2.6. Rapport CID-ethiek
In 1991 en 1992 heeft de Begeleidingscommissie CID de RAC verzocht aandacht te besteden aan de ethische aspecten verbonden aan het inlichtingenwerk van CID’en. De reden was het ontbreken van hanteerbare regels voor de wij ze waarop de CID haar informatie vergaarde en het ontbreken van uniformiteit in opvatting binnen het OM.
In 1993 werd hiertoe een werkgroep Ethische Aspecten van CID-werkzaamheden ingesteld. Deze werkgroep kreeg tot taak een handreiking/ leidraad voor CID-functionarissen op te stellen waarin normatieve, ethische criteria worden gegeven voor het CID-werk.
De werkgroep had o.a. tot uitgangspunt dat politie en justitie hun werk op fatsoenlijke wijze dienden te verrichten. Dat betekende dat voorwaarden aanwezig moesten zijn waarbinnen politiemensen rechtmatig kunnen handelen. Er moest voor worden gezorgd dat gevaren voor persoonlijke corrumpering zo klein mogelijk zouden zijn. Er moesten maatregelen genomen worden om afglijden van politiemensen naar ongewenst optreden te voorkomen.
Door de werkgroep werd een ethische code opgesteld die bestaat uit 41 normatief getoonzette regels, die kunnen dienen als leidraad bij het verrichten van werkzaamheden door CIDfunctionarissen. In feite behelzen deze regels niet meer dan tot de politie- professie behorende vakmatige regels die steeds tot doel hebben overwicht en controle op- en afstand tot de informant te bewaren.
Door de voorzitter van de RAC werd het rapport op 10 juli 1995 aangeboden aan de politie-ministers.