De Dienst Regionale Informatieorganisatie (DRI), Eenheid Rotterdam, benaderde in het voorjaar van 2019 een politicus annex klimaatactivist om informatie met hen te delen.
In het voorjaar van 2019 trof ik een brief aan op de deurmat. Op de envelop het logo van de politie, het betrof een korte brief van zes regels met het verzoek of ik hen zou willen bellen. Afzender: Dienst Regionale Informatieorganisatie (DRI), Eenheid Rotterdam:
‘Ik zou graag met u in contact willen komen voor een vertrouwelijk gesprek. Ik denk dat u ons zou kunnen helpen om inzicht te krijgen in bepaalde zaken. Ik wil dat graag mondeling toelichten. Ik heb geprobeerd om telefonisch met u in contact te komen maar wij hebben vermoedelijk geen actueel telefoonnummer meer van u. Zou u zo vriendelijk willen zijn om telefonisch contact met mij op te nemen op bovenstaand telefoonnummer. Ik ben dagelijks tijdens kantooruren bereikbaar. Alvast bedankt voor de moeite!’
Bij het zien van de envelop klopte mijn hart direct in mijn keel. Na het lezen van de brief werd dit alleen maar erger. Gedachten spookten door mijn hoofd. Wat weten ze van mij? Komen ze me halen? Hoe hebben ze me gevonden en waarom zochten ze mij? Moet ik dit aan mensen vertellen, of juist niet?
Ziekte van Pfeifer
De dagen erop volgend was ik meer paranoïde dan ooit eerder tevoren. Keek vaker om mij heen, vond iedereen die mij langer dan een halve seconde aankeek verdacht goed op een stille lijken, legde mijn telefoon vaker in een andere ruimte. Ik besloot hier alleen over te praten met mensen die ik vertrouwde, en dat ik ze daarvoor zeker niet eerst zou bellen.
Door de stress van dat alles voelde ik vrijwel direct een zware moeheid terugkeren. Ik had al enkele maanden hinder van Pfeiffer, was net aan het herstellen. Achteraf beschouwd ben ik door de angst zeker twee maanden langer ziek geweest.
Drie dagen na ontvangst van de DRI-brief vernam ik dat iemand anders binnen de klimaatbeweging bezoek had gehad van de wijkagent en ‘een nieuwe collega’. Twee weken later was ik op een vergadering en hoorde over nog twee mensen die politiebezoek hadden gehad. Vreemd genoeg was dat rustgevend: ze hebben hun pijlen niet alleen op mij gericht. Ik was gerustgesteld vanwege het feit dat ik geen individueel doelwit was van de politie. Dat ik met veel mensen heb gepraat in die twee weken en daarbij steun ontving, deed me ook deugd.
De ochtend voorafgaande die klimaatvergadering zat ik in mijn voortuin. Verderop in mijn straatje bevindt zich een vergadercentrum, dus ik keek niet gek op toen twee mensen langs mijn tuin liepen zoekend naar het juiste adres. Ik keek wel gek op toen enkele momenten later die twee personen terug kwamen, hun hoofd om de heg heen staken en zeiden dat ze voor mij kwamen. Het waren een man en een vrouw, professioneel gekleed, in burger, ergens in de veertig schat ik zo.
„Ha, jou moesten we net hebben. Wij zijn van de politie, we hebben je twee weken geleden een brief gestuurd en daar heb je nog niet op geantwoord dus we komen je in persoon vragen.” Ik stond direct overeind en vroeg uit reflex naar hun identificatiebewijzen. De man aarzelde: „We werken anoniem. Als jij met ons samenwerkt wordt ook jij niet geregistreerd in onze systemen of systemen van de politie.” De twee haalden desondanks toch hun ID-bewijzen tevoorschijn. De vrouw maakte nog een opmerking over hoe ik gezien zou worden in de wijk als buren hier van zouden weten, maar de wijk (en de politie) kennende waren ze waarschijnlijk meer bezorgd om hun eigen veiligheid dan om de mijne.
De vrouw had een ID-kaart van de politie, ‘A. Heemstede’, als ik het me goed herinner. De man daarentegen presenteerde een blanco politiekaart: geen naam, geen foto noch afdeling. Alleen een geplastificeerd politiepasje: een echte geheim agent dus. Ik besloot mijn aantekenboekje te pakken en trok de deur achter me op slot toen ik weer naar buiten kwam.
Wat een opluchting dat ze bij me op de stoep stonden en duidelijk oncomfortabel waren met de situatie, in plaats van bij me binnen op de bank plaats te nemen zoals bij sommige andere benaderingen waar ik van had gehoord.
Fijne gesprekspartner
De mannelijke agent begon te praten: „Je bent ons positief opgevallen, jouw combinatie van politiek bedrijven en activisme. Je bent een interessante gesprekspartner. Zou je een keer met ons koffie willen drinken? Een gesprek zonder verplichtingen uiteraard.” Want: „We willen graag weten hoe dat [activisme] gaat hier in de eenheid, uh, regio.” Toen ik vroeg van welke afdeling ze dan wel niet waren, antwoordde hij: „Activisme is goed natuurlijk, en nodig, maar soms grenst dat aan openbare orde verstorende activiteiten. Wij zijn van de politie afdeling Openbare Orde, de afdeling die de burgemeester adviseert inzake voetbalrellen, demonstraties, motorbendes, ect.”
Ik vroeg vervolgens naar hoe ik op hun radar terecht was gekomen. Dat kwam door een ID-check enkele maanden eerder. „Je kwam naar boven, écht niet negatief hoor. De rest van de informatie hebben we uit openbare systemen, zoals de gemeentelijke basisadministratie.” Na deze vragen wist ik genoeg. Het was voor mij duidelijk dat ze naar een informant op zoek waren, zoals de informatie over de andere benaderingen al duidelijk had gemaakt.
Ik had daar geen zin in en heb dat aan ze verteld. Nadat het duo al half gekeerd mijn voortuin wilde verlaten, volgde van de vrouwelijke agent nog een soort van uitbrander aan mijn adres: „Ik ben wel geïnteresseerd in de reden je niet met ons wilt praten, want als politiek actief persoon moet je soms wel eens dingen op een democratische manier doen. En daar hoort praten met de politie ook bij, toch?”
Fijn, een suggestieve opmerking over mijn parlementaire politieke werk dat ik kennelijk niet serieus neem door te weigeren hen te woord te staan. Blijkbaar moet je volgens de politie zonder blikken of blozen al je dossiers en informatie aan hen uitleveren voor volledige analyse en profilering als je jezelf serieus wilt nemen als politicus.
Als allerlaatste opmerking meldde ze nog: „Gooi die DRI-brief trouwens maar weg hoor! Je hoeft het nummer niet meer te bellen, want dat waren wij. Die brief heb je niet meer nodig.”
Open brief
Die middag had ik een geplande afspraak met Buro Jansen & Janssen om het over de brief te hebben. Ik kon met de gebeurtenissen van die ochtend vers in mijn geheugen en de brief in mijn hand direct verslag doen. Die avond heb ik het met veel collega’s uit de klimaatbeweging over de gebeurtenissen kunnen hebben, en later met nog meer, van wie ik veel steun en vertrouwen heb gekregen.
Samen met enkele van de andere mensen die benaderd zijn door deze politiedienst hebben we later besloten de media op te zoeken. Na het schrijven van een opinieartikel en contact met een journalist van de NRC is op 5 juni een artikel en open brief verschenen in de NRC Next. In de dagen erna zijn er Kamervragen gesteld, en schriftelijke vragen in de Rotterdamse gemeenteraad. Naast antwoorden van de directeur van de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid op vragen over de benaderingen van het tv-programma EenVandaag, dit naar aanleiding van de vermelding van ‘eco-protest’ in het meest recente dreigingsbeeld, heb ik niks meer van de politie gehoord.
Op verzoek wenst de schrijver anoniem te blijven.
‘Een politicus praat toch met de geheime dienst?’ (pdf)
Gehele Observant #74 / januari 2020 STASI NL – Benaderingen in 2019 (pdf)
Inhoudsopgave Observant #74 / januari 2020 STASI NL – Benaderingen in 2019