• Buro Jansen & Janssen, gewoon inhoud!
    Jansen & Janssen is een onderzoeksburo dat politie, justitie, inlichtingendiensten, overheid in Nederland en de EU kritisch volgt. Een grond- rechten kollektief dat al 40 jaar, sinds 1984, publiceert over uitbreiding van repressieve wet- geving, publiek-private samenwerking, veiligheid in breedste zin, bevoegdheden, overheidsoptreden en andere staatsaangelegenheden.
    Buro Jansen & Janssen Postbus 10591, 1001EN Amsterdam, 020-6123202, 06-34339533, signal +31684065516, info@burojansen.nl (pgp)
    Steun Buro Jansen & Janssen. Word donateur, NL43 ASNB 0856 9868 52 of NL56 INGB 0000 6039 04 ten name van Stichting Res Publica, Postbus 11556, 1001 GN Amsterdam.
  • Publicaties

  • Migratie

  • Politieklachten

  • Feitelijke situatie en werkwijze Kennemerland – Organisatorische omstandigheden Kennemerland

    4.1. Organisatorische omstandigheden Kennemerland

    In paragraaf 4.1. worden de organisatorische omstandigheden van de RCID Kennemerland beschreven. Hierbij wordt aandacht besteed aan de opbouw en omvang van deze RCID vanaf 1990, de personele bezetting en leiding in die periode. Tevens wordt de sollicitatieprocedure rond de vacature ‘adjudant Inwinning’ belicht. Met betrekking tot Van Vondel worden zijn ontslagprocedure, zijn ‘part-time’ werkzaamheden voor de RCID Kennemerland en zijn werkzaamheden voor de politie, die hij uitvoerde nadat hij met ontslag was gegaan, beschreven. In deze paragraaf wordt tevens een beschrijving gegeven van de toerusting van de medewerkers van de RCID. Hierover werden slechts in beperkte mate gegevens in de administratie van Kennemerland aangetroffen.

    Verder wordt besproken welke werkafspraken er waren voor personeel van de RCID Kennemerland met betrekking tot de tijdsbesteding ten behoeve van het IRT.

    4.1.1.

    Opbouw, omvang en plaats in de organisatie van de RCID in Kennemerland

    In de CID-regeling 1986 en de daarbij behorende circulaire van de minister van Binnenlandse Zaken, werd de CID van de gemeentepolitie Haarlem tevens aangewezen als RCID. Met betrekking tot de RCID Kennemerland werden er in de onderzochte periode 1990-1 995 drie organisatievormen aangetroffen:

    a. Tot oktober 1992 een beperkte vorm van regionale samenwerking op grond van de CID-regeling 1986;

    b.Van oktober 1992 tot maart 1995 had de RCID een gewijzigde organisatievorm in verband met de komst van de politieregio als gevolg van de reorganisatie van de politie en

    c.In maart 1995 is door Woest de RCID gereorganiseerd. Vooruitlopend op de invoering van het hiervoor genoemde Inrichtingsplan is in oktober 1994 door Woest een verandering met betrekking tot de begeleiding van de runners ingevoerd.

    Ad a: De periode tot ongeveer oktober 1992:

    In 1990 bestond de Centrale Recherche van de gemeentepolitie Haarlem uit een aantal afdelingen:

    De Technische Recherche;

    – De Tactische Recherche;

    – De Regionale Criminele Inlichtingendienst;

    – Het Regionale Informatie Systeem en

    – Een bovenlokaal Recherche Team.

    De RCID bestond vervolgens weer uit de onderafdelingen Inwinning en Analyse en het Observatieteam.

    Al voordat de reorganisatie van de politie een feit werd, was er een samenwerkingsvorm voor de diverse CIDen in de latere politieregio Kennemerland ontwikkeld, waarbij de taakstelling was het verzamelen, coördineren en analyseren van informatie van regionaal en boven-regionaal belang. De doelgroepen van de RCID werden in de genoemde circulaire van de minister van Binnenlandse Zaken, als volgt geformuleerd:

    “De RCID dient zich derhalve in het bijzonder te richten op daders en dadergroepen die in hun activiteiten niet aan bepaalde lokaties gebonden zijn, onder meer in de georganiseerde criminaliteit.”

    Daarnaast bleven er in de diverse gemeente -en rijkspolitiekorpsen in de regio lokale CID’en bestaan. De personele invulling was als volgt:

    – Haarlem: een chef en vier runners;

    – IJmuiden: een hoofd en twee runners;

    – Haarlemmermeer: geen gestructureerde CID maar één informatieverwerker;

    – Zandvoort/Heemstede: twee rechercheurs, die in deeltijd CID-runner waren en -Velsen: een runner, eerst in een deeltijd functie, vervolgens in een volledige functie.

    In eerder genoemde CID-regeling van 1986, wordt in artikel 5, lid 2 tevens de aanwijzing van een Regionaal Coördinator CID voorgeschreven:

    ‘De politiechef van het in ge vol ge het eerste lid aangewezen korps of district, is tevens belast met de leiding van de werkzaamheden van de regionale CID en treedt in die hoedanigheid op als regionaal coördinator CID. Hij kan een onder hem ressorterende recherchechef met deze taken belasten. In dat geval doet hij daarvan mededeling aan de betrokken hoofdofficier(en) van Justitie, de politiechef in de regio en aan de LCID.

    F.E. Jansen verklaarde, dat in principe de chef CID als Regionaal Coördinator was aangewezen. Dit was eerst Verhoeven en vervolgens C.J.Mettes. Na diens vertrek op 1 januari 1991 werd de invulling van de functie Regionaal Coördinator vager. V oor het beleidsmatige gedeelte van de functie waren respectievelijk Jansen en Wietzema Menkhorst verantwoordelijk. Voor de inhoudelijke invulling van de functie werden in de praktijk Langendoen als chef CID en Van den Haak als chef OT verantwoordelijk.

    Eveneens op grond van de eerder aangehaalde circulaire, ontstond ten behoeve van de RCID Kennemerland een regionaal Observatieteam. Naast Haarlem en Zaanstad als grootste leveranciers, leverden ook een aantal kleinere korpsen uit de latere politieregio Kennemerland financiën en personeel.

    Het OT bestond uit twee secties, elk onder leiding van een groepsleider. Eén groepsleider, Van Oostenbrugge, was afkomstig van de gemeentepolitie Zaanstad, terwijl de andere groepsleider, Van den Haak, afkomstig was van degemeentepolitie Haarlem. Deze groepsleiders waren beiden adjudant, waarbij Van den Haak tevens was aangewezen als plaatsvervangend RCID-chef.

    In Kennemerland viel het OT rechtstreeks onder de chef RCID en vervolgens in de lijn onder de coördinator Centrale Recherche.

    Ad b: De politie reorganisatie:

    In 1992 werd Wietzema Menkhorst belast met het maken van een ‘Inrichtingsplan voor de Regionale Recherche’

    Dit inrichtingsplan vormde mede de basis voor een nieuwe opzet van de justitiële dienst binnen Kennemerland, waarbij onder andere een Divisie Recherche werd gevormd, die uit de volgende afdelingen bestond:

    – De Tactische Recherche;

    – De Recherche Ondersteuning, met daarin onder andere het OT;

    – De Regionale Informatie Ondersteuning (RID), bestaande uit een bureau Misdaadanalyse en een bureau Inlichtingen Inwinning. Hierbij werden vier districten aangewezen:

    – IJmond;

    – Kennemerland-Zuid;

    – Haarlemmermeer en

    – Haarlem.

    Wietzema Menkhorst stelde een aantal werkgroepen samen, waaronder een werkgroep die tot taak had het schrijven van een Inrichtingsplan Regionale Criminele Inlichtingen Dienst. Deze werkgroep bestond uit Limmen, Meijer, C.J. Mefles en Langendoen.

    In het rapport van de werkgroep werd de aangetroffen situatie bij de RCID op dat moment als volgtomschreven:

    ‘De lokale CID ‘en voerden hun taken autonoom uit waarbij een centrale sturing ontbrak. (…)

    Taakgebieden overlapten elkaar en er was geen eenduidige wijze van inwinning, evaluatie en exploitatie van inlichtingen. De samen werkende politiekorpsen maakten gebruik van de regionale CID. Dit had met name betrekking op de financiering van de CID -activiteiten. Verder viel men terug op de lokale CID.

    De werkgroep stelde vervolgens een nieuwe structuur voor. Hierbij was het de opzet, dat binnen elk van de districten twee runners en een runner-begeleider werkzaam zouden zijn. Deze runner-begeleider werkte ook, indien nodig, als runner met de runners mee.

    Ad c: De komst van Woest:

    In september 1994 werd Woest als interim-manager voor de RCID aangetrokken, met als specifieke taak de reorganisatie van de RCID. Woest schreef een uitgebreid rapport over hetgeen hij aantrof bij de RCID Kennemerland. Naast bevindingen over het ontbreken van administratie en de slechte kwaliteit daarvan, vermeldde hij dat hij veel frustratie aantrof bij de medewerkers in relatie tot het verleden. Straver verklaarde hierover:

    “in de zomer van 1994 toen de rust geleidelijk in Kennemerland terugkeerde, hebben Van den Berg en ik lessen uit de IRT- affaire ten aanzien van de CID getrokken. Wij hebben bevorderd dat Woest, die wij door het Omega-project hadden leren kennen als een vakman bij uitstek op het gebied van het Criminele inlichtingenwerk, als interim chef het roer bij onze RCID overnam om een ingrijpende en hardhandige verandering in de organisatie en het functioneren van onze RCID door te voeren.

    Bij bovenstaande verklaring van Straver werd aan het Fort-team overhandigd een door Straver vervaardigd document ten behoeve van het bestuur waarin hij een uiteenzetting geeft over de ontwikkelingen na het IRT. Hierin omschrijft hij onder andere de veranderingen, die er bij de RCID zullen plaatsvinden::

    “De nieuwe chef CID (opmerking: hiermee wordt Woest bedoeld) heeft in overleg met de driehoek van de korpsleiding als opdracht meegekregen om de CID Kennemerland opnieuw in te richten. Dit heeft o.m. geleid tot:

    – aangescherpte procedures en een strakkere begeleiding van de rechercheurs;

    – voorbereiding van een uitgeschreven code voor het CID-werk;

    – vastlegging van deze code en alle voorschriften m.b.t. het CID werk in een handboek RCID Kennemerland;

    – en nieuwe opzet voor de CID-administratie en schoning van het informanten en CID subjectenbestand; invoering van functieroulatie bij de CID (max.4 jaar);

    – medewerking aan een veiligheidsonderzoek als voorwaarde voor een sollicitatie naar de CID (en ook naar het KTR);

    – ontwikkeling van een psychologische test door de Rijks Psychologische Dienst op ons verzoek als selectie middel voor functies in dit kwetsbare werk en

    – procedures in het korps t.a.v. interne verantwoordelijkheden met betrekking tot toestemming en informatie over het gebruik van bijzondere opsporingsmethoden en de betrokkenheid van de korpsleiding daarbij.

    Om aan de voorgestelde veranderingen te kunnen voldoen schreef Woest een ‘Inrichtingsplan Regionale Informatie Ondersteuning’ (RIO), dat in maart 1995 ingevoerd werd. Woest schreef verder een aantal aanvullende nota’s en een handboek.

    Over hetgeen hij aantrof verklaarde hij:

    “De in gang gezette veranderingen zijn op dit moment bij de RCID Kennemerland doorgevoerd. De aanscherping van de procedures en de strakkere begeleiding van de runners werden vanaf september/oktober 1994 ingevoerd. Dit gold ook voor de nieuwe opzet van de administratie en de procedures met betrekking tot bijzondere opsporingsmethoden. Alle andere voorgestelde wijzigingen hebben in 1995 hun beslag gekregen. Het meest tijdrovende hierbij was de schoning van het informanten- en het subjectenbestand. In de tweede helft van 1995 bleek het informantenbestand te zijn nagelopen en waar nodig geschoond terwijl de overgebleven informanten waren gecodeerd en aangemeld bij de NCID. Ditzelfde is gebeurd met de subjecten, waarbij nog wordt opgemerkt dat deze maandelijks worden geactualiseerd.”

    Vooruitlopend op de formele invoering van het Inrichtingsplan werd omstreeks oktober 1994 al een groot deel van de veranderingen uit het ‘Inrichtingsplan Regionale Informatie Ondersteuning’ ingevoerd. Zo werd het aantal ‘runner-begeleiders’ terug gebracht van vier naar twee. De twee overgebleven begeleiders (Meijer en Schafstall) kregen de opdracht om als begeleiders strak te gaan sturen op de inlichtingen-inwinning. Zij kregen de nieuwe benaming ‘groepschef’. Elk van deze groepschefs werd verantwoordelijk voor vier runners, verdeeld over twee districten. De groepschef bepaalde de inzet van de runners. Ook werd de groepschef in zijn gebied verantwoordelijk voor het overleg met de CID-OVJ, alsmede voor het opmaken van processen-verbaal. Taak van de groepschef was ook het onderhouden van contacten met de politieleiding van de districten om een juiste afstemming te waarborgen tussen beleid en uitvoering.

    Daarnaast was het de bedoeling om twee inlichtingenrechercheurs aan te stellen, die, onder directe verantwoordelijkheid van de chef RIO, werkzaamheden zouden kunnen verrichten voor de regio-recherche danwel ondersteuning konden leveren aan éé n van de districten.

    Volgens het organogram werd de structuur van de RIO als volgt:

    -twee groepschefs inlichtingen-inwinning, die elk de leiding hebben over vier inlichten-inwinners, verdeeld over twee districten;

    – een coördinator misdaadanalyse, met daarbij 3 misdaad-analisten;

    – twee inlichtingen-inwinners ten behoeve van de regio;

    – een applicatiebeheerder en

    – anderhalve administratieve kracht

    De RIO staat onder leiding van een unithoofd. De RIO als geheel valt onder de divisie Regionale Recherche.

    4.1.2. Personele bezetting regiopolitie Kennemerland in relatie tot de RCID

    Vanaf 1990 tot heden zijn de volgende personen bij de RCID Kennemerland werkzaam geweest of hebben de leiding c.q. verantwoordelijkheid over de RCID gehad. Hierbij is een onderscheid gemaakt tussen:

    -Korpsleiding;

    -Rechercheleiding;

    -RCID-leiding;

    -Begeleider-runners;

    -Runners en

    -Administratief personeel en analisten.

    De korpsleiding:

    STRAVER, M.,

    In 1987 werd Straver hoofdcommissaris, korpschef te Haarlem en in 1994 korpschef van de regiopolitie Kennemerland;

    BERG, van den J.F.H.,

    Vanaf 1 april 1991 was Van den Berg uitvoerend projectleider van de regiopolitie Kennemerland envanaf 1 april 1994 hoofd politiële bedrijfsvoering tevens plaatsvervangend korpschef regiopolitie Kennemerland;

    De rechercheleiding:

    JANSEN, F.E.,

    Vanaf 1988 tot april 1992 is Jansen als coördinator Centrale Recherche werkzaam geweest. De RCID was een onderdeel van de Centrale Recherche;

    WIETZEMA MENKHORST H.J.A.,

    Per april 1992 volgde Wietzema Menkhorst F.E. Jansen op, als coördinator Centrale Recherche. Daarvoor was hij korpschef in Zandvoort. Wietzema Menkhorst werd vervolgens hoofd divisie Regionale Recherche;

    RCID leiding:

    METTES, C.J.,

    Mettes kwam in 1989 bij de CID als chef. Deze functie vervulde hij tot 1 januari 1991 Er kwam niet direct een opvolger. Formeel droeg hij zijn taken over aan de coördinator van de Centrale Recherche, Jansen;

    LANGENDOEN, K.P.,

    Op 1 februari 1988 werd Langendoen als runner bij de RCID aangesteld. Op 1 juli 1991 werd hij chef inwinning bij de RCID. Daarna nam Langendoen de facto de functie chef RCID waar. Per 1 april 1994 werd Langendoen hoofd RIO bij de RCID. Sinds 1 september 1994 is hij als tactisch projectleider bij het KTR werkzaam;

    WOEST, A.P.,

    Woest was vanaf 1 september 1994 tot 1 maart 1996 gedetacheerd bij de RCID Kennemerland, afkomstig van het KLPD, divisie CRI. Woest was de opvolger van Langendoen en had tot taak de RCID Kennemerland te reorganiseren;

    Begeleider-runners:

    MEESTER, K.,

    Sinds 1 december 1993 is Meester werkzaam bij de RCID Kennemerland, eerst als runner-begeleider in Kennemerland-Zuid en sinds november/december 1994 als runner in Haarlem. In 1994 ging Langendoen (die op dat moment chef was) voor een periode weg, in verband met de bedreigingen, die ten opzichte van hem waren geuit Meijer werd de vervanger van Langendoen, maar werd ziek. Vervolgens heeft Meester in juli/augustus 1994 op eigen initiatief de leiding van de RCID op zich genomen;

    MEIJER, H.,

    Meijer begon in 1987 als chef CID te Velsen. Volgens zijn personeelskaart was dit een part-time functie. Per 1 september 1991 werd dit een full-time functie. Per oktober 1992 werd de CID Velsen ondergebracht bij de RCID Kennemerland. Meijer werd vervolgens runner-begeleider van het district IJmond. Van april 1994 tot oktober 1994 nam hij de functie van hoofd RCID (Langendoen) waar. Thans is hij groepschef RCID;

    BRUMMELKAMP, B.,

    Tot december 1993 was Brummelkamp werkzaam als chef recherche Heemskerk, met als deeltaak CID-werkzaamheden. Vanaf december 1993 was hij werkzaam bij de RCID Kennemerland, eerst als runner-begeleider, later als runner. Vanaf december 1993 tot augustus 1994 was hij werkzaam in Haarlemmermeer, samen met Visser en korte tijd met Limmen. Sinds februari 1995 is Brummelkamp werkzaam als runner;

    SCHAFSTALL, J.J.,

    Vanaf 1988 was hij in deeltijd werkzaam bij de CID-IJmuiden. Tussen 1990 en de reorganisatie 1994 werkte hij bij de CID Velsen en daarna bij de RCID Kennemerland, district IJmond. Sinds oktober 1994 was Schafstall begeleider van een ‘koppel’ runners. T hans is hij groepschef RCID;

    Runners:

    BELZEN, van A.J.,

    Tot oktober 1992 was Van Belzen werkzaam bij de Rijkspolitie, district Amsterdam. Na die datum kwam Van Belzen als begeleiden runner bij de RCID Kennemerland werken en in augustus 1993 werd hij geplaatst bij de recherche district Kennemerland-Zuid;

    FERWERDA-DE BRUIN, C. J. G.,

    Van 1 oktober 1987 werkte Ferwerda bij de recherche van de gemeentepolitie te Heemstede, waar zij naast haar recherche werk in deeltijd CID werkzaamheden ver-richtte.

    Op 1 december 1992 ging zij bij de RCID Kennemerland werken en werd geplaatst in het districtBloemendaal. Dit duurde tot 1 juli 1993. Na een periode van verlof kwam zij op 1 februari 1994 weer in dienst bij de RCID en werd misdaadanaliste;

    BURGER, J.G.,

    Sinds 1 maart 1990 is Burger als runner werkzaam bij de CID Velsen. Voor die tijd had hij part-time CID werkzaamheden verricht. Na de regiovorming werd hij ingedeeld bij de RCID Kennemerland, district IJmond.

    GIESBERTS, R.,

    Giesberts is sinds 1 september 1990 als runner bij de CID Haarlem RCID Kennemerland werkzaam. In oktober 1993 ging hij naar het district Bloemendaal en in oktober 1994 naar het district Velsen;

    KOOPS, W.,

    Koops is op 10 januari 1989 bij de CID Haarlem/RCID Kennemerland begonnen als runner. Hij ging begin 1993 naar het district Haarlemmermeer als runner. In 1994 ging hij naar het district Bloemendaal. In november 1994 ging Koops vanuit het district Bloemendaal weer naar Haarlem. Op 3 januari 1995 werd hij, na een onderbreking, aangesteld bij de facilitaire afdeling;

    LIMMEN, G.J.M.,

    Tot oktober 1992 was Limmen als CID-rechercheur werkzaam bij de rijkspolitie, district Amsterdam. Daarna kwam hij bij de RCID Kennemerland;

    METTES, J.,

    In 1986 of 1987 werd Mettes belast met het opzetten van de CID Heemstede. Hij werkte deels als rechercheur en deels als CID-runner. Vanaf 1990 werkte hij voor de CID Haarlem RCID Kennemerland in het district Haarlem. Vanaf 1 november 1994 was Mettes in het district Haarlemmermeer als CID’er werkzaam. Hij werd medio 1995 overgeplaatst;

    TOL, van A.,

    Sinds 1 februari 1992 was Van Tol bij de RCID Kennemerland als runner werkzaam. Medio 1995 werd hij overgeplaatst;

    VISSER, G.T.B.,

    Sinds medio 1980 werd Visser belast met het opzetten van de CID in Haarlemmermeer. Na de reorganisatie in 1992 is hij als runner, in het district Haarlemmermeer gebleven;

    VONDEL, van J.,

    Van Vondel is van 1januari 1989 tot 1 augustus 1994 als runner bij de CID Haarlem RCID Kennemerland werkzaam geweest;

    Administratief personeel en analisten:

    GERRITS-KEEMAN, C.H.,

    Gerrits is als misdaad-analiste werkzaam bij de RCID;

    GROOT, J.G.M.,

    Omstreeks 1993 (datum niet bekend) ging Groot over van RCID Noord-Holland West naar de RCID Kennemerland. Hij heeft daar tot 1 maart 1995 gewerkt. Is thans analist bij het KTR;

    HENNE-WILLEMSE, M.J.,

    Medio 1994 is Henne als analiste bij de RCID komen werken;

    NIEBORG, L,

    Sinds maart 1990 is Nieborg als administratief medewerker werkzaam bij de CID Haarlem RCID Kennemerland en

    PAUL, B.,

    Paul is als applicatiebeheerder werkzaam bij de RCID Kennemerland. Daarvoor was hij analist.

    4.1-3. Organisatorische bijzonderheden

    In deze paragraaf worden de volgende zaken, die betrekking hebben op de organisatorische omstandigheden bij de RCID Kennemerland beschreven:

    a. De sollicitatieprocedure voor de vacature adjudant-inwinning bij de RCID;

    b. De ontslagprocedure van Van Vondel;

    c. De activiteiten van Van Vondel na zijn ontslag bij de politie ten behoeve van de RCID Kennemerland en

    d. De opleiding van de CID’ers.

    ad a.De sollicitatieprocedure voor de vacature adjudant-inwinning bij de RCID (voorjaar 1991).

    De selectie-procedure voor de functie van adjudant inwinning bij de RCID kende een aantal perikelen. In eerste instantie werd de functie open gesteld voor mensen, die reeds in schaal 9 werkzaam waren. Later werd de vacature in Haarlem ook voor mensen, die in schaal 8 werkzaam waren open gesteld. Eén en ander bleek uit een aantal documenten, dat het team ter beschikking werd gesteld.

    Uit één van deze documenten, een brief van Straver aan de korpschefs in de regio Kennemerland, d.d. 1 maart 1991, blijkt dat de functie van adjudant Inlichtingen-inwinner, tevens waarnemend chef RCID in de rang van F-adjudant (schaal 10) werd opengesteld. Tevens staat in de brief vermeld, dat de sollicitatie open staat voor adjudanten en adjudanten (schaal 9 en 10) uit de gemeentepolitie korpsen in de regio Kennemerland, alsmede van het district Amsterdam van de Rijkspolitie.

    Met de dienstcommissie werd gediscussieerd over een ruimere openstelling. Dit heeft er uiteindelijk in geresulteerd, dat de functie ook voor brigadiers werd opengesteld. Echter, om niet erg duidelijke redenen werd deze openstelling beperkt tot de gemeentepolitie Haarlem. Op deze wijze werden leden van de gemeentepolitie Haarlem bevoordeeld. Er kwamen andere sollicitanten, waaronder Langendoen en Van Belzen, op welke personen de procedure zich toespitste.

    F.E. Jansen verklaarde:

    “Begin 1991 werd er een vacature opengesteld voor chef RCID. Gezien het belang van de vacature heb ik mij ervoor sterk gemaakt, dat deze landelijk* zou worden opengesteld, omdat ik iemand van kaliber wilde hebben. Dit werd echter geblokkeerd door de regio en er kwam een regionale openstelling. Klaas Langendoen was één van de sollicitanten. ik was voorzitter van de selectiecommissie. De keuze spits te zich uiteindelijk toe op twee kandidaten: Van Belzen en Langendoen.

    Uiteindelijk werd Langendoen als chef RCID aangesteld, onder andere door zijn open instelling en bereidheid tot samenwerking. Ook gaf hij er blijk van te hebben gestudeerd. Als runner stond Langendoen bekend als zeer hardwerkend en ook als iemand, die bereid was veel energie in de bestrijding van de criminaliteit te steken en daarvoor ook de verantwoording te nemen. ik weet dat hij in die periode veel met Van Vondel samen-werkte.

    Een ander document dat ter beschikking werd gesteld is een uitnodiging voor een sollicitatiegesprek, d.d. 8 mei 1991. Volgens deze brief bestond de selectie-commissie uit:

    ‘De heer F.E. Jansen, integraal manager r.c.i.d., de heer C.J. Mettes, integraal manager wijkteam Centrum, de heer J. van Vondel, medewerker r.c.i.d. en ondergetekende.’ (Opmerking: ondergetekende is P.J.M. Mol, personeelsconsulent van de gemeentepolitie Haarlem.)

    Het valt op dat alle leden van deze regionale commissie bij de gemeentepolitie Haarlem werkten.

    Van Eijk, één van de sollicitanten, verklaarde over het gesprek met de selectie-commissie het volgende:

    “De selectie-commissie bestond uit onder andere: Frederik Jansen, Joost van Vondel, Kees Mettes en volgens mij nog iemand, maar ik kan even niet op die naam komen. Het sollicitatie gesprek is voor mij goed verlopen. Achteraf gezien heb ik het gevoel, dat de commissie haar werk niet helemaal objectief heeft gedaan. Ik kon daarvoor geen feiten geven, het is alleen maar een gevoeL Ook vond ik het achteraf gezien vreemd dat Joost van Vondel, die een goede vriend van Klaas Langendoen was in de commissie zat. Ik werd niet als chef benoemd. Klaas Langendoen werd aangesteld.

    Straver over de selectie:

    “Voorjaar 1991 had ik de toenmalige CID-chef Mettes nodig voor een andere functie. Ik was net beoogd-korpschef voor de regio Kennemerland. Ik besloot toen dat de toenmalige functie adjudant inlichtingen-inwinning (thans hoofd CID) regiobreed moest worden opengesteld. Dat gebeurde aan de hand van gestructureerde interviews met aan alle kandidaten dezelfde vragen. De selectiecommissie bestond uit het hoofd van de Haarlemse recherche (Jansen) de vertrekkende CID-chef (Mettes) en een personeelsfunctionaris van Haarlem.

    Er solliciteerden in het totaal 13 mensen waaronder Van Belzen, Limmen en Langendoen. Vervolgens na verdere selectie bleven Langendoen en Van Belzen als geschikte kandidaten over. Langendoen scoorde bij alle commissieleden op de meeste variabelen het hoogst waarna hij door de commissie bij mij voor die functie werd voorgedragen. Ik had dat niet verwacht gezien het feit, dat van Belzen reeds een jaar of 10 ervaring op het CID-gebied had en Langendoen pas circa 4 jaar CID-werk verrichtte. Omdat ik besefte dat deze voordracht -mede omdat de fout was gemaakt dat er niemand uit de regio in de selectiecommissie zat- zou kunnen leiden tot het verwijt dat een Haarlemmer werd voorgetrokken, heb ik mijzelf alvorens het advies van de commissie te volgen, bij de selectiecommissie grondig overtuigd van de totstandkoming van hun oordeel, dat Langendoen de meest geschikte kandidaat was.

    U vraagt mij of Van Vondel bij dit gebeuren enige rol heeft gespeeld. Dat is niet het geval.

    Van den Berg:

    “Aan de benoeming van Langendoen ging een sollicitatieprocedure vooraf die niet conform de afspraak was die in regionaal verband genomen was. Een feit is, dat Langendoen ten opzichte van andere sollicitanten weinig jaren CID ervaring had en de laagste in rang was. Daar is toen nogal wat deining over ontstaan maar het is uiteindelijk uitgepraat en afgedaan.”

    Kuitert:

    “Langendoen was een jonge, onervaren chef waarvan ik dacht dat de managementskwaliteiten nog duidelijk voeding behoefden en dus heb ik hem, voor zover ik dat kon beoordelen, geadviseerd dat hij iedere keer ‘schaatsend’ bij zijn chef diende te blijven en dat hij diende te zorgen voor goede communicatie en overleg met zijn chef”

    In deze periode was het niet gebruikelijk dat het OM bij een dergelijke selectie betrokken was. Toeter, toen CID-OVJ, bevestigde dit.

    ad b.De ontslagprocedure van Van Vondel.

    Uit het overzicht dat door de personeelsconsulent Schuszler, ten behoeve van de korpsleiding werd vervaardigd, met betrekking tot de dienstverbanden van Van Vondel, blijkt dat:

    – op 27 september 1993 verzocht wordt om ontslag als rechercheur RCID ingaande 1 februari 1994;

    – op 17 februari 1994 het voorstel komt om het ontslag op te schorten tot 1 maart 1994;

    – op 17 februari 1994 het ontslag wordt ingetrokken . Van Vondel wordt formatief geplaatst bij de korpsleiding;

    – op 17 februari 1994 ontslag volgt, ingaande 1 april 1994;

    – op 21 maart 1994 besloten wordt, ingaande 6 maart 1994, 6 maanden onbetaald verlof te verlenen onder intrekking van het ontslag;

    – op 22 april 1994 voorgaand besluit wordt gewijzigd in een aanstelling voor 2 uur per week onder intrekking van het ontslag en

    – op 25 juli 1994, ontslag verleend wordt ingaande 1 augustus 1994.

    Bij controle bij het Algemeen Burgerlijk Pensioenfonds bleek dat Van Vondel in de periode van 1 januari 1973 tot 1 juli 1994 voor 100% bij het fonds stond ingeschreven. In de periode van 1 juli 1994 tot 1 augustus 1994 stond hij voor gemiddeld 2 werkuren per week ingeschreven.

    Conform een mededeling van de Dienst Geneeskundige Verzorging Politie bleek Van Vondel in de periode van 1 januari 1973 tot 1 juli 1994 doorlopend verzekerd te zijn geweest via bovengenoemde verzekering.

    Over het ontslag van Van Vondel zei Van den Berg:

    “Uit het overzicht van Schuszler blijkt dat er verschillende malen eerder genomen beslissingen teruggedraaid moesten worden. Dit hield verband met het afbouwen van een informant en/of het beveiligingstrajekt. Deafspraak met van Vondel was, dat hij gedurende de tijd uitsluitend werkzaamheden zou verrichten ter begeleiding van Langendoen bij het sonderen van de positie van (de) informant (..) en later voor het afbouwen van de informant.

    Per 1 augustus 1994 is Van Vondel definitief ontslagen en draagt het korps verder geen verantwoordelijkheid voor zijn handelen. later heb ik wel gehoord, van Straver in het voorjaar van 1995 en bij van Traa, dat hij ook in het Bever-onderzoek werkzaam is geweest.”

    De informant, waarover Van den Berg sprak, gold per maart 1994 als afgebouwd. Niet inzichtelijk is geworden waarom Van Vondel van de korpsleiding een informant moest afbouwen die al afgebouwd was.

    In verband met de afwijkende gegevens van het ABP ten opzichte van die van de korpsleiding werd telefonisch contact opgenomen met Van den Berg. Deze verklaarde, dat er een vergissing was met betrekking tot de data waarop Van Vondel ontslag had gekregen. De oorzaak van deze vergissing is niet duidelijk geworden

    Van den Berg vertelde, dat bij controle bleek, dat Van Vondel tot 1 juli 1994 volledig in dienst van Kennemerland was geweest en dat Van Vondel in de periode van 1 juli 1994 tot 1 augustus 1994 voor twee uur per week in dienst was geweest.

    In de periode van 1 april 1994 tot 1 augustus 1994 was Van Vondel formatief geplaatst bij de korpsleiding. Hij verrichtte werkzaamheden behorende tot het taakveld van de RCID. Hij kwam daar ook op de afdeling. De korpsleiding had de Divisiechef Recherche Wietzema Menkhorst niet ingelicht over de plaatsing van Van Vondel.

    Bij de korpsleiding van de regiopolitie Kennemerland was bekend, dat Van Vondel vanaf eind 1993 bezig was met het opzetten van een eigen detective-bureau.

    Straver verklaarde daarover:

    “Bij het afscheid van Van Vondel zei ik hem dat hij, mede gezien het feit dat hij een particulier recherche-bureau ging opzetten alle contacten met de CID diende te verbreken en dat hij Langendoen niet in de verlegenheid mocht brengen door het instandhouden van een ‘oldboys-netwerk ‘-“

    Ondanks het feit dat de korpsleiding op de hoogte was van de werkzaamheden van Van Vondel als privé-detective werd het formele ontslag van Van Vondel per 1 februari 1994, teruggedraaid in verband met de afbouw en beveiliging van een informant. Gesteld kan worden dat de werkzaamheden van een CID-rechercheur zich niet verhouden tot die van een privé-detective. Kennelijk was het belang van de informant echter zodanig zwaarwegend dat de korpsleiding deze onverenigbaarheid van werkzaamheden accepteerde.

    Van den Berg:

    “De afspraak met van Vondel was, ‘dat hij gedurende de tijd uitsluitend werkzaamheden zou verrichten ter begeleiding van Langendoen bij het sonde ren van de positie van informant (…) en later voor het afbouwen van de informant.

    Ook voor Straver was duidelijk, waarom Van Vondel weer in dienst kwam:

    “Het feit dat Van Vondel in februari 1994 werd teruggehaald had te maken met de afbouw van een informant en beveiligingsoperaties. Van Vondel is toen meegedeeld dat hij sec voor die afbouw en beveiliging werd teruggehaald en dat hij zich diende te onthouden van regulier politiewerk.”

    Toen de afbouw en begeleiding van de informant zich over een langere periode uitstrekte, realiseerde Straver zich, dat Van Vondel mogelijk met de activiteiten van zijn recherche-bureau in de problemen zou kunnen komen. Straver verklaarde daarover:

    “Op 9 mei 1994 vroeg ik Van Vondel of het feit dat wij weer een beroep op hem deden terwijl hij juist was gestart met de opbouw van zijn eigen bedrijf deze opbouw niet teveel schaadde. Hij was namelijk in die periode weer dag en dagelijks druk voor ons aan het werk. Ik zei hem dat hij weer definitief bij ons korps in dienst kon komen als hij bang was dat de opbouw van zijn bedrijf door dit alles zou mislukken. Hij gaf toen aan dat hij zijn bedrijf wilde voortzetten. Van aanbieden van financiële steun is nooit sprake geweest.

    ad c.Activiteiten van Van Vondel, na zijn ontslag bij de politie, ten behoeve van de RCID Kennemerland.

    Nadat Van Vondel per 1 augustus 1994 met ontslag was gegaan bij de regiopolitie Kennemerland werden door hem nog activiteiten verricht ten behoeve van CID trajecten. Deze trajecten werden uitgevoerd door en onder verantwoording van de RCID Kennemerland.

    Van den Berg verklaarde hierover:

    “U vraagt mij, of ik wist, dat Van Vondel na 1 augustus 1994 nog in dienstvoertuigen van de regiopolitie Kennemerland heeft gereden. Ik weet daar niets van.”

    Harzing, politieman van de regiopolitie Kennemerland, verklaarde:

    “Joost is, zo begreep ik van (informant… ), bij de politie weggegaan vanwege problemen met de leiding. Hij was toen met ontslag, weer terug en daarna weer weg. Ik begreep van (informant …) dat Joost was terug gehaald om (informant….) te begeleiden. Joost zou in die tijd ook met anderen contact hebben gehouden. Joostzou, toen hij definitief bij de politie was weggegaan, als tussenpoot gaan fingeren tussen zijn informanten en de politie. (informant ) wilde dat niet. Hij zou dan niet meer onder de vlag van politie/ justitie werken. (informant ) vond dat hij dan als crimineel bestempeld zou worden en dat wilde hij niet. Ik heb naar (informant ) geluisterd en af en toe gestuurd. Voor wat betreft de rol van Joost nadat hij bij de politie weg was heb ik gezegd dat hij zich niet door hem moest laten runnen maar door de politie. (informant….) vertelde mij dat er meer politiemensen mee zouden doen in de combi met Joost. Ik begreep ook dat Joost eerst met het recherchebureau zou beginnen en dat Klaas Langendoen later, na een maand of drie/ vier, zou volgen.”

    Ook bleek uit diverse verklaringen, dat Van Vondel na zijn ontslag nog contacten onderhield met informanten, die hij uit zijn CID-tijd kende.

    Assenberg, werkzaam bij de RCID Rotterdam Rijnmond, hierover:

    “Enige tijd geleden, in 1995, werd informant (…) door Joost benaderd met de mededeling dat er nog vijfduizend gulden tip geld aan hem betaald zou worden. Het betrof hier geld voor een zaak die door Joost was aangedragen maar waarvoor informant als tipgever was opgevoerd. Hij wist van die zaak in het geheel niets. Zodra hij dat geld zou ontvangen moest hij dat aan Joost afgeven.”

    Een informant verklaarde, dat in december 1994 een door de politie gebruikte loods door Van Vondel moest worden leeggeruimd. Hierbij bleken nog twee vrachtwagens aanwezig te zijn. Het ging om een kleinere en een grotere vrachtwagen. Van Vondel wilde de vrachtwagens in eerste instantie verkopen. Uiteindelijk werden de voertuigen aan deze informant om niet ter beschikking gesteld.

    In 1994 werden de RCID Kennemerland en de RCID Rotterdam Rijnmond geconfronteerd met een container met verdovende middelen die bestemd was voor een Rotterdamse criminele groepering. De infiltrant werd gevraagd de partij drugs uit te doen rijden door een chauffeur van die infiltrant.

    Meijer verklaarde:

    “Die ‘chauffeur’ was Joost van Vondel. Arie heeft toen aan Joost van Vondel, die toen al bij de politie weg was, gevraagd of hij in dit afbouwtraject nog een keer als chauffeur wilde fingeren. Van Vondel wilde dat wel’

    Ook uit verklaringen van andere betrokkenen blijkt dat Van Vondel, samen met Van Tol, de betreffende container, heeft gelost. Hierna werden de drugs door Van Vondel in verschillende partijen gecontroleerd afgeleverd aan de criminele groepering.

    Volgens Van Tol is het feit dat Van Vondel na zijn ontslag nog activiteiten verrichtte in dit traject besproken en goedgekeurd. Hij verklaarde:

    “Met de politie Rotterdam, Lengton en Assenberg, was afgesproken dat Van Vondel, ook na zijn ontslag bij de politie, nog als chauffeur macht blijven optreden. Dit op verzoek van de informant om geen argwaan naar de organisatie te wekken. Lengton en Assenberg zouden dat overleggen. Aan ons werd terug gekoppeld dat er geen bezwaren waren.

    Straver was niet op de hoogte van het feit, dat in Rotterdam een Delta-achtig traject speelde, waarin Langendoen en Van Vondel een rol speelden. Straver werd hierover op 7 februari 1995 in kennis gesteld door Woest. Straver verklaarde dat hij laaiend was op Langendoen, omdat deze hem niet op de hoogte had gesteld. Ook het feit, dat Van Vondel in dit traject werkzaam was geweest was voor Straver een onbekend gegeven. Straver verklaarde hierover:

    Het feit dat Van Vondel ook heeft geparticipeerd in het hiervoor genoemde traject (opmerking: Straver sprak hier over het Rotterdam-traject) hoorde ik op 7 februari 1995 toen er problemen ontstonden rond een informant. Die informant vertelde toen tegen Woest dat hij in het vorenstaande traject door Van Vondel was gerund. Van Vondel was op dat moment geen politie-functionaris meer. Hij was formeel met ontslag gegaan per 1 augustus 1994.”

    De Groot verklaarde:

    “Op 6 februari 1995 werd mij bekend dat Van Vondel na zijn ontslag bij de politie nog werkzaamheden had verricht bij het uitrijden van verdovende middelen alsmede dat Van Vondel geld in ontvangst had genomen van een informant, waar geen verantwoording van was afgelegd. Op 8 februari 1995 werd mij bekend dat de informant tijdens het traject in Rotterdam als informant ook werkzaam was geweest bij het binnenhalen van een container met soft drugs voor de RCID Gooi en Vechtstreek”

    Snijders vroeg na de overdracht van zaken aan Kuitert naar de rol van Van Vondel. Snijders verklaarde:

    “later heb ik haar (opmerking: hiermee wordt Kuitert bedoeld) telefonisch gevraagd wat de rol van Joost van den Vondel was. Zij vertelde mij dat Van den Vondel was teruggekomen om een informant af te bouwen. Nader gevraagd naar het Rotterdamse traject verklaarde zij niets te weten van een rol van Van den Vondel in dat traject.

    Over de rol van Van Vondel in Gooi en Vechtstreek verklaarde RR IV-I:

    “Eind 1994 kreeg ik van een crimineel documenten voor een container. Er bleek later (…)weed in te zitten. De officiële lading bestond uit vaten met (..). Ik gaf de documenten aan Arie van Tol. Van Vondel wasinmiddels al enige tijd bij de politie weg. Arie nam de papieren. Enige dagen later kwam Arie met Van Vondel. Zij vertelden mij toen dat ik de documenten als niet gegeven moest beschouwen. Ik moest deze documenten geven aan twee CID-rechercheurs van de politie Gooi en Vechtstreek, met wie Arie mij in contact bracht. ik mocht van Arie en Joost niet met die CID-rechercheurs praten over de vorige zending. Volgens mij zat Arie in een ondergeschikte situatie. Van Vondel voerde hier dus voornamelijk het woord. Van Vondel las mij in feite de les. Het moest gaan zoals hij vertelde en anders niet.”

    Deze informant verklaarde verder, dat de container, waarover hij hiervoor sprak, door Van Tol en Van Vondel was binnengehaald. Voor deze container betaalde hij f 60.000 aan Van Tol, in het bijzijn van Van Vondel en later betaalde hij nog eens een bedrag van f 5.000 aan Van Vondel.

    Ondanks het feit, dat Van Vondel bij de politie weg was, bleef hij deze informant runnen. Informant RR IV-l verklaarde daarover:

    “Van Vondel was de man die alles stuurde. indien ik met zijn collega’s contact had over containers omdat hij afwezig was, had Van Vondel boven over altijd weer contact met mij. De contacten tussen Van Vondel en mij vonden ook plaats na het ontslag van hem in de zomer van 1994. Van Vondel was in feite mijn runner tot februari 1995.”

    Van Vondel behandelde RR IV-1 ook nadat hij bij de politie weg was als informant. De informant verklaarde dossiers te hebben aangelegd met daarin alle gegevens met betrekking tot door hem ingevoerde containers met verdovende middelen. Ook bewaarde hij in deze dossiers alle kopieën van documenten, met betrekking tot deze containers, die hij aan de politie had verstrekt. Hij verklaarde hierover:

    “In de maand februari of maart van dit jaar (opmerking: de informant spreekt over het jaar 1995) heb ik al die papieren op verzoek van Van Vondel vernietigd. Dat verzoek deed hij in theehuis (…) in Heemstede waarbij mijn vrouw aanwezig was. Bij die gelegenheid heeft Van Vondel mij ook gevraagd om tegen niemand meer over gedane zaken te spreken.”

    Met betrekking tot de activiteiten van Van Vondel in het zogenaamde Saptraject in de periode, dat hij al bij de politie weg was, wordt verwezen naar hoofdstuk VI. Naast contacten met genoemde informant RR IV- 1, de burgerchauffeur en Sapman had van Van Vondel kennelijk nog andere’informerende’ contacten. Dros, sinds 1994 leider KTR, daarover:

    “Volledigheidshalve kon ik nog aan u verklaren dat in het najaar van 1994 Klaas Langendoen mij verteld heeft dat Joost van Vondel beschikte over een contact die zeer dicht tegen onze hoofddader zou aanzitten. Langendoen gaf aan dat dit wellicht interessant zou kunnen zijn. Op mijn vraag of dit contact één van de ‘besmette informanten van het IRT was gaf hij aan dat dit niet het geval was; mochten wij gebruik maken van dit contact dan zou Van Vondel bereid zijn ons de volledige identiteit van dit contact bekend te maken. Op mijn vraag of er mogelijkheden zouden zijn om rechtstreeks in contact te komen met deze persoon gaf Langendoen aan dat hij inschatte dat dit zeer moeilijk zou zijn. Gelet op de kwetsbaarheid van de positie van Van V ondel, particulier detective, heb ik met Langendoen afgesproken dat ik dit met de korpsleiding van Kennemerland zou bespreken, in deze de heer Van den Berg. De heer Van den Berg onderkende de kwetsbaarheid van dit verhaal en zei hierover te willen nadenken. Wij hebben dit verhaal enige maanden laten rusten. Op enig moment ben ik er op teruggekomen bij Van den Berg. Reden hiervoor was het gemis aan informatieve mogelijkheden rondom onze hoofddader. Dit heeft toen geleid tot een gesprek hierover waarbij aanwezig waren, de heren Woest, Augusteijn, Van den Berg en ondergetekende. Tijdens dit gesprek heeft Van den Berg aangegeven dat als de informatie tot ons zou komen via Van Vondel de hoofdofficier van justitie te Haarlem en de korpschef van Kennemerland op de hoogte zouden moeten worden gesteld. De afspraak is toen echter gemaakt dat in eerste instantie Woest en Augusteijn met Van Vondel een gesprek zouden hebben om met hem te bezien of er toch geen mogelijkheden waren om rechtstreeks in contact te komen met zijn contact. Dit is in die zin anders gelopen dat Woest dit verhaal met de OVJ Snijders van het OM Haarlem heeft besproken die vervolgens, zonder ruggespraak met wie aan ook, besloot dat dit niet door kon gaan.

    ad d. Opleiding CID’ers.

    Aan de hand van de door de RCID-medewerkers afgelegde verklaringen en met behulp van de personeelskaarten uit de administratie van het regiokorps Kennemerland is getracht een overzicht te krijgen van de door het personeel van de RCID gevolgde cursussen , toegespitst op het werken bij de RCID. Hieruit bleek dat twaalf medewerkers de CID-cursus aan de rechercheschool te Zutphen hadden gevolgd. Eén medewerker had die cursus niet gevolgd en van drie medewerkers was het onbekend of zij de cursus hadden gevolgd. Langendoen heeft in 1988 de CID-cursus doorlopen. Over de toerusting van Langendoen, die zonder rechercheervaring bij de CID was gekomen, zei C.J. Mettes:

    “U vraagt mij naar de ervaring van het CID-personeeL Collega Vijge was in die tijd de meest ervarenrechercheur. Langendoen kwam bij onze dienst en is door Vijge opgeleid en begeleid. Ook is Langendoen voor een stage bij de CID van de Rijkspolitie Amsterdam geweest. Vervolgens heeft Langendoen Van Vondel opgeleid en in gewerkt, onder toezicht van Vijge als senior rechercheur.”

    4.1.4. Werkafspraken tijdsbesteding

    Bij de totstandkoming van het IRT werd er van uitgegaan, dat alle deelnemende regiokorpsen, 1 % van de sterkte aan menskracht zouden afstaan. F.E. Jansen verklaarde dat het politiekorps Haarlem inderdaad 1 % van de korpssterkte aan het IRT leverde.

    Tijdens de IRT-periode bleek dat de CID Haarlem RCID Kennemerland (Langendoen en Van Vondel) een informant runde die zeer bruikbare informatie aan het IRT kon verschaffen, aldus F.E. Jansen.

    In een gesprek tussen Jansen en Wietzema Menkhorst gaf Jansen aan, dat Langendoen, i.v.m. het runnen van een informant voor het IRT, voor een deel ook werkzaam was onder verantwoordelijkheid van het IRT, hetgeen hij, Jansen, met Lith zo had afgesproken. Wietzema Menkhorst had zich al verbaasd over het feit dat de politie Haarlem op dat moment (april 1992) feitelijk te weinig mensen (in elk geval minder dan de inspanningsverplichting van 1 %) aan het IRT leverde, maar ook dat het IRT min of meer ongecontroleerd mensen van de CID Haarlem ter beschikking had, terwijl terzake niets schriftelijk werd vastgelegd.

    Verschillende personen zijn over deze afspraken gehoord en verklaarden dat Langendoen en Van Vondel voor 20% van hun tijd werkzaamheden zouden mogen verrichten ten behoeve van het IRT, zij het dat sommigen ook een percentage van 30 noemen. In de praktijk bleek echter dat de werkelijke tijdsbesteding voor het IRT veel groter was. Bovendien gingen ook andere Haarlemse runners werkzaamheden verrichten voor het IRT, ook met andere informanten dan de zgn. ‘groei-informant’.

    Langendoen verklaarde bij de PEC dat hij op basis van 30% voor het IRT en 70% ten behoeve van de CID Haarlem/RCID Kennemerland zou werken. Doch dat het in de praktijk neerkwam op 50% IRT en 50% CID Haarlem/RCID Kennemerland.

    4.1.5. OM Haarlem

    Het OM is in Nederland verdeeld in vijf ressorten. Aan het hoofd van elk ressort staat de PG. De PG is niet alleen verantwoordelijk voor de behandeling van strafzaken in hoger beroep bij het gerechtshof. Hij is ook belast met het toezicht op de richtige opsporing binnen zijn ressort. Het tweede lid van artikel 140 van het Wetboek van Strafvordering bepaalt dat hij daartoe bevelen geeft aan de hoofden van de arrondissementsparketten.

    In de onderzochte periode waren respectievelijk De Ruiter en Van Randwijck PG bij het gerechtshof te Amsterdam.

    Het Haarlemse arrondissementsparket is, zoals vele parketten in Nederland verdeeld in units. Aan het hoofd van het parket staat de HOVJ. De units worden geleid door arrondissementsofficieren van justitie eerste klasse. In één van deze units is de CID-OVJ ondergebracht; deze is dan ook hiërarchisch ondergeschikt aan het unithoofd. De Haarlemse OVJ die optrad als IRT-OVJ zou gelet op hetgeen daarover in hoofdstuk 1 is geschreven in deze structuur moeten zijn opgenomen. In het Haarlemse parket was men echter een andere mening toegedaan. Daar ging men uit van de gedachte dat de IRT-OVJ verantwoording verschuldigd was aan de PG. Dit overigens weer in tegenstelling tot hetgeen de PG zelf van mening was. Voor de taakopvatting van een aantal Haarlemse parketleden wordt verwezen naar hoofdstuk 1 en V en verdere paragrafen in dit hoofdstuk.

    Bij het OM Haarlem was gedurende de gehele onderzoeksperiode De Beaufort HOVJ. CID-OVJ’s waren respectievelijk Van der Veen tot mei 1990, Toeter tot oktober 1992, Kuitert tot november 1994 en Snijders tot heden.

    Van der Veen was IRT-OVJ tussen december 1992 en juni 1993 en was daarna unithoofd Zwacri, waaronder de CID-OVJ en de KTR-OVJ ressorteerden.

    Gonzales is vanaf juni 1994 OVJ voor het KTR.

    4.1.6. Bevindingen

    *Er waren tegelijkertijd twee vacatures, namelijk de vacature adjudant Inwinning, tevens plaatsvervangend chef RCID en een vacature voor de functie van chef RCID. Door Straver werd in overleg met de Dienstcommissie vastgesteld, dat de vacature voor chef RCID met het oog op de reorganisatie voorlopig niet vervuld zou worden, maar dat alleen de vacature chef Inwinning vervuld zou worden;

    *De coördinator Centrale Recherche, F.E. Jansen, wilde graag een landelijke openstelling voor de functie van chef RCID. De REDICO blokkeerde dit en er kwam een regionale openstelling;

    *De openstelling voor de vacature adjudant Inwinning was eerst alleen voor personen in schaal 9, maar blijkens het verslag van de Dienstcommissie werd eenzijdig bepaald, dat ook brigadiers uit Haarlem mee konden solliciteren. Straver ging hier mee akkoord;

    *In de selectiecommissie zaten alleen ‘Haarlemmers’;

    *Kennelijk zat Van Vondel in de selectiecommissie, hoewel bekend was hoe ‘close’ de verhouding tussen hem enLangendoen was;

    *Tijdens het reorganisatie-proces (1992) werd er een ‘Inrichtingsplan voor de divisie Regionale Recherche’ geschreven. Hierbij moesten mensen in het kader van het sociaal statuut voor de verschillende functies opteren. Na deze procedure werd Langendoen uiteindelijk hoofd RCID;

    *Uit hetgeen alle betrokkenen met betrekking tot de ‘werkafspraken tijdsbesteding’ hebben verklaard, kan worden geconcludeerd, dat er wel mondelinge afspraken werden gemaakt tussen de gemeentepolitie Haarlem/regiopolitie Kennemerland en het IRT over de tijdsbesteding van RCID-personeel doch dat de invulling in de praktijk daarvan sterk bleek af te wijken;

    * Na zijn vertrek bij de politie onderhield Van Vondel nog met tenminste vier informanten contact;

    *Volgens verklaringen van de korpsleiding Kennemerland werd het toegezegde ontslag van Van Vondel teruggedraaid in verband met de begeleiding van een informant. Deze was in maart 1994 reeds afgebouwd;

    *De reden van de terugkeer van Van Vondel werd niet aan mensen buiten de korpsleiding kenbaar gemaakt. Dit leidde ertoe, dat Van Vondel ook andere (CID-)werkzaamheden kon verrichten dan waarmee hij door de korpsleiding was belast;

    *Het was de bedoeling dat in de periode van 1 april 1994 tot 1 augustus 1994 Van Vondel slechts voor twee uur per week in dienst van de regiopolitie Kennemerland was;

    *Het belang van de afbouw van de informant, was voor de korpsleiding Kennemerland dermate zwaarwegend dat Van Vondel, in de periode dat hij met de opbouw van een eigen detective-bureau bezig was, aan de korpsleiding werd toegevoegd. Het belang van de informant was kennelijk groter dan het risico van belangenverstrengeling van beide functies en

    *Gebleken is dat Langendoen gepoogd heeft om Van Vondel, na diens vertrek bij de politie, in te zetten als informanten-runner.