Skafti op Justitie en Veiligheid
Het in 2014 verschenen onderzoek van de Universiteit van Leiden naar etnisch profileren in Den Haag, en de totstandkoming hiervan, roepen vragen op. De wetenschappelijke onafhankelijkheid en transparantie zijn in het geding. Zowel de Tweede Kamer als de Haagse gemeenteraad zijn onjuist geïnformeerd over de opzet en totstandkoming van het onderzoek.
De Universiteit van Leiden (UvL) publiceert in 2014 het rapport Etnisch profileren in Den Haag? Een verkennend onderzoek naar opvattingen en beslissingen op straat. Het betreft een wetenschappelijk onderzoek naar etnisch profileren in Den Haag waarin wordt geconcludeerd dat er geen aanwijzingen zijn voor het structureel plaatsvinden ervan.
Voorafgaand aan het onderzoek maakte de UvL echter afspraken met de politie Haaglanden om een afbreukrisico te voorkomen en het onderzoek aan te passen wanneer het zou wijzen op discriminatoir optreden van de Haagse politie. Dit blijkt uit stukken die recentelijk door Buro Jansen & Janssen zijn verkregen via een beroep op de Wet Openbaarheid Bestuur (WOB).
Totstandkoming onderzoek
In de Tweede Kamer en de Haagse gemeenteraad werd in november 2013 verzocht om een wetenschappelijk onderzoek naar het plaatsvinden van etnisch profileren. Aanleiding was een rapport van Amnesty International waarin de Nederlandse overheid werd opgeroepen om het plaatsvinden van etnisch profileren te onderkennen en aan te pakken, en aanhoudende berichtgeving over politiediscriminatie in Den Haag.
Minister van Veiligheid en Justitie Opstelten en de burgemeester van Den Haag, Van Aartsen, zeggen vervolgens een wetenschappelijk onderzoek toe binnen het politiekorps Haaglanden, uitgevoerd door de UvL onder leiding van professor Joanne van der Leun van het Instituut voor Strafrecht & Criminologie van de Faculteit der Rechtsgeleerdheid. Van der Leun is ten tijde van het onderzoek tevens lid van de adviesraad van de politie Haaglanden.
Het Leidse onderzoek verschijnt juni 2014 en concludeert dat er geen aanwijzingen zijn voor het structureel plaatsvinden van etnisch profileren in Den Haag. De regering en de politie verwijzen in 2014 en 2015, in antwoord op vragen en aantijgingen over politiediscriminatie, nog regelmatig naar het Leidse onderzoek.
Uit de op basis van een WOB-verzoek opebaar gemaakte onderliggende stukken van het onderzoek, ter beschikking gesteld door het Ministerie van Veiligheid en Justitie, de politie Haaglanden, het Openbaar Ministerie en de UvL, blijkt dat de Leidse universiteit en de politie Haaglanden voorafgaand het onderzoek al eind 2011 onderling hebben afgesproken een mogelijk afbreukrisico voor de politie te voorkomen indien het onderzoek zou wijzen op discriminatoir optreden van Haagse agenten.
Notulen van de korpsdirectie van Haaglanden van 27 december 2011: ‘Afbreukrisico [van het onderzoek] kan zijn dat het de aandacht kan vestigen op (mogelijke) discriminatie door de politie. Dit risico is met prof. Van der Leun besproken. Zij begrijpt de onwenselijkheid hiervan en heeft aangegeven dat zij […] dit punt expliciet zal bespreken met de studenten en dat zij hierop zal letten bij de tussentijdse besprekingen van de (concept) scripties.’
Deze afspraak werd gemaakt nadat de UvL de politie Haaglanden had benaderd met een voorstel dat voorzag in een onderzoek door twee masterstudenten ten behoeve van masterscripties criminologie. De studenten verrichtten hun veldwerk in 2012 en rondden hun scripties in augustus 2013 af. De scripties waren in eerste instantie bedoeld voor intern gebruik voor de politie Haaglanden. Het Leidse rapport van 2014 berust op deze scripties.
Onjuiste voorlichting
De UvL, het Ministerie van Veiligheid en Justitie, het Haagse gemeentebestuur en de politie hebben nimmer openheid van zaken gegeven over de totstandkoming van het onderzoek Etnisch profileren in Den Haag? De Tweede Kamer en de Haagse gemeenteraad zijn onvolledig, en deels onjuist, geïnformeerd. Opstelten en Van Aartsen hebben het eind 2013 over een lopend onderzoek, maar verzwijgen de gemaakte afspraken en het feit dat het Leidse onderzoek berustte op twee in 2013 afgeronde masterscripties.
Wanneer Opstelten en Van Aartsen in november 2013 het onderzoek toezegden, zijn de voornaamste conclusies reeds bekend, aangezien de twee studenten hun scripties al in augustus 2013 hadden afgerond. Dit blijkt tevens in een interne nota verkregen via de WOB: ‘Dat etnisch profileren door de politie, ook in Den Haag, wel eens voorkomt is bekend. Op basis van de ervaringen tot nu toe wijst ook volgens de onderzoekers er tot dusverre echter niets op, dat het een structureel probleem is. Ook het onderzoek dat in Den Haag plaatsvindt, wijst daar niet op. De conclusie dat het wel een structureel probleem zou zijn, komt volledig voor de rekening van Amnesty.’ [Notitie Onderzoek naar etnisch profileren in eenheid Den Haag. 2013]
De UvL heeft nimmer openheid van zaken gegeven over de totstandkoming van Etnisch profileren in Den Haag? Van der Leun geeft zowel op 4 december 2013 als op 4 juni 2014 en 25 juni 2014 een toelichting op het onderzoek in de Haagse gemeenteraad, maar verzwijgt de gemaakte afspraken met het korps Haaglanden en het feit dat het Leidse rapport berust op onderzoek verricht ten behoeve van twee masterscripties. Ook in het rapport zelf wordt hierover geen openheid van zaken gegeven.
Vraagtekens
Het rapport van de UvL verschijnt in juni 2014 en concludeert dat er geen aanwijzingen zijn voor het structureel plaatsvinden van etnisch profileren. De gemaakte afspraken tussen de UvL en de politie Haaglanden en het feit dat het onderzoek berust op twee eerder afgeronde scripties, werpen tevens een ander licht op de inhoud en de conclusies van het rapport.
De inhoud van het onderzoek roept vraagtekens op. Het observatieonderzoek berust niet op een systematische beoordeling van de rechtvaardiging van politiecontroles. De beoordeling berust daarentegen op een inschatting van de onderzoekers, waarbij het veelal niet inzichtelijk is gemaakt waarop deze gebaseerd is. Er is door de masterstudenten nauwelijks gevraagd naar de overwegingen van politieagenten bij de keuze welke personen te controleren.
Het onderzoek naar de percepties van politieagenten over het plaatsvinden van etnisch profileren is evenmin duidelijk. De beantwoording van een stelling over het plaatsvinden van etnisch profileren door 33 Haagse politieagenten duidt erop dat de meesten van mening zijn dat etnisch profileren vaak plaatsvindt. In het rapport worden de uitkomsten op een andere, weinig inzichtelijke wijze geïnterpreteerd.
Het verzwijgen van de in 2011 gemaakte afspraken met de politie Haaglanden en dat het onderzoek berust op twee scripties, draagt niet bij aan de inzichtelijkheid van het rapport. Het is evident dat een transparant onderzoek naar het plaatsvinden van etnisch profileren bemoeilijkt wordt door vooraf af te spreken dat het onwenselijk is wanneer het onderzoek zal wijzen op discriminatie.
De UvL weigert om de twee scripties en het onderliggende onderzoeksmateriaal openbaar te maken. Het blijft onduidelijk in hoeverre de gemaakte afspraken tot aanpassingen van de scripties door Van der Leun hebben geleid, welke onderzoeksresultaten en bevindingen mogelijk niet, of in aangepaste vorm, in de scripties – en later in het Leidse rapport – zijn opgenomen. De UvL houdt hiermee het gebrek aan wetenschappelijke transparantie in stand.