• Buro Jansen & Janssen, gewoon inhoud!
    Jansen & Janssen is een onderzoeksburo dat politie, justitie, inlichtingendiensten, overheid in Nederland en de EU kritisch volgt. Een grond- rechten kollektief dat al 40 jaar, sinds 1984, publiceert over uitbreiding van repressieve wet- geving, publiek-private samenwerking, veiligheid in breedste zin, bevoegdheden, overheidsoptreden en andere staatsaangelegenheden.
    Buro Jansen & Janssen Postbus 10591, 1001EN Amsterdam, 020-6123202, 06-34339533, signal +31684065516, info@burojansen.nl (pgp)
    Steun Buro Jansen & Janssen. Word donateur, NL43 ASNB 0856 9868 52 of NL56 INGB 0000 6039 04 ten name van Stichting Res Publica, Postbus 11556, 1001 GN Amsterdam.
  • Publicaties

  • Migratie

  • Politieklachten

  • Container-trajecten – Containers Gooi en Vechtstreek

    5.3.5. CONTAINERS GOOI EN VECHTSTREEK

    5.3.5.1. Beschrijving

    Door de RCID Gooi en Vechtstreek werd in het 1994 een onderzoek gedraaid, waarbij de RCID Kennemerland de informant/infiltrant aanleverde, die in dat traject verder door runners van Gooi en Vechtstreek werd overgenomen en gerund.

    In dit onderzoek was sprake van één container met verdovende middelen. De bij het binnenbrengen van de container en afleveren van de daarin verborgen drugs gebruikte methode had sterke overeenkomsten met die, welke bij o.a. het Delta-onderzoek van het IRT was gebruikt.

    Tijdens de informatie-inwinning ten behoeve van een mogelijk op te starten onderzoek kwam de RCID van Gooi en Vechtstreek in de zomer van 1994 in contact met de RCID Kennemerland. Zoals bekend bestonden er tussen de beide RCID-chefs Van der Putten en L angendoen vanwege het eerdere Dordtse-traject reeds vanaf 1992 contacten. De RCID Kennemerland runde op dat moment de in het eerder beschreven traject in Rotterdam actieve infiltrant, die ten behoeve van het op te starten onderzoek van Gooi en Vechtstreek informatie leverde omtrent een criminele Organisatie met bindingen in de regio Gooi en Vechtstreek. Deze infiltrant zou medio 1994 in Rotterdam worden afgebouwd, maar werkte de facto tot begin 1995 in dit traject door. Vanuit Kennemerland kon dan ook bij sommigen de indruk zijn ontstaan dat de infiltrant niet meer actief was voor Rotterdam. De criminele Organisatie die voor Gooi en Vechtstreek interessant was stond daar al enige maanden in de belangstelling van de RCID omdat het vermoeden bestond dat deze Organisatie te maken had met de import van grote partijen soft drugs. De infiltrant zou door de criminele Organisatie benaderd zijn om zo’n grote partij ‘binnen te brengen’. Het bestemmingsadres van deze Partij werd in dit traject door de criminele organisatie zelf aangeleverd.

    Er werd, met behulp van de diensten van de FIOD-medewerker De Jongh en de burgerchauffeur vanuit de haven van Amsterdam een container met daarin soft drugs naar een door de RCID Gooi en Vechtstreek gehuurde loods gereden. Het is niet bekend geworden hoe de afscherming van de loods werd uitgevoerd.

    Wel is gebleken dat de uitvoering in dit traject door de RCID Gooi en Vechtstreek verder geregeld werd. De infiltrant betaalde hiervoor in twee keer een bedrag van totaal f 75.000 aan Van Tol die het geld gaf aan de runners van Gooi en Vechtstreek.

    Van dit geld huurde men loodsen en regelde men vervoer en inklaring voor een totaalbedrag van f 36.500. Het restant van f 38.500 werd later aan de informant teruggegeven.

    Vervolgens werden de verdovende middelen (in partijen) ter beschikking gesteld van de criminele organisatie, waarna door de politie werd ingegrepen.

    Een aantal verdachten werd aangehouden en alle verdovende middelen werden inbeslag genomen.

    De infiltrant verklaarde aan de rijksrecherche dat hij in dit traject nog een container met soft drugs had binnengehaald, maar dat dit buiten het OM om zou zijn gebeurd. Daarvoor is in het onderzoek geen enkele bevestiging gevonden.

    De infiltrant verklaarde verder dat hij door Van Tol en Van Vondel in contact is gebracht met CID rechercheurs van Gooi en Vechtstreek. Hij zei dat hij in totaal f 65.000 moest betalen. Van Vondel was er bij toen hij f 60.000 aan Van Tol betaalde. De resterende f 5.000 gaf hij later aan Van Vondel. Het te betalen bedrag was volgens de infiltrant ongebruikelijk hoog geweest. Eerder was altijd f 25.000 en f 10.000 betaald.

    Een verklaring hiervoor is niet gevonden. Volgens een afrekenstaat uit de administratie van Gooi en Vechtstreek heeft men een voorschot van f 75.000 ontvangen, in totaal f 36.500 uitgegeven en f 38.500 retourgegeven aan de infiltrant. De afrekenstaat, gedateerd 1 november 1994, werd door de infiltrant met zijn werkelijke naam ondertekend.

    Tijdens dit traject ontstond er onenigheid tussen de runners van Gooi en Vechtstreek en de infiltrant. De laatste vond dat niet alle drugs inbeslaggenomen hoefden te worden maar slechts de helft. Hij sprak daarbij over zijn veiligheid. Hij stelde dat dit door de runners van Kennemerland aan hem ook was beloofd. Van Tol ontkende echter dat hierover ooit met de infiltrant afspraken waren gemaakt.

    Van der Putten verklaarde dat men met de infiltrant uiteindelijk tot de afspraak kwam dat alle verdovende middelen inbeslaggenomen zouden worden.

    Met betrekking tot zijn verdiensten in dit traject heeft de infiltrant niet verklaard.

    Opgemerkt wordt dat ook in het hiervoor beschreven Rotterdamse traject deze infiltrant problemen veroorzaakte met betrekking tot het door hem noodzakelijk geachte doorlaten van drugs.

    Alvorens met deze infiltrant in zee te gaan werd door Van der Putten overleg gevoerd met OVJ Van der Kerk. Van der Putten en Van der Kerk hadden reeds eerder afgesproken dat informanten in zaken van de RCID Gooi en Vechtstreek ingeschreven dienden te worden in het informantenregister van die dienst. Van der Putten had tevens bepaald dat informanten door runners van de RCID Gooi en Vechtstreek gerund dienden te worden.

    Van der Putten verklaarde:

    “In mijn overleg met de OvJ Van der Kerk over de te hanteren constructie werd, waarbij ik het nu in grote lijnen verklaar, besloten dat de import van deze partij niet naar voren zou komen in een tactisch operationeel onderzoek en dat het transport en de opslag gefinancierd zou worden vanuit de richting van de criminele Organisatie of te wel het subject, hetgeen de informant dus moest regelen.”

    Van der Kerk bevestigde een onderhoud met Van der Putten. Deze had hem daarbij geschetst dat een informant goede informatie had over een grote partij soft drugs die bestemd zou zijn voor het subject van onderzoek. Van der Putten vertelde aan Van der Kerk dat de goede en betrouwbare informant betrokken zou zijn bij de opslag van de partij verdovende middelen. Hij sprak met Van der Putten verder over de manier om die informant buiten schot te laten in het verdere onderzoek. De enige manier om dat te realiseren was, zo vond men, om de invoer van de partij soft drugs buiten het tactische vervolg te laten.

    Zowel Van der Kerk als Van der Putten vonden dat de gehele partij inbeslaggenomen diende te worden. Indien echter de verdovende middelen bij de invoer inbeslaggenomen zouden worden zou de positie van de informant in gevaar komen. Daarom werd overeengekomen dat de partij verdovende middelen in een loods gebracht zou worden welke onder beheer stond bij de informant en waarbij de RCID de partij verdovende middelen onder controle kon houden.

    Over de wijze van het uit de haven halen en naar de loods brengen van de partij werd door Van der Kerk en Van der Putten, althans volgens Van der Kerk, niet gesproken. Het uitleveren van de partij verdovende middelen zou plaats vinden onder observatie van het OT waarna inbeslagneming zou plaatsvinden.

    Op de vraag of Van der Kerk iets wist over de betalingen door de infiltrant aan de politie m.b.t. transport- en opslagkosten, verklaarde hij:

    “Ik weet daar niets van. Ik zou nimmer mijn toestemming hebben gegeven om de informant gelden aan de politie te laten geven ter betaling van genoemde kosten. Ik vind dat veel te ver gaan. Ik was van mening dat de verdovende middelen zouden worden opgeslagen in een loods van de informant. Van enige bemoeienis van de politie bij de invoer en het transport naar die loods, is mij niets bekend. Ik heb altijd gedacht dat de informant daarvoor zorg droeg en dat de politie daarbij’ observatie pleegde.< /I>

    U vraagt mij of er met Van der Putten gesproken is over de criminele verdiensten van de informant. Daar is niet over gesproken.”

    De RCID Gooi en Vechtstreek werkte in dit traject samen met een tactisch rechercheteam. De betrokkenen daarin zijn niet gehoord. Evenmin is de divisiechef recherche van de regio-politie Gooi en Vechtstreek gehoord, omdat dit buiten de onderzoeksdoelstelling van het Fort-team viel.

    Naar de rol van Van der Putten werd vanwege het OM Amsterdam een onderzoek ingesteld door de OVJ’s Valente en Teeven, waarover door hen afzonderlijk aan hun HOVJ werd gerapporteerd. Dit rapport werd ter beschikking gesteld van de rijksrecherche en de PEC. Van der Putten werd na zijn verhoren bij de PEC de facto buiten functie gesteld.

    De gehanteerde methode, waarbij éénmalig een container soft drugs gecontroleerd werd afgeleverd, heeft tot resultaat gehad dat een partij soft drugs inbeslag werd genomen en verdachten werden aangehouden en veroordeeld.

    Bevindingen

    Naast eerder genoemde bevindingen over de toepassing van de methode om containers gecontroleerd af- of door te leveren, kan nog specifiek genoemd worden:

    * In het beschreven onderzoek in de regio Gooi en Vechtstreek werd op hoofdlijnen dezelfde methode gebruikt als in Dordrecht, bij het IRT en in de ‘Bever’ -zaak;

    * Er is in dit traject met behulp van de methode en de infiltrant één container met soft drugs met betrokkenheid van de RCID Kennemerland binnengebracht;

    * In dit traject is er echter uitsluitend sprake geweest van via de methode geregelde gecontroleerde aflevering en geen -doorlevering;

    * In het Rotterdamse traject werd tegelijkertijd dezelfde infiltrant gerund als in de Gooi en Vechtstreek. Bij sommigen van de RCID Kennemerland kon de indruk zijn ontstaan dat de infiltrant ten behoeve van Rotterdam reeds was afgebouwd toen hij z’n activiteiten startte voor Gooi en Vechtstreek. In de Gooi en Vechtstreek was men er niet van op de hoogte dat de infiltrant ook voor Rotterdam werkte;

    * De infiltrant mocht zijn criminele verdiensten houden en betaalde de onkosten voor de politie;

    * Het OM stemde in met het binnenhalen van de container, maar kende belangrijke uitvoeringsaspecten niet;

    * De infiltrant heeft getracht de RCID Gooi en Vechtstreek onder druk te zetten om verdovende middelen gecontroleerd door te leveren en

    * Van Vondel heeft bij de contacten met de infiltrant nog geparticipeerd terwijl hij niet meer in politiedienst was.