16 juni 1994 is een dag die geschiedenis maakte in de wereld
van de Nederlandse inlichtingendiensten. Die dag werd een
barstje geschoten in de dikke muren van het bolwerk van de
Binnenlandse Veiligheidsdienst. Dankzij een uitspraak van de
Raad van State werd het mogelijk om, onder voorwaarden,
inzage te krijgen in gegevens die de BVD verzameld had. De
uitspraak was gebaseerd op een uitspraak van het Europees
Hof van de Rechten van de Mens uit 1993, die niet alleen
zorgde voor de mogelijkheid tot inzage, maar ook eisen stelde
aan de democratische controle op inlichtingendiensten en
harde voorwaarden stelde aan het toepassen van speciale
onderzoeksmethoden. Het was inlichtingendiensten hierdoor
niet langer mogelijk om ongecontroleerd hun gang te gaan,
zoals de praktijk tot op dat moment was.
Nadat de eerste paniek enigszins weggebd was, besloot de
regering tot een korte periode van bezinning. Deze bezinning
leidde uiteindelijk tot het besluit een nieuwe Wet op de
Inlichtingenen Veiligheidsdiensten (WIV) op te stellen. De eerste
versie is op 7 februari 1998 naar de Tweede Kamer gestuurd
om, na twee gewijzigde versies, in 2001 behandeld te worden.
In 2002 ging ook de Eerste Kamer akkoord. En op 29 mei 2002
trad de nieuwe wet in werking. De BVD werd die dag AIVD.
De Nederlandse burger komt er in de WIV beroerd af. De
uitspraak van de Raad van State, die negatief was voor de
inlichtingendiensten, wordt in hun voordeel aangewend. De
bijzondere bevoegdheden van de AIVD en de Militaire
Inlichtingendienst (MID) (afuisteren, inbreken, infiltreren en
dergelijke) worden zo ruim mogelijk gedefinieerd, terwijl de
controle op de praktijken van de diensten op een bedroevend
laag niveau blijft hangen. Verder is de burger nauwelijks in
staat om zijn recht te halen tegen onrechtmatig handelen.
Wat verandert er zo al?
Een eerste verandering is de naam: BVD en MID verdwenen en
werden omgedoopt in Algemene Inlichtingenen Veiligheidsdienst
(AIVD) en Militaire Inlichtingenen Veiligheidsdienst
(MIVD). Deze naamswijziging is bedoeld om de vlag de lading
te laten dekken, namelijk dat beide diensten zich wijden aan
zowel veiligheidsals inlichtingenwerk.
De meest ingrijpende verandering is dat de uitstraling en
beschrijving van bevoegdheden veel offensiever is dan voorheen.
De AIVD moet een dienst zijn die midden in de maatschappij
staat en daar ook een duidelijk sturende invloed op
moet hebben. De BVD was (althans officieel) een inlichtingendienst
die een goede informatiepositie moest hebben op
het gebied van mogelijke bedreigingen van de Nederlandse
statusquo. In zekere zin is deze verandering echter een formalisering
van de huidige praktijk, aangezien de BVD al langer
actief stuurde in het maatschappelijk en politiek leven.
Met de nieuwe wet is dit echter een stuk gemakkelijker
geworden. Een aantal wettelijke beperkingen waar de BVD
en met name de MID mee te maken hadden, is namelijk
geschrapt. De taakstelling beperkt zich niet langer tot het in
de gaten houden van groepen, personen en ontwikkelingen
die een gevaar zijn voor de staat, er wordt nu bijvoorbeeld ook
gesproken over daadwerkelijk ingrijpen door een inlichtingendienst
om aan geconstateerde bedreigingen van de staat
het hoofd te bieden.
Verder is ook de samenwerking met politie en justitie geregeld.
De afgelopen jaren bleek dit altijd een bron van ruzie en
ergernis: allerlei informatie die justitie wilde hebben om een
zaak rond te kunnen maken, hield de BVD voor zichzelf ,
omdat anders mogelijk zijn eigen activiteiten schade opliepen.
In de nieuwe wet is nu formeel geregeld dat de dienst
een aanspreekpunt bij justitie krijgt om melding te maken
van strafbare feiten die men tijdens het doen van onderzoek is
tegengekomen. Bovendien regelt de wet wanneer de inlichtingendiensten
tot melding van strafbare feiten moeten overgaan.
Overigens bestaat er momenteel al een dergelijk aanspreekpunt
in de persoon van de landelijke hoofdo; cier van
justitie voor de inlichtingendiensten, maar met de nieuwe wet
krijgt dit aanspreekpunt een wettelijke basis.
Bijzondere bevoegdheden
Met de nieuwe WIV is er het een en ander veranderd in de
bevoegdheden van de inlichtingendiensten. Met name de
MIVD heeft er een flink aantal bijzondere bevoegdheden bijgekregen
en is wat dit betreft gelijk getrokken met de AIVD.
Opvallend aan dit deel van de wet is dat het zozeer lijkt op het
ideale verlanglijstje van een inlichtingendienst dat het bijna
niet anders kan dan dat het door de inlichtingendiensten is
ingefluisterd. Zo is het mogelijk om zonder rechterlijke toestemming
het briefgeheim te schenden. Hiervoor moet zelfs
de grondwet worden gewijzigd. Argument voor deze radicale
verandering is dat de BVD geen brieven mag openen, maar wel
email mag lezen. Was er voor een telefoontap altijd toestemming
nodig van drie ministers, nu volstaat de toestemming
van de voor de dienst verantwoordelijke minister, waarmee de
minimale controle nog minimaler wordt. Voor de AIVD is de
minister van Binnenlandse Zaken, voor de MID de minister
van Defensie verantwoordelijk.
Het lijkt dat, gevolg gevend aan de uitspraak van het
Europees Hof, de bevoegdheden duidelijk zijn geregeld. Dat
is helaas niet waar. Ondanks de uitdrukkelijke Europese verplichting,
is in de nieuwe wet niet duidelijk te lezen wanneer
een burger te maken kan krijgen met welke bijzondere
bevoegdheid. Het blijft dus onduidelijk hoe je je moet gedragen
om niet het slachtoffer te worden van schendingen van
mensenrechten door de inlichtingendiensten.
De bijzondere bevoegdheden worden in de nieuwe WIV
uitputtend opgesomd. Het gaat hierbij grotendeels om een
legalisatie van de bestaande praktijk. Aanvankelijk bevatte het
wetsvoorstel nog een restartikel dat de AIVD de bevoegdheid
gaf nieuwe bijzondere bevoegdheden te introduceren en die
pas na een jaar aan de Tweede Kamer bekend te maken.
Dit artikel is in een nota van wijziging van 19 maart 2001 vervallen
omdat het de regering duidelijk was geworden dat dit
onderdeel in tegenspraak was met het Europees Verdrag
voor de Rechten van de Mens en zou sneuvelen bij een eventuele
rechtszaak.
De inlichtingendiensten mogen observeren en volgen. Ze
mogen personen en goederen observeren, al dan niet met
behulp van observatieen registratiemiddelen. Verder mag er
gevolgd worden, al dan niet met behulp van volgmiddelen,
plaatsbepalingsapparatuur en registratiemiddelen. Observatie
en volgacties mogen met toestemming van het hoofd van
de dienst plaatsvinden. Wanneer echter geobserveerd wordt
door apparatuur te plaatsen in een woning, hebben de diensten
toestemming van de minister nodig. Het betreft videoen
fotoapparatuur, (elektronische) kijkers, beeldversterkers en
allerhande plaatsbepalingsinstrumenten, waaronder peilbakens
en gsmtelefoons. Ook kunnen combinaties van gps
(Global Positioning System, een computer die met behulp van
satellietsignalen zeer precies de plaats op aarde kan bepalen)
en gsm worden ingezet, waarbij de lokatie van een object
bepaald wordt door gps en vervolgens aan de observant wordt
doorgegeven door een daaraan gekoppelde gsmtelefoon.
Om goed te kunnen in.ltreren mogen agenten van inlichtingendiensten
zonder verdere controle valse identiteiten aannemen
en met valse papieren door het leven gaan. Deze in.ltranten
mogen strafbare feiten plegen en zullen hiervoor niet
gestraft worden. Er wordt in de wet geen beperking gesteld
aan de te plegen misdaden. In principe mag de agent dus
alles. Als excuus wordt aangevoerd dat een in.ltrant anders
te testen zou zijn: wanneer hij erop uit wordt gestuurd om
een moord te plegen en dit weigert, zou hij kunnen worden
ontmaskerd. Dit is op zijn zachtst gezegd wel een zeer eenzijdig
scenario.
De infltrant is bovendien niet alleen een informatieverzamelaar.
Hij kan ook maatregelen nemen ter bescherming van
door de betrokken dienst te behartigen belangen, zoals het
kapotmaken van een organisatie door onderlinge ruzies te
creren of te bevorderen.
Inlichtingendiensten mogen inbreken in woningen, maar moeten
hier schriftelijke toestemming van de betrokken minister
voor hebben. Hier geldt echter een aantal uitzonderingen op:
wanneer er ingebroken moet worden om afluisterof videoapparatuur
aan te brengen, om peilzenders aan te brengen,
om de woning te doorzoeken, om een computer te doorzoeken
of om communicatieapparatuur te onderzoeken, dan
mogen zij dit doen zonder verdere toestemming. In feite zijn
hiermee nagenoeg alle redenen om een woning binnen te
dringen opgesomd, en is er in de praktijk dus nauwelijks verdere
toestemming voor inbraak nodig.
Het briefgeheim is in de WIV niet langer heilig. Tot nu toe
mochten de inlichtingendiensten, zonder gerechtelijke toestemming,
alles met een brief, behalve hem openmaken. Met toestemming
van de rechter mag een brief wel worden geopend.
Ook deze controle zal, als het aan de minister ligt, uit de wet
verdwijnen, waarmee alleen nog formele toestemming van
een minister nodig zal zijn om een brief te openen. Daarvoor
moet een Grondwetswijziging komen, die momenteel al in
behandeling is.
De diensten mogen computers hacken om toegang te krijgen
tot opgeslagen informatie of om het versleutelen van gegevens
tegen te gaan. Te denken valt aan het installeren van
‘geheime’ programma’s, die een gebruiker niet ziet, maar die
ondertussen allerlei gegevens, zoals wachtwoorden, doorgeven
aan de dienst.
De diensten mogen communicatie aftappen en opnemen, inclusief
telefoongesprekken en conversaties in de kroeg en andere
openbare plaatsen. Hiervoor is toestemming nodig van een
minister. De diensten mogen alle communicatie die door de
ether loopt opnemen. Volgens de nieuwe WIV moest een
nummer vermeld worden in de tapaanvraag. Als het aan de
diensten gelegen had, was het mogelijk hier alle mogelijke
nummers op te geven (naast telefoonnummers, ook typenummers
van gsmtoestellen of identificatienummers van
Pentium 111processoren). Dit plan is echter gesneuveld:
nummer betekent in dit geval telefoonnummer.
Om iets aan deze enorme baal aan gegevens te hebben, moeten
de bruikbare gegevens eruit gefilterd worden. Voor selectie
van deze gegevens (op verzender of ontvanger, op inhoud of
op bijvoorbeeld telefoonnummer) is toestemming nodig van
een minister. De AIVD kan bovendien iemand verplichten mee
te werken aan het ontsleutelen van een gecodeerd bericht.
De AIVD mag draadloos verzonden berichtenverkeer dat oorsprong
of bestemming in het buitenland heeft, (elektronisch)
doorzoeken op inhoud. Dat wil zeggen dat al deze communicatie
mag worden opgevangen en met behulp van computers
ge.lterd kan worden. De .lters die worden toegepast, kunnen
communicatie selecteren op basis van persoonsof technische
kenmerken (bijvoorbeeld stemherkenning of gsmnummer),
op basis van trefwoorden en dergelijke. Hiervoor is geen
ministerile toestemming nodig. Volgens de Raad van State
zou deze bevoegdheid strijdig kunnen zijn met de grondwet.
De minister van Binnenlandse Zaken Bram Peper ontkende
dit. Door te searchen zouden de diensten namelijk geen kennis
nemen van de volledige communicatie. Daarom zou deze
speciale bevoegdheid te vergelijken zijn met het doen van
technische controles door de telecommunicatieleverancier,
waarbij ook niet uitgesloten kan worden dat (delen van)
gesprekken worden opgevangen. Bovendien zou er niet
van tevoren om toestemming kunnen worden gevraagd, aangezien
de diensten niet van tevoren weten waarnaar ze op
zoek zijn: er wordt immers in het wilde weg gezocht naar
interessante informatie of interessante personen, zonder dat
vooraf vaststaat f dergelijke informatie wel aanwezig is.
Wanneer de diensten op basis van gesearchte informatie
besluiten communicatie van een specifieke persoon verder op
te vangen, is hiervoor wel toestemming nodig. Zo kunnen
berichten met een bepaalde inhoud of van een bepaalde persoon
opgespoord worden zonder dat van tevoren vaststaat dat
dit bericht bestaat.
Ook mag de AIVD alle nietkabelgebonden telecommunicatie
(waaronder gsmverkeer) doorzoeken aan de hand van
identiteiten, nummers en trefwoorden. De opgevangen
gegevens mogen een jaar bewaard worden. Wanneer het om
versleutelde berichten gaat, mag de communicatie bewaard
worden tot een jaar nadat de dienst deze heeft ontsleuteld.
Voor het gebruik van deze trefwoorden is geen toestemming
nodig. Een keer per jaar krijgt de minister achteraf een lijst
onder ogen.
De Inlichtingendiensten kunnen gegevens opvragen over wie er
met wie heeft gebeld (log.les) of op wiens naam een telefoonnummer
staat. Log.les bevatten alle data van een bepaald telecommunicatienummer:
welke nummers er vanaf dit nummer
gebeld zijn, welke nummers dit nummer hebben gebeld en
hoe lang de gesprekken hebben geduurd. Opmerkelijk is dat
ook gegevens moeten worden verstrekt van oproepen die niet
tot een verbinding hebben geleid (in gesprek, afgesloten
nummer, niet thuis). Log.les kunnen zowel voor een periode
in de toekomst als met terugwerkende kracht door de diensten
worden opgevraagd.
Ten slotte mag de AIVD zich wenden tot eenieder die over
gegevens beschikt die voor de diensten van belang kunnen
zijn. De Bevolkingsadministratie, Postbank, Albert Heijnbonuscardadministratie,
de videobanden van cameratoezicht
in een station, dit alles en nog veel meer kan probleemloos
worden opgevraagd.
Cryptografie
Cryptografie (de techniek van het versleutelen en ontsleutelen
van gegevens) neemt een bijzondere plaats in de wet in.
Dit heeft te maken met de grote bedreiging die de inlichtingendiensten
in het gebruik van encryptie (het versleutelen)
zien. Wanneer men zich op grote schaal bedient van sterke
versleutelingstechnieken, wordt het werk voor de diensten
een stuk moeilijker. Om die bedreiging het hoofd te bieden is
in de WIV een aantal kunstgrepen toegepast.
Ten eerste hebben de diensten op een aantal plaatsen toestemming
gekregen om encryptie ongedaan te maken.
Wanneer zij telecommunicatie aftappen, hebben zij ook de
bevoegdheid om versleuteling ongedaan te maken en zijn
telecommunicatieleveranciers verplicht om versleuteling die
de leveranciers hebben aangebracht, ongedaan te maken. Ook
bij het scannen (het ongericht ontvangen en opnemen van
nietkabelgebonden telecommunicatie) hebben de diensten
de bevoegdheid gekregen om versleuteling ongedaan te
maken. Dit gaat om algemeen gebruikte encryptie (zoals het
gsmprotocol voor de mobiele telefonie), maar ook om door
personen of organisaties zelf aangebrachte versleuteling. Of
de diensten van deze bevoegdheid gebruik kunnen maken, is
in dat geval afhankelijk van de technische mogelijkheden, de
kracht van het gebruikte encryptiealgoritme (de rekentechniek
die gebruikt is om te versleutelen) en het kennisniveau
van de betreffende dienst. Wanneer een sterk encryptiealgoritme
is gebruikt, zal het niet eenvoudig zijn een verkregen
bericht te ontcijferen. Dit is slechts mogelijk wanneer
daar voldoende rekenkracht of kennis tegenover staat. Deze
kennis kan bijvoorbeeld bestaan uit technische details over
hoe dergelijke encryptie gekraakt moet worden, maar kan ook
betrekking hebben op kennis van het wachtwoord.
Ten tweede is toestemming gegeven om (tijdens een hackactie
door de diensten) in een computer aangebrachte of nog
aan te brengen cryptogra.eprogrammatuur te corrumperen,
of om sleutels te achterhalen waarmee door de diensten zelf
ontsleuteld kan worden.
Ten derde spreekt de wet op verschillende plaatsen over de
medewerkingsplicht om te ontsleutelen. Opmerkelijk is de
luchtigheid waarmee dit gebeurt. Er wordt alleen gerept over
de verplichting mee te werken aan ontsleuteling van versleutelde
berichten of bestanden. Wanneer iemand medewerking
weigert, kan dit de weigeraar een gevangenisstraf opleveren,
zelfs wanneer de weigering niet opzettelijk is. Het gebrek aan
uitleg in de Memorie van Toelichting is vreemd, aangezien
medewerkingsplicht aan ontsleuteling van (eigen) berichten
in de praktijk moeilijk uitvoerbaar is. Hoe kan immers
iemand meewerken die zijn eigen wachtwoord vergeten is of
zijn codesleutel is kwijtgeraakt? En hoe verhoudt deze
verplichting zich met het grondrecht om niet mee te hoeven
werken aan zijn eigen veroordeling? Wanneer iemand
gedwongen wordt om een bericht te ontsleutelen en het blijkt
dat daarin sprake is van strafbare feiten, is er een probleem.
In dat geval blijkt men achteraf een verdachte gedwongen te
hebben om mee te werken aan zijn eigen veroordeling.
Notificatie
Wanneer de dienst gebruikt maakt van het schenden van het
briefgeheim, aftappen van telecommunicatie of inbraak, zal
na vijf jaar bekeken worden of het slachtoffer van deze activiteiten
hiervan in kennis kan worden gesteld (notificatieplicht).
Overigens is de plicht in de wet ver te zoeken. Mocht de dienst
tot de conclusie komen dat dit niet kan worden medegedeeld,
dan moet een jaar later bekeken worden of er nu wel genotificeerd
kan worden. De diensten kunnen echter afzien van
noti.catie indien het melden van gebruik van een bevoegdheid
ertoe zou kunnen leiden dat bronnen van de dienst,
toepassingen van gebruikte methoden of de identiteit van personen
die de dienst geholpen hebben, onthuld kunnen worden,
dan wel dat betrekkingen met andere landen geschaad
kunnen worden.
Buitenland
De relatie met de buitenlandse zusterdiensten wordt als een
belangrijk argument gebruikt voor alle geheimzinnigheid
rond de BVD (‘ wij zouden nog wel willen, maar als we iets
moeten blootgeven, krijgen we nooit meer informatie’). De
buitenlandse diensten kunnen zich echter beter zorgen
maken over de nieuwe taken van de AIVD dan over een deugdelijk
democratisch toezicht in Nederland. De dienst is na
aanvaarding van de nieuwe wet op diverse manieren actief
geworden in het buitenland.
In 1994 werd de Inlichtingendienst Buitenland (idb) na
een reeks van schandalen opgeheven. De buitenlandse inlichtingentaak
(spionage) kwam daarmee in een vacum terecht.
Het militaire deel bleef een taak van de MID en de BVD, die
altijd al een concurrerende taak ten opzichte van de idb voor
zichzelf zag, sprong ook voor een deel in dat gat. Met de
nieuwe wet in aantocht wordt deze spionagetaak geformaliseerd.
De dienst krijgt daarvoor honderd medewerkers
(ongeveer het dubbele van de idb) en een aparte ruimte in een
kantoorgebouw buiten het AIVDcomplex.
In een nota van wijziging van 19 maart 2001 is economische
spionage, na een stroom van kritiek van de parlementsfracties
van GroenLinks, d66, cda en pvda, weer uit de WIV
gehaald. Verder is kritiek van de Europese Commissie op deze
bevoegdheid een reden om het te schrappen. Of dit de AIVD
daadwerkelijk van het economisch spioneren af kan houden,
is nog maar de vraag. Minister van Binnenlandse Zaken Klaas
de Vries licht het besluit namelijk als volgt toe: ‘Bij de introductie
van het overkoepelende begrip “nationale veiligheid” in
de taakstelling van de AIVD heeft de regering zich op het standpunt
gesteld dat het begrip “nationale veiligheid” ruim mag
worden uitgelegd en dat de genoemde activiteiten onder het
begrip “nationale veiligheid” zijn te vatten. Voor zover er niettemin
enige twijfel zou kunnen bestaan of het verrichten van
onderzoeken die gerelateerd zijn aan vitale economische
belangen van Nederland wel onder het begrip “nationale veiligheid”
vallen, is besloten die twijfel weg te nemen door te
komen tot een explicitering van de vitale economische belangen
in de omschrijving van de inlichtingentaak buitenland
van de AIVD. Inmiddels is, vanwege de misverstanden die dit
onderdeel van de taakomschrijving bleek op te roepen, besloten
de vitale economische belangen als afzonderlijk bestanddeel
van de taakomschrijving te schrappen, met de aantekening
dat onderzoek naar dit soort onderwerpen wel mogelijk
is als het belang van de nationale veiligheid in het geding is. ‘
Inzage
Een van de aanleidingen om de nieuwe WIV te schrijven was,
zoals gezegd, de uitspraak van de Raad van State in 1994
waardoor het in beperkte mate mogelijk werd je eigen BVDdossier
in te zien. De nieuwe wet volgt in grote lijnen de praktijk
zoals die er nu na een aantal gerechtelijke uitspraken ligt.
Er moet aan een aantal voorwaarden zijn voldaan wil je inzage
krijgen in je eigen dossier. Ten eerste moeten de te verstrekken
gegevens meer dan vijf jaar oud zijn. Ten tweede mag over de
aanvrager de afgelopen vijf jaar geen nieuwe informatie zijn
geregistreerd over het onderwerp waarin inzage wordt
gevraagd. Ten derde mogen de gegevens niet relevant meer
zijn voor enig ander lopend onderzoek. Ten vierde moeten de
bronnen en de werkwijze van de dienst geheim blijven.
Daarnaast kan inzage worden geweigerd als zich een van de
vele weigergronden van de Wet Openbaarheid van Bestuur
(wob) voordoet.
Aanvankelijk wilde de minister ook een juRIDisch unicum
creren. Bij eventuele inzage mochten geen aantekeningen of
kopien worden gemaakt, noch mocht men een raadsman
meenemen. Dit is echter in een nota van wijziging uit de wet
gehaald toen ook dit niet haalbaar in Europa bleek te zijn.
Vanaf 1994 konden journalisten en historici inzage krijgen
in in historisch opzicht belangrijke persoonsdossiers. In
1995 sloot de Raad van State deze inzagemogelijkheid echter
weer af: eerst moest er een deugdelijke regeling komen. De
nieuwe wet handhaaft de blokkade van 1995 en maakt daarmee
inzage door journalisten en historici onmogelijk. In de
nota van wijziging van 19 maart 2001 is nog een kleine geste
gemaakt ten aanzien van inzage door derden. Familieleden
in de eerste lijn kunnen inzage krijgen in het dossier van
een overleden familielid als is voldaan aan de eerder opgesomde
voorwaarden.
Klachtrecht
Een ander punt dat uiteindelijk waarschijnlijk af zal ketsen bij
toetsing door de rechter is de manier waarop het klachtrecht
is geregeld. Het Europees Hof heeft vastgesteld dat een
instantie die klachten over geheime diensten onderzoekt, een
sanctiebevoegdheid moet hebben. Met andere woorden, de
beklaagde inlichtingendienst moet door de onderzoeker van
de klacht gedwongen kunnen worden om te luisteren.
Daarnaast moet er een hoger beroep mogelijk zijn voor een
klager. In de nieuwe WIV is de Nationale Ombudsman aangewezen
als instantie die de klachten over de inlichtingendiensten
moet onderzoeken. De Ombudsman kan wettelijk
gezien echter niets anders doen dan een klacht onderzoeken
en zijn mening over het gebeurde geven. De beklaagde instantie
kan deze uitslag vervolgens volledig naast zich neerleggen.
Wanneer een klager het niet eens is met de beslissing van de
Ombudsman, kan hij geen hoger beroep aantekenen.
De regering interesseert zich niet echt voor dit probleem.
Op kritiek van het GroenLinkskamerlid Tara Oedayraj Sing
Varma antwoordde minister Klaas de Vries op 19 maart 2001:
‘Naar onze mening doet de fractie van GroenLinks de
Nationale Ombudsman te kort, als zij stelt dat deze geen zinvolle
rol kan spelen, alleen omdat hij niet bevoegd is tot bindende
uitspraken en geen daadwerkelijke rechtsmiddelen
kent. Op geen enkel terrein bezit de Nationale Ombudsman
deze bevoegdheden en toch heeft hij zijn waarde sinds zijn
instelling naar de mening van de regering meer dan bewezen.
Bestuursorganen die door de Nationale Ombudsman op de
vingers getikt worden, nemen over het algemeen de door de
Ombudsman voorgestelde maatregelen over om te voorkomen
dat hen dat een tweede maal overkomt. Wij zien vooralsnog
geen enkele reden dat dat in het geval van de inlichtingenen
veiligheidsdiensten anders zal zijn. ‘
Naast allerlei nieuwe bevoegdheden is er ook heel wat
veranderd in het ambtelijk apparaat. Door het invoeren
van een aantal nieuwe functies moeten de inlichtingendiensten
de toets van het Europees Hof van de Rechten van de
Mens doorstaan.
Allereerst komt er een Commissie van Toezicht, die moet
controleren of de diensten en hun medewerkers zich aan de
wet houden en of zij hun werk goed doen. De commissie kan
echter uitsluitend achteraf controleren en doet dit onder strikte
geheimhouding. Ze moet bestaan uit drie leden die door de
regering voor een periode van zes jaar worden benoemd. Zij
krijgt een eigen secretariaat. De commissie moet de rechtmatigheid
van de activiteiten van de inlichtingendiensten
onderzoeken. Daartoe krijgt ze toegang tot alle informatie,
gebouwen en personen die van belang zijn voor dat onderzoek.
Medewerkers van de diensten kunnen zich niet op hun
zwijgrecht beroepen en kunnen onder ede worden gehoord.
Een andere vernieuwing is het aanstellen van een cordinator
van de inlichtingenen veiligheidsdiensten. Deze functie
wordt momenteel bekleed door de secretarisgeneraal van het
ministerie van Algemene Zaken, maar krijgt hiermee een wettelijke
status. De rol van deze cordinator is die van een spin
in het web. Hij bereidt de ministerile vergaderingen over de
inlichtingendiensten voor, cordineert de taken van de diensten
en is de voorzitter van het Comit Verenigde
Inlichtingendiensten Nederland (CVIN). Het CVIN is de ambtelijke
laag tussen de inlichtingendiensten en de regering.
De regering en de AIVD presenteren de nieuwe wet als een
grote stap voorwaarts. Er wordt duidelijkheid gegeven wat de
AIVD op welk moment tegen wie mag doen. Er wordt vastgelegd
hoe informatiestromen naar binnen en naar buiten lopen.
De controle, de inzage en het klachtrecht zijn goed geregeld.
Als deze wet evenwel n ding duidelijk maakt, dan is het
niet wt de AIVD en de MIVD mogen, maar dat de AIVD en MIVD
lles mogen.
Op het gebied van controle, inzage en klachtrecht is er
alleen stagnatie of achteruitgang. De parlementaire controle
blijft liggen bij de overwerkte en ondeskundige fractievoorzitters,
klagen kan nog steeds alleen bij de Nationale
Ombudsman, die alleen advies mag uitbrengen, en inzage in
dossiers wordt weggehaald bij de Wet Openbaarheid van
Bestuur en binnen de strenge normen van de nieuwe wet
gebracht. Er komt weliswaar een Commissie van Toezicht met
verregaande bevoegdheden, maar die rapporteert wederom in
het geheim.
Ten aanzien van de notificatieplicht is sprake van een vooruitgang.
Aanvankelijk zou het gaan om een absolute vooruitgang,
dat wil zeggen de inlichtingendiensten moesten te allen
tijde notificeren en konden eventueel uitstel, maar zeker geen
afstel krijgen. Inmiddels is dit onder druk van de BVD ook aangepast
en behoort afstel tot de wettelijke mogelijkheden. Voor
de bescherming van de inwoners van Nederland tegen de
alwetende snuffelstaat zou het een goede zaak zijn als de voorgestelde
Wet op de Inlichtingenen Veiligheidsdiensten
gesneuveld zou zijn.