweden, waarin
instanties die zich bezighouden met informatiebeveiliging,
zitting hebben. De Nederlandse delegatie wordt door de
BVD voorgezeten.
In 1999 was de ontwikkeling op cryptogra.sch gebied een
belangrijk gespreksonderwerp. De Verenigde Staten, vooral
wat betreft de export van cryptogra.sche producten, hebben
daarbij bijzondere aandacht. De VS hebben vrijwel een monopoliepositie
op het gebied van zware cryptogra.e, aldus een
woordvoerder van de BVD. Volgens hem leidt dit tot een vorm
van afhankelijkheid, die tot ‘enige voorzichtigheid’ noopt.
Quanticogroep
Sinds 1987 bestaat er een informeel internationaal samenwerkingsverband
inzake het aftappen van communicatie.
Deze Quanticogroep, ofwel ilets (International Law
Enforcement on Telecommunications), is een initiatief van de
FBI. Op de achtergrond speelt de National Security Agency
(nsa), gespecialiseerd in afluisteren en het breken van encryptie,
een sturende rol.
De snelle technologische ontwikkelingen in de telecommunicatiesector,
de privatisering van de sector en de opkomst
van globale communicatiesystemen waren voor de VS de
aanleiding om de samenwerking te zoeken met andere westerse
mogendheden. Naast Australi, Canada en NieuwZeeland
nemen de lidstaten van de europese Unie deel aan
de vergaderingen.
Binnen de EU wordt het werk voor de Quanticogroep
gecordineerd in de subwerkgroep Interceptie van de werkgroep
Politile Samenwerking, ressorterend onder de Raad
voor Justitie en Binnenlandse Zaken van de EU. In deze subwerkgroep
heeft de BVD zitting, evenals IVD’s van andere EU-lidstaten.
Een belangrijk doel van de Quanticobijeenkomsten is het
gezamenlijk bewerken van de telecommunicatieindustrie om
te zorgen dat de nieuwste communicatietechnologien
gestandaardiseerde onderscheppingsmogelijkheden bevatten.
De laatste jaren is de nadruk steeds meer komen te liggen op
het aftapbaar maken en houden van internettechnologien.
In het iletsoverleg kwamen onder meer aan de orde de
interceptie van satellietcommunicatie, simcards (subscriber
identity module, abonnee chipcard voor gsmdiensten), het tappen
van en volgen van targets op internet, Trusted Third Parties
en in het algemeen nieuwe technologien en de juridische
aspecten ervan.
Police Working Group on Terrorism
De oprichting van deze werkgroep, gevormd in 1979 en bestaat
uit de IVD’s van de EU-lidstaten, was een reactie op het neerschieten
van de Britse ambassadeur in Nederland, sir Richard
Dykes. De pwgot groep ontmoet elkaar elk hal@aar. Een Britse
o; cier verklaarde eens: ‘Ik kan het belang van deze werkgroep
niet genoeg benadrukken op het gebied van terrorisme in WestEuropa,
inclusief NoordIerland. We kennen deze personen,
ze zijn onze persoonlijke vrienden, ze komen ons bij Scotland
Yard opzoeken als ze in Londen zijn. We zoeken hen ook altijd
op als we in het buitenland zijn. Het is een zeer solide, collegiale
werkgroep. We vertrouwen elkaar onvoorwaardelijk en
geven elkaar zonder vragen informatie door. ‘
Voor het Britse parlement verklaarden Britse politieo; cieren
dat de werkgroep ‘samenwerking bevorderde op een meer
operationeel niveau dan de treviwerkgroepen’.
Een intern Europoldocument uit november 1998 refereerde
aan de werkgroep als een van de meest voor de hand liggende
organisaties waarmee de EUropol antiterreurafdeling
van Europol tot samenwerking wilde komen. ‘De pwgot lijkt
wat betreft activiteiten en leden meer op Europol dan enige
andere instantie. ‘
Kilowattgroep
Het Kilowatt-overleg, opgericht in 1977, wisselt inlichtingen
uit over internationaal terrorisme. Het bestaan van dit overlegorgaan
werd ontdekt in 1982 toen Iraanse studenten materiaal
vonden in de Amerikaanse ambassade in Teheran.
De leden van dit netwerk zijn de landen van de europese
Unie, Canada, Noorwegen, Zwitserland, de Verenigde Staten
en Isral. Kilowatt lijkt te worden geleid door Isral vanwege
zijn uitstekende informatie over Arabische groepen in Europa
en het MiddenOosten. Sinds de ontdekking van het netwerk
opereert het onder een tot nu toe geheime, andere naam.
Volgens minister Dijkstal was Kilowatt echter de aanduiding
voor een ‘secure communication network’ tussen de
leden van de Club van Bern, dat vooral het Arabische terrorisme
op het oog had. Het hele begrip Kilowatt bestond inmiddels
niet meer, zo liet hij in 1995 de Tweede Kamer weten.
Militaire inlichtingendiensten
de europese militaire inlichtingendiensten hebben hun eigen
overleggen, maar ze maken geen deel uit van de o; cile overlegstructuren
van de europese Unie. Wel werkt de mid zowel
bilateraal als multilateraal samen met enkele zusteren
partnerdiensten en in navoverband, onder andere op het
gebied van verbindingsinlichtingen. De samenwerking bestaat
volgens de mid uit de uitwisseling van gegevens en vormen
van technische ondersteuning en samenwerking. De militaire
inlichtingendiensten van de navo stellen jaarlijks een rapport
op over de veiligheidsrisico’s waarmee de navo naar verwachting
de komende vijf tot tien jaar zal worden geconfronteerd.
Op het gebied van inlichtingen, contrainlichtingen en
veiligheid onderhoudt de mid bilaterale relaties met militaire
inlichtingendiensten van de navolanden. Tot de partners van
de mid behoren Albani, Brazili, Bulgarije, Chili, Egypte,
Estland, Finland, India, Indonesi, Isral, Japan, Koeweit,
Maleisi, Marokko, NieuwZeeland, Oekrane, Oostenrijk,
Pakistan, Qatar, Roemeni, Singapore, Sloveni, Slowakije,
Verenigde Arabische Emiraten, Venezuela, Zweden, ZuidAfrika,
ZuidKorea en Zwitserland.
Invloed
Inlichtingendiensten oefenen indirect invloed uit op
Europese samenwerking en beleidsvorming doordat ze adviseren
over beleidsvoorstellen die raakvlakken hebben met het
werk van IVD’s. Soms hebben ze rechtstreeks zitting in de
relevante Europese werkgroepen. De BVD neemt ook deel aan
het ‘vooroverleg derde pijler’, waarin actoren op politieen justitieterrein
de Nederlandse inbreng in de europese justitieen
politiesamenwerking cordineren.
De invloed van de IVD’s op de politile en justitile samenwerking
in Europa neemt toe. Zo benvloeden zij bijvoorbeeld
de bindende afspraken die in de Raad van Europa worden
gemaakt over de bestrijding van computercriminaliteit, of de
aftapeisen en afspraken over het vastleggen van verkeersgegevens
die worden opgesteld in het kader van de europese Unie.
Deze ontwikkeling komt voort uit een gedeeld belang dat
IVD’s en politieen justitiediensten hebben in het aftapbaar
houden van (nieuwe) communicatietechnologien en de
bestrijding van aan deze technologien verbonden illegale
activiteiten. Er vindt in toenemende mate een overlapping
plaats van het werk van IVD’s en opsporingsdiensten, aangezien
IVD’s in een aantal EU-lidstaten, waaronder Nederland,
de bestrijding van de georganiseerde criminaliteit in hun portefeuille
hebben.
Op dit terrein komt het soms echter tot conflicten. Bij de
onderhandelingen over het Verdrag inzake Wederzijdse
Rechtshulp bij Strafzaken van de europese Unie ontstond een
geschil over de meldingsplicht bij het rechtstreeks afluisteren
van verdachten in een andere eulidstaat. De meerderheid van
de EU-lidstaten wilde dat een lidstaat die rechtstreeks in een
andere lidstaat afluistert, dit meldt aan de autoriteiten van het
desbetreffende land. GrootBrittanni vreesde echter dat zo
ook het grensoverschrijdend afluisteren door inlichtingendiensten
ingeperkt werd.
De lidstaten kwamen uiteindelijk tot een akkoord door
expliciet te maken dat afluisteren door inlichtingendiensten
alleen hoeft te worden gemeld als dat plaatsvindt in het kader
van een strafrechtelijk onderzoek.
De samenwerking tussen Europese IVD’s neemt toe. Of dit zal
leiden tot n Europese inlichtingenen veiligheidsdienst valt
echter te betwijfelen. Op politieen justitiegebied is er ook
nog weinig echte harmonisatie. Er is eerder een trend te
bespeuren naar onderlinge afstemming en meer samenwerking,
met behoud van de nationale soevereiniteit. Bij het
inlichtingenwerk zal dit niet anders zijn, zeker omdat het
begrip ‘nationale veiligheid’ hier zo’n grote rol speelt.
Het is ook de vraag of een gezamenlijke Europese IVD nut
heeft. De praktische samenwerking en het op elkaar afstemmen
van beleid en praktijk lijkt een goed alternatief.
Pragmatische samenwerking, in steeds wisselende coalities
met een minimale democratische controle, geeft de IVD’s de
vrijheid en slagkracht die ze graag willen. Elke discussie over
formalisering van de samenwerking leidt tot lastige discussies
over taken en bevoegdheden, democratische controle en toezicht.
de europese IVD’s zijn wel druk doende hun positie binnen
het integratieproces te versterken. Onder meer in de Club
van Bern stond dit punt in 2000 prominent op de agenda.
Zo nu en dan worden suggesties gedaan te komen tot verdere
stappen. In 1994 stelde het hoogste ambtelijke justitie
college in de EU: ‘De huidige samenwerking inzake terrorismebestrijding
functioneert goed en tot algemene tevredenheid
van alle betrokkenen, hoewel wordt erkend dat op langere
termijn wellicht gedacht zal moeten worden aan een meer
gecentraliseerde structuur voor het bestrijden van terrorisme
op een Unieomvattende basis. ‘
Ook premier Wim Kok waagde zich eens aan een bespiegeling
over de toekomst van de inlichtingensamenwerking. In
september 1998 vertelde hij de Tweede Kamer: ‘Ik hecht
eraan te wijzen op een spanningsveld enerzijds tussen de
noodzaak om grensoverschrijdend terrorisme te bestrijden –
ook in internationaal verband – en anderzijds de terechte constatering
dat iedereen met al zijn bevoegdheden en instanties
primair verantwoordelijk is voor het eigen huis. Dat leidt tot
de vaststelling dat niet veel verder gekomen kan worden dan
vormen van bilaterale samenwerking. Anders gezegd: het is
de vraag of wij er, gezien de nog steeds bestaande uitwassen
van het internationaal terrorisme, met een optelsom van bilaterale
samenwerkingsverbanden op den duur komen. Dat
roept de vraag op hoe de nationale soevereiniteit zich verhoudt
tot de wenselijkheid van internationale samenwerking
die daar bovenuit stijgt. In euverband merk ik dat hierover
niet gelijkelijk wordt gedacht. Ook voor Nederland zit hier een
spanningsveld. ‘
De oprichting van een zelfstandige Europese defensieen
interventiemacht kan wel tot verschuivingen leiden. Dit zal
zich in eerste instantie laten zien op het gebied van de militaire
inlichtingen. Op dit gebied is de EU sterk afhankelijk van
de VS. Om daadwerkelijk los van de VSen navostructuur te
kunnen handelen zal de EU haar eigen inlichtingenpotentieel
moeten versterken. Nauwere samenwerking tussen de militaire
inlichtingendiensten lijkt daarvoor noodzakelijk.
Bondskanselier Gerhard Schrder van Duitsland en president
Jacques Chirac van Frankrijk stelden in een gezamenlijke
verklaring over de oprichting van een zelfstandige Europese
defensiemacht, afgegeven na een topontmoeting tussen beide
landen op 30 november 1999: ‘Bij inlichtingenverzameling,
wat een kernelement is van Europa’s onafhankelijke analyseen
besluitvormingscapaciteit, zijn we bereid de bestaande en
toekomstige middelen te federaliseren, om een gezamenlijke
Europese capaciteit te ontwikkelen. ‘
De WestEuropese Unie (weu) zal opgaan in de nieuw op
te richten militaire organen van de europese Unie. De
Assemblee van de weu heeft er bij de EU op aangedrongen een
militaire inlichtingenstaf van dertig personeelsleden in de
militaire organen te integreren.
Sommige deskundigen zien hierin de kiem van een
Europese inlichtingendienst. De Nederlandse mid stelt echter
dat de toenemende samenwerking op defensiegebied wel zal
leiden tot intensievere samenwerking en informatieuitwisseling
tussen IVD’s, maar niet tot gezamenlijke structuren. Er
zal geen sprake zijn van een daadwerkelijke Europese inlichtingenverzameling.
Het ministerie van Binnenlandse Zaken lijkt wat meer te
verwachten van de defensiesamenwerking. De versterking
van het gemeenschappelijk buitenlandsen veiligheidsbeleid
zal doorwerken op de politieen justitiesamenwerking. ‘Dit
betekent voor de i & vdiensten ook een integratie van in ieder
geval een deel van hun werkzaamheden’, aldus de
Nederlandse delegatie, op een vergadering van de Groep
Terrorisme in oktober 2000.
Een pleidooi uit onverwachte hoek voor de oprichting van
een Europese inlichtingendienst komt van de commissie
van het Europees Parlement die onderzoek verrichtte naar
het bestaan van het AmerikaansBritse afluisternetwerk
Echelon. De onderzoekscommissie lijkt zo onder de indruk
van Echelon dat ze van de weeromstuit pleit voor een
Europese variant, die zich niet alleen met het defensiebeleid
bezighoudt. ‘Een gentegreerde europese economische politiek
impliceert een gentegreerde perceptie op de economische
realiteit in de wereld. Een gezamenlijke positie in
handelsbesprekingen zoals de wto vraagt om een gezamenlijke
bescherming van de onderhandelingspositie. Sterke
Europese industrien verdienen een sterke bescherming
tegen economische spionage door landen buiten de Unie. ‘
Uiteraard ontbreekt een verwijzing naar de gevaren van terrorisme,
wapenhandel, mensensmokkel en witwassen niet.
De bestrijding hiervan vraagt om een ‘intensieve samenwerking
tussen inlichtingendiensten’.
Europa na 11 september
De aan Osama bin Laden toegeschreven aanslagen van
11 september 2001 op het Pentagon en de Twin Towers zorgden
ook in de europese Unie voor een ongekende hectiek.
Een groot aantal maatregelen en beleidsvoorstellen werd in
korte tijd uit de hoge hoed getoverd om de aanval tegen het
internationaal terrorisme in te zetten.
de europese Commissie bracht in versneld tempo een
voorstel naar buiten om in de EU een zelfde de.nitie van terrorisme
te gaan hanteren. Ook de strafmaat op terroristische
delicten dient in de Unie afgestemd te worden. Het voorstel
van de europese Commissie zat al enige tijd in de pijplijn,
nadat de europese regeringsleiders tijdens de speciale Europese
justitietop in Tampere in oktober 1999 tot een gezamenlijke
de.nitie en strafmaat van terrorisme hadden besloten.
de europese Commissie stelt een ruime de.nitie van terrorisme
voor, namelijk ‘daden met het oogmerk landen, hun
instellingen of bevolking te intimideren en de politieke, economische
en sociale structuren van een land op ernstige wijze
te veranderen of te vernietigen’. Het gaat hierbij om zaken als
moord, kidnapping, vliegtuigkaping, gijzeling, inbraken in
computersystemen of aantasting van de energieen watervoorziening.
Op al deze daden komt een minimum maximumstraf
te staan die de lidstaten moeten overnemen in hun
nationale wetgeving.
Verder stelt de Commissie voor om het lidmaatschap van
een terroristische vereniging strafbaar te stellen. Een dergelijke
vereniging is een samenwerkingsverband van twee of meer
personen die terroristische daden voorbereiden of plegen.
Ook medeplichtigheid aan zo’n vereniging of aan terrorisme
wordt strafbaar gesteld. De gedachte achter dit voorstel van
lijkt vooral te zijn eventuele problemen met uitlevering te
voorkomen en de bestra; ng van terrorisme te harmoniseren.
Deskundigen betwijfelen echter het nut van het voorstel. Zo
zijn de door de Commissie genoemde terroristische daden in
alle EU-lidstaten strafbaar, f onder speciale antiterrorismewetgeving,
f onder het gewone strafrecht. Veel problemen
met uitlevering zullen zich in de praktijk dan ook niet voordoen,
zeker omdat de europese lidstaten in een uitleveringsverdrag
uit 1997 de klassieke weigeringsgrond voor uitlevering,
namelijk het politieke karakter van misdrijven, al grotendeels
hadden geschrapt.
Harmen van der Wilt, verbonden aan de Universiteit van
Amsterdam, verwacht dan ook niet dat er juridisch voor
Nederland veel zal veranderen. ‘Het gaat om een kaderbesluit,
de lidstaten dienen het in nationale regels om te zetten’, liet
hij in de Staatscourant van 18 oktober 2001 weten. ‘Ik verwacht
dat de Nederlandse regering aansluiting zal zoeken bij
de bestaande de.nitie van een criminele organisatie. Het kan
wel gevolgen hebben voor de prioriteiten van het openbaar
ministerie en het opportuniteitsbeginsel. Je moet eerder aan
dat soort effecten denken dan aan formeel juridische veranderingen.
In Nederland bestaat geen speci.eke de.nitie van terrorisme.
Justitie gebruikt ‘gewone’ strafbaarstellingen om terrorisme
te bestrijden. De BVD wijst erop dat wereldwijd zo’n 109
verschillende de.nities van terrorisme bestaan. ‘De oorzaak
van het de.nitieprobleem moet vooral gezocht worden in de
negatieve connotaties die vanouds aan terrorisme verbonden
zijn, en de daaruit voortvloeiende gretigheid van uiteenlopende
politieke actoren om deze term te pas en te onpas te gebruiken’,
schreef de BVD in zijn rapport ‘Terrorisme aan het begin
van de 21e eeuw’ (juni 2001). ‘Daarmee is het gebruik of juist
bewust achterwege laten van de term terrorisme ook een politieke
keuze. ‘
De BVD hanteert zelf een smalle de.nitie van terrorisme.
Zo vindt de dienst bijvoorbeeld dat levens op het spel moeten
staan om van terrorisme te kunnen spreken. Als er alleen sprake
is van zaakschade, of het ontregelen van het maatschappelijk
verkeer, spreekt de BVD niet van terrorisme. Dit is een
bewuste keuze, aldus de BVD. ‘De ervaring heeft geleerd dat het
tot terrorist verklaren van politiek gewelddadige activisten, met
de daarbij behorende overkill van justitile en politile maatregelen,
in ernstige mate radicaliserend kan werken. Voor als
terroristen gedemoniseerde activisten is een normale terugkeer
in de civiele maatschappij immers niet meer mogelijk,
nadat een staat hen openlijk de oorlog heeft verklaard. ‘
De de.nitie die de europese Commissie voorstelt, kan wel
gevolgen hebben in Europa, omdat er veel onder te scharen
valt. Zo geeft de Commissie zelf aan dat ook ‘stedelijk geweld’
onder de noemer terrorisme kan vallen. Volgens Gert
Vermeulen van de Universiteit van Gent heeft dit een risico in
zich. ‘Dat heeft natuurlijk met protesten als in Genua te
maken. Wat is daar de opportuniteit van? Legitieme protesten,
ook al gaan ze soms gepaard met geweld tijdens demonstraties,
de kop indrukken door het tot terrorisme te bestempelen?
Ik vind dat een gevaarlijke ontwikkeling. Het risico met
dit soort paniekreacties is altijd dat het een aantal klassieke
vrijheden, die men zorgvuldig heeft opgebouwd in onze
democratien, overboord zet. De balans tussen veiligheid en
vrijheid is delicaat. Als je daar al in wilt gaan schuiven, moet
je tenminste de tijd nemen om tot een zorgvuldige afweging
te komen. ‘ (Staatscourant, 18 oktober 2001)
Minister Korthals van Justitie waarschuwde zelfs dat
invoering van n de.nitie van terrorisme de bewijslast voor
het om zou verzwaren: ‘Het heeft overigens tot gevolg dat bij
een vervolging wegens een dergelijk terroristisch misdrijf de
bewijslast voor het openbaar ministerie zwaarder zal zijn dan
wanneer vervolgd zal worden wegens de commune variant
van het delict. Immers niet alleen de gedraging en het gevolg
dient te worden bewezen, maar ook dat de gedraging werd
gepleegd met een terroristisch oogmerk. Dat laatste zal in veel
gevallen niet eenvoudig te bewijzen zijn. ‘
Korthals gaf in de Tweede Kamer aan het liefst een andere
de.nitie voor terrorisme te hanteren. In het kader van de
Verenigde Naties bestaat vrijwel overeenstemming over zo’n
de.nitie, die volgens Korthals minder bewijsproblemen voor
het om oplevert. Bovendien vond hij het een slecht idee binnen
de EU een afwijkende de.nitie te hanteren.
Korthals wees een te ruime de.nitie af: ‘Voorkomen moet
worden dat handelingen van politieke actiegroeperingen
onder de reikwijdte van het kaderbesluit en dus onder de noemer
van terroristisch misdrijf zouden komen te vallen. Ook de
lijst van misdrijven is wat Nederland betreft nog te ruim. ‘
Begin december 2001 bereikten de europese Justitieministers
overeenstemming over de terreurdefinitie. De Tweede Kamer
mopperde wel, omdat het nauwelijks de kans had gekregen de
voorstellen rustig inhoudelijk te bediscussiren. Ook het
maatschappelijk middenveld had geen kans gekregen haar
opvattingen te ventileren. Maar onder druk van minister
Korthals, die aangaf dat het een kwestie van slikken of stikken
was, ging de Kamer toch akkoord.
Minister Korthals herhaalde nogmaals dat politieke activisten
niets hadden te vrezen. De maatregelen waren echt alleen
bedoeld voor terroristen van enig kaliber, zoals Al Quaida, de
ira of de eta. Demonstranten, ook als ze hun argumenten van
stenen vergezeld lieten gaan, hoefden echt niets te vrezen.
Aan het recht op demonstratie en vrije meningsuiting werd
niet getornd. De ministers lieten zelfs een verklaring van die
strekking toevoegen aan de antiterreurbesluiten.
De argwaan van de burgerrechtenorganisaties bleek echter
niet veel later toch terecht. Spanje kwam tijdens een vergadering
van de werkgroep Terrorisme van de EU met een voorstel
op de proppen om gestructureerd informatie uit te gaan wisselen
over terroristische inCIDenten. Op zich geen raar voorstel
om in een gezelschap terreurbestrijders te bespreken.
Alleen bleek Spanje bij nader inzien te doelen op politieke
activisten die zich richten tegen de globalisering of zich laten
horen tijdens Eurotoppen.
Spanje constateerde in het voorstel namelijk een toename
van geweld en criminaliteit rond internationale topontmoetingen.
Dit geweld wordt volgens Spanje georkestreerd door
een ‘los netwerk van activisten dat zich verbergt achter verschillende
sociale organisaties’. En daarmee bedoelt Spanje
‘groepen die hun legale status gebruiken om de doelen van
terroristische organisaties te helpen bereiken door hen te
ondersteunen en te helpen’. Een paar alinea’s verder poneert
Spanje ook nog de stelling dat ‘gewelddadige radicaliteit van
jongeren in de steden in toenemende mate het werktuig is
van terroristische organisaties’. Spanje stelt in het voorstel
plompverloren dat geweld rond topontmoetingen wl onder
de europese terreurdefinitie valt.
Dus moeten de inlichtingendiensten van de lidstaten
gestructureerd informatie gaan uitwisselen over ‘terroristische
inCIDenten’ voor, tijdens en na internationale topontmoetingen
om de daders te kunnen vervolgen en de topontmoetingen
te beveiligen.
Niet alle lidstaten waren even gecharmeerd van de Spaanse
daadkracht. In de vele onderhandelingsronden over het voorstel
verdwenen langzamerhand de verwijzingen naar antiglobalisten
als halve en hele terroristen. Zo staat er in de versie
van maart nog de zinsnede dat ‘er in samenhang met diverse
evenementen en topbijeenkomsten van de europese Unie
steeds vaker gewelddaden plaatsvinden, uitgelokt door ongecontroleerde
elementen – onder wie leden van terreurorganisaties
– die voor de gelegenheid uit het buitenland zijn gekomen’.
Ook stelt het voorstel: ‘De feiten worden gepleegd vanuit
een diffuse achtergrond van groeperingen die optreden
onder diverse sociale dekmantels. Op die “diffuse achtergrond”
staan organisaties die taken verrichten welke typerend
zijn voor de organisaties die in het kader van de EU reeds als
terroristisch zijn aangemerkt. Deze duidelijke manipulatie
vormt tegenwoordig een ernstige dreiging, die in de naaste
toekomst nog aanmerkelijk groter kan worden. ‘
In de laatste versie (van april 2002) is de tekst verder afgezwakt.
Er wordt nu gesproken over het ‘risico dat terroristische
organisaties topontmoetingen zullen aangrijpen voor het
plegen van terroristische daden’. Deze terreurdaden kunnen
uitgevoerd worden door ‘losse netwerken van terroristen die
verbonden zijn aan terroristische organisaties’.
De lidstaten zouden informatie moeten uitwisselen over
personen met het stempeltje ‘terrorist’ in het politiedossier,
die weleens zouden kunnen afreizen naar topontmoetingen.
Die vage omschrijving staat nog ter discussie. Onder meer
Nederland prefereert een verwijzing naar de europese lijst
van terroristische organisaties die eind december vorig jaar
werd vastgesteld. Alleen als iemand daar lid van is, zou de
informatiewisseling op gang kunnen komen.
Over die Europese lijst van terreurorganisaties ontstond nogal
wat ophef. Eerst omdat het leek alsof het hier ging om een lijst
van verboden organisaties. Dat bleek later niet het geval.
Vervolgens ontstond beroering over de opneming van de PKK
op de lijst. Nederland blokkeerde dit enige tijd, maar ging toch
overstag. Nederland wilde niet langer als enige lidstaat dwarsliggen,
zo liet minister de Vries van Binnenlandse Zaken de
Kamer weten.
Op de lijst staan Europese organisaties als de eta (en aanverwante
organisaties: K. a. s., Xaki; Ekin, JarraiHaikaSegi,
Gestoras proamnista, Askatasuna), afsplitsingen van de ira
en loyalistische splintergroeperingen, de beweging van de
17e november en de Grapo. Daarnaast staan er buitenlandse
organisaties op zoals de Jihad, Hamas, de Japanse sekte Aum
Shinrikyo, de Iraanse Mujahedine Khalq en Sikhorganisaties.
Nieuw op de lijst van april zijn naast de PKK ook
Dev Sol/ DHKCP, het Lichtend Pad uit Peru en Colombiaanse
guerrillagroeperingen.
De lijst vermeldt ook 36 personen. 27 daarvan worden aan
de eta gekoppeld, de anderen komen uit het MiddenOosten.
Van al deze personen en organisaties moeten onmiddellijk de
financile tegoeden bevroren worden. Daarnaast verplichten
de europese landen zich elkaar op alle mogelijke manieren bij
te staan bij de opsporing, vervolging en bestrijding van de
genoemde organisaties en personen.
Ook hier geldt dat onduidelijk is volgens welke criteria personen
en organisaties op de lijst terechtkomen. Politieke afwegingen
lijken de bovenhand te voeren. Zo voerden Turkije,
Amerika, Duitsland en Engeland grote druk op Nederland uit
om de PKK aan de lijst toe te voegen. Voor de organisaties en
personen op de lijst is het vrijwel ondoenlijk om zich te
verweren. Dat bleek al eerder bij een vergelijkbare lijst die
door de vn is opgesteld. Onder meer in Zweden raakten organisaties
hun geld kwijt, die geen flauw idee hadden waarom
ze aan terrorisme werden gelinkt. Toen de Zweedse inlichtingendienst
bij de vn navraag deed, bleek de lijst opgesteld te
zijn op basis van informatie van de Amerikaanse inlichtingendiensten.
Inzage in deze informatie werd uiteraard niet
toegestaan. Jarenlange procedures voor internationale of
Europese gerechtshoven zijn waarschijnlijk de enige manier
om dit soort zaken aan te vechten. Waarbij gevochten moet
worden tegen een onzichtbare vijanden: oncontroleerbare
aantijgingen uit geheime inlichtingendossiers.
Bovendien bleek de afspraak om elkaar ‘op alle mogelijke
manieren bij te staan’ bij de opsporing en vervolging van de
organisaties op de zwarte lijst van zwaarder gewicht dan de
ministers in eerste instantie deden geloven. Spanje stelde
namelijk niet veel later voor om bij justitie en politie contactpunten
in te stellen voor de terreursamenwerking, onder verwijzing
naar de afspraken rond de europese terreurlijst. De
politie moet informatie bijhouden over onderzoeken naar de
organisaties en individuen op de europese lijst. De informatie
behelst onder meer gegevens over de verdachten, actuele
opsporingsonderzoeken, methoden en technieken waar de
verdachten zich van bedienen en het mogelijke bezit van
massavernietigingswapens. De informatie dient te worden
doorgespeeld aan Europol. Het contactpunt bij justitie moet
over dezelfde informatie beschikken en bij voorkeur de nationale
vertegenwoordiger in het Europese justitile samenwerkingsverband
Eurojust zijn.
In het voorstel staat verder dat de lidstaten waar mogelijk
gezamenlijke onderzoeksteams zullen formeren voor opsporingsonderzoeken
naar terrorisme. Daarnaast dienen de
lidstaten elkaar snel bewijsmateriaal te overhandigen en voorrang
te geven aan rechtshulpverzoeken van andere lidstaten.
Het Spaanse voorstel versterkt dus de afspraken over justitile
samenwerking die onderdeel vormden van het besluit
een Europese lijst van terreurorganisaties op te stellen. Het
Ministerie van Justitie benadrukte steeds dat van de organisaties
en individuen op de europese lijst alleen de financile
tegoeden bevroren zullen worden. Het Ministerie van Justitie
was daarom ook nauwelijks betrokken bij de samenstelling
van de lijst. De justitile component van het besluit lijkt nu
toch aan belang te winnen. Wat het belang ervan precies is zal
de toekomst uitwijzen.
Een zo mogelijk nog vager voorstel deed Spanje in diezelfde
tijd. Volgens Spanje kent de europese terreurbestrijding
namelijk tekortkomingen waar het gaat om gezamenlijk
onderzoek naar terroristische activiteiten die ‘niet direct van
criminele aard’ zijn. Volgens Spanje is het op basis van
bestaande europese afspraken niet altijd mogelijk om gezamenlijke
onderzoeksteams in te zetten op het gebied van terrorismebestrijding.
Dit geldt vooral voor onderzoek naar de organisatie, werkwijze,
infrastructuur en plannen van terroristische organisaties.
Omdat het volgens Spanje bij dit soort onderzoeken niet
direct gaat om de opsporing en vervolging van criminele
daden, schieten de bestaande europese samenwerkingsafspraken
tekort.
Spanje wil het daarom mogelijk maken dat lidstaten gezamenlijke
teams op pad sturen om dit soort onderzoeken te
doen. De teams zouden zich vooral bezig moeten houden met
het verzamelen van inlichtingen. Spanje noemt dit ‘nietjuridisch
of prejuridisch operationeel onderzoek’.
Verschillende lidstaten hebben reserves bij de Spaanse
plannen, omdat zo het onderscheid tussen inlichtingenwerk
en politiewerk vervaagt. Het Spaanse voorstel komt dicht bij
de instelling van gezamenlijke onderzoeksteams van inlichtingendiensten.
Dat is voor veel lidstaten een stap te ver,
al was het maar omdat hun eigen inlichtingendiensten en
politile antiterreurteams wel strikt van elkaar gescheiden
zijn. Bovendien is informatie verzameld door inlichtingendiensten
vaak niet bruikbaar in rechtszaken. De teams zouden
moeten bestaan uit specialisten uit de lidstaten. Ook Europol
kan meedraaien in de teams als het aan Spanje ligt.
Demissionair minister Korthals van Justitie presenteerde in
juli 2002 het wetsvoorstel dat de gemaakte afspraken uit het
Europese kaderbesluit terreurbestrijding omzet in de
Nederlandse wetgeving. Kort gezegd komt het wetsvoorstel
erop neer dat de strafmaat op zware misdrijven als doodslag,
mishandeling, kaping of ontvoering automatisch met de helft
wordt verhoogd als ze gepleegd zijn met een ‘terroristisch
oogmerk’. Als op een misdrijf al een gevangenisstraf van vijftien
jaar staat, wordt de straf verhoogd tot levenslang of maximaal
twintig jaar.
Onder terroristisch oogmerk wordt verstaan de bevolking
van een land vrees aanjagen of de overheid danwel een internationale
organisatie dwingen iets te doen of na te laten. Ook
de ontwrichting of vernietiging van de politieke, constitutionele,
economische of sociale structuren van een land of internationale
organisatie geldt als terroristisch oogmerk.
In het wetsvoorstel staan de misdrijven die als terroristisch
kunnen worden aangemerkt expliciet vermeld. Het gaat daarbij
om zware misdrijven als moord, de veiligheid van de staat,
aanslagen tegen staatshoofden of andere gezagsdragers,
brandstichting of verwoesting van infrastructurele voorzieningen.
Een aantal specifieke terroristische misdrijven wordt
apart strafbaar gesteld. Het gaat daarbij om gijzeling en doodslag,
waarop twintig jaar komt te staan.
Volgens minister Korthals zullen door de strikte omschrijvingen
strafbare feiten gepleegd door actiegroepen niet onder
terroristische misdrijven vallen. Zulke strafbare feiten zijn
over het algemeen geen ernstige misdrijven en hebben geen
terroristisch oogmerk in de zin van vrees aanjagen of ontwrichting
van politieke structuren. ‘De pressie die van dergelijke
activiteiten uitgaat is onvoldoende sterk, ‘ aldus minister
Korthals.
Op deelneming aan een terroristische organisatie komt
een straf van acht jaar te staan. Dat is zwaarder dan de huidige
straf op deelname aan een criminele organisatie. Volgens
Korthals is dit gerechtvaardigd omdat terroristische organisaties
‘buitengewoon gevaarlijk’ zijn. De leiders van een terroristische
organisatie kunnen een gevangenisstraf van vijftien
jaar krijgen. Op het dreigen met een terroristisch misdrijf
komt een straf van zes jaar te staan.
Europees aanhoudingsbevel
Een tweede voorstel van de europese Commissie is de invoering
van een Europees arrestatiebevel. Dit betekent dat als bijvoorbeeld
de Italiaanse justitie Nederland vraagt iemand aan
te houden en aan Itali over te dragen, Nederland dit onverwijld
doet en niet toetst of de aanhouding naar Nederlandse
maatstaven rechtsgeldig is.
Hiermee komt het klassieke vereiste van dubbele strafbaarheid
te vervallen, wat betekent dat een staat alleen rechtshulp
verleent als het gaat om een feit dat ook in de eigen wetgeving
strafbaar is.
Ook vervalt de toetsing bij uitlevering. In de klassieke uitleveringsprocedures
kan een staat beslissen niet tot uitlevering
over te gaan omdat bijvoorbeeld wordt gevreesd voor een
oneerlijk proces, een slechte behandeling, of omdat het om
politieke of .scale delicten gaat.
In het voorstel kan uitlevering worden geweigerd indien
levenslange gevangenisstraf dreigt, of als het gaat om delicten
waarvan een lidstaat van tevoren heeft laten vastleggen dat
uitlevering niet aan de orde is, zoals drugsgebruik, euthanasie
en abortus.
Nederland wil dat het Europese aanhoudingsbevel in eerste
instantie beperkt blijft tot terrorisme. de europese regeringsleiders
verordonneerden op 22 september 2001 dat de
twee kaderbesluiten van de europese Commissie uiterlijk in
december aangenomen moeten zijn. Aangezien een Europees
arrestatiebevel grote consequenties heeft, denkt Nederland
dat het alleen mogelijk is tijdig overeenstemming te bereiken
als de reikwijdte van het besluit tot terrorisme beperkt blijft.
Tijdens de onderhandelingen bleek de Nederlandse positie
echter onhoudbaar. De lidstaten vulden de lijst misdrijven
waarvoor dubbele strafbaarstelling niet langer vereist is steeds
verder aan. In het uiteindelijk door de justitieministers aangenomen
kaderbesluit staan ruim dertig misdrijven opgesomd,
varirend van terrorisme, doodslag, moord, drugshandel
en mensenhandel tot afpersing en kunstdiefstal. ‘Je ziet
dat de lidstaten meeliften op de gebeurtenissen van
11 september’, verklaarde een Nederlandse diplomaat in 42
De Staatscourant. ‘Lidstaten proberen hun eigen justitile
prioriteiten naar voren te schuiven. ‘
De Nederlandse regering concentreerde zich tijdens de
onderhandelingen, nadat bleek dat de lijst misdrijven langer
en langer werd, op het veiligstellen van Nederlandse verworvenheden
als het liberale drugs, euthanasieen abortusbeleid.
Afgesproken werd dat niet uitgeleverd hoeft te worden
als de feiten geheel of gedeeltelijk gepleegd zijn op het grondgebied
van de desbetreffende staat. Duitsland kan dus bijvoorbeeld
niet om de uitlevering vragen van een Duitser die in
Arnhem een coffeeshop runt.
De gevolgen van het Europese aanhoudingsbevel worden
treffend gellustreerd door de huidige uitleveringszaak tegen
Juanra Rodriques. Spanje heeft om de uitlevering van Juanra
gevraagd omdat hij de eta zou hebben geholpen. Tijdens de
behandeling van het uitleveringsverzoek bleek echter dat het
uitleveringsverzoek aan alle kanten rammelde. De Spaanse
Justitie beschuldigt Juanra van steeds andere zaken, maar het
onderliggende bewijs ontbreekt. De Nederlandse rechtbank
vond de gang van zaken zo merkwaardig, dat het in juli 2002
de zaak aanhield en Juanra voorlopig op vrije voeten stelde.
Eerst moest de Spaanse Justitie maar eens duidelijk maken voor
welk feit ze nu precies uitlevering vraagt, aldus de rechtbank.
Ook wilde de rechtbank weten wat er precies gebeurd was met
de aanklacht van marteling, die was ingediend door een gearresteerde
etaverdachte. Op basis van verklaringen van deze
verdachte is de Spaanse Justitie achter Juanra aangegaan.
Nu is het nog mogelijk om dergelijke kritische vragen te
stellen over de grond van een uitleveringsverzoek. Als het
Europese arrestatiebevel begin 2004 van kracht wordt, vervalt
de rechterlijke toets van uitleveringsverzoeken vrijwel volledig.
De Nederlandse rechter zal, enigszins gechargeerd, alleen
nog mogen controleren of het uitleveringsformulier correct
is ingevuld. Een toetsing van de achterliggende informatie,
toegepaste onderzoeksmethoden en legitimiteit van het uitleveringsverzoek
zal tot het verleden behoren. De Nederlandse
justitie wordt dan een direct verlengstuk van de andere
Europese justitieapparaten.
In uitleveringszaken naar de Verenigde Staten, waar de rechter
ook slechts marginaal mag toetsen, blijkt al wat de consequenties
daarvan zijn. Ook al is het bewijs tegen verdachten
bijelkaar gesprokkeld met behulp van anonieme kroongetuigen,
uitlokking, of criminele burgerinfiltranten (allemaal
opsporingsmethoden die in Nederland streng verboden zijn),
het staat uitlevering niet in de weg.
Verkeersgegevens
Nederland zette maandag 15 oktober 2001 onverwacht een
moeizaam bereikt Europees compromis over privacybescherming
bij telefoonen internetverkeer op losse schroeven. In
dit voorstel van de europese Commissie staan bepalingen om
gegevens die inzicht geven in het belen emailgedrag van
abonnees, snel door de providers te laten vernietigen of anonimiseren.
Verkeersgegevens mogen net zo lang bewaard worden
als nodig is om de facturen op te stellen.
Verschillende lidstaten tekenden al fel protest aan tegen
het voorstel van de europese Commissie. De vrees was dat
politieen inlichtingendiensten hun werk niet goed konden
doen als ze geen mogelijkheden hadden om verkeersgegevens
te bewaren.
Nederland stond tot september achter de voorgestelde privacybepalingen
van de europese Commissie. In juni was een
compromis bereikt, dat de lidstaten weliswaar meer mogelijkheden
bood om nationaal afwijkend beleid te voeren op het
gebied van de opslag en bewaartermijn van verkeersgegevens,
maar het Commissievoorstel verder grotendeels in tact hield.
Nederland drong op 15 oktober echter aan op nadere studie
naar de richtlijn. Volgens staatssecretaris Monique de Vries
van Verkeer en Waterstaat diende opnieuw bekeken te worden
of de ‘balans tussen privacybescherming en terrorismebestrijding
nog steeds in evenwicht is’. Volgens een woordvoerder
van het ministerie van Verkeer en Waterstaat zal de Telecommunicatie
Raad pas in december besluiten of de privacyrichtlijn
aangepast dient te worden. Nederland heeft nog geen
officieel standpunt. ‘Dat wij nader onderzoek hebben voorgesteld
is niet voor niks uiteraard, ‘ zegt de woordvoerder.
‘Maar het gaat hier om een heel complexe materie. We moeten
de tijd nemen om het goed te bekijken. ‘
In het actieplan bestrijding terrorisme, dat het kabinet de
week daarvoor presenteerde, viel al een verschuiving in standpunt
te lezen. Het kabinet kondigde onderzoek aan naar de
bewaartermijnen van verkeersgegevens. Tot nu toe geldt in
Nederland voor telecomaanbieders alleen een verplichte
bewaartermijn van drie maanden voor verkeersgegevens van
vooruitbetaalde mobiele telefoons. Ook wil het kabinet bekijken
of lokatiegegevens voortaan bewaard moeten blijven.
Europol en Eurojust
Bij Europol werd in allerijl de antiterreur eenheid uitgebreid
met vijfentwintig man. de europese regeringsleiders vaardigden
op 22 september de oekaze uit dat alle nationale criminele
informatie op het gebied van terrorisme met Europol diende
te worden uitgewisseld, iets wat daarvoor eigenlijk ook al
moest, maar in praktijk niet gebeurde. Voor Nederland zijn de
BVD en het KLPD in het Europolteam vertegenwoordigd.
Op basis van de informatie maakt Europol een dreigingsanalyse
voor de europese Unie. De uitgebreide antiterreureenheid
is in principe voor zes maanden in het leven geroepen.
Voor het eind van 2001 moet Europol een Europese lijst
van terroristische organisaties samenstellen. Deze lijst kan
gebruikt worden om het lidmaatschap van deze organisaties
strafbaar te stellen en hun tegoeden te bevriezen.
Bovendien kwam de discussie op gang of Europol toch niet
snel meer bevoegdheden moet krijgen, waarbij ze naar het
voorbeeld van de FBI gemodelleerd zou kunnen worden.
Europoldirecteur Jrgen Storbeck riep de lidstaten op eindelijk
ernst te maken met de uitwisseling van informatie. Ook
moet Europol meer middelen en mogelijkheden krijgen om
zijn werk naar behoren te doen, aldus Storbeck.
Voor de cordinatie van justitile onderzoeken naar terrorisme
wordt het Europese justitile samenwerkingsverband
Eurojust versneld opgetuigd. Op 10 oktober 2001 vond de eerste
bijeenkomst plaats. Eind september kwamen politiemensen
uitBelgi, Duitsland, Frankrijk en Nederland al samen om
hun onderzoeken te cordineren. In deze landen vonden
arrestaties plaats in verband met de gebeurtenissen van
11 september.
Bovendien gaan de EU-lidstaten het versneld mogelijk
maken om gezamenlijke onderzoeksteams in te stellen, waar
ook Europol aan meedoet. De mogelijkheid van gezamenlijke
onderzoeksteams staat in het Europese Rechtshulpverdrag,
dat echter nog door de nationale parlementen gerati.ceerd
moet worden. Europol verwacht op korte termijn twee gezamenlijke
onderzoeksteams naar terrorisme, waaraan ook
Europol deelneemt.
Verder wil de EU dat er snel meer mogelijkheden komen
voor justitile samenwerking met de Verenigde Staten. Een
akkoord over informatieuitwisseling tussen Europol en de VS
dat al in de maak was, wordt versneld uitgevoerd. Voorafgaand
aan de o; cile ondertekening mag Europol vast informeel
informatie gaan uitwisselen met de VS. Ook zouden de VS en
de EU spoediger tot uitlevering moeten overgaan. Complicatie
daarbij is de doodstraf in de VS. Het Europees Verdrag van de
Rechten van de Mens (EVRM) verbiedt Europese landen verdachten
uit te leveren aan landen waar de doodstraf bestaat. In
bilaterale akkoorden tussen de VS en Europese lidstaten staat
daarom standaard de bepaling dat uitlevering alleen plaatsvindt
als de Amerikaanse autoriteiten schriftelijk verklaren
een eventueel uitgesproken doodstraf niet te zullen uitvoeren.
President George W. Bush riep de EU echter op om die houding
te laten varen. Het is voor Amerika ondenkbaar dat een
uitgeleverde terrorist niet de doodstraf zou kunnen krijgen,
alleen omdat de EU dat als eis aan uitlevering stelt.
Controle op migranten
De controle op migranten zal flink verscherpt worden. Belgi
heeft inmiddels plannen gelanceerd om elke vreemdeling, die
met een visum Europa binnenkomt, in het Schengen
Informatiesysteem (sis) op te nemen. Dit is een informatiesysteem
waar alle politieen immigratiediensten van de europese
lidstaten toegang toe hebben. In het sis staan voorwerpen
en personen gesignaleerd, bijvoorbeeld gestolen voertuigen,
vreemdelingen tegen wie een deportatiebevel is uitgevaardigd,
of mensen die onder observatie gesteld moeten worden.
Belgi wil dat alle Europese landen in een centraal register
bijhouden aan wie een visum wordt verleend. Deze gegevens
worden ook in het sis opgeslagen. Na afloop van het visum
controleren de staten of de vreemdeling inderdaad het land
heeft verlaten. Is dit niet het geval, dan wordt hij of zij in het
sis gesignaleerd als illegaal. Wordt zo iemand ergens aangehouden,
en zijn gegevens in het sis gecontroleerd, dan kan
arrestatie en uitzetting volgen. De lidstaten denken zo het
misbruik van visa tegen te gaan en beter zicht te krijgen op
wie zich op Europees grondgebied ophoudt.
Duitsland heeft nog verdergaande plannen ingediend. Het
wil in alle Europese lidstaten een verplicht centraal register
instellen van buitenlanders. Tot nu toe kennen alleen Duitsland
en Luxemburg zo’n centraal register van buitenlanders.
In Nederland bijvoorbeeld zijn de gegevens lokaal opgeslagen.
Bovendien wil Duitsland die nationale registers koppelen,
waardoor er een centraal Europees register komt van alle buitenlanders
die in Europa wonen of verblijven.
Daarnaast stelt Duitsland voor om politieen inlichtingendiensten
toegang te verlenen tot de vingerafdrukken van asielzoekers
die in Eurodac zijn opgeslagen. Deze vingerafdrukken
zijn bedoeld om te kunnen controleren waar een
asielzoeker als eerste asiel heeft aangevraagd. Dat land is dan
namelijk verantwoordelijk voor de behandeling van het asielverzoek.
Duitsland denkt echter met Eurodac een goudmijn te
hebben voor de politile controle op asielzoekers. Ook alle
gegevens die beschikbaar komen bij de aanvraag voor een
visum zouden voortaan regelrecht naar de inlichtingendiensten
moeten worden doorgespeeld.
Tenslotte wil Duitsland dat alle mogelijke Europese databestanden
aan elkaar gekoppeld worden, om daar Rasterfahndung
op toe te kunnen passen.
de europese Commissie heeft inmiddels voorstellen gelanceerd
om van iedereen die een visum aanvraagt een digitale
foto te maken, die via een centraal computerregister door
politiediensten opvraagbaar is. Ook het visum zelf moet ingescand
worden en online opvraagbaar worden. Op die manier
meent de europese Commissie betere controle uit te kunnen
oefenen op buitenlanders. Wie na het verstrijken van zijn
visum toch in Europa blijft, of wie een visum vervalst, of zijn
identiteitspapieren vernietigd, zou zo toch traceerbaar zijn.
de europese asielregels hoeven volgens een onderzoek
van de europese Commissie niet aangepast te worden. Het is
op basis van het internationale asielrecht mogelijk om de
vluchtelingenstatus te weigeren aan personen die worden verdacht
van oorlogsmisdrijven of terrorisme. Wel blijft de vraag
wat te doen met zulke asielzoekers. Vaak kunnen ze niet
teruggestuurd worden, omdat ze dan minder prettige vervolging
boven het hoofd hangt. Vervolging in het asielland blijkt
vaak niet mogelijk door gebrek aan voldoende bewijs voor een
strafrechtelijk optreden. Er ontstaat dus een categorie mensen
die geen vluchtelingenstatus hebben, maar ook niet uitgezet
kunnen worden. de europese Commissie wil later met een
gezamenlijke aanpak voor deze groep mensen komen.
Voorstellen zoals de invoering van een Europees arrestatiebevel,
die anders alleen in sterk uitgeklede vorm haalbaar zouden
zijn, worden nu onder grote politieke druk doorgevoerd.
Lidstaten die traditioneel voor meer repressieve bevoegdheden
zijn, zien hun kans schoon. Allerlei bezwaren op het
gebied van privacy, mensenrechten en burgerlijke vrijheden
worden onder het tapijt van de bestrijding van het internationale
terrorisme gemoffeld. Nationale parlementen, die toch al
weinig te vertellen hebben over het Europese justitieen politiebeleid,
zullen het niet wagen al te veel kritische kanttekeningen
te plaatsen.
Het lijkt alsof iedereen op de wagon van het internationale
terrorisme wil springen om de eigen agenda uit te voeren.
Politieen inlichtingendiensten zien ongekende mogelijkheden
om lang bestaande wensen nu in ijltempo doorgevoerd te
krijgen. Een indrukwekkend gezelschap voormalige Europese
toppolitici riep in een manifest op tot radicale bestuurlijke
hervorming van de europese Unie, onder verwijzing naar
11 september. De voorzitter van de europese Commissie,
Romano Prodi, stelde dat 11 september de weg opende voor
volledige politieke integratie van Europa. En de hoogste ambtenaar
van de commissie Burgerlijke Vrijheden van het
Europees Parlement greep 11 september aan om te pleiten
voor onmiddellijke communautarisering van het Europese
politieen justitiebeleid.
Of 11 september ook zal leiden tot een gentegreerde europese
inlichtingendienst, is echter niet waarschijnlijk. Alom viel de
roep te horen om betere samenwerking tussen de inlichtingendiensten.
De hoofden van de europese inlichtingendiensten
kregen van hun regeringsleiders de opdracht snel bijeeen
te komen om te bekijken hoe de samenwerking kon worden
verbeterd. Op 11 en 12 oktober vond de eerste bijeenkomst
plaats. De BVD stelde tijdens die bijeenkomst voor een inventarisatie
te maken van de wettelijke bevoegdheden van de
diensten teneinde ze in alle landen op hetzelfde niveau te krijgen.
Voorts namen Belgi en Nederland het initiatief om een
periodiek overleg van de hoofden contraterrorisme in het
leven te roepen.
Onder de grote politieke druk die nu uitgeoefend wordt, zullen
Europese IVD’s ongetwijfeld de samenwerking intensiveren,
maar een Europese inlichtingendienst zit er niet in. Ook
minister Klaas de Vries van Binnenlandse Zaken verkondigde
dit in de Kamer. de europese controle op een inlichtingendienst
zou onder de maat zijn bij de huidige stand van zaken,
aldus De Vries in november 2001. ‘De gebeurtenissen van 11
september hebben natuurlijk geleid tot een stroomversnelling,
en waar mogelijk probeer ik de samenwerking te stimuleren,
maar nogmaals: er zijn grenzen; het is te vroeg om te
zeggen: laten we dit maar naar een Europees niveau tillen. ‘