LJN: AT4652,Voorzieningenrechter Rechtbank Utrecht , SBR 05/565 VV + 05/783
Datum uitspraak: 20-04-2005
Datum publicatie: 26-04-2005
Rechtsgebied: Bestuursrecht overig
Soort procedure: Voorlopige voorziening+bodemzaak
Inhoudsindicatie: Aanwijzingsbesluit veiligheidsrisicogebied Amsterdamsestraatweg te Utrecht. Inwoner gebied is belanghebbende. Schorsing primair besluit op grond van artikel 8:72, vijfde lid, Awb. Artikel 8 EVRM. Proportionaliteit. Motiveringsgebrek.
Uitspraak in hoger beroep bevestigd; LJN AU5839. Onder LJN AT6570 is in deze zaak een voorlopige voorziening uitgesproken.
Uitspraak
RECHTBANK UTRECHT
sector bestuursrecht
Reg. nr. SBR 05/565 VV en SBR 05/783
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Utrecht op het verzoek om een voorlopige voorziening, tevens uitspraak in de hoofdzaak, in het geschil tussen:
[belanghebbende], wonende te Utrecht, eiser,
en
de burgemeester van de gemeente Utrecht, verweerder.
1. INLEIDING
1.1 Het verzoek van 7 maart 2005 had aanvankelijk betrekking op het besluit van verweerder van 3 januari 2005 waarbij het gebied Amsterdamsestraatweg en omgeving is aangewezen als veiligheidsrisicogebied, geldend voor de periode vanaf 1 februari 2005 tot 1 augustus 2005. Bij besluit van 30 maart 2005 heeft verweerder het tegen dat besluit gerichte bezwaarschrift van eiser niet-ontvankelijk verklaard. Eiser heeft vervolgens tegen dat besluit beroep ingesteld, zodat het verzoek wordt geacht ingediend te zijn in verband met het besluit van 30 maart 2005.
1.2 Het verzoek is op 5 april 2005 ter zitting behandeld, waar eiser in persoon is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P. Ch. van Doorn, werkzaam bij de gemeente Utrecht.
2. OVERWEGINGEN
2.1 Ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2.2 In artikel 8:86, eerste lid, van de Awb is voorts bepaald dat, indien het verzoek om een voorlopige voorziening wordt gedaan indien beroep bij de rechtbank is ingesteld en de voorzieningenrechter van oordeel is dat na de zitting nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, deze onmiddellijk uitspraak kan doen in de hoofdzaak. Deze situatie doet zich hier voor.
Ten aanzien van het beroep:
2.3 Bij besluit van 3 januari 2005, bekendgemaakt op 26 januari 2005, heeft verweerder het gebied Amsterdamsestraatweg en omgeving aangewezen als veiligheidsrisicogebied als bedoeld in artikel 10b van de Algemene Plaatselijke Verordening Utrecht (hierna: aanwijzingsbesluit). Daartoe heeft verweerder overwogen:
– dat in dit gebied sprake is van verstoring van de openbare orde door de aanwezigheid van (vuur)wapens, dan wel van de ernstige vrees voor het ontstaan daarvan;
– dat hij de beweegredenen die zijn beschreven in de adviezen van de districtschef Paardenveld, mede namens de districtschefs van de districten Marco Polo, Utrecht-Noord en Tolsteeg tot de zijne maakt en dat deze als herhaald en ingelast in het besluit dienen te worden beschouwd;
– dat bezit en gebruik van (vuur)wapens groot gevaar oplevert voor de openbare orde en rechtsorde;
– dat de dringende maatschappelijke behoefte bestaat om tegen bezit en gebruik van (vuur)wapens op te treden;
– dat het wenselijk is dat de officier van justitie in staat wordt gesteld om in het gebied de controlebevoegdheden als bedoeld in de artikelen 50, 51 en 52 van de Wet wapens en munitie te doen gelasten;
– dat de belangen van openbare orde en veiligheid, het voorkomen van incidenten en van het plegen van strafbare feiten en de bescherming van de gezondheid in het onderhavige geval zwaarder wegen dan het individuele belang van de burgers (bescherming van de persoonlijke levenssfeer);
– dat de duur van de aanwijzing en de omvang van het gebied proportioneel moet zijn in relatie tot het beoogde legitieme doel;
– dat het uitoefenen van voornoemde controlebevoegdheden in het bewuste gebied een onderdeel is van een breder handhavingsbeleid ter vergroting van leefbaarheid en veiligheid;
– dat de verwachting bestaat dat een aanwijzing van dit gebied voor een periode van zes maanden noodzakelijk zal zijn om het risico van (vuur)wapenbezit en – gebruik terug te kunnen dringen.
Het gebied wordt begrensd door de Sint Josephlaan, Marnixlaan, Royaards van den Hamkade, Laan van Engelswier, Nieuwe Pijlsweerdstraat, Kerkweg, Kruisweg, Herenweg, Singelstraat, Weerdsingel WZ, Daalsetunnel en de spoorlijn Utrecht-Amsterdam (genoemde straten maken deel uit van het gebied).
2.4 Bij het besluit van 30 maart 2005 heeft verweerder overwogen dat het aanwijzingsbesluit een besluit van algemene strekking is, niet zijnde een algemeen verbindend voorschrift. Het aanwijzingsbesluit grijpt niet direct in in eisers publiekrechtelijke rechtspositie, omdat eerst nadat de officier van justitie een last tot preventief fouilleren uitvaardigt de mogelijkheid tot fouilleren ontstaat. Eiser is dan ook geen belanghebbende bij het aanwijzingsbesluit. Dat eiser wellicht wordt geconfronteerd met een daling van de waarde van zijn woning ten gevolge van het aanwijzingsbesluit maakt dat niet anders omdat die daling in het geheel niet vast staat en bovendien niet is aan te merken als een direct publiekrechtelijk rechtsgevolg van het aanwijzingsbesluit, aldus verweerder.
2.5 Artikel 10b van de Algemene Plaatselijke Verordening Utrecht bepaalt dat de burgemeester, overeenkomstig het bepaalde in artikel 151b van de Gemeentewet, bij verstoring van de openbare orde door de aanwezigheid van wapens, dan wel bij ernstige vrees voor het ontstaan daarvan, een veiligheidsrisicogebied kan aanwijzen.
Artikel 151b van de Gemeentewet luidt als volgt:
1. De raad kan bij verordening de burgemeester de bevoegdheid verlenen om bij verstoring van de openbare orde door de aanwezigheid van wapens, dan wel bij ernstige vrees voor het ontstaan daarvan, een gebied, met inbegrip van de daarin gelegen voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven, aan te wijzen als veiligheidsrisicogebied. In een veiligheidsrisicogebied kan de officier van justitie de bevoegdheden, bedoeld in de artikelen 50, derde lid, 51, derde lid, en 52, derde lid, van de Wet wapens en munitie toepassen.
2. De burgemeester gaat niet over tot aanwijzing als veiligheidsrisicogebied dan na overleg met de officier van justitie in het overleg, bedoeld in artikel 14 van de Politiewet 1993.
3. De aanwijzing als veiligheidsrisicogebied wordt gegeven voor een bepaalde duur die niet langer is en voor een gebied dat niet groter is dan strikt noodzakelijk voor de handhaving van de openbare orde.
4. De beslissing tot gebiedsaanwijzing wordt op schrift gesteld en bevat een omschrijving van het gebied waarop deze van toepassing is alsmede de geldigheidsduur. Indien de situatie dermate spoedeisend is dat de burgemeester de beslissing tot gebiedsaanwijzing niet tevoren op schrift kan stellen, zorgt hij alsnog zo spoedig mogelijk voor de opschriftstelling en voor de bekendmaking daarvan.
5. De burgemeester brengt de gebiedsaanwijzing zo spoedig mogelijk ter kennis van de raad en van de officier van justitie, bedoeld in het tweede lid.
6. Zodra de verstoring van de openbare orde door de aanwezigheid van wapens, dan wel de ernstige vrees voor het ontstaan daarvan, bedoeld in het eerste lid, is geweken, trekt de burgemeester de gebiedsaanwijzing in. Het vijfde lid is van
overeenkomstige toepassing.
In gebieden die overeenkomstig artikel 151b, eerste lid, van de Gemeentewet, door de burgemeester als veiligheidsrisicogebied zijn aangewezen kan de officier van justitie op grond van de artikelen 50, 51 en 52 van de Wet wapens en munitie (Wwm) gelasten dat tegenover een ieder de bevoegdheid kan worden uitgeoefend om verpakkingen van goederen, met inbegrip van reisbagage (artikel 50, derde lid, van de Wwm), vervoermiddelen (artikel 51, derde lid, van de Wwm) en aan kleding (artikel 52, derde lid, van de Wwm) te onderzoeken op de aanwezigheid van wapens of munitie. Het bevel bevat een omschrijving van het aangewezen gebied en de geldigheidsduur die niet langer dan twaalf uur mag bedragen. Het bevel bevat voorts de feiten en omstandigheden, op grond waarvan de toepassing van de bevoegdheid om de verpakking van goederen, met inbegrip van reisbagage, te onderzoeken op wapens of munitie noodzakelijk wordt geacht.
2.6 Met betrekking tot de vraag of eiser is aan te merken als belanghebbende bij het aanwijzingsbesluit overweegt de voorzieningenrechter als volgt.
Met het stellen van het vereiste van het zijn van belanghebbende heeft de wetgever beoogd een zekere begrenzing te stellen ten aanzien van de mogelijkheid tegen een besluit bezwaar te maken en beroep in te stellen.
Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRS) dient degene die bezwaar wil maken tegen een besluit van algemene strekking, zoals een aanwijzingsbesluit, daarbij een bijzonder, individueel belang te hebben, waarin hij zich in voldoende mate onderscheidt van – soms: vele – anderen (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de ABRS van 9 maart 2005, gepubliceerd op www.rechtspraak.nl onder het LJN-nummer AS9248).
2.7 Op grond van het aanwijzingsbesluit is de officier van justitie bevoegd om binnen het gebied voor een periode van (telkens) maximaal twaalf uren preventieve fouillering te gelasten. Aan die fouillering kan vervolgens eenieder die zich in die periode in het gebied bevindt worden onderworpen. Uit de bij de gedingstukken gevoegde verklaring van de officier van justitie van 1 maart 2005 blijkt dat de last niet openbaar is. Tegen de last is geen bezwaar en beroep mogelijk.
2.8 Eisers woning is in het gebied gelegen. Dat betekent dat eiser duurzaam in het gebied verblijft, zodat de kans dat eiser preventief wordt gefouilleerd geenszins ondenkbaar is, temeer daar het aanwijzingsbesluit een, in relatie tot de omvang van de gemeente Utrecht, omvangrijk gebied bestrijkt en zich niet beperkt tot bepaalde dagen van de week en/of tijdstippen op de dag. Daarin onderscheidt eiser (en met hem de overige inwoners van het gebied, degenen die in het gebied werken en degenen die daar een bedrijf exploiteren) zich van de vele anderen die niet genoodzaakt zijn om duurzaam en op gezette tijden in het gebied te verblijven, zoals bijvoorbeeld degenen die het gebied slechts bezoeken ter ontspanning.
De voorzieningenrechter is dan ook van oordeel dat eiser een bijzonder individueel belang heeft bij het aanwijzingsbesluit. Voor dit oordeel vindt de voorzieningenrechter steun in de onder 2.6 genoemde uitspraak.
2.9 Ter zitting heeft verweerder nog betoogd dat, zoals is overwogen door de rechtbank Alkmaar in haar uitspraak van 28 juni 2004, het invoeren van de betreffende bevelsbevoegdheid van de officier van justitie tot gevolg heeft gehad dat de bestuursrechtelijke rechtsbescherming is komen te vervallen en dat uit de wetsgeschiedenis niet kan worden afgeleid of de wetgever dit gevolg van de introductie van de bevelsbevoegdheid van de officier van justitie voor de omvang van de kring van belanghebbenden bij het besluit tot aanwijzing als veiligheidsrisicogebied onder ogen heeft gezien. De voorzieningenrechter kan dat betoog niet volgen.
Uit de parlementaire geschiedenis bij het voorstel van wet van het kamerlid Van de Camp tot wijziging van de Gemeentewet en de Wet wapens en munitie in verband met de bestrijding van wapengeweld, welk voorstel heeft geleid tot de invoering van de thans geldende regeling, blijkt zonder meer dat naar de mening van de wetgever tegen een besluit tot gebiedsaanwijzing bezwaar en beroep op grond van de Awb open staat (zie Memorie van Toelichting, Kamerstukken II, vergaderjaar 1999-2000, 26865, nr. 3, pagina 7; Nota naar aanleiding van het verslag, Kamerstukken II, vergaderjaar 2000-2001, 26865, nr. 7, pagina 14; Derde nota van wijziging, Kamerstukken II vergaderjaar 2000-2001, 26865, nr. 11, pagina 5; Memorie van Antwoord, Kamerstukken I, vergaderjaar 2001-2002, 26865, nr. 75a, pagina 1).
2.10 Gelet op het voorgaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat verweerder het bezwaarschrift van eiser ten onrechte niet ontvankelijk heeft verklaard, zodat het bestreden besluit niet in stand kan blijven. Het beroep is dan ook gegrond en bestreden besluit zal worden vernietigd.
2.11 Tevens bestaat, gelet op het voorgaande, aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, vijfde lid, van de Awb een voorlopige voorziening te treffen en het primaire besluit van 3 januari 2005 te schorsen tot zes weken na de bekendmaking van een nieuw door verweerder te nemen besluit op bezwaar.
Hiertoe overweegt de voorzieningenrechter dat naar zijn voorlopig oordeel (ook) het primaire besluit geen stand zal kunnen houden in de bezwaarprocedure.
2.12 Eiser heeft betoogd dat het aanwijzingsbesluit in strijd is met het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), omdat de uitoefening door de burgemeester van de aan hem toegekende bevoegdheid tot aanwijzing van een veiligheidsrisicogebied een inbreuk op eisers persoonlijke levenssfeer met zich meebrengt en, naar de voorzieningenrechter begrijpt, niet voldoet aan de waarborgen die artikel 8, tweede lid, van het EVRM tegen zo?n inbreuk biedt.
2.13 Artikel 8, tweede lid , van het EVRM, bepaalt dat geen inmenging van enig openbaar gezag is toegestaan in de uitoefening van – voor zover hier van belang – het recht op respect voor het priv?leven dan voor zover bij de wet is voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk is in het belang van de nationale veiligheid of het economisch welzijn van het land, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.
Op grond van dat artikel en de naar aanleiding daarvan gevormde jurisprudentie (zie bijvoorbeeld EHRM, 25 maart 1985, Barthold Case en EHRM, 30 maart 1989, Chappell Case) dient – kort gezegd – dient (ook) de gebruikmaking van een door de wet voorziene bevoegdheid tot het maken van een inbreuk op het recht op respect voor het priv?leven proportioneel te zijn ten opzichte van het met de gebruikmaking van die bevoegdheid beoogde doel.
2.14 De voorzieningenrechter is van oordeel dat het besluit van 3 januari 2005 de vereiste proportionaliteit ontbeert, althans dat de uit de aan het besluit ten grondslag gelegde motivering niet blijkt dat het besluit de vereiste proportionaliteit heeft. Uit artikel 151b van de Gemeentewet blijkt dat de bevoegdheid tot aanwijzing kan worden uitgeoefend indien sprake is van (daadwerkelijke) verstoring van de openbare orde door de aanwezigheid van wapens, dan wel indien ernstige vrees bestaat voor het ontstaan daarvan. Voorst mag de aanwijzing als veiligheidsrisicogebied (slechts) worden gegeven voor een bepaalde duur die niet langer is en voor een gebied dat niet groter is dan strikt noodzakelijk voor de handhaving van de openbare orde.
Zodra de verstoring van de openbare orde door de aanwezigheid van wapens, dan wel de ernstige vrees voor het ontstaan daarvan, is geweken, trekt de burgemeester de gebiedsaanwijzing in.
2.15 Noch uit de overlegde stukken, noch uit het gestelde ter zitting is gebleken dat in het gebied sprake is van voldoende concrete aanwijzingen voor een (dreigende) gevaarssituatie in de hier bedoelde zin.
Uit het evaluatierapport met betrekking tot (de eerste ervaring in Utrecht met) het preventief fouilleren in het gebied in de periode van 15 mei 2003 tot 15 augustus 2003 blijkt dat het moeilijk is om de resultaten van de acties te bepalen. De fysieke opbrengst van de acties is mager, maar de betekenis van dat gegeven kan op meerdere manieren worden uitgelegd worden. Wat betreft het incidentenpatroon geldt dat er wel sprake is van een daling van het aantal (vuur)wapengerelateerde incidenten. De daling is in het veiligheidsrisicogebied bovendien sterker dan in de stad als geheel. Tot slot is duidelijk dat burgers in het algemeen zeer positief reageren op de acties preventief fouilleren, aldus het rapport.
Uit de conclusie van het evaluatierapport met betrekking tot het preventief fouilleren in het gebied in de periode van 1 november 2003 tot 1 februari 2004 en de periode van 1 april 2004 tot 15 mei 2004 blijkt dat moeilijk iets is te zeggen over de effectiviteit van het instrument preventief fouilleren. Het instrument tracht het dragen van een wapen in een veiligheidsrisico gebied te ontmoedigen. Of het instrument daar werkelijk aan bijdraagt is moeilijk aan te tonen. Wel kan gesteld worden dat de acties preventief fouilleren een aantal direct tastbare resultaten hebben opgeleverd. Er is een aantal wapens in beslag genomen en er zijn mensen aangehouden en/of geverbaliseerd voor strafbare feiten. Hoewel geen vuurwapens in beslag zijn genomen, zijn er wel diverse andere wapens door de politie in beslag genomen, aldus het rapport.
Uit de rapporten blijkt niet dat voor wat betreft de periode waarvoor het aanwijzingsbesluit geldt gegronde vrees bestaat voor het ontstaan van een verstoring van de openbare orde in het gebied. Nu verweerder in het aanwijzingsbesluit evenmin (onderbouwd) motiveert waarom naar zijn mening die gegronde vrees bestaat, en evenmin motiveert waarom is gekozen voor de omvang van het gebied en de in het aanwijzingsbesluit opgenomen (maximale) periode van zes maanden, kan niet worden beoordeeld in hoeverre het aanwijzingsbesluit zich verhoudt tot het met het besluit beoogde doel, zodat het aanwijzingsbesluit niet berust op een door artikel 3:46 van de Awb vereiste zorgvuldige motivering en, bij gebreke van een inhoudelijk toetsingskader voor wat betreft de proportionaliteit, eveneens in strijd is met artikel 8 van het EVRM.
De voorzieningenrechter overweegt daarbij nog dat uit de gedingstukken blijkt dat ook het gebied Binnenstad/Hoog Catharijne/Stationsgebied en het gebied Lombok als veiligheidsrisicogebied zijn aangewezen, zodat moet worden geconstateerd dat thans een aaneengesloten veiligheidsrisico gebied bestaat dat de gehele Utrechtse binnenstad omvat, vanaf de Marnixlaan in het noordwesten tot aan de Hamburgerstraat/Nieuwe Gracht (oostelijke zijde) in het oosten en vanaf de Billitonkade in het zuidwesten tot aan de Wittevrouwenstraat in het noorden. Het komt de voorzieningenrechter voor dat bij een goede onderbouwing van de aanwijzing van het gebied mede de (omvang van de) overige aangewezen en aan te wijzen gebieden dient te worden betrokken.
2.16 Ook het gestelde ter zitting door verweerder, waarbij is gewezen op de wens van de ?wijkagent? ter plaatse om over de mogelijkheid van preventief fouilleren te blijven beschikken in verband met de komst van ?belbedrijfjes?op de Amsterdamsesraatweg is onvoldoende om de door artikel 151b van de Gemeentewet vereiste verstoring van de openbare orde of vrees daartoe inhoud te geven.
2.17 Er is geen aanleiding om verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken, omdat niet is gebleken van voor vergoeding in aanmerking komende kosten.
Wel dient het door eiser voor het beroep betaalde griffierecht aan hem te worden betaald.
Ten aanzien van het verzoek om een voorlopige voorziening:
2.18 Gelet op de beslissing in de hoofdzaak is het treffen van een voorlopige voorziening niet vereist.
2.19 Wel is er aanleiding om het voor het verzoek betaalde griffierecht aan eiser te laten vergoeden.
2.20 Derhalve wordt beslist als volgt.
3. BESLISSING
De voorzieningenrechter:
Ten aanzien van het beroep:
3.1 verklaart het beroep tegen het bestreden besluit van 30 maart 2005 gegrond;
3.2 vernietigt het bestreden besluit van 30 maart 2005;
3.3 draagt verweerder op om binnen 6 weken na verzending van deze uitspraak een nieuwe beslissing op het bezwaar van eiser te nemen;
3.4 schorst het (primaire) besluit van verweerder van 26 januari 2005 tot zes weken na de bekendmaking van de nieuw te nemen beslissing op bezwaar;
3.5 bepaalt dat het door eiser betaalde griffierecht ad ? 138,- aan hem wordt vergoed;
3.6 wijst de gemeente Utrecht aan als de rechtspersoon die het onder 3.5 genoemde bedrag dient te betalen;
Ten aanzien van het verzoek om een voorlopige voorziening:
3.7 wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af;
3.8 bepaalt dat het door eiser betaalde griffierecht ad ? 136,- aan hem wordt vergoed;
3.9 wijst de gemeente Utrecht aan als de rechtspersoon die het onder 3.8 genoemde bedrag dient te betalen.
Aldus gewezen door mr. M.H.F. van Vugt, voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken op 20 april 2005.
De griffier: De voorzieningenrechter:
mr. E.M. Tol mr. M.H.F. van Vugt
Uitsluitend tegen de beslissing op het beroep kan op grond van artikel 37, eerste lid, van de Wet op de Raad van State door belanghebbenden beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag. De beroepstermijn bedraagt zes weken en vangt aan op de dag na bekendmaking van deze uitspraak.