Ten Geleide
Rapporten van de rijksrecherche worden over het algemeen niet gepubliceerd. Gelet op de publiciteit rond het instellen en uitvoeren van het onderzoek naar het functioneren van de RCID Kennemerland en de vele betrokkenen en belanghebbenden daarbij, kon het niet anders dan dat dit rijksrecherche-rapport wel openbaar gemaakt zou worden.
Veel is al bekend geworden vanuit het rapport van de PEC. Met de voorzitter en vice-voorzitter van deze commissie zijn, lopende het onderzoek, vrij intensieve contacten onderhouden. Tussen de beide politieministers en de PEC werd immers, gelet op de be palingen van de wet op de parlementaire enquête, in febmari 1995 afgesproken dat ‘de commissie, in de persoon van haar voorzitter of bij ontstentenis de vice-voorzitter, alle gegevens die ter kennis komen van de commissie, haar medewerkers of de onde rzoeksgroep Fijnaut kan verifiëren door kennisname van niet-geanonimiseerde en niet-gecodeerde gegevens.
Door de opdrachtgevers -het college van Procureurs Generaal- werd dan ook besloten tot maximale openheid in de contacten tussen het rijksrechercheteam en de voorzitter en vice-voorzitter van de PEC. Deze contacten hadden het kenmerk van éénri chtingsverkeer: de rijksrecherche informeerde haar, maar kreeg niets van de bevindingen van de PEC te boren. Het was vervolgens aan de voorzitter van de PEC om met de door hem verkregen informatie verantwoord om te gaan naar zijn commissie. Ook was het mo gelijk om gegevens volgens het z.g.n. ‘viltstift-model’ aan de commissie te verstrekken; dit model hield in dat indien de te verstrekken gegevens gevaarzetting voor informanteni infiltranten zou kunnen opleveren, deze vôôr verstrekking geanonimi seerd konden worden.
Een rapport maken, waarvan bekend is dat het in de openbaarheid komt, over een onderwerp dat nogal wat beslotenheid in zich heeft, is vragen om kritiek En die is ook zeker mogelijk op de selectieuit het verzamelde materiaal die werd opgenomen in dit ra pport. Vanuit opsporingsland, met name vanuit CID-hoek, zal wellicht gefronst worden over informatie die bronnen zou kunnen blootleggen of methodieken die werden en worden toegepast. Vanuit de beleidmakers en de publiciteit is kritiek mogelijk omdat veel onderliggend materiaal niet opgenomen kon worden.
Zo gewetensvol mogelijk is getracht belangen van openbaarheid en van opsporing te combineren; met name is er op gelet dat geen informatie prijsgegeven werd die te herleiden is tot personen die inlichtingen verschaften aan politie en OM en die door open baarmaking in gevaar zouden kunnen komen. Daarbij is in acht genomen dat informatie, die via het werk van de PEC bekend is geworden, niet steeds meer als geheim kon gelden. In het rapport worden in sommige hoofdstukken informanten/ infiltranten met een co de aangeduid. Dat betekent dat dezelfde informant in meerdere hoofdstukken kan voorkomen en dan verschillend gecodeerd is.
In het onderzoek van de rijksrecherche werden 210 personen ëe’n keer en 40 personen meerdere malen gehoord: verantwoordelijken bij politie en OM, informanten, andere burgers, maar vooral veel politiemensen die met de uitvoering van het moeilijke o psporingswerk belast zijn of waren. Met vele anderen werden contacten onderhouden om relevante informatie te verkrijgen.
Een aantal belangrijke getuigen bleek niet of slechts beperkt te horen. Dat bemoeilijkte het onderzoek. Daar waar dit het gevolg was van onwil van de getuigen, riep deze houding ook vraagtekens op met betrekking tot hun betrouwbaarheid. In strafrechtel ijke onderzoeken wordt goede trouw verondersteld en krijgt iedere betrokkene zo nodig het voordeel van de twijfel.
Maar: In een feitenonderzoek wordt iedere functionaris geacht zijn of haar steentje volledig bij te dragen om de waarheid te kunnen achterhalen. Wie dan ongemotiveerd zwijgt komt op achterstand; het voordeel van een dergelijk zwijgen kan en mag niet on bestraft blijven.
Dit rapport bestaat uit 455 pagina’s en is gebaseerd op duizendenpagina’s onderliggende geheime informatie. Waar het operationele trajecten betreft is gepoogd de casus zo helder mogelijk te beschrijven en de belangrijkste getuigenverklaringen kort weer te geven. Naast de samenvattende bevindingen die in het begin van het rapport zijn opgenomen, worden per deelonderzoek meer gedetailleerde bevindingen genoemd. Het rapport volstaat met het weergeven van bevindingen die voor verantwoordelijken bij politie en OM annleiding kunnen zijn maatregelen te nemen om de sturing en uitvoering van CID-werkzaamheden te verbeteren.
Het is niet mogelijk gebleken tussentijds afzonderlijk over deelonderwerpen te rapporteren, aangezien slechts een juist beeld van feiten en verantwoordelijken kon worden verkregen indien deze bezien werden in de totale context van het functioneren van de RCID Kennemer-land.
De minister van Justitie heeft ook om die reden in haar brief van 18 januari 1996 aan de Tweede Kamer laten weten dat de suggestie van een eerdere rapportage over het zgn. XTCtraject Engeland niet kon worden ingevuld.
Bijzondere dank past aan de politiekorpsen, Drenthe, Brabant-Noord en Limburg-Zuid de DCRJ van het KLPD, de Koninklijke Marechaussee en de FIOD gelet op hun personele ondersteuning van de rijksrecherche. Tevens past een woord van dank aan het brigadeco mmando van Fort De Bilt voor de geboden gastvrijheid.
Utrecht, 29 maart 1996
D. Pijl
P.H.AJ. Cremers S. Zwerwer