• Buro Jansen & Janssen, gewoon inhoud!
    Jansen & Janssen is een onderzoeksburo dat politie, justitie, inlichtingendiensten, overheid in Nederland en de EU kritisch volgt. Een grond- rechten kollektief dat al 40 jaar, sinds 1984, publiceert over uitbreiding van repressieve wet- geving, publiek-private samenwerking, veiligheid in breedste zin, bevoegdheden, overheidsoptreden en andere staatsaangelegenheden.
    Buro Jansen & Janssen Postbus 10591, 1001EN Amsterdam, 020-6123202, 06-34339533, signal +31684065516, info@burojansen.nl (pgp)
    Steun Buro Jansen & Janssen. Word donateur, NL43 ASNB 0856 9868 52 of NL56 INGB 0000 6039 04 ten name van Stichting Res Publica, Postbus 11556, 1001 GN Amsterdam.
  • Publicaties

  • Migratie

  • Politieklachten

  • Het verwrongen wereldbeeld van de NCTV (I analyse Nederland)

    In de internationale analyse gaat het vooral over de directe link tussen internationale gebeurtenissen en het mogelijke gevaar in Nederland. Nu blijft dat natuurlijk koffiedik kijken. Hypothetisch kan iedereen die gaat deelnemen aan de gewapende strijd in bijvoorbeeld Syrië een tegenstander worden en bij terugkeer, hier willen toeslaan. Die gedachtegang vloeit voort uit de realiteit van de oorlog tegen de terreur, waar Nederland aan deelneemt. Wij zijn in oorlog met een fictieve tegenstander, terreur. Iedereen kan daartoe worden gerekend en hoewel definities van terrorisme gepresenteerd worden als objectieve gegevens, is terreur altijd politiek en de oorlog tegen de terreur ook.

    In dat licht moet niet alleen de internationale component van het Dreigingsbeeld Terrorisme Nederland (DTN) worden bekeken, maar ook de nationale component. De schutter(s) van Toulouse, Brussel, Parijs of andere plaatsen zijn niet exemplarisch voor iedere terugkeerder uit een van de zogenoemde jihadistische strijdgebieden. Dat is een versimpeling van een terrorisme plotten en als het zo zou zijn, zouden er veel vaker aanslagen worden gepleegd. Ook zijn de schutters geen voorbeelden van de haat tegen Joden of een aanval op de vrijheid van meningsuiting, ook dat zou een veel te simpele analyse zijn van de aanslagen. De schietpartijen zijn vooral een voorbeeld van een complexe samenhang van politieke groepen en individuen, inlichtingen- en opsporingsdiensten, militaire interventies in burgeroorlogen in de wereld en een polarisering van de politiek ten aanzien van de radicale islam. Europa, het westen, en Nederland presenteren zich als een redelijke entiteit, een objectieve politiek alsof zij niets misdaan heeft en het kwaad over zich is gekomen. Bij de internationale analyse wordt de analogie met de Hobbit gebruikt, met ‘Middle Earth’ uit ‘In de ban van de Ring’, het paradijs tegen het kwaad. Paradijs, ten koste van wat en wie eigenlijk, want het ‘westen’ is niet ‘Middle Earth’ in een vacuüm. En daar zit de complexiteit, helemaal in een geglobaliseerde wereld. Oorlogen in Afghanistan, Irak, Somalië, Syrië en in andere landen hebben alles met Europa en Nederland te maken, ‘ons’ handelen heeft consequenties op de lange termijn. Eerst Saddam Hoessein decennia lang steunen, vervolgens afzetten en het land aan zijn lot over laten en polariseren door bepaalde groepen te bevoordelen en anderen achter te stellen. Hetzelfde recept wordt keer op keer herhaald, in Afghanistan, Libië, Somalië, Jemen, Egypte en vervolgens speelt het westen alsof het onschuldig is. Complexiteit zit ook in de rol van inlichtingendiensten. Werkte Mohammed Merah voor de Direction centrale du renseignement intérieur (DCRI, de Franse AIVD)? Hij vroeg naar zijn contactpersoon (runner) op de laatste dag van de belegering van het appartement waar hij zich had verschanst. De observatie van Mehdi Nemmouche werd kort voor de aanslag afgebroken en de dader wist enige tijd uit handen van de politie te blijven en werd in het zuiden van Frankrijk gearresteerd. Die complexiteit is niet alleen aanwezig in Frankrijk of in de zogenoemde jihadistische gebieden, ook in Nederland. Zie de moord op Theo van Gogh en de onduidelijkheden ten aanzien van Mohammed Bouyeri. Is hij benaderd? Hoe close werd de hofstad groep geobserveerd, wat is er fout gegaan of is het niet verkeerd gegaan? Gezien de betrokkenheid van de AIVD bij de Antheunisstraat waar twee leden van de hofstad groep werden aangehouden, zat de geheime dienst dichter op de huid van de verdachten dan uit allerlei rapportages is gebleken. Terreur is politiek en terrorismebestrijding ook. Dit tekent tien jaar dreigingsbeelden. Dreiging die vooral jihadistisch wordt geportretteerd, angst die niet wordt weggenomen, maar keer op keer reëler wordt voorgesteld alsof Toulouse, Brussel, Boston, Ottawa in Nederland liggen en de verdachten/daders Nederlanders zijn of naar Nederland onderweg zijn. Probleem is dat door verhalen plat te presenteren, de dreiging niet meer imaginair is, maar werkelijkheid wordt, terwijl niet alleen fysiek veel plaatsen niet in Nederland liggen, ook de werkelijkheid van elke verdachte/dader meer lagen heeft dan de simpele terugkeerder, uitreiziger, niet-uitgereisde jihadist, het nieuwe woord voor terrorist, doet vermoeden. De wereld wordt plat voorgesteld alsof er twee partijen zijn, goed en slecht, maar de wereld, mensen ook verdachten en daders zijn complexer dan zwart-wit tekeningen. De wereld wordt in de dreigingsbeelden voorgesteld als een cartoon, een zwart-wit representatie die alleen maar kan leiden tot meer mensen die het gevoel hebben partij te moeten kiezen, tot meer polarisatie, meer dreiging, meer geweld. Tien jaar dreigingsbeeld, maar ook 14 jaar ‘War on Terror’ laten dat dagelijks zien in een zich langzaam ontwikkelende mondiale oorlog, tegen wat? Tegen terreur, maar terreur van wie, de terreur van het dreigingsbeeld. Hier vooral aandacht in vogelvlucht voor het nationale gevaar in de vorm van verdachte/daders, polariserende mensen, radicaliserende burgers en een steeds extremistischer wordende overheid en politiek. Jaar in jaar uit, van DTN op DTN is in ieder geval opvallend dat in tien jaar terreurbeleid van de NCTV weinig woorden over fatale missers van arrestaties en terreuralarmen op onder andere 22 juli 2005, 12 maart 2009, 24 december 2010, 29 augustus 2014 en over fatale aanslagen op 2 november 2004, 30 april 2009, 9 april 2011 en 17 juli 2014 worden vuil gemaakt.

    2005 Met een gestrekt been erin
    DTN-0 / 24 januari 2005
    DTN-1 / 10 juni 2005
    DTN-2 / 29 september 2005
    DTN-3 / 5 december 2005
    Conclusie DTN 2005

    2006 jihadistische managementtraining voor de NCTb
    DTN-4 / 2 maart 2006
    DTN-5 / 7 juni 2006
    DTN-6 / 16 oktober 2006
    DTN-7 / 20 december 2006
    Conclusie DTN 2006

    2007 de ongekende dreiging, Joustra goes Rumsfeld
    DTN-8 / 25 april 2007
    DTN-9 / 4 juni 2007
    DTN-10 / 9 oktober 2007
    DTN-11 / 27 november 2007
    Conclusie DTN 2007

    2008 NCTB lijdt aan het ‘sudden jihad syndrom’
    DTN-12 / 5 maart 2008
    DTN-13 / 9 juni 2008
    DTN-14 / 9 september 2008
    DTN-15 / 19 december 2008
    Conclusie DTN 2008

    2009 het theater van de dreiging
    DTN-16 / 6 april 2009
    DTN-17 / 19 juni 2009
    DTN-18 / 11 september 2009
    DTN-19 / 15 december 2009
    Conclusie DTN 2009

    2010 de solistische dreigende dienst weet wel raad met eenlingen
    DTN-20 / 7 april 2010
    DTN-21 / 18 juni 2010
    DTN-22 / 13 september 2010
    DTN-23 / 17 december 2010
    Conclusie DTN 2010

    2011 Alphen aan de Rijn ligt niet in Nederland
    DTN-24 / 18 maart 2011
    DTN-25 / 17 juni 2011
    DTN-26 / 3 oktober 2011
    DTN-27 / 12 december 2011
    Conclusie DTN 2011

    2012 burgers, burgerslachtoffers doen er niet toe in de oorlog tegen de terreur
    DTN-28 / 26 maart 2012
    DTN-29 / 22 juni 2012
    DTN-30 / 8 oktober 2012
    DTN-31 / 17 december 2012
    Conclusie DTN 2012

    2013 de coördinator wil wat meer actie en geen gebrekkige extremistische activiteiten
    DTN-32 / 13 maart 2013
    DTN-33 / 1 juli 2013
    DTN-34 / 7 november 2013
    Conclusie DTN 2013

    2014 welkom bij de oorlog van de terreur
    DTN-35 / 24 februari 2014
    DTN-36 / 30 juni 2014
    DTN-37 / 12 november 2014
    Conclusie DTN 2014

    2005 Met een gestrekt been erin

    DTN-0 / 24 januari 2005

    De coördinator opent 2005, het eerste jaar dat de DTN’s verschijnen, met de moord op Theo van Gogh. Over de moord en de vele vraagtekens met betrekking tot de verdachte Mohammed Bouyeri en de rol van de AIVD geen letter. Ook rond de verwonding van politieagenten in het Laakkwartier in Den Haag bij de bestorming van een AIVD huis aan de Antheunisstraat waar twee verdachten zich ophielden. “Na de moord op de heer Van Gogh is naast de verdachte van die moord, Mohammed B, een aantal andere personen aangehouden. In het totaal gaat het om 12 personen, waar onder ook de twee mannen die op 10 november 2004 in het Laakkwartier in Den Haag zijn aangehouden.” Naast de moord op van Gogh komen de verdachten van een voorbereiding op een aanslag in het DTN aan bod. Een van de verdachten wordt genoemd, Samir Azzouz. Zijn naam komt in veel DTN’s terug, in DTN-7, 8, 11, 15, 28 en 31. De naam van Samir A. wordt zo vaak genoemd alsof de NCTb een knuffel terrorist nodig heeft voor haar bestaansrecht. Aan de andere kant wordt de naam van een stichting die vervolgd wordt, wordt niet vermeld. Volgens de NCTb wordt de stichting al Haramain Humanitarian Aid vervolgd door het OM omdat “deze stichting in verband wordt gebracht met terroristische activiteiten.” Ook vermeldt de coördinator niet dat een ambtsbericht van de AIVD aanleiding is voor de vervolging. De inhoud van dit bericht is later van belang bij de verslaglegging over de geheimzinnige stichting. De kop is eraf voor de terreurstichting en het tij zit mee. De AIVD krijgt meer geld dus de coördinator zal op termijn ook een deel van de koek krijgen.

    De moord op Theo van Gogh is net als de aanslagen van 11 september 2001 op het WTC in New York een aanjager voor onderzoek en wet- en regelgeving. Terrorismebestrijding gaat hand in hand met migratie maatregelen (vreemdelingentoezicht en grensbewaking), controle op reisbewegingen (databanken van passagiersgegevens), maar ook internet surveillance (in directe relatie met de bestrijding van kinderporno), de bestrijding van de georganiseerde criminaliteit (wapenhandel) en financiële controle (witwassen). In het nulnummer van het Dreigingsbeeld Terrorisme Nederland (DTN) tekent zich deze ontwikkeling meteen al af met veel overleg met de Amerikanen en op Europees niveau. Naast de ontwikkeling van veel van deze repressieve maatregelen is het aanpakken van polarisatie en radicalisering een terugkerend onderwerp. DTN-0 pakt meteen flink uit. “Radicalisering beperkt zich namelijk niet tot de islamitische gemeenschappen. Nederland is de afgelopen jaren ook geconfronteerd met gewelddadig dierenrecht activisme, rechts-extremistisch geweld en radicaal anti-globalisme.” De coördinator noemt geen details zodat onduidelijk is wat voor gevaar die radicalisering voor Nederland heeft gezorgd. De dienst wil echter onderstrepen dat deze onbekende radicalisering ook strafrechtelijk zal worden aangepakt. De NCTV heeft een onderzoek aangekondigd naar “de bruikbaarheid van het strafrechtelijk instrumentarium bij het beschermen van democratische waarden en normen, met het oog op het huidige verschijnsel van radicalisme.”

    Om duidelijk te maken waar de dienst toe in staat is wordt een geheimzinnige casus beschreven. “De NCTb concludeert dat de organisatie waarom het in de pilot ging, een voorbeeld is van een organisatie waarop de in die brief uitgelegde wijze van verstoren kan worden toegepast.” Bij de ‘pilot’ gaat het om een organisatie die men wil verstoren, of lastig vallen, overheidsterreur, vergelijkbaar met de Bibob. Strafrechtelijk is er niets aan de hand, maar een bedrijf, stichting, vereniging krijgt geen vergunning vanwege ‘samengebrachte’ informatie. De coördinator omschrijft dit als volgt: “Er is evenwel onvoldoende grond voor strafrechtelijk, bestuursrechtelijk dan wel civielrechtelijk ingrijpen.” In DTN-0 is voor onvoldoende het woord vooralsnog toegevoegd, want de dienst vindt de organisatie ‘fout’. De ‘organisatie’ is een stichting en een aan deze stichting gelieerde moskee, waarschijnlijk gaat het om de Stichting As-Soennah. Volgende de NCTb “vinden activiteiten plaats onder de vlag van deze organisatie die als anti-integratief zouden kunnen worden beschouwd, leent de organisatie zich mogelijk als een broedplaats voor radicalisering, is er sprake van een potentieel aantrekkelijke omgeving voor rekruteurs en is de financiële huishouding is niet transparant.” Let op de woorden “zouden kunnen worden” in het kader van de activiteiten, “mogelijk” in het kader van broedplaats en “potentieel” bij rekruteurs. Alleen over de financiën lijkt de dienst een duidelijke positie in te nemen, die zijn “niet transparant”. Wat dat inhoudt maakt de coördinator echter niet duidelijk, het zou ook kunnen betekenen dat de dienst daar geen inzage in heeft en waarom zou zij daar inzage in moeten hebben?

    De dienst schetst vervolgens een beeld van het ‘verstoren’, waaruit moet blijken dat de NCTb haar tanden kan laten zien. In ambtenarentaal stelt de dienst: “Door de NCTb is een pakket maatregelen ontwikkeld dat de overheid ter beschikking staat om zeer gericht op deze casus (“maatwerk”) te interveniëren in het radicaliseringsproces.” Vervolgens schetst de coördinator dat hij diverse andere diensten op de niet strafbare organisatie kan afsturen: “Het ministerie van Buitenlandse Zaken en de IND bij specifieke evenementen in de moskee en gerichte, risico gestuurde controles (binnenlands vreemdelingentoezicht, buitengrensbewaking en Mobiel Toezicht Vreemdelingen (MTV)) ten tijde van zo’n evenement.” Het blijft niet bij migratie maatregelen ook financiële controleurs wordt op de stichting en de moskee afgestuurd. “Het ministerie van Financiën kan relevante kredietinstellingen attenderen op een stichting in verband met het geconstateerde verhoogde risico van directe of indirecte betrokkenheid bij terrorisme/extremisme. De Belastingdienst controleert de stichting met als doel meer inzicht te verkrijgen in financiële geldstromen en huishouding van de stichting.” En de dienst laat het daar niet bij, want de ‘organisatie’ moet op de knieën worden gedwongen: “De wijkagent wordt ingezet bij preventief toezicht op wijkniveau en de lokale overheid wordt geïnformeerd over de radicaliseringsproblematiek zodat op lokaal niveau bijvoorbeeld de voorwaarden voor de vestrekking van subsidies/vergunningen verscherpt worden toegepast.” Gaat dit om Al Qa’ida? Nee, dit gaat om een ‘organisatie’ waarbij “onvoldoende grond is voor strafrechtelijk, bestuursrechtelijk dan wel civielrechtelijk ingrijpen.” Onschuldige burgers dus. In landen als Rusland en China en andere repressieve regimes gebeurt dit ook, blijkbaar ziet de dienst die landen als haar grote voorbeelden.

    DTN-1 / 10 juni 2005

    In het eerste ‘echte’ DTN stroopt de coördinator de mouwen verder op. In internationaal opzicht lijkt de dienst zich te willen meten met Al Qa’ida. “De islamistische-terroristische dreiging voor Nederland gaat nog steeds in belangrijke mate uit van islamistische netwerken. De grootste huidige dreiging uitgaande van het Al Qa’ida netwerk voor Nederland ligt besloten in de proliferatie van zijn gedachtegoed.” Proliferatie is een woord dat niet snel gebruikt wordt en meestal is het gebruik in samenhang met massavernietigingswapens zoals ook in DTN-5 en DTN-7. Het gebruik van proliferatie in relatie tot Al Qa’ida lijkt iets te willen aangeven. De eerste coördinator is er snel van afgestapt, de laatste coördinator heeft het in ere hersteld vooral in de laatste DTN-37 van 2014. Het is onduidelijk of er binnen de NCTb een discussie over het woord is geweest, maar proliferatie gebruiken in relatie tot radicale moslim jongeren die dan gelijk worden gesteld aan massavernietigingswapens gaat nogal ver.

    Net als radicale moslim jongeren in verband brengen met proliferatie is verstoren ook een stigmatiserende maatregel, maar behoort volgens de dienst tot haar instrumentarium en past in een rechtsstaat. Dat Al Qa’ida al doorgedrongen is in de Hollandse polder blijkt volgens de coördinator uit “het ontstaan van lokale terroristische netwerken van in Nederland geboren moslims.” De coördinator geeft niet aan om hoeveel netwerken het gaat, ook niet wat de overheid met deze blijkbaar terroristische netwerken doet, want als ze al terroristisch zijn, waarom zijn er geen netwerken opgerold, behalve de al opgerolde hofstad groepen en de groep rond Samir A.? De enige arrestatie waar de coördinator wel over bericht is de “aanhouding van betrokkene verijdelde geval van ‘zelfontbranding’” wat eigenlijk in tegenspraak is met de genoemde ‘terroristische netwerken’. Op deze arrestatie wordt in de internationale analyse van de DTN’s dieper op ingegaan.

    ‘Zelfontbranding’ heeft alles te maken met radicalisering en die radicalisering moet verstoord worden zoals al duidelijk werd bij de geheimzinnige ‘organisatie’. Volgens de coördinator zijn de motieven voor jongeren om te radicaliseren sinds de moord op van Gogh veranderd. “In het recente verleden werden deze motieven ontleend aan de strijdgebieden waar een nationalistische of islamistische strijd plaatsvond of plaatsvindt (zoals het Midden-Oosten, Afghanistan tijdens de Sovjetbezetting, Bosnië en Tsjetsjenië). Nu lijkt de afkeer zich steeds sterker te richten tegen het Westen in zijn algemeenheid dat wordt gezien als de ‘onrechtvaardige’ macht tegenover moslims. Het recente optreden van het Westen in Afghanistan en Irak vormt een extra impuls, waarbij de afkeer zich ook specifiek tegen Nederland richt.” Het is interessant hoe de dienst doet alsof de coördinator boven de strijdende partijen staat en zelf geen onderdeel uitmaakt van de ‘War on Terror.’

    Verhoudingen in het Midden-Oosten zijn in de loop der jaren niet echt veranderd. Veel landen worden geleid door dictators met steun van het ‘vrije’ westen. Afghanistan was in eerste instantie geen moslimstrijd zoals de NCTb dat tracht te definiëren. De Afghanen hebben diverse keren tegen de Engelsen gevochten, vervolgens tegen de Russen en daarna tegen de Amerikanen en hun bondgenoten. Het zou ook als antikoloniale oorlog kunnen worden gedefinieerd, een zelfbeschikkingsoorlog. De platte analyse van de verschuiving van ‘een nationalistische of islamistische strijd’ naar een ‘anti-westerse strijd’ ontbeert enige analyse van tevens zeer verschillende landen en hun geschiedenis. De tweedeling past wel in de framing van radicale moslims als tegenstanders van “het optreden van het Westen in Afghanistan en Irak.” Dit bipolaire denken versterkt zichzelf in de loop van de DTN’s.

    De coördinator legt nog wel een link met het klimaat in Nederland: “Radicaliseringsprocessen binnen moslimgemeenschappen worden ook gevoed door de xenofobe soms racistische houding en gewelddaden van rechtsdenkende jongeren.” Het woord xenofoob wordt drie keer gebruikt in de DTN’s, de laatste keer in DTN-10 in 2007. Daarna lijkt het westen niet meer xenofoob, maar zijn de rollen omgedraaid, want is er “vermeende discriminatie van moslims.” In de internationale analyse van de DTN’s wordt nader op deze opmerking van de coördinator ingegaan. Het gebruik van het woord xenofoob bij Nederland sluit ook meer aan bij “een niet te onderschatten belasting voor de verhoudingen tussen bevolkingsgroepen in Nederland,” zoals de NCTb schrijft. Bij vermeende discriminatie is er niets aan de hand in Nederland en ligt het aan de moslims zelf. En dat brengt de coördinator weer terug bij zijn favoriete topic, polarisatie en radicalisering.

    In de afgelopen tien jaar is niet duidelijk wie de aanjagende factor is bij meer repressie, zijn het moties van politiek partijen of zijn het de ambtenaren zelf? Bij de “aanpak gebruik internet en satellietzenders voor radicale en terroristische doeleinden,” lijkt het op aandringen van politieke partijen, maar in de loop der jaren is de dienst maar al te enthousiast om een website neer te halen. Onderscheid tussen radicaal en terroristisch is bij de omschrijving van de maatregelen weggevallen en voor de NCTb gaat het al lang niet meer over uitingen, maar ook communicatie over die uitingen. “De aanpak beperkt zich overigens niet tot de bestrijding van radicale uitingen; ook communicatie die anderszins dreigend kan zijn, wordt in de totaalaanpak betrokken.” En ook al wordt er nu misschien alleen aandacht aan radicale moslim jongeren besteed, doel is dat de aanpak het hele politiek spectrum bestrijkt: “Tenslotte is het van belang dat de aanpak zich richt op uitingen vanuit zowel radicaal-islamistische, als links- en rechtsextremistische hoek.”

    DTN-2 / 29 september 2005

    Soms is het belangrijk te beseffen dat er weinig is gebeurd in Nederland. Dit is belangrijk omdat bij de drie maandelijkse productie van het Dreigingsbeeld de indruk bestaat dat Nederland elke keer door het oog van de naald is gekropen. Zo ook de tweede DTN. In DTN-2 worden dreigementen genoemd. Ten eerste is er de “veronderstelde dreiging” tegen Sail in Amsterdam. Op de dreigingsanalyse rond Sail wordt in het internationale deel uitvoeriger ingegaan. Joustra schrijft dat er “een tijdelijke verhoging van de dreiging was, die te maken had met het proces tegen de Hofstadverdachten.” Daarnaast schrijft hij dat er “op grond van informatie van de inlichtingendiensten, rond enkele personen beveiligingsmaatregelen worden genomen.” Bij de tweede dreiging, de rechtszaak, waren er geen inlichtingen maar is de dreiging verhoogd. In het derde geval was er informatie van geheime diensten waardoor de dreiging rond personen is verhoogd. Hoe realistisch die inlichtingen waren en of het niet allemaal met de angst voor aanslagen zoals in Londen te maken had, wordt niet duidelijk.

    Het gebeurde wel allemaal in juli 2005 en het lijkt allemaal in direct verband te staan met die aanslagen. Wie de dreigingsanalyse van de coördinator leest moet ook tot die conclusie komen. Hij schrijft namelijk dat “Nederland onverminderd in de belangstelling van potentiële terroristen staat.” De dienst gaat nog even verder: “Radicaliseringsprocessen, zoals de verdachten van de aanslagen in Londen die hebben doorgemaakt, blijven ook in Nederland onveranderd een punt van grote zorg.” Twee maanden na de aanslagen in London weet de coördinator alles over de mogelijke daders en hoe zij tot hun daad kwamen. En Joustra is niet meer te stuiten: “De Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding (NCTb) heeft een fenomeenbeschrijving van zelfmoordterrorisme opgesteld en een quick scan uitgevoerd naar mogelijkheden om barrières op te werpen tegen zelfmoordterroristen. De conclusie daarvan is dat het tegengaan van zelfmoordaanslagen moeilijk, zo niet onmogelijk is.”

    Let wel: de dienst die de dreiging voor Nederland moet analyseren, schrijft in het tweede dreigingsbeeld dat “het tegengaan van zelfmoordaanslagen moeilijk, zo niet onmogelijk is.” Als dat zo is, is het dan misschien geen idee om de organisatie maar meteen op te heffen, want wat betekenen alle mogelijk bedreigingen dan door en voor een rechtszaak en personen? Wat voor inlichtingen en/of informatie zijn die bedreigingen gebaseerd? Dat is volstrekt onduidelijk. En dat is ook het beeld dat over het internationale deel van de DTN’s ontstaat. Er wordt niets geduid, niets geanalyseerd en vooral weinig losgelaten over de informatie achter de dreigingen. Het resultaat is een verband tussen “een toenemende polarisatie tussen moslims en niet-moslims”, “deze polarisatie blijft een voortdurende bron van zorg”, “uitval en ontsporing van met name jongeren” naar “polarisatie kan bijdragen aan radicalisering” en “de recente ontwikkelingen maken opnieuw het belang duidelijk van een kabinetsbreed beleid gericht op tegengaan van radicaliseringsprocessen.”

    De coördinator noemt de aanslagen in London niet, maar recente ontwikkelingen lijken daar op te hinten. Aan de andere kant weet de coördinator niets van radicalisering want er kunnen geen barrières worden gevonden om het ontwikkelingsproces van de zelfmoordterrorist tegen te gaan. Er is een cirkelredenering ontstaan, die uiteindelijk tot meer vaagheid en minder analyse leidt. Blijkbaar is het gevaarlijk en mogen we blij zijn dat we nog niet zijn opgeblazen. En dat is ook het gevoel van veel Nederlanders omdat “ongeveer de helft van alle Nederlanders (55%) de kans «zeer groot» tot «tamelijk groot» acht dat in Nederland binnen afzienbare tijd een terroristische aanslag zal plaatsvinden.” Veel van deze burgers hebben ook behoefte aan informatie over terrorisme en het aantal mensen dat vindt dat “de overheid onvoldoende informatie verstrekt is gegroeid van 47% naar 60%” en “het vertrouwen in die informatievoorziening is gedaald.” Of daar vage berichtgeving over Sail en andere bedreigingen behulpzaam bij zijn is de grote vraag. De NCTb start daarom in 2006 een campagne ‘Nederland tegen terrorisme’ en bericht in de DTN’s 5, 7, 11, 13, 15 en 17 over die campagne.

    DTN-3 / 5 december 2005

    Bij gebrek aan echte dreiging lijkt de coördinator verder af te dwalen in de theoretische dreigingsanalyses. Het is pas het derde dreigingsbeeld en de dienst weet het zeker. “Wat betreft de binnenlandse factoren vallen de afgelopen periode enkele ontwikkelingen op die alleen in de context van mondiale radicaliseringsprocessen goed kunnen worden geduid. Dit houdt in dat de ontwikkelingen in Nederland onderdeel zijn van globale maatschappelijke processen die in veel westerse landen vergelijkbare patronen vertonen en slechts een zeer klein deel van de allochtonen en autochtonen betreffen.” In de internationale analyse van de DTN’s wordt meer ingegaan op de veronderstellingen dat in alle westerse landen dezelfde “globale maatschappelijke processen” plaatsvinden. Welke dat precies zijn maakt de coördinator niet helemaal duidelijk, want het zijn “vergelijkbare patronen” die “slechts een zeer klein deel van de allochtonen en autochtonen betreffen.” Waar de dienst die kennis vandaan heeft is niet duidelijk, maar het gaat natuurlijk over radicalisering en terrorismevorming.

    Volgens de NCTb gaat het als volgt: “Allereerst bevinden zich in toenemende mate autochtone bekeerlingen in een overwegend individueel radicaliseringsproces. Sommigen raken zelfs betrokken bij de ondersteuning van terroristische activiteiten. De toegenomen geweldsbereidheid van dergelijke bekeerlingen is een zorgwekkende ontwikkeling. Verder ontvangt de politie inmiddels veelvuldig meldingen over personen die zich in een radicaliseringsproces lijken te bevinden. Dit heeft overigens voor een deel te maken met de toegenomen maatschappelijke alertheid ten aanzien van eventuele radicaliseringsprocessen. Veel van deze personen blijken criminele antecedenten te hebben.” Het is onduidelijk of de coördinator het in deze hier over Nederland heeft als het gaat over autochtonen die zich bekeren en individueel radicaliseren en ook nog aan terrorisme ondersteunen doen. Als dit bericht op Nederland zou slaan, zou deze zin worden gevolgd door een arrestatie, waarmee de dienst duidelijk zou maken ook daadwerkelijk alert te zijn.

    In de eerste regel van de acute dreiging schrijft de coördinator dat “met de recente aanhoudingen weliswaar een acute specifieke terroristische dreiging aanzienlijk is verminderd, maar dat dit geen aanleiding is het algemene dreigingsniveau te verlagen.” De arrestatie zou ook de dreiging verminderen want de bekeerlingen zouden een “toegenomen geweldsbereidheid” hebben en met de arrestatie wordt verondersteld dat dit allemaal is afgenomen. Blijkbaar is dat niet het geval, waarom wordt niet duidelijk. De politie krijgt tevens veel radicaliseringssignalen en die radicaliserende mede-Nederlander is meestal ook nog crimineel. Nederland staat op exploderen zou je zeggen en dat blijkt ook want alle Nederlanders zijn alert en zijn de bron van die “eventuele radicaliseringsprocessen.” Twee alinea’s van analyse van het terrorisme gevaar komen uiteindelijk samen bij een angstig volk dat allerlei mensen aangeeft bij de politie. De coördinator duidt niet, lijkt de alertheid van het land geweldig te vinden en het gevaar lijkt alleen maar groter te worden dus de medelanders nog alerter. De spiraal van gevaar is eindeloos, want de radicale moslims zijn ook loverboys, trouwen en die meiden zijn ook extremistisch. De ‘loverboy’-achtige processen blijven in 2006 nog actief, dan verdwijnt die analyse van de coördinator uit de latere DTN’s.

    Onderdeel van de “globale maatschappelijke processen” zijn ook de “geconstateerde toename van het aantal hoger opgeleiden onder rekruten” en “radicaliseringsprocessen binnen het onderwijs.” Of die kennis van globale processen werkelijk zijn, wordt niet duidelijk, de dienst schrijft een paar regels boven de radicalisering van het onderwijs dat er “vooralsnog geen informatie beschikbaar is over van buitenaf geregisseerde radicaliseringsprocessen in het Nederlands hoger onderwijs.” Dreigingsbeeld als middel om polarisering aan te wakkeren lijkt het recept. Datzelfde geldt voor die “recente aanhoudingen.” De coördinator licht de aanhoudingen niet toe en het zou om de volgende kunnen gaan. “In december 2005 worden twee jongens Remi D. en Melvin R. gearresteerd in Dauwendaele. De jongens zijn een film aan het opnemen waarbij een van de twee een bivakmuts draagt, een mes trekt en de ander aanvalt. De jongens staan duidelijk te filmen. Buurtbewoners bellen de politie die groots uitrukt. De jongens belanden in de cel en krijgen een taakstraf.” Of “Amal A. die op 3 november 2005 wordt gearresteerd in Rijswijk wegens mogelijke betrokkenheid bij terroristische activiteiten. Op 9 november 2005 wordt zij vrijgelaten wegens gebrek aan bewijs.” Man gearresteerd op 28 oktober 2005 die wordt vrijgelaten wegens gebrek aan bewijs. Of een man die bij de Schipholbrand in de nacht van 25 en 26 oktober 2005 om het leven komt. Of de arrestatie op 14 oktober 2005 van een groep rond Samir A., maar als dat zo was dan had de coördinator zijn naam genoemd, want hij is de knuffelterrorist van de dienst. Blijft de vraag open welke aanhouding de coördinator bedoelt.

    Ditzelfde geldt voor het gedeelte over het verstoren van zogenoemde radicaliseringshaarden. De coördinator komt niet meer terug op de geheimzinnige ‘organisatie’ uit DTN-0 waar eigenlijk niets mee mis was, maar mogelijk iets mis was en daarom dienden die stichting en moskee verstoord te worden. De dienst schrijft: “Een radicaliseringshaard is een organisatie of stichting die als voedingsbodem fungeert voor radicaliseringsprocessen.” Of er dergelijke organisaties bestaan is onduidelijk. Dezelfde passage komt in DTN-9 (2007) terug, daar is de zin bijgevoegd: dat “om operationele redenen geen openbare mededeling kan worden gedaan over de betreffende organisaties en de maatregelen die reeds zijn en nog worden getroffen.” Radicaliseringshaarden komen in de eerste twee jaar van de NCTb veel voor, daarna veel sporadischer. De coördinator wil nog wel even kwijt dat “de verstoringsacties uiteraard plaats vinden binnen de grenzen van de wet,” alsof hij eigenlijk ook wel beseft dat het verstoren weinig rechtsstatelijk is.

    Dit wordt duidelijk uit de passage “vreemdelingrechtelijke aanpak” bij het verstoren van organisaties en mensen. De coördinator schrijft dat “de betrokken vreemdelingen veelal gebruik blijken te maken van rechtsmiddelen, zoals een verzoek om opheffing van vreemdelingenbewaring en het instellen van bezwaar en beroep tegen de beëindiging van verblijf of tegen de ongewenst verklaring.” Die vreemdelingen blijken zelfs kennis te hebben van het Europese Verdrag van de Rechten van de Mens (EVRM) en dit zorgt er alleen maar voor dat deze vreemdelingen niet mogen worden uitgezet. “Dit alles leidt er toe dat de effectuering van de vreemdelingrechtelijke maatregelen vertraging oploopt,” besluit hij. Het feit dat de coördinator zelf niet naar artikel 3 van het EVRM heeft gekeken, maakt misschien de radicalisering van de coördinator zelf duidelijk.

    Conclusie DTN 2005

    In het nulnummer van het DTN maakt Joustra duidelijk dat terrorisme, extremisme, radicalisering, polarisatie één en hetzelfde is en dat er geen verschil is tussen de radicale islamitische, extreemrechtse of anti-globalisme gemeenschap. Verdachten worden het liefst al als veroordeelden gepresenteerd en concrete feiten wordem niet vermeld. Het lijkt alsof het allemaal vooral heel mistig moet blijven, zo vaag mogelijk als inlichtingen jaarverslagen. Het strafrecht moet worden ingezet tegen radicale stemmen en de integrale aanpak van terrorisme strekt zich uit in alle facetten van de samenleving. Geen analyse, context, onderzoek van wat er fout ging bij de moord op van Gogh, nee doorpakken nu het kan op een repressieve manier. De dienst trakteert de lezers op een spannend verhaal over een organisatie die fout is. Lees: “het Kwaad” met een hoofdletter K. Probleem is dat er niets strafrechtelijks, bestuursrechtelijks danwel civielrechtelijks mankeert aan de ‘organisatie’. De organisatie is onschuldig, maar niet voor de dienst. De coördinator stelt dat er verstoord moet worden, want de ‘organisatie’ is fout. Zie hier in het nul nummer van het DTN waar tien jaar ondermijning van de rechtsstaat mee begint. Bij DTN-1 zijn de radicale islamitische jongeren aan de beurt die vergeleken worden met massavernietigingswapens en is discriminatie van moslims alleen “vermeend”, in de hoofden van diezelfde moslims dus. In DTN-2 wordt de dreiging opgeschroefd door London, al is onduidelijk of er echt aanwijzingen zijn en het vooral een schrikreactie op de aanslagen in London is. De coördinator weet echter alles al van die aanslag en stelt dat “het tegengaan van zelfmoordaanslagen moeilijk, zo niet onmogelijk is.” Let wel de dienst die de dreiging voor Nederland moet analyseren, schrijft in het tweede dreigingsbeeld dat “het tegengaan van zelfmoordaanslagen moeilijk, zo niet onmogelijk is.” Als dat zo is, is het misschien een idee om de organisatie maar meteen op te heffen, want wat betekenen alle mogelijk bedreigingen dan van een rechtszaak en voor personen? Wat voor inlichtingen en/of informatie zijn die bedreigingen gebaseerd? Dat is volstrekt onduidelijk. Het jaar wordt afgesloten met DTN-3 en globale maatschappelijke processen, mondiale radicaliseringsprocessen, niet vast te stellen geregisseerde radicaliseringsprocessen in het Nederlands hoger onderwijs en een stel arrestaties waarover de dienst niets vermeld, waardoor onduidelijk blijft wat dat voor het gevaar voor Nederland betekent. Het eerste jaar DTN van de NCTb, een dienst die met een gestrekt been de rechtsstaat intrapt. Dreigingsbeeld Terrorisme Nederland, de terreur van de dienst die zegt terrorisme te bestrijden, maar die vooral op allerlei fronten bezig is de rechtsorde uit te hollen. De terreur van de NCTb.

    2006 jihadistische managementtraining voor de NCTb

    DTN-4 / 2 maart 2006

    Het eerste DTN van 2006 is een opmerkelijk document. De toon is anders, de dreiging echter hetzelfde. Het is het eerste DTN waarin het over de kans op een zelfmoordaanslag in Nederland wordt gespeculeerd: “Dit betekent dat de kans reëel is dat er in Nederland een aanslag zal plaatsvinden. Daarbij moet er rekening mee worden gehouden dat een dergelijke aanslag ook de vorm van een zelfmoordaanslag kan aannemen.” In DTN-2 kwam de zelfmoordaanslag voor als een aanslag die niet voorkomen kan worden, maar niet als een mogelijke aanslag in Nederland. Waarom de coördinator nu zelfmoordaanslag als dreiging gebruikt is onduidelijk. De dienst heeft geen aanwijzingen voor een op handen zijnde aanslag. De dienst beschrijft netwerken van radicale jongeren, die in de gaten worden gehouden en tevens worden er verdachten gearresteerd. De dreiging verandert niet, niet door de arrestaties, niet door het zicht op de netwerken. “Gelukkig hebben in het verleden diverse aanhoudingen in verband met terroristische activiteiten een acute dreiging kunnen wegnemen of op zijn minst tijdelijk kunnen verminderen. Tot een duurzame verlaging van het algemene dreigingsniveau hebben de aanhoudingen echter niet geleid.”

    De Hofstad groep wordt specifiek genoemd: “In Nederland doen veiligheidsautoriteiten onderzoek naar diverse terroristische netwerken. Het Hofstad-netwerk is een spraakmakend voorbeeld van een van de netwerken. De publieke aandacht voor de activiteiten van de leden van dit specifieke netwerk is begrijpelijk, maar dat mag er niet toe leiden dat het gevaar van andere netwerken genegeerd of onderschat wordt.” Gewone stervelingen begrijpen er volgens de NCTb niets van want “de dreiging voor Nederland is namelijk veel complexer en omvattender dan de dreiging die in enkele concrete zaken de afgelopen tijd een rol heeft gespeeld.” De dreiging is complexer en omvattender, er staat een zelfmoordaanslagpleger op de stoep, en dat is geen concrete zaak. Nee, het gevaar is onzichtbaar en de coördinator is de enige die het ziet en er voor waarschuwt. De toon is gezet. Wie de inleiding van DTN-4 heeft gelezen stopt met alles wat hij of zij aan het doen is en rent naar de bunker, niet alleen is er een zelfmoordaanslag in aantocht, er is potentieel iets veel ergers aan de hand, alleen niemand weet het behalve de dienst.

    Wie vervolgens toch doorleest raakt verstrikt in een doolhof van rekrutering, training en ideologie. Volgens de coördinator vinden de trainingen niet meer fysiek plaats maar in de vorm van studeren op afstand met de NCOI bijvoorbeeld. “Met het verdwijnen van het gros van de fysieke trainingskampen in Afghanistan en Pakistan zijn veel jihadisten inmiddels aangewezen op deze virtuele trainingsmogelijkheden op het internet. Van de laagdrempelige beschikbaarheid van gedetailleerd en in aanleg professioneel trainingsmateriaal gaat een aanzienlijk risico uit.” Deelname aan deze online jihadistische universiteit is door zelfrekrutering. De bijpassende ideologie is de klassieke gewelddadige takfir-ideologie, een gemuteerde takfir-ideologie of de neo-takfir-ideologie. Volgens de coördinator verschuift de ideologie van de cursisten aan het virtuele jihadistencollege en door de laagdrempeligheid groeit de beweging als kool: “Hier komt bij dat radicaliseringsprocessen onder een deel van de totale moslimbevolking en sommige bekeerlingen in Nederland onverminderd voortschrijden. Tot de aanhangers behoort inmiddels een snel groeiende groep geradicaliseerde jongeren.”

    De combinatie van “een deel van de totale moslimbevolking”, onduidelijke netwerken en zelfmoordaanslagen suggereert een ophanden zijnde explosie. De coördinator vist daar ook naar: “Een en ander impliceert dat het soms felle publieke debat in Nederland over de islam het risico met zich meebrengt dat ook ons land op enig moment het mikpunt kan worden van radicaal-islamitische agitatie,” schrijft hij over de boosheid onder moslims over de spotprenten van Kurt Westergaard. “Radicaal-islamitische agitatie” klinkt toch even anders dan de dreiging van een zelfmoordaanslag en lijkt dichter bij de waarheid dan ronkende berichten over onzichtbare netwerken en virtuele jihadistische soldaten. Dat de coördinator het begin 2006 niet helemaal helder meer zag blijkt uit de laatste twee zinnen van ‘ontwikkelingen in Nederland’. “Niet alleen confrontaties tussen bevolkingsgroepen maar ook een uit onzekerheid of antipathie gegroeide scheiding in de Nederlandse samenleving zou op termijn de dreiging negatief kunnen beïnvloeden. Hoewel het daar geen rassenrellen betrof, gaat van de heftigheid van de recente onlusten in Frankrijk een waarschuwing uit voor onderschatting of ontkenning van risicovolle processen die in afgescheiden groepen of door de afscheiding van groepen plaatsvinden.” Het lijkt alsof de coördinator teleurgesteld is over het gemis aan rassenrellen want “hoewel het daar geen rassenrellen” zijn, “gaat van de heftigheid een waarschuwing uit voor onderschatting of ontkenning van risicovolle processen” in groepen, lees netwerken. In de internationale analyse van de DTN’s komt Donald Rumsfeld regelmatig terug met zijn ‘unknown unknowns’, Joustra wilde heel graag in zijn voetsporen treden.

    DTN-5 / 7 juni 2006

    De dreiging blijft substantieel en het deel van de moslimgemeenschap dat radicaliseert, lijkt explosief toe te nemen. De redenering is als volgt: “Controversiële debatten of artistieke uitingen over de islam, … zijn een vermeende aanval op de islam.” Alleen de radicale moslims ergeren zich hieraan en zij winnen “zowel op het internet als in een steeds groter wordend aantal moskeeën snel aan invloed”. Waarom winnen zij aan invloed? Zij maken “bij voorkeur gebruik van de Nederlandse taal, waardoor een steeds grotere groep jonge moslims wordt bereikt met alle radicaliseringsrisico’s van dien.” Zie hier de potentiële netwerken. Ze zijn er nog niet, maar komen er aan. De Nederlandse taal baart de coördinator zorgen: “Op het internet speelt zich een vergelijkbare ontwikkeling af. Zowel het naar het Nederlands vertaald jihadistisch materiaal als ook het aantal Nederlandstalige websites met radicale inslag is in de afgelopen periode in aantal toegenomen.” De dienst is bang voor “de salafistische krachten die hun antiwesterse en anti-integratieve retoriek aan een breder publiek” zouden kunnen overbrengen. Wel in de Nederlandse taal, want zo gedesintegreerd zijn deze mensen ook weer niet.

    Voortbordurend op die netwerken spint de coördinator een complex verhaal van nationale en internationale netwerken, agenda’s, doelwitten en professionaliteit. “Hierbij valt op dat dergelijke binnenlandse netwerken een meer internationaal georiënteerde agenda ontwikkelen. De aandacht voor potentiële doelwitten zou van het binnenland kunnen verschuiven naar het buitenland. Meer voor de hand liggend is echter, dat de internationale agenda op de korte termijn naast de nationale agenda komt te staan. Een veiligheidsrisico vormt de naar verwachting verhoogde professionaliteit van diverse netwerken door inbreng van internationaal beschikbare expertise.” Wie denkt dat dit jihadistische managementtaal is vergist zich. De coördinator ziet al een zelfmoordaanslag met een vuile bom. “Het risico dat terroristen zich in de toekomst zullen gaan bedienen van niet-conventionele wapens (chemisch, biologisch, radiologisch of nucleair, CBRN) wordt voor Nederland voor de korte termijn ingeschat als klein maar reëel.” Klein zou gering zijn, reëel een inschatting, maar reëel is werkelijk, dus waar de coördinator de aanwijzingen vandaan heeft is onduidelijk, er is potentie hoewel gering, maar hoe reëel is onduidelijk.

    De dienst gaat iets dieper in op de virtuele rekrutering, training en netwerken. In tegenstelling tot maart 2006 lijkt het mee te vallen. Het zou slechts gaan om het ontwikkelen van netwerken en nog niet bestaande netwerken. “Het internet biedt ook mogelijkheden om virtuele netwerken te vormen waarbij geen of nauwelijks fysiek contact vereist is,” denk hierbij aan sociale media. “In dat geval zouden niet alleen totaal nieuwe netwerken kunnen ontstaan, maar ook interacties tussen diverse typen fysieke en virtuele netwerken kunnen toenemen.” De coördinator heeft het nu slechts over mogelijkheden, maar blijkbaar staat alles in de kinderschoenen. “Vooralsnog kent het ontstaan van zuiver virtuele netwerken echter zijn beperkingen. Leden van virtuele netwerken zullen in de regel pas tot het ontplooien van gezamenlijke activiteiten overgaan wanneer er sprake is van daadwerkelijk onderling vertrouwen.” Dit in tegenstelling tot de eerste zin van ‘Terrorisme en rekrutering’: “De aanzienlijke dreiging van binnenlandse netwerken beïnvloedt onverminderd het dreigingsbeeld.”

    Waar die dreiging vandaan komt is onduidelijk, tevens of de coördinator ergens zicht op heeft. Hij schrijft: “Het aantal meldingen van de politie over personen die een radicaliseringsproces door zouden maken blijft stabiel.” Dit suggereert alsof er zicht is op aantallen, ernst, netwerkvorming en andere aspecten. Niets is minder waar want, “hierbij dient te worden opgemerkt dat het om niet nader geanalyseerde signalen gaat.” Er is geen zicht op de radicalisering, maar er is wel radicalisering. Vervolgens gaat de dienst nader in op het leger, toch niet een plek waar je een zelfmoord terrorist los wilt laten. Alsof er niets aan de hand is schrijft de NCTb: “Het aantal meldingen over mogelijke radicalisering onder personeel binnen de krijgsmacht neemt geleidelijk toe. Ook zijn er aanwijzingen dat defensiepersoneel in contact staat met radicale groeperingen en instanties, zoals enkele islamitische stichtingen en moskeeën, dan wel daarin participeren.” Netwerken, zelfmoordaanslagen, vuile bom: alles komt dichterbij en dan: “De signalering van radicalisering binnen de krijgsmacht kan overigens ook het gevolg zijn van een toenemende alertheid binnen de krijgsmacht en hoeft niet noodzakelijkerwijs het gevolg te zijn van een toename van radicalisering.” De coördinator biedt geen uitsluitsel en wil nog wel even kwijt dat hij bij het armpje drukken met de geradicaliseerde netwerken een punt heeft gescoord, al lijkt het leger al in handen van de radicale moslims. “Het vonnis inzake het Hofstadnetwerk is een tegenslag voor het netwerk, omdat leden tot celstraf zijn veroordeeld voor terroristische misdrijven.”

    Het Nederlandse publiek waardeert de coördinator. Volgens de NCTb lijkt de campagne “«Nederland tegen terrorisme» gunstig uit te pakken.” Er worden meer meldingen gedaan bij Meld Misdaad Anoniem en men is niet banger geworden. Waar die meldingen over gaan, schrijft de coördinator niet, maar of dit meldingen zijn over toename van radicalisering in het leger of de onbekende radicalisering waar de politie geen zicht op heeft is onduidelijk. De coördinator is tevreden over het Nederlandse publiek. Die tevredenheid vertaalt zich ook in een leger nieuwe rekruten voor het terreurbeleid van de NCTb. “Bestuurders, gemeenten, scholen en instellingen binnen de justitiële (jeugd)keten,” in de loop der jaren worden steeds meer mensen betrokken bij het beleid van de coördinator om radicalisering op te sporen, dreiging in te schatten en allerlei andere veiligheidstaken op zicht te nemen.

    Deze ontwikkeling van het terroriseren van de samenleving heeft grote gevolgen zoals de toekomstige dreigingsbeelden laten zien. De oorlog tegen de terreur vindt zijn weg in allerlei beleidsterreinen en onderdelen van de samenleving zoals internet (“monitoring, surveillance, opsporing”), media (“zenders die zich mogelijk schuldig maken aan het uitzenden van antisemitische uitspraken en/of andere radicale uitingen”), dieper in de politie-haarvaten (“taakuitbreiding van het KLPD omvat onder andere het opstellen van een criminaliteitsbeeldanalyse (CBA) terrorisme, opsporingsonderzoeken terrorisme, structureel produceren van kwalitatief goede dreigingsmeldingen, dreigingsinschattingen en dreigingsanalyses en persoonsbeveiliging”), migratie (“Grensbewaking en identiteitscontrole”/ “Internationale samenwerking bij grensbewaking”), militarisering van de veiligheid (“het project «Intensivering Civiel-Militaire Samenwerking» (ICMS)”) en financiën. Of dat nog iets met de werkelijkheid te maken heeft, lijkt niet meer de vraag.

    Een volgens de dienst in DTN-0 duistere stichting, Al Haramain Humanitarian Aid, werd vervolgd voor “terroristische activiteiten” en is op 5 januari 2006 vrijgesproken door het Hof Amsterdam omdat de “werkzaamheden of het doel van deze stichting niet in strijd zijn met de openbare orde.” De wens om terreur te oogsten lijkt onderdeel van de DTN’s geworden. De coördinator is blij met een veroordeling en gaat persoonlijk de strijd aan met de leden van de Hofstad groep of andere netwerken. “Bilal L. werd ten eerste schuldig bevonden aan voorbereidingshandelingen en bevordering van terroristische misdrijven en ten tweede aan rekrutering voor de gewapende strijd.” Bilal Lamrani was duidelijk boos op de samenleving. Hij had eerder vastgezeten voor het bedreigen van Geert Wilders en “in de gevangenis had Bilal gevraagd hoe hij aan semtex kon komen en op zijn usb-stick waren handleidingen gevonden voor het maken explosieven” (NRC Handelsblad 8 september 2007). Zie ook de internationale analyse van de DTN’s.

    DTN-6 / 16 oktober 2006

    Dreigingsbeelden worden gepresenteerd als afwegingen. De balans tussen dreigingen, aanwijzingen en weerstand vormen de basis van een ‘complexe’ formule waaruit dan het dreigingsniveau rolt, groen, geel, oranje of rood. DTN-6 geeft aan dat een “afweging van de nationale en internationale dimensie van de dreiging afgezet tegen de weerstand op basis van de bij de NCTb aangeleverde dreigingsinformatie tot deze conclusie leidt.” De coördinator schrijft dat “dit beeld de resultante is van een aantal uiteenlopende ontwikkelingen,” alsof het om een algoritme gaat van dreigingssoftware. Conclusie is dat: “de kans op een aanslag in Nederland reëel blijft.” Wat deze dreigingsexercitie voor meerwaarde heeft is onduidelijk. Als burger moet ik rekening houden met een aanslag op mijn trein, is in wezen wat de coördinator zegt. ‘Veiliger kunnen we het niet maken, angstiger wel,’ lijkt het devies. Hoewel de kans op een aanslag reëel is en blijkbaar blijft voor een bepaalde ongedefinieerde periode, schrijft de coördinator ook dat er “geen concrete dreiging” is.

    Niets aan de hand zou je zeggen, maar de dienst heeft het hier over “gekende terroristische netwerken in Nederland”. Hoewel de coördinator het niet zegt impliceert “gekende netwerken” dat er ook ongekende of onbekende netwerken zijn die omschreven worden als “onvoorspelbaar en dynamisch” met een “aanzienlijke transnationale dimensie”. Is er nu niets aan de hand, kan vandaag een bom ontploffen of weet de coördinator het eigenlijk helemaal niet en goochelt hij wat met zijn dreigingsvocabulaire? De woordkeuze is ook explosief. Er zijn “kleine kringen van radicale moslims die bijzonder licht ontvlambaar zijn” en er moet rekening worden gehouden met “spontane uitbarstingen van individuen en groepjes.” Dit explosieve mengsel wordt nog verergerd door een “steeds toenemende radicalisering onder moslims in Nederland”. Eigenlijk is het verbazingwekkend dat niet al het halve land in vlammen is opgegaan, gezien het brandbare taalgebruik van de NCTb.

    De nationale dreiging is in een alinea samen te vatten volgens de dienst, met woorden als “gekende terroristische netwerken”, “licht ontvlambaar”, “spontane gewelddadige uitbarstingen” en een verwijzing naar twee bomkoffers die eind juli 2006 in Duitse treinen waren geplaatst. Twee Libanezen werden voor het bomkoffercomplot veroordeeld tot twaalf jaar en levenslang. De beide mannen zeiden dat zij met opzet de koffers hadden gebouwd om niet te ontploffen. De coördinator verwees niet naar een ‘aanslag’ met een metalen plaat op een internationale trein van Amsterdam naar Frankfurt op 29 januari 2006 of twee aanslagen in april en juni 2004 met vier metalen platen op een sneltrein bij Castrop-Rauxel. Het Duitse voorbeeld laat zien dat de relatie tussen moslims en een poging om schade toe te brengen aan een trein een aanslag is en een ongedefinieerde aanslag op een trein als incident niet de moeite van het publiceren waard is. Het jihadistische vocabulaire is alom aanwezig zodat het zelfs niet-jihadistische dreiging definieert. Voor Anders Breivik stelt de coördinator terreur in twee zinnen: “De aanhouding van 17 extreemrechtse potentiële terroristen in België laat zien dat een escalatie van politiek geweld uit niet-jihadistische hoek als risico serieus moet worden genomen.” Veel van de arrestanten kwamen kort na de aanhouding weer vrij.

    Het niet-jihadistisch gevaar heeft wel degelijk iets met het jihadistisch gevaar te maken. Bij polarisatie schrijft de coördinator: “In de afgelopen periode was er sprake van diverse gevallen van interetnisch geweld. In meer dan de helft van die gevallen is duidelijk sprake van extreemrechts geweld door Lonsdale jongeren, Skinheads en de Nationale Alliantie.” Of het hierbij is gekomen tot een confrontatie tussen de jihadisten en de niet-jihadisten is onduidelijk, ook laat de dienst in het midden om hoeveel en wat voor gevallen het ging. De radicalisering vindt dus blijkbaar aan beide kanten van de medaille plaats, maar eigenlijk is het allemaal jihadisering: “Waar in het verleden incidenteel personen met een Turkse achtergrond opdoken in lokale jihadistische netwerken met vooral een Noord-Afrikaans karakter, duiken nu kleine groepen jongeren op die als geheel lijken te jihadiseren.” De coördinator is blij om weer terug te zijn bij zijn jihadistisch vijandbeeld, want in een tweepolige wereld, past niet-jihadistische dreiging alleen als moslims ook gejihadiseerd zijn. De moslims zijn een gevaar: “De aanhoudende radicalisering onder een deel van de moslimjongeren in Nederland is een zorgwekkende ontwikkeling die de dreiging ook op langere termijn aanzienlijk blijft beïnvloeden.”

    DTN-7 / 20 december 2006

    DTN-7 borduurt voort op DTN-5 als het om de al dan niet reële dreiging gaat. Ten eerste zijn “er geen concrete aanwijzingen dat nationale netwerken aanslagen voorbereiden,” maar het gevaar is wel reëel. Dat komt door “de voortdurende radicalisering” die zelfs ondanks de weerstand doorzet, waardoor je de indruk hebt dat half Nederland aan het radicaliseren is. Hoe dat komt verklaart de coördinator door islamitische radicalisering door jongerenpredikers die lezingen verzorgen. Daarnaast vormen de “«informele islamitische huwelijken», waardoor vrouwen onder invloed komen van radicaal-islamitische netwerken” volgens de dienst een groot gevaar. Het is volgens de NCTb namelijk “gebleken dat deze huwelijksvorm breder verspreid is binnen moslimkringen dan voorheen werd aangenomen.” Vervolgens stelt de coördinator dat “geen aanwijzingen” en “toenemende radicalisering” wel degelijk leiden tot “enkele risicovolle internationale ontwikkelingen” die uitmonden in “een materialisering van de ongekende dreiging.” Bij de internationale analyse van de DTN’s wordt aandacht besteedt aan de ‘unknown unknowns’ van Donald Rumsfeld.

    De coördinator doelt op “gelijkgezinde individuen die elkaar makkelijk weten te vinden en aan de ontplooiing van terroristische activiteiten werken. Jongeren kunnen in een tijdsbestek van enkele maanden zelf een dergelijke operationele cel vormen. Dergelijke processen lijken deels buiten de tot nu toe bekende patronen van terroristische netwerken te vallen, en kunnen in potentie ook in Nederland plaatsvinden.” Of dit allemaal ook echt is, of door de coördinator uit zijn duim gezogen, blijft onduidelijk. Alles is natuurlijk mogelijk, maar om dreiging te baseren op alles wat mogelijk is, lijkt niet een beeld maar een schrikbeeld te willen opwekken. Ditzelfde lijkt ten grondslag te liggen aan de Marokkaanse netwerken die kunnen zorgen voor de “mogelijke import van jihadistische elementen.” “Niet uit te sluiten valt dat er contacten zijn tussen dergelijke Marokkaanse netwerken en geestverwanten in Nederland.” De gedachtegang lijkt te zijn: In Marokko worden verdachten aangehouden in het kader van terrorisme onderzoek. In Nederland wonen Marokkaanse Nederlanders, die hebben vast familie en vrienden daar. Misschien is een van de verdachten bevriend met iemand in Nederland, die kan ook deel zijn van het netwerk en zo is het allemaal bedreigend.

    In deze wereld van onbekend gevaar en totale oorlog, ziet de coördinator ook een toenemende polarisatie en valt het hem op dat “ten opzichte van de vorige rapportageperiode meer gewelddadige interetnische incidenten bij de politie bekend zijn geworden. Bij meldingen over rechts-extremisme is vaak sprake van geweld. Ook het online rechtsradicalisme baart zorgen. Tevens bestaan er zorgen over het verschijnsel van onverdraagzaam isolationisme bij sommige groepen moslims in Nederland. In deze kringen worden intolerante opvattingen gehuldigd over andersdenkenden en andersgelovigen.” Of de dienst het nu over zichzelf heeft is onduidelijk. Worden er diverse incidenten op een hoop gegooid? Of is er werkelijk iets aan de hand. Het wordt niet duidelijk, er lijken zelfs “parallelle machtsstructuren” te zijn of te ontstaan.

    Bij het tegengaan van radicalisering lijkt de coördinator de oorzaken te willen bestrijden zoals discriminatie op de arbeidsmarkt, maar tegelijkertijd blijft de inzet vooral repressief zoals bijvoorbeeld het inzetten van het maatschappelijk middenveld als anti-terreur brigades: “Hierbij valt te denken aan het opzetten van een gebiedsgerichte aanpak, het activeren en ondersteunen van professionals (agenten, leraren, jeugdwerkers, medewerkers van het Centrum voor Werk en Inkomen e.d.).” Deze multidisciplinaire verstoring van de overheid wordt ook toegepast op zogenoemde ‘radicaliseringshaarden’. In DTN-0 was de coördinator nog openhartig over de weinig rechtsstatelijke Bibob middelen om een ‘organisatie’ op de knieën te krijgen, nu kan de dienst daar niet meer zo openhartig over zijn. “Om operationele redenen kan geen openbare mededeling worden gedaan over de organisaties die als radicaliseringshaard zijn aangemerkt en de maatregelen die worden getroffen.”

    Het gebrek aan respect voor de rechtsstaat bij de coördinator is ook af te lezen uit de wijze van rapportage over gerechtelijke uitspraken. De coördinator beschrijft een uitspraak van de rechtbank in de zaak van ex-verdachten uit de zogenaamde Arles-zaak. “De rechtbank heeft, evenals in een eerdere schadevergoedingszaak van een ex-verdachte van een terroristisch misdrijf, besloten tot een veel hogere schadevergoeding dan standaard wordt toegekend.” De coördinator is daar ongelukkig mee want “het risico is aanwezig dat uitgekeerde gelden gebruikt zullen worden voor ondersteuning van terroristische activiteiten.” Waar deze mening van Joustra op is gebaseerd, is onduidelijk. De verdachten zijn namelijk onschuldig en hebben onschuldig in de gevangenis gezeten en eisen daarom een schadevergoeding. Joustra steunt daarom ideeën van zijn VVD-partijgenoot Frans Weekers, later staatssecretaris van Financiën in het eerste en tweede kabinet Rutte, die een “algemene en wettelijke schadevergoedingsregeling voor ex-verdachten van terrorisme” wilde.

    Conclusie DTN 2006

    Dreigingsanalyse is niet eenvoudig. Hoe moeten signalen worden beoordeeld en wat kan er nu wel of niet gebeuren? Achteraf gezien, als er iets al dan niet gebeurd is, is het makkelijk praten over het al dan niet zwaar aangezette dreigingsbeeld. De dienst heeft dus een moeilijke taak, maar is dat in werkelijkheid ook zo. De coördinator krijgt informatie van verschillende opsporings- en inlichtingendiensten. Op basis van die informatie, meestal verwoordt in ontwikkelingen en aanwijzingen, wordt een inschatting van het gevaar gemaakt. Aan de andere kant van het spectrum van de enigszins concrete informatie zijn er de veronderstellingen, de mogelijkheden, de fantasieën van de dienst zelf. En die waandenkbeelden zijn eindeloos, want in een bipolaire wereld, waarbij de andere partij is verworden tot de as van het kwaad, zijn het demonen waar tegen gevochten moet worden. En demonen zijn duivels, schimmen in een verder vredige wereld. Om niet het verwijt te krijgen dat de dienst niet had gewaarschuwd is de dreiging altijd reëel en is het niveau substantieel. Zo ontstaan ook gedachten over zelfmoordaanslagen die niet alleen niet voorkomen kunnen worden (DTN-2), maar die ook echt kunnen plaatsvinden (DTN-4). We moeten voorbereid zijn en of de dienst er zicht op heeft is onduidelijk. Er zijn allerlei netwerken waar wij geen zicht op hebben, wij, het Nederlandse publiek. “De dreiging is complexer en omvattender” en alleen de coördinator is bij machte om de terroristische netwerken te doorgronden. Toch is onduidelijk of de NCTb er daadwerkelijk zicht op heeft, want veel van de netwerken zijn virtueel en niet gekend, de woorden complex en omvattender zijn daarom verhullend. Ondanks deze onduidelijkheid over de kennis van de coördinator is voor de NCTb één ding wel duidelijk. De dreiging is alleen jihadistisch, want voor een ander beeld is geen plaats in de schrikbeelden van de dienst. Twee niet werkende bomkoffers zijn een aanslag en drie keer een aanslag met metalen platen op een hoge snelheidstrein zijn incidenten, zonder noemenswaardige vermelding in het DTN. In het eerste geval zijn twee moslims aangehouden en dus is het jihadistische terreur, in het tweede geval is er misschien niet eens onderzoek gedaan, de coördinator is er niet in geïnteresseerd. Het tweede jaar van het DTN, 2006, markeert de opkomst van de ongekende netwerken die in 2007 volledig tot ontplooiing komen. Ook de terrorisering van de samenleving in zijn geheel krijgt steeds meer vorm in 2006. Iedereen wordt ingezet op zoek naar het gevaar, naast agenten worden leraren, jeugdwerkers, medewerkers van het Centrum voor Werk en Inkomen e.d. ingezet in de speurtocht naar de radicalisering. Later worden daar ook vertrouwenspersonen en anderen aan toegevoegd. En terreurbeleid wordt toegepast op steeds meer geledingen van de samenleving zoals internet, media, migratie, militarisering van de veiligheid en financiën. De dienst heeft in het derde jaar van haar bestaan haar vleugels uitgeslagen, niemand kan meer om de schrikbeelden heen.

    2007 de ongekende dreiging, Joustra goes Rumsfeld

    DTN-8 / 25 april 2007

    Na twee jaar gespannen te hebben gewacht op de aanslag, moet Joustra bekennen dat het toch allemaal wat overdreven was. Het eerste jaar DTN’s werd gekenmerkt door de nasleep van de moord op Theo van Gogh en de spanning rond Samir A. Toch bepaalden deze twee elementen slechts een klein deel van de dreiging voor Nederland volgens de dienst. De toenemende radicalisering, rekrutering en training hadden de overhand. Begin 2007 blijkt er plots toch een ander inzicht. De coördinator stelt dat “sinds dreigingsbeelden uit oktober 2006 er sprake leek van een afname van de concrete dreiging in Nederland die zich doorzette.” Waarom hij de tekst in de verleden tijd schrijft is onduidelijk, want zijn conclusie is dat de dreiging ook echt is afgenomen, maar blijkbaar twijfelt hij zelf nog. “Naast deze afname van de concrete binnenlandse dreiging, die vermoedelijk van langere duur zou zijn, bleken potentiële dreigingen zich niet te concretiseren,” vervolgt hij alsof er een lange periode van rust aan zal komen, maar dat zal niet langer dan een jaar zijn. Hij stelt dat bij het besluit om van substantieel naar beperkt te gaan “het zwaartepunt van de dreigingsafweging naar de potentiële dreiging, onder andere vanuit de aanwezige radicalisering in Nederland, alsmede naar de internationale context en het internationaal profiel van Nederland.”

    Dreiging is geen wetenschap, maar wie DTN’s van 2005 en 2006 doorneemt krijgt het idee dat de boel op ontploffen staat, terug naar beperkt lijkt een anticlimax. “De situatie rond de gekende jihadistische netwerken in Nederland is opnieuw als vrij rustig te omschrijven,” stelt de NCTb in april 2007 terwijl een paar maanden eerder nog de gehele radicale moslimgemeenschap aan het radicaliseren was. In een paar maanden blijkt het overheidsbeleid effectief in het bestrijden van het jihadisme, “bij nog bestaande netwerken is sprake van een kloof tussen het jihadistische ideaal en de praktijk.” Tevens zou er geen leiderschap zijn bij de toekomstige aanslagplegers, alsof de dienst zit te wachten op een goed geoliede bende die dood en verderf zaait.

    Het is onduidelijk wat de dienst nu wil zeggen, want hoewel er geen leiderschap is, neemt het salafisme hand over hand toe in Nederland. “Het salafistische gedachtegoed heeft in 2005 en 2006 sterk aan invloed gewonnen in Nederland.” Salafisme lijkt ook hot te zijn: “Los van de verbreiding van het salafisme is er sprake van een levendige jeugd- en internetcultuur waarin vooral de polemiek tussen sympathisanten van de gewelddadige en niet-gewelddadige jihad opvalt.” Eigenlijk is er niets veranderd na 2006. Ook qua polarisatie is er niets veranderd stelt de coördinator, misschien is het zelfs verslechterd: “Het aantal interetnische conflicten is wederom toegenomen. De omvang van ongeorganiseerd extreemrechts is in deze rapportageperiode toegenomen.” Om de polarisatie nog even kracht bij te zetten stelt de coördinator dat er ook “confrontaties met antifascisten zijn”, soms zelfs heimelijk. Heimelijk is ook het optreden van de overheid in het kader van de zogenoemde ‘radicaliseringshaarden’: “In het afgelopen jaar zijn in het kader van de aanpak van enkele radicale salafistische moskeeën op zowel nationaal als lokaal niveau diverse maatregelen uitgevoerd.” Of deze weinig rechtsstatelijk druk van de overheid zin heeft gehad is onduidelijk want “Ondanks de druk op de salafistische moskeeën is in het afgelopen jaar het zelfvertrouwen van de salafistische centra en de ideologische beïnvloeding vanuit de moskeeën onverminderd toegenomen.”

    DTN-9 / 4 juni 2007

    Het tweede dreigingsbeeld met beperkt niveau begint met een geruststellende alinea: “De concrete dreiging is inmiddels gestabiliseerd op het niveau zoals beschreven in het vorige dreigingsbeeld.” Al was het geschetste beeld in DTN-8 niet helder, het is natuurlijk prettig dat de dreiging in werkelijkheid beperkt is, de dienst heeft niet gelogen. De alinea die volgt verstoort dit beeld volledig. Dacht Nederland net dat er niets aan de hand is, moet er wel rekening worden gehouden met een vuile bom. “De kans dat bij een eventuele aanslag in Nederland chemische, biologische, radiologische of nucleaire middelen (CBRN) worden gebruikt is net als in 2006 klein maar reëel.” Wat de coördinator met deze CBRN-dreiging wil zeggen is onduidelijk, de massavernietigingswapens komen sinds DTN-5 in de oneven DTN’s elke keer terug (DTN-5, 7, 9, 11, 13, 15, 17, 19, 21, 23, 25, meestal een DTN met een voortgangsrapportage terrorismebestrijding). Om de dreiging kracht bij te zetten stelt de NCTb dat “er dit jaar weer enkele CBRN-incidenten in het buitenland te noteren vallen, zoals het gebruik van chloor als middel voor aanslagen in Irak.” Wat dit bijdraagt aan de weging van het dreigingsniveau is onduidelijk, maar later zal blijken dat Joustra naar een substantieel niveau moet schrijven, dus kan een CBRN-dreiging daar wel een functie in vervullen.

    Naast CBRN besteedt de dienst ook veel aandacht aan “explosieven”. In DTN-7 schrijft de dienst dat “op de korte termijn van zelfgemaakte explosieven een grotere dreiging uit gaat dan van CBRN-middelen”. Volgens de NCTb komt dit omdat “jonge, lokaal geradicaliseerde jihadisten in het westen roekelozer zijn en meer vanuit emotie zijn gericht op onmiddellijke gewelddadige actie.” In DTN-13 stelt de coördinator dat “het Nederlandse project zelfgemaakte explosieven is opgezet naar aanleiding van de observatie dat het merendeel van alle (pogingen tot) aanslagen in Europa plaatsvindt met explosieven op basis van vrij verkrijgbare chemicaliën.” De coördinator schrijft niet om welke aanslagen het zou gaan, maar de aanslagen in Madrid waren gepleegd met dynamiet die door een informant van de politie aan de daders was geleverd en de London metro en bus bommen zou misschien wel van huis- tuin en keuken materiaal zijn gemaakt, maar gezien de kracht stellen bomexperts dat een getrainde chemicus de bommen moet hebben geassembleerd. Het hele programma om een systeem op te zetten in het kader van verdachte chemicaliën transacties, gaat hand in hand met de CBRN-dreiging om het dreigingsniveau op te krikken.

    Ditzelfde geldt voor de opmerking dat jihadisten via het internet communiceren in relatie tot een man die zich in een internetcafé in Casablanca, Marokko, heeft opgeblazen. Of dit een actie tegen het internet was, of dat de man ter plekke een bomgordel in elkaar aan het knutselen was, het blijft onduidelijk, want volgens de coördinator zou de persoon: “voor zover nu bekend, daar instructies hebben willen ‘ophalen’.” Het verhaal van het opgeblazen internetcafé, de bomgordel en de instructies is van een zelfde soort als de strijd tussen de soennieten en sjiieten. “Ook op Nederlandstalige webfora zijn vanuit soennitische hoek negatieve geluiden te horen over sji’ieten. Een verdere escalatie van het conflict tussen soennieten en sji’ieten in Irak, gecombineerd met een voortdurende agitatie uit salafistische hoek, kan op den duur negatieve gevolgen hebben voor de interreligieuze en interetnische harmonie binnen de islamitische gemeenschappen in Nederland.” Tot DTN-9 is met geen woord gerept over het al eeuwen bestaand conflict tussen de twee belangrijkste stromingen binnen de islam, nu kan het plots op den duur negatieve gevolgen hebben. Na DTN-9 komt het pas in DTN-30 weer terug, op den duur kan blijkbaar heel lang zijn bij de dienst.

    Op het polarisatiefront is er ook toename, groeiend zelfbewustzijn, vergroting, confrontaties. Deze behoefte aan meer spanning leidt tot een verwrongen manier van omgaan met “moskeeën die hun orthodoxe signatuur niet ontkennen maar tegelijkertijd benadrukken niets met radicalisme te doen willen hebben.” Vanuit het perspectief van een veiliger samenleving kan de conclusie worden getrokken dat dit positief is. De moskeeën kunnen echter geen goed doen want “het risico bestaat dat de sense of urgency in de samenleving ten aanzien van de veiligheidsrisico’s die uitgaan van de salafistische geloofsleer afneemt.” Al in DTN-8 hing de coördinator op deze manier de gedachtenpolitie uit: niet radicalisering of jihadisering is gevaarlijk, de leer zelf moet verboden worden. En de coördinator wordt door de rechter op zijn wenken bediend: “Op 27 april heeft de Raad van State verklaard dat een Eindhovense imam terecht ongewenst is verklaard door de toenmalige Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie. Deze ervaring zou andere predikers kunnen ontmoedigen en nog voorzichtiger kunnen maken in het publiekelijk doen van antiwesterse of anti-integratieve uitspraken.” Een half jaar eerder had de rechtbank in Amsterdam imam Eisha Bersham nog “geen gevaar voor nationale veiligheid” genoemd. De imam was ongewenst verklaard, een manier van de overheid om van lastige mensen af te komen die geen permanente verblijfstitel hebben.

    Het heet eufemistisch een bestuurlijke maatregel, maar in wezen is het een straf waar in eerste instantie geen rechter aan te pas komt. Dit geldt ook voor de geheimzinnige maatregelen tegen zogenoemde radicaliseringshaarden die ook in DTN-9 doorgaan: “Om operationele redenen kan geen openbare mededeling worden gedaan over de betreffende organisaties en de maatregelen die reeds zijn en nog worden getroffen.” De maatregelen zijn vergelijkbaar met het plaatsen van organisaties op een terreurlijst. Het Europese Hof oordeelde in december 2006 dat “de procedures voor de totstandkoming van de EU-lijst van personen en organisaties met banden met terrorisme onvoldoende beantwoorden aan de vereisten van effectieve rechtsbescherming, de motiveringsplicht en de rechten van verdediging (hoor en wederhoor).” Van de radicaliseringshaarden bestaan geen openbare lijsten en is het onduidelijk hoe organisaties zich te weer kunnen stellen tegen overheidsterreur.

    Hetzelfde geldt voor het fenomeen van verstoren: “Sinds het voorjaar 2005 is een wisselend aantal subjecten (in totaliteit circa 15) persoonlijk aangepakt c.q. verstoord.” Dit verstoren vindt zijn weg ook op het internet want de coördinator is geschrokken van “de invloed van het internet op radicalisering, de rol die het speelt ter ondersteuning van terroristische activiteiten en de dreiging die hiervan uitgaat.” In het voorjaar van 2006 is er daarom een Meldpunt Cybercrime (nu opgegaan in politie.nl) gestart. Het meldpunt is er voor “radicale en terroristische uitingen” volgens de coördinator, maar of de conclusie dat het echt zo ernstig gesteld is op het internet gerechtvaardigd is, weet de dienst zelf nog niet. De meldingen moeten namelijk “het zicht van de betrokken instanties op de problematiek verbeteren.”

    DTN-10 / 9 oktober 2007

    In het najaar van 2007 is een aanslag op Nederland voorstelbaar, maar de dreiging beperkt en “aanwijzingen dat ook Nederland kans loopt geconfronteerd te worden met een aanslag zijn er niet.” Iets of niets aan de hand, helemaal als de dienst schrijft dat “er wel extra reden is voor oplettendheid,” hoewel er geen aanwijzingen zijn. Niet zomaar oplettendheid, maar er is blijkbaar ook echt reden voor oplettendheid. En toch zijn er geen aanwijzingen en is er een beperkt dreigingsbeeld. In de internationale analyse van de DTN’s wordt ingegaan op enkele arrestaties. Volgens de coördinator terreur van de overheid kan “de voortschrijdende internationalisering van de gewapende jihad in Afghanistan negatieve gevolgen hebben voor het internationale profiel van Nederland.” Het kan zo zijn, maar de coördinator wil het graag even gemeld hebben want wat is er aan de hand. Buitenlandse jihadisten gaan naar Afghanistan. Volgens de NCTb kan dit te maken hebben met “de hernieuwde oriëntering van kern Al Qa’ida op Afghanistan” maar zeker weet de dienst het niet. En ook andere kwesties zijn profielverhogend. Al met al een explosieve mix van mogelijkheden, fantasieën en aaneengeregen internationale en nationale gebeurtenissen.

    Want nationaal draait het om toe- en afname van radicalisering en polarisatie. Daar is echter geen verandering. Hoewel de coördinator “een lichte daling in het aantal meldingen over mogelijke islamitische radicalisering” vermeldt, blijkt uit onderzoek naar de laatste twaalf maanden “dat het beeld stabiel is.” Dit in tegenstelling tot de nogal alarmerende radicaliseringsberichten van de dienst in de drie voorgaande DTN’s. Volgens het overheidsorgaan voor terreur is “het aantal meldingen van rechtsextremisme in vergelijking met de vorige rapportageperiode toegenomen.” Dit zou verontrustend kunnen zijn, maar de coördinator legt niet uit wat voor meldingen het zijn. Tegelijkertijd is er niets aan de hand want “het gebruik van geweld is redelijk stabiel gebleven.” Wat voor geweld en in wat voor omstandigheden wordt niet nader uitgelegd, het enige dat de NCTb meldt is dat de dienst het opvallend vindt dat het geweld tussen jongeren plaats vindt. Vraag is of de dienst zover van de samenleving is afgedreven dat het extremistische trekken heeft aangenomen.

    DTN-11 / 27 november 2007

    DTN-11 is het enige dreigingsbeeld dat begint met weerstand of weerbaarheid. Het is ook opvallend dat de coördinator een volle pagina aan het onderwerp besteedt. Hij lijkt ook inhoudelijk een onderscheid te maken tussen “moslimgemeenschappen in Duitsland, Denemarken en Oostenrijk” die in stevige bewoordingen afstand nemen van gearresteerde moslims in hun landen en moslimgemeenschappen elders die blijkbaar geen afstand nemen. Waarom de coördinator aandacht besteedt aan de reactie van moslims in de drie landen is niet duidelijk, want zij “waarschuwen er tegelijk voor alle moslims over één kam te scheren.” De zin over de moslims elders zou verkeerd geïnterpreteerd kunnen worden, vandaar dat de dienst stelt dat “overigens ook in Nederland moslims na de moord op Theo van Gogh nadrukkelijker afstand namen.” De dienst laat zich er niet over uit, maar de moor dop van Gogh is toch al weer twee jaar geleden dus zou het ook als kritiek op de moslimgemeenschap kunnen worden opgevat. Het wordt bijna een dreigingsbeeld over de NCTb zelf, de tekst van de dienst kan mogelijk worden opgevat als kritiek.

    Op het vreemdelingenrechtelijke vlak boekt de coördinator succes. “De rechter oordeelde op 10 oktober 2007 dat het eind 2005 uitgebrachte ambtsbericht van de AIVD inzake de Keniaanse imam (Mohamed Mahmoud van de Al Fourqaan moskee) op inhoudelijk juiste gronden is gebaseerd.” Daarnaast heeft een burgerinitiatief ervoor gezorgd dat “ruim veertig jihadistische websites door hun hostbedrijven uit de lucht zijn gehaald.” En tot slot haalt de coördinator verder een onderzoek aan van PEW Global Attitudes over het toegenomen verzet tegen zelfmoordaanslagen. Al die positieve geluiden leiden drie maanden later, begin 2008, tot een verhoging van het dreigingsniveau, niet in verband met de economische crisis, maar natuurlijk in verband met onze jihadisten.

    Dat de dreiging eind 2007 gaat stijgen, wordt voelbaar bij de radicalisering en polarisatie. In DTN-10 was er op basis van de politiecijfers niet echt een toename van radicalisering in 2006 en 2007. Omdat de gegevens van de politie over radicalisering volgens de NCTb blijkbaar niet kloppen, beschrijft de coördinator het salafistische lezingencircuit in de Nederlandse moskeeën en de ‘politiek nationale’ kleur van de gebedshuizen. “Nederland telt ongeveer 550 moskeeën, waarvan ongeveer veertig procent als Marokkaans gekwalificeerd kan worden. Thans bereiken de salafisten zo’n dertig Marokkaanse moskeeën. Dit betekent dat in ten minste een kleine vijftien procent van de Marokkaanse moskeeën in Nederland salafistische predikers optreden.” De coördinator had ook kunnen schrijven dat in zes procent van de moskeeën er wel eens lezingen worden gehouden. Dat past echter niet in het dreigingsstraatje en dus schrijft de dienst alarmerend dat “het niet ongebruikelijk is dat rond de honderd jonge Nederlandse Marokkanen een dergelijke lezing bijwonen.” Allemaal potentiële terroristen lijkt de dienst te willen suggereren, ook door de jongeren neer te zetten als buitenlanders, “Nederlandse Marokkanen”, in plaats van Marokkaanse Nederlanders wat ze naar alle waarschijnlijkheid allemaal zijn.

    Ook ten aanzien van extreemrechts en interetnische conflicten, lijkt de coördinator vooral de spanning te willen aandikken in tegenstelling tot het gematigde geluid in DTN-10. Dergelijke kwesties reflecteren “de zorg die momenteel leeft omtrent extreemrechts,” schrijft de coördinator naar aanleiding van een veroordeling van een groep van vijf jonge nationalistische jongens voor brandstichting en pogingen daartoe. Of er andere incidenten, aanslagen of gewelddadigheden hebben plaatsgevonden schrijft de coördinator niet. Deze scherpe veroordeling van de dienst ten aanzien van jongeren die radicaal zijn, staat in schril contrast met haar eigen enthousiasme om samen te werken met landen die op zijn zachtst gezegd de mensenrechten schenden.

    Die samenwerking van Nederland met diverse landen op het terrein van terrorisme, vindt over het algemeen binnen de verbanden van de Verenigde Naties en de Europese Unie plaats. Naast deze multinationale organisaties werkt Nederland ook op multi- of bilateraal vlak samen met bepaalde landen. In december 2006 wordt er nog geheimzinnig over gedaan met welke landen Nederland nu samenwerkt: “Om hieraan verder inhoud te geven is onder meer overleg gaande met een aantal landen in Noord Afrika.” In DTN-11 is de dienst helder over haar ambities ten aanzien van samenwerken: “Marokko vormt één van de prioriteitslanden voor de samenwerking op het gebied van terrorismebestrijding. Ook met Algerije wordt samenwerking in gang gezet.” Amnesty International schrijft al diverse jaren over Marokko dat de vrijheid van meningsuiting wordt onderdrukt, dat de situatie in de Westelijke Sahara zorgwekkend is en over het ’wijdverspreide’ gebruik van marteling en andere zorgwekkende zaken ten aanzien van de mensenrechten. Hetzelfde geldt voor de mensenrechtensituatie in Algerije. De dienst is echter nog niet tevreden met twee landen die de mensenrechten met voeten treden, en organiseert in 2007 een conferentie waar ook Egypte (onder dictator Mubarak), Koeweit (als het gaat over vrouwenrechten, rechten van migranten en de War on Terror), Pakistan (onder andere verdwijningen, doodseskaders) en andere landen mogen deelnemen. Nederland zal in de jaren die volgen blijven samenwerken met landen als Marokko, Algerije en andere landen met een zeer twijfelachtige mensenrechtenreputatie.

    Conclusie DTN 2007

    Begin 2007 schroeft de dienst de dreiging terug van substantieel naar beperkt. Waarom blijft onduidelijk, want de taal van de dienst is niet wezenlijk veranderd. Nieuw in 2007 is de aandacht voor het salafisme, het steekt op als een storm en gaat na enige jaren liggen. Eerst lijkt de coördinator moord en brand te schreeuwen over de radicale salafistische moskeeën, centra en predikers die aan ideologische beïnvloeding doen, zelfvertrouwen kweken onder de jongeren, Nederlands spreken en radicaliseringshaarden zijn. In de loop der jaren kantelt dat beeld. In 2007 echter nog niet. In het juni-nummer van de terreurbode werd nog een doorlopende lijn getrokken van radicalisering, jihadisering naar bijna salafistisering van het gevaar. Die radicaliseringshaarden, waar zelfs in 2006 het leger onder werd geschaard, gekoppeld aan CBRN-bommen (chemische, biologische, radiologische of nucleaire middelen) en huis-, tuin- en keukenexplosieven, geeft niet de indruk van een laag dreigingsniveau, maar eerder van terroristen met geïmproviseerde massavernietigingsbommen. De dienst blijft er nuchter onder, maar de taalkundige schrikexpeditie is verbazingwekkend. Wat is het doel van de vergelijking tussen een aanslag met chloor in Irak en de mogelijkheid van een aanslag met chemische stoffen in Nederland? Het één op één vergelijken van Irak met Nederland is een duidelijk teken van een totaal gebrek aan analyse en verdieping van de dienst. De ontwikkeling van het aandikken van de dreiging, het creëren van schrikbeelden en het insinueren van gevaar van bepaalde groepen, gaat hand in hand met een contraterrorismebeleid waarbij er niet geschuwd wordt om samen te werken met landen die de mensenrechten met voeten treden. Die radicalisering van de dienst is eigenlijk logisch, want het gebrek aan analyse en achtergrond van lokale, nationale en internationale ontwikkelingen gaat hand in hand met het bestempelen van andersdenkenden als radicaal, extremist, terrorist of een ander evil, terwijl de dienst zelf extremistische trekken vertoont in haar hang naar samenwerking met landen als Algerije.

    2008 NCTB lijdt aan het ‘sudden jihad syndrom’

    DTN-12 / 5 maart 2008

    Bij terrorisme kopt de coördinator, dat er “toegenomen internationale jihadistische invloeden” zijn. Dit is een deel van zijn onderbouwing voor de verhoging van de dreiging van beperkt naar substantieel in DTN-12. Een deel van de buitenlandse arrestaties zijn beschreven in de internationale analyse van de DTN’s. Voor het terrorismedeel in DTN-12 gaat een korte introductie vooraf. De coördinator schrijft dat de “dreiging hoofdzakelijk uitgaat van door de kern van Al Qa’ida aangestuurde of beïnvloede groepen uit Pakistan en Afghanistan.” Deze dreiging hangt al drie jaar boven de markt en is dus geen verklaring voor de verhoging van het risicogehalte van Nederland. De coördinator stelt dat er ook sprake is van een toename van de ongekende dreiging, dit is dreiging die de coördinator niet kent maar blijkbaar al verhoogd inschat. De coördinator schrijft ook dat het hierbij gaat om “personen of groepen die (nog) niet in beeld zijn” of die “pas op het allerlaatste moment in beeld” komen.

    Volgens de coördinator heeft het gevaar van de ongekende dreiging zich sinds DTN-10 tot begin 2008 doorgezet. In 2007 is de ongekende dreiging echter niet ter sprake gekomen in de rapporten van de dienst. Eind 2006 heeft de dienst het over “een materialisering van de ongekende dreiging”, maar die materialisering leidde tot een verlaging van de gevarencode. De coördinator probeert het nog even door te wijzen op de “radicalisering, netwerkvorming en training” die in het buitenland zou plaatsvinden, terwijl de dienst zoveel aandacht had besteed aan de online jihadi-cursussen. Een ander aspect dat de dienst aanwijst is dat de “onzichtbaarheid daarmee ook (tijdelijk) kan blijven bestaan na binnenkomst van buitenlandse terroristen en verder beïnvloed worden doordat jihadisten over het algemeen veiligheidsbewuster zijn geworden en meer vaardigheden hebben ontwikkeld om opsporing te voorkomen.”

    Als voorbeeld noemt de coördinator de arrestatie van drie mannen op 31 december 2007. “Verder werden eind 2007 drie personen aangehouden in Rotterdam, waarmee voornemens voor aanslagen werden verstoord. Gezien de kenmerken van genoemde casussen kan hieruit worden opgemaakt dat ook Nederland te maken heeft met een ongekende dreiging.” De mannen zouden een “ontploffing met een terroristisch oogmerk” voor ogen hebben, maar de bewijslast is blijkbaar zo klein dat zelfs het voorarrest niet wordt verlengd. Wat de ongekende dreiging dus is, blijft onduidelijk, helemaal als de bewijslast bij mogelijke verdachten minimaal is en er geen concrete aanwijzingen zijn. De aanwijzingen die de coördinator opnoemt zijn reacties van reaguurders op “vooraanstaande internationale jihadistische webfora”, waarvan onduidelijk is wat de waarde, het waarheidsgehalte en serieusheidsindex zijn. De NCTb moet erkennen dat zelfs de anti-islamfilms van Wilders en Jami niet worden genoemd door Al Qa’ida. Blijkbaar zijn het ongekende gevaar en het “«sudden jihad syndrom»” nodig om de dreiging te verhogen, maar is er in vergelijking met 2007 niets veranderd. Het sudden jihad syndrom is volgens de coördinator een al dan niet gestoorde enkeling die voor een bedreiging zorgt. Het is onduidelijk of de enkeling ook een aanslag pleegt, want gezien de angst van de NCTb is dat niet meer nodig.

    DTN-13 / 9 juni 2008

    DTN-13 staat in het teken van de film van Geert Wilders, Fitna. Volgens de coördinator was het “profiel van Nederland verhoogd vanwege de aangekondigde film van de PVV-fractievoorzitter over de Koran.” In DTN-12 staat echter dat vooral de ongekende dreigementen de verhoging bepaalden en naast de film van Wilders waren er ook de film van Jami, een tentoonstelling en enkele andere zaken. DTN-13 wijt het gevaar volledig aan Wilders, de andere dreigementen zijn verdwenen, maar waarom is onduidelijk. Het is bijna alsof de coördinator teleurgesteld is dat Osama Bin Laden en al Zawahiri niets over Fitna zeggen: “Internationaal heeft de verschijning van de film van de PVV-fractievoorzitter over de Koran veel aandacht gekregen hoewel Nederland niet expliciet genoemd is in de recente verklaringen van leiders Al Qa’ida.” De coördinator heeft ook een verklaring. “Mogelijk dateren deze verklaringen echter van (vlak) voor de publicatie van Fitna.”

    Er zijn wat schermutselingen, maar de reactie in de wereld op de film van Wilders is nogal lauw, iets dat de NCTb niet kan verkroppen. “Tot slot moet opgemerkt worden dat het internationale profiel ook op langere termijn kan worden beïnvloed door de film Fitna, vooral ook daar waar het mogelijke reacties betreft: de reeds in DTN12 gemelde plannen in Denemarken voor een aanslag op een van de tekenaars van de Mohammed-cartoons, twee jaar na dato, toont aan dat de dreiging lang kan blijven bestaan.” Joustra analyseert de internationale reacties niet, ook niet het verschil met de cartoons in de Deense media en de verspreiding van de cartoons in de wereld. Hij stelt dat “Nederland (film Fitna) en Denemarken (Mohammed cartoons) in sommige islamitische landen met elkaar worden verward. Voor velen in de islamitische wereld geldt dat onderscheid tussen Europese landen minder relevant is.” Welke landen dit zijn, staat niet vermeld. Toch spreekt de coördinator al twaalf dreigingsbeelden over het profiel Nederland, een profiel van mensen uit moslimlanden. Ook dit legt de coördinator niet verder uit.

    In Afghanistan is het onderscheid tussen Nederland en Denemarken blijkbaar wel bekend want volgens de dienst “werden door de Taliban enkele aanslagen op Nederlandse militairen in Afghanistan geclaimd als een reactie op de film van de PVV-voorzitter.” Opvallend is dat de coördinator aangeeft dat “motivatieclaims soms aantoonbaar onjuist zijn.” Dit is de eerste en enige keer dat de NCTb twijfelt aan een claim. Of dit met de film van Wilders te maken heeft, blijft onduidelijk. Aan de andere kant twijfelt de dienst niet aan de rol van het internet bij de verspreiding van het “radicaal-islamitische gedachtegoed”. De coördinator heeft Paltalk ontdekt en stelt dat daar gepreekt zou worden. In DTN-12 vond het preken nog allemaal fysiek plaats en alleen buiten de Randstad. De dienst schrijft in DTN-12 dat de dienst “door uitlatingen op internet, waar geklaagd wordt dat er in de grote steden niets meer gebeurt aan prediking,” tot die conclusie is gekomen.

    Drie maanden later zijn de jongeren voorzien van digitale predikers en op straat lijkt er niets aan de hand. Geen extreemrechts geweld, geen massale demonstraties van moslims, gewoon mensen die op het internet hun verontwaardiging tonen. Internet en de controle op radicaal dan wel terroristisch gebruik van het internet keert ook steeds terug in de DTN’s. Naast het meldpunt cybercrime is er het project surveillance op het internet, is er een “Notice-and-Take-Down-systematiek” ontwikkeld en wordt er internationaal gewerkt aan “de aanpak van het gebruik van internet voor terroristische doeleinden.” Bij al deze internet maatregelen heeft de coördinator het over “publieke en private partijen”, “internetmonitoring” door organisaties en andere vage constructies, maar niet over een rechtsstatelijke aanpak of rechtsstatelijke waarborgen waarbij zoals bij de terreurlijsten correcte procedures bestaan voor strafmaatregelen en niet ondoorzichtige bestuurlijke maatregelen worden toegepast. Bestuurlijke en vreemdelingenrechtelijke maatregelen liggen naast elkaar, zeker als het gaat om het gebrek aan toetsing door een onafhankelijk rechter.

    Terrorismemaatregelen en migratiebeperking gaan vaak hand in hand. Aan grensbewaking wordt al uitgebreid gewerkt, maar nu heeft de coördinator ook de kennismigrant ontdekt. Volgens de coördinator onderstreept de verhoging van het gevaargehalte, “van beperkt naar substantieel, de noodzaak om gepaste maatregelen te treffen.” De dienst stelt dat er “aspecten van radicalisering, terrorismebestrijding en nationale veiligheid” kleven aan kennismigranten en daarom wordt er ingezet op “informatie-uitwisseling over dit onderwerp binnen en buiten de rijksoverheid.” Het onderwijsveld is in alle lagen van de terreurbestrijding betrokken, met detectie, inlichtingen verzameling, deradicalisering en andere terreurmaatregelen. En terwijl de coördinator druk bezig is met CBRN, explosieven en kennismigranten wandelt Alberto Stegeman (SBS 6-programma ‘Undercover in Nederland’) rustig de luchthaven Schiphol over en weet een imitatie semtexbom aan boord van een vliegtuig te plaatsen. Wat doet de coördinator ook alweer ten aanzien van de veiligheid en de burgerluchtvaart? In 2008 gaat het nog om journalisten die terreurgrappen uithalen. Vanaf 2009 gebeuren er incidenten waar slachtoffers bij vallen, vraag is en blijft wat de dienst nu vooral doet, schrikbeelden verspreiden over radicale moslimjongeren of werken aan een veiliger en minder angstige samenleving.

    DTN-14 / 9 september 2008

    Bij de internationale analyse wordt aandacht besteed aan het woord voorkeursdoelwit. In DTN-14 wordt het woord voor de eerste keer gebruikt. Het staat in de inleidende alinea van DTN-14. Het volgt op de constatering dat “de al langer gesignaleerde internationale terroristische dreiging richting Nederland, als gevolg van de film Fitna,” in dit dreigingsbeeld (DTN-14) wordt bevestigd. De film van Wilders ettert al sinds DTN-12 door, maar de moslimwereld heeft er koel op gereageerd. Joustra probeert zo goed en zo kwaad de film te koppelen aan de cartoons van Kurt Westergaard, consequent bestempeld als Deense cartoons alsof de regering van het land ze getekend had. Die koele reactie lijkt niet te passen in het denkkader van een dienst dus moet de spanning opgevoerd blijven. De NCTb erkent wel dat “de film Fitna veel minder in de publieke opinie in islamitische landen” speelt, maar blijft benadrukken dat “juist in jihadistische kringen internationaal het beeld is bevestigd dat ons land, net als bijvoorbeeld Denemarken, een actieve speler” is in de War on Terror. Het is bijna alsof de coördinator eindeloos heeft gezocht naar een blogpost van een moslim die Nederland bedreigd want “lokale autonome netwerken in Nederland zijn de afgelopen periode wederom rustig gebleven.”

    Die rustige reactie in de moslimwereld staat in schril contrast met de soms extremistische reacties van de NCTb. Heel scherp is de dienst niet want na een felle campagne tegen het salafisme is deze leer plotseling de bondgenoot: “ook onder Nederlandse politieke salafisten lijkt er meer weerstand te komen tegen al te radicale standpunten.” Die salafisten moeten het echter weer bij weerbaarheid ontgelden want volgens de dienst winnen “gematigde moskeeën steeds meer terrein terug dat ze de afgelopen 20 jaar geleidelijk zijn kwijtgeraakt aan salafisten.” Ze zijn dan niet meer de bondgenoot. Dit is het vierde jaar dat de NCTb dreigingsbeelden schrijft, niet eerder is de historie van de islam in Nederland naar voren gekomen, waar het getal twintig vandaan komt is daarom onduidelijk. Ditzelfde geldt voor de totale verwarring ten aanzien van de echte en de digitale wereld.

    In DTN-12 werd er live gepreekt in de provincie en niet in de Randstad. In DTN-13 waren er digitale preken en in DTN-14 is er “sprake van een heropleving van islamistisch radicalisme op het internet, waar eerder een verminderde activiteit werd geconstateerd,” terwijl drie maanden eerder al een opleving op het internet plaatsvond. Misschien is de opmerking van de coördinator te plaatsen in het licht van de NCTb-ontdekking van een “nieuwe radicaal-islamitische website die tweetalig is (Engels en Nederlands).” Helaas is niet te controleren welke website de coördinator heeft bekeken om te zien hoe strafbaar deze site al dan niet is.

    Strafbaar werd Irfan Demirtas wel bevonden door Franse rechters. Volgens de NCTb was een internationaal netwerk “gericht op het ondersteunen van de jihad in de traditionele strijdgebieden” opgerold. Het zou gaan om de “Europa-brede faciliteringscel ten behoeve van de Islamic Movement of Uzbekistan (IMU).” IMU stamt uit 1998 en vocht tegen dictator Karimov van Oezbekistan, een man die in 2005 honderden vreedzame demonstranten liet doodschieten, martelt en het land met harde hand overheerst. Na 11 september 2001 werd Karimov belangrijk in de oorlog tegen de terreur en zijn vijanden werden terroristen, zo ook IMU en zijn aanhangers. Irfan Demirtas met acht anderen kreeg tien jaar voor het steunen van IMU met driehonderdduizend euro, zijn advocaten stelden dat het geld voor humanitaire doeleinden was. Voor de coördinator is er weer een slag gewonnen in de oorlog tegen de terreur, welke slag blijft onduidelijk, maar in ieder geval niet een slag tegen onderdrukkende regimes.

    DTN-15 / 19 december 2008

    DTN-15 laat hetzelfde beeld zien als de voorgaande dreigingsbeelden: “Binnen de meeste netwerken blijft er sprake van een relatieve rust maar enkele individuen tonen nog steeds interesse voor deelname aan de internationale jihad.” Waarom het dreigingsniveau niet wordt verlaagd is onduidelijk. Natuurlijk is er het voorkeursprofiel, maar de dienst lijkt redelijk beheerst te reageren op de arrestatie van Irfan Demirtas in mei 2008 en ook een arrestatie van een 27-jarige Turkse Nederlander in Den Haag. De man had een vuurwapen, twee volle patroonhouders en een geluidsdemper. Ook de vader en moeder van de man worden gearresteerd. De vader had een Tsjechisch halfautomatisch pistool met een zakje munitie onder zijn matras liggen. De NCTb schrijft dat de “persoon was aangehouden in verband met een ambtsbericht van de AIVD, omdat hij in zeer korte tijd was geradicaliseerd en over twee vuurwapens en een geluidsdemper beschikte.”

    ‘Rechtsgeleerde’ Afshin Ellian brulde in Elsevier van 23 december 2008 dat een Jihadist was opgepakt en dat de Kamer doorslaapt. Zonder de rechtszaak af te wachten weet ‘rechtsgeleerde’ Ellian alles van de verdachten en de zaak. Later worden de verdachten door de rechter voor illegaal wapenbezit veroordeeld. De NCTb schrijft dat “vooralsnog onbekend is wat deze persoon met het wapen wilde doen.” Het klopt dat deze Turkse Nederlander misschien naar Somalië wilde vertrekken, maar het lijkt erop dat de verdachte en zijn groepje van vier andere jongeren bekend was bij alle instanties in Den Haag. Deze genuanceerde berichtgeving over arrestaties is ook terug te vinden ten aanzien van gerechtelijke uitspraken in de Piranhazaak. De coördinator vermeldt netjes de uitspraak en tevens dat “daarmee er nog geen definitief oordeel is gegeven over de uitleg van de daarop betrekking hebbende wetgeving (artikel 140/140a Wetboek van Strafrecht) omdat nog cassatie kan volgen door de advocaten. In een andere zaak, tegen de zogenaamde Hofstadgroep, loopt cassatie van de zijde van het OM.” Hetzelfde geldt voor de nietigverklaring van het “bevriezen van de tegoeden van een persoon en een organisatie die verdacht worden van terrorisme” door de Europese Unie.

    De beheerste manier van beschrijven van de arrestaties staat in schril contrast met het roepen over voorkeursdoelwitten, internationaal opererende jihadistische netwerken en andere zaken dat de werkelijke dreiging oppompt zodat de angst gevaarlijker wordt dan de werkelijkheid zelf. Zo schrijft de coördinator in de vierde dreigingsanalyse op rij over Fitna, maar nu alleen over de jihadisten: “De film Fitna, die door jihadisten wordt gezien als een belediging en provocatie, blijft daarvoor de belangrijkste legitimatie.” Dat een groot deel van de moslimwereld de film eigenlijk niet interessant vindt, wordt niet vermeld waardoor de context verdwijnt. Opmerkelijk is ook de opmerking dat “recent op internetsites in islamitische landen ook aandacht is voor de film over de profeet Mohammed, van de lokale politicus Jami.” Waarom Joustra dit vermeldt is onduidelijk, ook de aard van de vermelding, recensie, blogpost of bedreiging wordt niet aangegeven.

    De berichtgeving over de films van Wilders en Jami zijn vergelijkbaar met de verhalen over het salafisme in Nederlandse moskeeën. In DTN-14 lijkt het tij na twintig jaar gekeerd, in DTN-15 zijn we weer terug bij af: “Ook zijn soms vanuit deze centra, waar normaal gesproken de afgelopen jaren actief extremistische geluiden worden geweerd, weer radicale geluiden te horen via bijvoorbeeld uitgezonden preken van salafistische predikers in Noord-Afrika.” Aan de andere kant stelt dezelfde coördinator dat “steeds vaker radicale jongeren met jihadistische ideeën de toegang worden geweigerd.” Wat er werkelijk aan de hand is in de radicaliseringskrochten van de Nederlandse samenleving blijft gissen. Volgens de coördinator heeft het weren van radicale jongeren te maken met het beleid van de overheid want door “de uitgebreide aandacht vanuit de overheid zijn de radicaliseringshaarden hun toon gaan matigen.” Aan de andere kant klinken er blijkbaar weer extremistische preken. Die uitgebreide aandacht van de overheid formuleert de coördinator als volgt: “De betrokken overheidsorganisaties zijn: de NCTb, AIVD, Onderwijsinspectie, IND, Belastingdienst, FIOD, het OM, politie en de besturen van de gemeenten waar de haarden zich bevinden.” Let wel: er is hier geen sprake van een overtreding of een strafbaar feit van deze zogenoemde radicaliseringshaarden en in het lijstje van de dienst komt de rechtbank niet voor.

    Dezelfde bestuurlijke druk vindt plaats op het internet en op het financiële vlak. De terroristenlijsten en de Oezbeekse connectie van Irfan Demirtas maken dat duidelijk. Geld inzamelen kan niet zomaar. De coördinator schrijft dat ook andere stichtingen eraan moeten geloven: “In 2005 heeft het Kabinet aangekondigd de transparantie van stichtingen te willen verbeteren.” En de controle gaat verder. Sinds DTN-11 staan de “«Passenger Name Records» (PNR)” op de agenda. Eerst waren het de Duitsers en de Amerikanen die de PNR wilden doordrukken. In DTN-15 en toekomstige DTN’s zijn het de Fransen die de druk om tot PNR over te gaan opvoeren. Na de aanslagen op de redactielokalen van Charlie Hebdo in 2015 staan de PNR weer bovenaan de agenda.

    Wat PNR precies doen aan de bestrijding van terrorisme is niet meer interessant, door het maar vaak genoeg te herhalen komt de maatregel toch van de grond. Zie hier hetzelfde recept dat gebruikt wordt bij “het programma Cameratoezicht in het openbaar vervoer (CTOV) want dat zou “een impuls aan de beveiliging van de voor terroristische aanslagen meest kwetsbare sector, de openbaar vervoerssector” geven. Iets dat ook een impuls geeft aan de bestrijding is het innig samenwerken met twijfelachtige regimes zoals Marokko en Algerije. Joustra is zo enthousiast over de dictatuur in Algerije dat hij “op 28 en 29 oktober 2008 een bezoek heeft gebracht aan de Raadsadviseur Terrorismebestrijding van de President van Algerije.” De dienst lijkt geen genoeg te krijgen van de samenwerking met dictaturen want in DTN-17 wordt hetzelfde verhaaltje herhaald.

    Conclusie DTN 2008

    De film van Wilders, Fitna, beheerst de dreiging van 2008, maar welke dreiging kan de coördinator niet duidelijk maken. De moslimgemeenschap reageert namelijk nogal cool op de film die zeker geen bijzondere productie is. Joustra kan het niet uitstaan dat er grote rellen zijn geweest en Nederlandse ambassade s zijn afgebrand. Zijn obsessie met de dreiging gaat zover dat hij bijna teleurgesteld is dat de kern van Al Qa’ida geen speciale aandacht aan Fitna heeft besteed. Opnieuw wordt weer duidelijk dat door het gebrek aan achtergrond en analyse het koppelen van de film van Wilders aan de cartoons van Kurt Westergaard bijna lachwekkend is. Qua medium zijn beide uitingsvormen totaal verschillend en ze hebben ook een andere impact. Zeker in landen van het Midden-Oosten waar een groot deel van de bevolking nog geen internet heeft, is een cartoon een beter propaganda middel dan een film. De koele reactie zal grotendeels met toegang te maken hebben. De coördinator is niet overtuigd en probeert de dreiging nog op te krikken door te stellen dat Nederland en Denemarken regelmatig door elkaar worden gehaald. Dat de Taliban in Afghanistan een aanval hebben uitgevoerd op Nederlandse militairen vanwege de film van Wilders wuift de dienst weg. Het is de enige keer dat de coördinator een claim van een opstandige groep als twijfelachtig bestempeld. De claim past niet in het dreigingsbeeld dus zal die waarschijnlijk niet kloppen. Zo wordt de werkelijkheid aan het schrikbeeld van de dienst aangepast. Een groep mensen die een Oezbeekse verzetsgroep steunden worden gearresteerd en geportretteerd als facilitators van de jihad. Geen woord over Oezbekistan, de mensenrechten daar en het feit dat IMU voor 2001 nog wel op enige positieve aandacht in het westen kon rekenen. Nu zijn het jihadisten en dienen zij het schrikbeeld van de dienst. Bij de arrestaties van mensen die IMU ondersteunen, stelt de dienst zich echter wel beheerster op. Ook al noemt de NCTb niet de situatie in Oezbekistan, de groep wordt niet meteen tot internationaal jihadistisch centrum verheven. Ook de arrestatie van de Turkse Nederlander en zijn ouders wordt beheerst beschreven. Nuance is de dienst blijkbaar niet vreemd, maar als dan bijvoorbeeld de salafisten om de hoek komen kijken, weet de dienst zich geen raad en ontstaat er een verwarrend verhaal van schrikbeelden, dreigementen, toename en afname van invloed van de jihadi’s en blijft het beeld hangen van een angstige wereld.

    2009 het theater van de dreiging

    DTN-16 / 6 april 2009

    Een nieuwe coördinator, maar geen nieuwe analyse. DTN-16 drijft voort op de voorgaande DTN’s, netwerken, voorkeursprofielen, jihadi’s, het palet blijft hetzelfde. De netwerken zijn hetzelfde, al probeert de nieuwe Akerboom zijn eigen accent toe te voegen door te schrijven dat er “een nieuwe ontwikkeling is dat leden van lokale autonome netwerken meer internationale jihadistische contacten aangaan.” Helaas had zijn voorganger Joustra dit ook al een aantal keer gemeld, zelfs drie maanden eerder, alleen in andere bewoordingen: “enkele individuen tonen nog steeds interesse voor deelname aan de internationale jihad.” Om de ontwikkeling als nieuw te bestempelen is ook enigszins vreemd gezien het gehamer van de dienst op een directe link tussen de lokale Nederlandse polderjihadisten en de kern van Al Qa’ida of de internationale jihadisten.

    Onder het kopje netwerken wordt ook melding gemaakt van het Ikea complot van 11 maart 2009. Buro Jansen & Janssen schreef over deze politieoperatie het artikel: ‘Meer dan 200.000 professionals doen maar wat tegen terrorisme’. Ondertitel van het artikel is “gebrek aan zelfreflectie leidt tot ondoordacht handelen van politie en inlichtingendiensten met de kans op noodlottige gevolgen.” De nieuwe Akerboom zal niet meer terugkomen op zijn alinea over een zogenaamd voorkomen terrorisme plot. “Ook heeft de politie zeven personen in Amsterdam gearresteerd op verdenking van betrokkenheid bij terroristische activiteiten. Deze personen werden op 13 maart 2009 vrijgelaten. Er zijn geen aanwijzingen dat zij betrokken waren bij een mogelijke terroristische aanslag.

    De vermelding van het Ikea-complot en de gebrekkige gevaren analyse van de NCTb tonen veel gelijkenis met de berichtgeving over de demonstraties tegen Israël ten tijde van de operatie Cast Lead in het Palestijnse Gaza. Tijdens deze Israëlische aanval werden tussen de 1,166 en 1,417 Palestijnen gedood en kwamen dertien Israëli (vier door eigen kogels) om het leven. De coördinator schrijft dat “niet kan worden uitgesloten dat de schokkende beelden in de media uit Gaza een extra prikkel kunnen geven aan vooral jonge moslims om te radicaliseren.” Gezien de protesten en de woedende reacties tijdens de demonstratie waren al verschillende mensen heel boos. Toch concludeert de coördinator dat er “geen daaraan gerelateerde gevallen van radicalisering zijn geconstateerd.”

    Waarom wordt dit in een dreigingsanalyse opgenomen? Is dat omdat Akerboom als nieuwe coördinator ook “nieuwe ontwikkelingen” moet stimuleren? Hij stelt namelijk dat die radicalisering niet zichtbaar is omdat radicalisering “een langere incubatietijd” heeft. Mensen die leiden aan een angstpsychose zullen altijd een reden vinden om een bedreiging te ontwaren ook als er helemaal niets aan de hand is. Demonstraties en protesten zijn onderdeel van een democratie, de dienst lijkt dat niet te accepteren. Misschien gaat de coördinator te veel om met regimes die wel raad weten met publiek protest?

    DTN-17 / 19 juni 2009

    Voor publiek protest kan beter het internet worden opgezocht. Iedereen die een leuke clip in elkaar knutselt zal in een DTN terecht komen, want dreigen loont. Zo presenteert de nieuwe Akerboom as-Sahab, de PR-afdeling van Al Qa’ida. De NCTb beschrijft een video waarin “een jihadist aan het woord komt die in het Duits een dreiging uit aan het adres van met name Nederland en Denemarken.” Hoe serieus deze video genomen moet worden of hoe waardevol het verhaal van de Duits sprekende persoon is, wordt niet duidelijk. Volgens de dienst is het gevaar groot want Nederland wordt ook in “andere ‘postings’ op het internet” genoemd. Ziedaar het profiel of beter gezegd het voorkeursprofiel van Nederland, maar “er zijn in de afgelopen rapportageperiode echter geen concrete aanwijzingen voor aanslagen tegen (belangen van) Nederland geconstateerd.” Ook niet in het buitenland dus.

    Geen aanwijzingen toch gevaar zit hem in het feit dat Nederland deelneemt aan een oorlog in Afghanistan. Bij oorlog horen slachtoffers, meestal burgers, maar incidenteel ook militairen, Nederlandse militairen. Soms dringt een zekere mate van nuancering door in de dreigingsbeelden. Niet als het gaat over de dreiging zelf, maar eerder over ‘onze tegenstanders’, zoals bij IMU in DTN-14. Bij radicalisering en polarisatie wordt al sinds DTN-5 strijdt geleverd met de salafisten. Zij zouden al twintig jaar moskeeën infiltreren en de moslimwereld overnemen. In DTN-14 probeerde Joustra aan te geven dat niet de salafisten het gevaar zijn maar de ‘radicale jongeren’. Akerboom lijkt de weg van de nuance ten aanzien van salafisme door te zetten: “Dit onderzoek, waarvan de resultaten in maart 2009 zijn verschenen, laat zien dat de meeste bezoekers in meerdere of mindere mate orthodoxe denkbeelden koesteren en de strikte leef- en denktrant aan hun dagelijks bestaan aanpassen. Dit roept het beeld op van differentiatie in de salafistische beweging in Nederland, waar naast onverdraagzame puristen ook veel gelovigen zijn die de leer aanpassen aan hun dagelijks leven in een westerse samenleving.” Aan de andere kant haalt de coördinator om onduidelijke redenen uit naar Hizb ut-Tahrir. Misschien is de organisatie radicaal islamitisch, maar om de club te beschuldigen van polarisatie in het gehele Nederlandse hoger onderwijs klinkt als smaad en opruiing van de dienst. “Dat de studentenvereniging een platform biedt aan de HuT betekent dat deze laatste in potentie de gelegenheid heeft om haar polariserende en activistische boodschap ook in het Nederlandse hoger onderwijs te verspreiden.”

    Over de bestrijding van grondwettelijke activiteiten van groepen en mensen schrijft Akerboom net als zijn voorganger Joustra onder de kopjes radicaliseringshaarden (komt vanaf DTN-0 regelmatig ter sprake), CBRN en zelfgemaakte explosieven (zie daarvoor het commentaar bij DTN-9 / 4 juni 2007) en migratie in de breedste zin van het woord. Controle op het internet, migratie, de verkoop van chemicaliën, passagiersgegevens en andere zaken werden gekoppeld aan terrorisme. Bij de internet monitoring is die verbreding goed zichtbaar. De dienst stelt dat “investeringen die zijn gepleegd ter blokkering van radicale uitingen en andere terroristische informatie hebben geleid tot de ontwikkeling van een Notice-and-Take-Down-systematiek op basis van een gedragscode.” Radicale uitingen zijn al verworden tot terrorisme en de notice-and-take-down is al een gedragscode, want “aanbieders van een (telecommunicatie)dienst op internet kunnen een melding voortaan altijd afdoen en zorgen dat onrechtmatige en strafbare content van internet verwijderd wordt.” Blijkbaar bepaalt de dienst wat strafbaar is, want aan een juridische procedure wordt geen woord vuil gemaakt.

    Dit schimmige rechtsstatelijk optreden van de coördinator gekoppeld aan zijn nauwe samenwerking met onder andere de Algerijnse dictatuur en samenwerking op Europees niveau met weinig democratische landen als Egypte, Russische Federatie (RF) en Saoedi-Arabië lijkt in schril contrast met “de inzet van Nederland ten behoeve van een resolutie ‘Mensenrechten en het tegengaan van terrorisme’.” Het lijkt over mensenrechten te gaan, maar het gaat om terreurbestrijding als mensenrecht. Dit in combinatie met dictaturen, roept vragen op over het Nederlandse beleid. De radicaal is echter al lang terrorist geworden en de coördinator wil een dissidente tegenstem op welk front dan ook de kop indrukken. Frankrijk gaat de dienst voor. “Frankrijk heeft zijn uiterste best gedaan om het actieplan ook toe te snijden op het tegengaan van radicalisering in andere kringen, bijvoorbeeld: rechtsextremisme, dierenrechtenextremisme, linksradicalisme, of nationalistisch getint extremisme. Op Nederlands aandringen zal in de toekomst extra aandacht worden besteed aan onderzoek naar processen van deradicalisering en, indien mogelijk, aan mogelijk overheidsbeleid om deze processen te doen versnellen.”

    En de coördinator kan meteen een succes melden want “de afgelopen rapportageperiode zijn enkele personen aangehouden in verband met de vrijlating van 2.500 nertsen op 15 maart 2009. De arrestaties zijn het eerste resultaat van de geïntensiveerde opsporing en vervolging van dierenrechtenextremisten; een onderdeel van de integrale aanpak zoals die wordt voorgestaan door de ministers van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en Justitie.” Opmerkelijk dat het incident of de aanslag op 30 april 2009 niet door de coördinator wordt genoemd in de eerste dreigingsanalyse na het drama. Blijkbaar was er volgens de dienst op 30 april 2009 niets aan de hand, althans geen radicalisering, extremisme, jihadisme of terrorisme. Voor Nederlandse begrippen was het ‘incident’ van 30 april 2009 met zeven doden en een dode dader en tevens twaalf gewonden fors, en ook al label je het geen terrorisme, met dreiging heeft het ‘incident’ alles te maken, zeker op een evenement als Koninginnedag.

    DTN-18 / 11 september 2009

    Zoek de tien verschillen met DTN-17 zou een goede opdracht zijn, want opnieuw zijn er voorkeursdoelwitten, netwerken en andere bedreigingen, maar er is iets geks aan de hand. De coördinator werkt aan een verlaging van het dreigingsniveau, maar hoe doe je dat in een omgeving waar alleen maar reële kansen op aanslagen bestaan? Dit betekent aan de ene kant de dreiging flink oppompen, de voorstelbaarheid van een aanslag neemt dan toe. “Het afgelopen jaar zijn ontwikkelingen gesignaleerd die de voorstelbaarheid van een aanslag in Europa, en daarmee ook in Nederland, bevestigen. Zoals in DTN17 is gemeld, kunnen uit deze gebieden terugkerende jihadisten opdracht krijgen om aanslagen in Europese landen uit te voeren. De voorstelbaarheid van aanslagen op doelen in Europa wordt verder gevoed door arrestaties van jihadisten in andere Europese landen die in het afgelopen jaar hebben plaatsgevonden.”

    Voorstelbaarheid, arrestaties die niet nader worden geanalyseerd en de bevestiging dat “internationale jihadistische groeperingen nog steeds aanslagplannen op doelen in Europa beramen.” Van deze teruggekeerde jihadisten zijn ook voorbeelden: “Eerder in deze samenvatting werd bericht dat Somalië jihadisten aantrekt uit het Westen. Dit lijkt ook te gelden voor Nederlandse jihadisten. Op 24 juli 2009 werden in Kenia vier personen aan de grens met Somalië aangehouden, omdat zij op weg zouden zijn geweest naar een jihadistisch trainingskamp in Somalië. Inmiddels zijn de jongeren vrijgelaten.” Het is allemaal reëel en het lijkt een kwestie van tijd. Aan de andere kant moet de dienst DTN op DTN bevestigen dat er “echter geen concrete aanwijzingen zijn die duiden op mogelijke voorbereidingen voor een aanslag door internationaal opererende jihadistische groeperingen tegen (belangen van) Nederland zijn.” Ook “zijn er momenteel geen indicaties dat lokale autonome netwerken een concrete bedreiging vormen voor Nederland en Nederlandse belangen.” Niets aan de hand dus en om de dreiging daadwerkelijk langzaam te kunnen afbouwen worden de salafisten van stal gehaald, de mannen die de moskeeën in Nederland overnamen de afgelopen twintig jaar. “In mei 2005 (DTN1) werd gemeld dat er signalen waren die duidden op een groeiende salafistische beïnvloeding in Nederland. Deze groei heeft zich enkele jaren doorgezet. Nu lijkt de groei van de salafistische stroming in Nederland te stagneren. De aanwas van lokale jihadistische netwerken lijkt te zijn afgenomen.” Het beleid van de dienst lijkt geen rol van betekenis te hebben gespeeld bij deze ontwikkelingen.

    Een passage in DTN-18 is echter niet te plaatsen in de strategie om de dreiging naar beneden bij te stellen in het volgende dreigingsbeeld. De coördinator ziet het bekladden van het gebouw van de Wageningen Universiteit en Researchcentrum (WUR) als terreurdreiging. Bij Radicalisering en Polarisatie stelt de dienst dat de “Wageningen Universiteit en Researchcentrum (WUR) wederom doelwit is geweest. Ditmaal zijn bekladdingen op het gebouw aangetroffen die op de aanwezigheid van een bom duidden. De melding is opgeëist door het Animal Liberation Front (ALF), die in een eerder communiqué in maart 2009 dreigde met een grote bom als de WUR haar verantwoordelijkheid niet zou nemen.” De dreiging is volgens de NCTb zo groot dat ook “andere illegale dierenrechtenacties bij supermarkten en een vestiging van McDonald’s” moeten worden vermeld in de terreur uitgave. De coördinator vervolgt zelfs met “incidenten van een legaal karakter, waarbij een enkele keer een schermutseling is ontstaan tussen demonstrerende dierenrechtenactivisten van links- en rechtsextremistische signatuur.” Met moeite krijgt de dienst de woorden manifestatie, demonstratie, legaal protest uit de mond. Toch moet Akerboom erkennen dat de “acties van de dierenrechtenextremisten niet als terroristisch zijn te bestempelen.”

    DTN-19 / 15 december 2009

    En dan verlaagt Akerboom de dreiging van substantieel naar beperkt. Volgens de dienst heeft deze verlaging twee redenen, een internationale en een nationale. Over de internationale dreiging wordt iets meer gezegd in de internationale analyse, hier de vraag of de nationale dreiging minder is. Wie de DTN’s van de voorgaande jaren doorloopt moet tot de conclusie komen dat er al jaren geen aanwijzingen zijn. Normaal weidt de NCTb niet uit over deze aanwijzingen, maar in DTN-19 stelt zij dat er “bij deze netwerken sprake is van een afgenomen taakgerichtheid.” Met taken bedoelt de dienst “activiteiten die samenhangen met de gewelddadige jihad.” Het vreemde is dat het gebrek aan aanwijzingen, de relatieve rust en de weinige activiteiten al veel langer gaande zijn dan het afgelopen half jaar. Na de Hofstadgroep en de Samir A. groep vertoonden de netwerken al jaren een relatieve rust. Akerboom is een man van de gematigde weg, al zal het taalgebruik van zijn ambtenaren niet veranderen. Bij hem is de dreiging beperkt.

    Joustra en Akerboom’s opvolger Schoof zijn rechtse hardliners die van zware dreiging leven. Akerboom lijkt qua dreigingsniveau een softe koers te varen. Hij stelt dat een deel van de verlaging van de dreiging te maken heeft met het feit dat het vijf jaar geleden is dat van Gogh werd vermoord. De coördinator opent daar zijn DTN mee. De moord op van Gogh wordt gepresenteerd als de Nederlandse elf september: “Het besef drong door dat ook Nederland zich niet veilig kon wanen van terroristische dreiging en dat bijzondere inspanningen vereist waren om nieuwe aanslagen te voorkomen.” Daar waar de Amerikanen de Patriot Act aannamen werd in Nederland de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding (NCTb) opgericht en het gehele land ingeschakeld als terrorismebestrijder. “Vele andere diensten en organisaties, maar ook door de oplettendheid van gewone burgers kon nieuw terroristisch onheil tot op heden afgewend worden.”

    Probleem is wat alles dat de dienst in vijf jaar beschreef ten aanzien van mensen en groepen die mogelijk een gevaar voor Nederland vormden niet bijster veel is geweest. Knuffelterrorist Samir A. kwam veelvuldig aan bod in de DTN’s, maar na de Hofstadgroep was er eigenlijk geen serieuze dreiging meer. De claim dat “terrorismebestrijding in Nederland dus daadwerkelijk effect heeft gehad,” is nogal overtrokken. Vraag is eerder of de samenleving nog wel kan ontspannen, ademen en ruimte bieden aan een radicaal geluid. Wie vijf jaar later de reactie ziet op een handvol demonstranten met Sjahada-vlaggen, de Zwarte Pietdiscussie en de wijze waarop met demonstraties wordt omgesprongen en tevens de door de dienst weggemoffelde ‘incidenten’ van 30 april 2009, 9 april 2011, en 17 juli 2014 in ogenschouw neemt, kan alleen maar concluderen dat de dreiging en angst zijn vergroot en de analyse en de context nog minder is geworden.

    De rest van DTN-19 bestaat uit een herhaling van de argumentatie ten aanzien van de verlaging van het dreigingsniveau en de vertrouwde onderwerpen ten aanzien van een grote verscheidenheid van terreurvelden. Zo passeren het beleid ten aanzien van radicale dan wel terroristische uitingen op het internet, dat door de coördinator het jihadistische internet is gedoopt, migratie maatregelen als grenstoezicht en toezicht op kennismigratie, CBRN-middelen, zelfgemaakte explosieven, cameratoezicht in het openbaar vervoer (CTOV) en de bodyscanners in het kader van de beveiliging van de burgerluchtvaart de revue. De coördinator noemt de aanpak radicaliseringshaarden, de stalking door de overheid van organisaties, niet specifiek, sinds DTN-17 is dit van het menu verdwenen en komt alleen nog even ter sprake in DTN-29.

    Nieuw is een speciale paragraaf over “reisbewegingen naar trainingskampen en strijdgebieden.” In voorgaande DTN’s was dit onderdeel van of het internationale deel of het Nederlandse profiel. De aandacht heeft te maken met de arrestatie van vier Nederlandse jongeren in Kenia die waarschijnlijk naar Somalië wilden vertrekken en de arrestatie van een Somaliër op 8 november 2009 op verzoek van de Verenigde Staten. De man, Mahamud Said Omar wordt in 2011 aan de VS uitgeleverd en in 2013 veroordeeld voor ondersteuning van al-Shabaab. Mahamud’s broer twijfelt aan de schuld van zijn broer en denkt dat hij er is ingeluisd. Somalische clanstructuren bieden weinig helderheid ten aanzien van wat er precies is gebeurd, iets dat eind 2010 ook in Nederland duidelijk wordt bij een grote arrestatiegolf van onschuldige burgers.

    En dan komt de dienst met de mensenrechtenparagraaf. In DTN-17 waren mensenrechten en terrorisme ook al ter sprake gekomen, maar toen was de illusie nog dat het om het beschermen van mensenrechten ging bij terrorismebestrijding. In DTN-19 maakt de coördinator aan die droom een eind. De dienst rept nog wel iets over de bescherming van mensenrechten bij terreurbestrijding maar het is vooral dat “het bestrijden van terrorisme noodzakelijk is ter bescherming van mensenrechten.” In dezelfde alinea schrijft de coördinator dat Nederland en de dictatuur Algerije een gedeelde visie hebben op radicalisering en dat beide landen werken aan de “integratie van mensenrechten in antiterrorismestrategieën.” Welk standpunt de NCTb heeft ten aanzien van mensenrechten wordt niet duidelijk uit de tekst, maar de samenwerking met de dictatuur Algerije zegt misschien genoeg over dat standpunt.

    Conclusie DTN 2009

    Een nieuwe coördinator een nieuwe wind? Helaas, met de komst van Akerboom worden er wel nieuwe accenten gesignaleerd, maar in wezen gaat het oude wijn in nieuwe zakken. Akerboom breekt niet met het vertoog van Joustra, ook al heeft Akerboom een andere ambtelijke carrière doorlopen. Zo volgt de beschrijving van het IKEA complot de lijnen van vier jaar dienst. We zijn door het oog van de naald gekropen, een bus vol explosieven was op weg naar Amsterdam, zeven brute arrestaties, Amsterdam Zuidoost ontruimd en afgesloten en niets aan de hand, een telefoontje uit Brussel was genoeg voor een mediahype en zeven getraumatiseerde en gestigmatiseerde terreurslachtoffers. Akerboom heeft zijn plek veroverd in zijn eerste DTN. Toch is duidelijk dat Akerboom een andere coördinator is. Hij zet dan wel de samenwerking met foute regimes voort en timmert verder aan het buiten rechtsstatelijk optreden van de NCTb en zijn aanverwante diensten, Akerboom is wel een politieman die meer gewend is dan de ambtenaren Joustra en Schoof. Enig gevaar is hem niet vreemd en hij komt niet uit de Haagse stolp dus daar waar zijn voorganger en opvolger reële aanslagen en grote spanningen zagen, probeert de nieuwe coördinator langzaam toe te werken naar een verlaging van de dreiging. Dit bereikt Akerboom door in DTN-17 en DTN-18 het gevaar aan te dikken en tegelijkertijd het salafistische gevaar te ontmaskeren. Alleen de dierenrechtenactivisten gooien roet in het eten, ook al worden enkele gearresteerd. Andere mensen blijven actie voeren en demonstreren. Toch gaat het te ver om de dreiging substantieel te houden met een verwijzing naar demonstrerende dierenrechtenactivisten. Akerboom verlaagt dan ook het niveau in het laatste dreigingsbeeld van 2009. Die verlaging is cosmetisch, want de taal zal in de jaren die volgen niet veranderen.

    2010 de solistische dreigende dienst weet wel raad met eenlingen

    DTN-20 / 7 april 2010

    Na de storm van de substantiële dreigingsjaren zou je verwachten dat in de beperkte jaren de toon anders is. Voor een deel is dat zo, maar een vergelijking tussen een substantieel geschreven dreigingsanalyse en een beperkte laat een indruk van eenzelfde angst gevoel achter. De inleiding van DTN-20 draagt de titel kern-DTN20, alsof ook Akerboom zich wil meten aan de kern Al Qa’ida zoals de dienst haar tegenstander pleegt te labelen. In deze inleiding stelt de coördinator dat “de kans op een aanslag tegen Nederlandse belangen wel groter is in enkele landen en regio’s waar aan Al Qa’ida gerelateerde groeperingen opereren.” Nu is dit op twee manieren op te vatten, of het is groter dan in de vorige DTN of het is groter dan elders, bijvoorbeeld Nederland. Dit laatste is een nogal open deur, want geweld is in landen als Pakistan, Afghanistan en Irak veel meer voor de hand liggend dan in Nederland.

    Rule of law is in de meeste van die landen geen staande praktijk en westerse inmenging heeft daar ofwel geen verandering in aangebracht ofwel de zaak verergert. Tuurlijk dreiging analyseren is een lastige afweging, maar feiten helpen in ieder geval om inzicht te geven in wat er werkelijk aan de hand is. Een zin als “op internationaal niveau heeft het incident ‘Detroit’ het zicht vergroot op kwetsbaarheden van de complexe keten van terrorismebestrijding en daarmee gepaard gaande beperkingen,” geeft niet alleen geen inzicht in de aard van de dreiging, maar wakkert angst juist aan. Wat is de complexe keten, en hoezo beperkingen van de terreurbestrijding van de dienst? In de internationale analyse wordt het incident ‘Detroit’ verder geanalyseerd. Naast het ‘Detroit-complot’ is er het ‘Deense spotprentencomplot’, wat ook verder geanalyseerd wordt in het internationale deel. De coördinator schrijft er wel over dat het complot de “vasthoudendheid van jihadisten” onderstreept. Hij stelt dat het complot “na een periode van relatieve rust de dreiging vrij ‘onverwacht’” opspeelde, terwijl de Denen al lang op de hoogte waren van de positie en het denken van de dader.

    Ook hebben jihadisten “voor westerse begrippen een lange tijdshorizon” en “dit perspectief kan ook voor Nederland relevant zijn.” Wat de relevantie is, schrijft de coördinator niet. De dienst lijkt te willen stellen dat we altijd en overal alert moeten zijn. In wezen stelt Akerboom dat we in een oorlogsgebied leven, met bijbehorende spanning en angst. Hoe dit gekeerd gaat worden, is blijkbaar niet onderdeel van de bestrijding, want het is een complexe keten. Een keten waar Detroit, Denemarken en Nederland direct aan elkaar gekoppeld zijn. De coördinator schrijft dat “na de neergang van terrorisme van eigen bodem in Nederland, er inmiddels sprake is van een toename van home grown-terrorisme van Amerikaanse bodem.” Of de coördinator bedoelt dat de onderbroeken terrorist in Amsterdam is doorgelaten is onduidelijk.

    Welk terrorisme in Nederland en de VS de coördinator bedoelt, is ook niet helder. Naast de zelfontbrander en de lone-wolf is er nu de home growner, maar hoe dit te duiden wordt ook niet helder. Akerboom stelt dat “deze verschuiving ook voor Nederland onderstreept dat er ondanks een onveranderd dreigingsniveau wel degelijk belangrijke ontwikkelingen met vergaande implicaties plaatsvinden. Tegelijkertijd gaat hiervan het signaal uit dat dergelijke accentverschuivingen in een voor sociale processen vrij korte periode ook op het dreigingsbeeld kunnen doorwerken.” Belangrijke ontwikkeling, vergaande implicaties, korte periode, de bom staat op ontploffen. En ja hoor, “de laatste tijd is er sprake geweest van een reeks – van elkaar losstaande – incidenten rondom potentiële jihadisten.” Toch is het dreigingsbeeld beperkt. Wat wil de dienst met deze driemaandelijkse prozaïsche dreigingsexercitie?

    DTN-21 / 18 juni 2010

    Na de complexe keten van terrorisme lijkt de coördinator te begrijpen dat een beperkt dreigingsniveau ook echt beperkt is, hoewel de ambtenaren van de dienst misschien wel vastzitten in hun taalgebruik van de afgelopen jaren. DTN-21 opent met de stelling dat er niets aan de hand is: “Ook ten tijde van dit DTN zijn geen concrete aanwijzingen voor aanslagen tegen Nederland bekend geworden.” Toch moeten we angstig blijven want er zijn “transnationale netwerken” en de dreiging “zou zich vooral kunnen manifesteren via uit trainingskampen of strijdgebieden terugkerende Nederlandse of Europese jihadisten.” Terugkeerders waren er al in 2010 en de dreiging heeft allerlei slagen om de arm, het “zou kunnen” omdat “het risico bestaat dat dreigingen uit deze hoek lang onzichtbaar zijn voor inlichtingen- & veiligheidsdiensten.” Het is eigenlijk vreemd dat de dienst al twee DTN’s stelt dat “lokale netwerken in Nederland zwak en leiderloos” zijn, er geen aanwijzingen zijn dat er aanslagen op de rol staan en dat de dreiging beperkt is, maar wel een dreigingsanalyse schrijven waarbij de indruk ontstaat dat er elk moment een bom kan ontploffen of een gewapende man al schietend de supermarkt in kan rennen.

    Zo ontstaan zinnen als: “Er is wel sprake van contacten tussen Nederlandse jihadisten en professionele transnationale jihadistische netwerken elders in de wereld. Op deze wijze kunnen die transnationale netwerken voet aan de grond krijgen in Nederland.” Transnationale netwerken willen voet aan de grond krijgen in Nederland, maar de ‘Nederlandse jihadisten’ willen vooral naar “Afghanistan, Pakistan en Somalië.” Een Nederlander, de in Duitsland opgegroeide Danny R. wordt in Waziristan gedood door Pakistaanse troepen. De coördinator meldt: “Onlangs nog is een jihadist met de Nederlandse nationaliteit, die in Duitsland opgroeide, omgekomen tijdens een vuurgevecht met Pakistaanse troepen in Pakistan.” Verder geen uitleg, want in de oorlog tegen de terreur is er geen wens meer om te begrijpen wat er aan de hand is. Het verhaal van Danny R. lijkt simpel, hij is de tegenstander en nu is hij dood. Hetzelfde simplisme klinkt door in de zin over “de wens van Al Qa’ida in Irak om tijdens het WK Nederlandse en Deense teams of supporters te treffen.”

    Dit zou in een niet nader omschreven document staan. Is dit echt of hoe moet dit geanalyseerd worden? Wat is de waarde, wat betekent dit? In een paragraaf boven de Nederlandse dreiging is er veel meer nuance in het verhaal aangebracht: “Op het jihadistische internet werden in de afgelopen periode diverse postings aangetroffen waaruit de belangstelling blijkt van jihadisten om een aanslag te plegen op het WK voetbal 2010 in Zuid-Afrika. Het is niet ongebruikelijk dat jihadisten speculeren over aanslagen op grote Westerse (sport)evenementen. Zo kunnen (sport-)delegaties en supporters van specifieke nationaliteiten worden getroffen en kan de media-aandacht en live-uitzending de impact van een aanslag vergroten. Dergelijke speculaties betekenen niet automatisch dat ook daadwerkelijk aanslagen te verwachten zijn. De inschatting is dat de zelfstandige slagkracht van Al Qa’ida in Irak voor een complexe aanslag in Zuid-Afrika gering is.” Het is als dreigen, trollen, soms zelfs uitgeprint en offline verspreid, maar wat betekent het in werkelijkheid? En wat is die werkelijkheid dan? Van een dienst die een dreigingsbeeld produceert verwacht je een analyse niet een veronderstelling dat er iets kan gebeuren.

    De dienst ziet een verstoring van een lezing “van de Nederlandse dichter Benno Barnard” als een daad van terrorisme en vreest tevens voor besmettingsgevaar. “Gebleken is dat Nederlandstalige Belgische salafisten op het internet contact onderhouden met salafisten in Nederland. Dat contact kan in de toekomst mogelijk leiden tot een meer georganiseerd verband van activistisch-salafistische jongeren in Nederland, zoals Sharia4Belgium in België is.” Wat is het gevaar eigenlijk van deze radicale jongeren. Is hun provocatie meteen terrorisme? Vraag is of die hyper aandacht voor verstoringen, veronderstellingen, internetpostings, geruchten, het “project Illegal use of the Internet”, andere wensen/verlangens van mogelijke jihadistische groeperingen van de dienst wel enig nut heeft als basale veiligheidsmaatregelen niet in acht worden genomen. Het drama op 30 april 2009 maakt dit duidelijk en het is ook opvallend dat dit in het eerste DTN na het incident/de aanslag niet genoemd wordt.

    In de laatste DTN van 2009 schrijft de dienst: “Zelfs individuen kunnen komen tot blind geweld tegen ons politieke en maatschappelijke bestel, zoals op Koninginnedag maar al te pijnlijk duidelijk is geworden. Er is dus alle reden om waakzaam te blijven.” Tot een diepere analyse komt de coördinator niet, uiteindelijk zal er een eenlingenbeleid worden ontwikkeld, maar dat zal eerder dreigingsverhogend zijn dan daadwerkelijk iets oplossen. In DTN-21 meldt de NCTb dat de viering in 2010 goed is verlopen en dat de “Coördinator Bewaken en Beveiligen aan het lokaal bevoegd gezag advies heeft gegeven.” De indruk bestaat dat de NCTb na het drama van 2009 is benaderd om het allemaal beter te coördineren want dat is haar taak.

    Dit is echter vreemd aangezien vanaf DTN-0, het nulnummer van de dreigingsbode van de dienst, de coördinator het al over bewaken en beveiligen heeft. Het onderwerp komt terug in DTN-0, DTN-1, DTN-5, DTN-7, DTN-9, DTN-11, DTN-13, DTN-15, DTN-17, DTN-19 (alle voortgangsrapportages terrorismebestrijding), alsof de dienst wil zeggen dat papier geduldig is. Resultaat van dit ‘bewaken en beveiligen’ van de dienst is dat tijdens de Nationale Dodenherdenking op de Dam op 4 mei 2010 iemand met een schreeuw een nationale paniek kan ontketenen, om vervolgens behandeld te worden als de grootste terrorist met bijgaand lang voorarrest en straf. En ondanks alle dreigingstaal en grote gevaren in de wereld van de jihad wandelt Alberto Stegeman opnieuw met een fles explosieve vloeistof Schiphol binnen. Twee jaar eerder had hij dat ook al gedaan en opnieuw houdt de dienst de “procedures voor de beveiliging op Schiphol tegen het licht.” Wie alleen naar de jihadisten kijkt en die groter maakt dan zij in werkelijkheid zijn, creëert angst voor de duivel en minacht basale veiligheid van burgers.

    DTN-22 / 13 september 2010

    De constructie van het dreigingsbeeld is een ideologische onderneming die twee elementen omvat. Ten eerste is er het bestempelen van bepaalde zaken als dreiging en andere niet en daarnaast is het een taalkundige exercitie. De dienst presenteert dreiging als een wetenschappelijke afweging, maar keuze van onderwerpen, woorden en het constante gebruik van de voorstelbaarheidsthese erodeert waarheid en vervormt de DTN’s tot oorlogspropaganda. DTN-22 stelt bijvoorbeeld in de derde zin dat “het profiel van Nederland nog steeds blijft passen in het internationale jihadistische vijandbeeld,” alsof Nederland een neutrale, onpartijdige entiteit is. De vijfde zin schakelt over op de creatie van een onzekere wereld, met onzekere dreiging en onzekere afloop: “Het gist steeds meer in een breed scala aan landen, waardoor het dreigingsbeeld diffuser is geworden.” Er is zelfs geen specifiek land te noemen. De inleiding vervolgt met de ideologie van Al Qa’ida en de belangen van het westen, als zou de ideologische strijd eenzijdig zijn. Heel langzaam zijn we de wereld van Tolkien in gewandeld waar de Hobbit (Nederland) strijdt tegen binnenlandse netwerken die helaas “leiderloos en weinig doelgericht zijn” waardoor ze geen bedreiging vormen en “transnationale netwerken” die Nederland “een aantrekkelijk en legitiem doelwit” vinden, maar onbestendig en diffuus zijn waardoor er ook niets gebeurd.

    Regelmatig worden in de DTN’s de nar van de vrijheid van meningsuiting, Geert Wilders, opgevoerd. Ook nu weer met onder andere zijn voornemen “om Jordanië voortaan Palestina te noemen” en zijn voornemen om “op 11 september 2010 tegen de vestiging van een islamitisch cultureel centrum en moskee nabij «Ground Zero» in New York” te spreken. De wereld wordt geportretteerd als het rijk tussen goed en kwaad. De Nederlandse werkelijkheid met haar nar en de jihadistische wereld van massa’s die “op een bekende jihadistische website” Wilders bespreken zonder “concrete bedreigingen tegen Nederland of tegen de PVV-leider.” Er klinkt enige teleurstelling in de tekst door, maar “de PVV-leider en Hirsi Ali worden wel genoemd in een «hitlist» van personen in het jihadistische internetmagazine Inspire met de kop «The dust will never settle down», vergezeld van de afbeelding van een pistool.” Het intro van de nieuwe eindeloze serie van Peter Jackson eindigt een beetje onverwacht in een genuanceerde scene waarbij een ‘terugkeerder’ toch niet aan alle verwachtingen voldoet: “Tot nu toe zijn er in Nederland slechts in zeer beperkte mate «terugkeerders» gesignaleerd. Daarnaast is het niet zo dat iedere terugkeerder ook een dreiging vormt.” De spanning daalt verder naar een dieptepunt als “twee nieuwe Nederlandse jihadistische sites qua inhoud en vorm niet veel af wijken van reeds bestaande.” Opnieuw trachten ze “de jihadistische ideologie te verspreiden” en gaat het om “klassieke strijdgebieden” en niet om “Nederland (of België),” schijnbaar de stille hoop van de coördinator.

    Gelukkig kan de coördinator onder het kopje ‘gewelddadige radicalisering en polarisatie’ enkele alarmerende rapporten aanhalen over de voedingsbodem die onder “Somalische, Pakistaanse, Koerdische en Molukse bevolkingsgroepen in Nederland voor radicalisering bestaat, wat bij enkelen zou kunnen uitmonden in extremisme.” Een van de onderzoeken die de coördinator als basis gebruikt voor deze stelling is een verkennend onderzoek, ‘Voedingsbodem voor radicalisering bij kleine etnische minderheden in Nederland’, dat tot conclusies is gekomen via een literatuurstudie en een niet representatieve steekproef “om zogezegd het percentage geradicaliseerde personen vast te stellen.” De dienst presenteert het onderzoek als wetenschappelijk. Tot DTN-22 werd er gesproken van “radicalisering en polarisatie”, vanaf september 2010 is het “gewelddadige radicalisering en polarisatie.” Volgens de NCTb kan een “potentieel »trigger event»” voor die gewelddadige radicalisering en polarisatie “de Israëlische militaire actie tegen een Turks schip met goederen voor Gaza” zijn. De dienst is beducht voor een aanslag want dit “leidde tot heftige reacties op het internet, maar “nog niet tot geweld.” Akerboom vergat te vermelden dat Israël het Turkse schip Mavi Marmara in internationale wateren enterde en dat daarbij negen opvarenden door de Israëlische militairen werden vermoord. Gewelddadige radicalisering in de eigen Hobbit wereld. Het extremisme heeft zich bij de dienst verdiept.

    DTN-23 / 17 december 2010

    In de internationale analyse wordt dieper ingegaan op het Stockholm plot, de bompakketten en andere volgens de coördinator “jihadistische intenties of voornemens om westerse doelen te treffen.” De dienst spreekt ook over een “decor van diverse, soms verwarrende berichten over terroristische dreiging tegen diverse Europese landen.” Een decor waar de NCTb blijkbaar figurant in is of deels meeschrijft aan dreigingsscenario’s, want volgens de dienst zorgen die verwarrende berichten ervoor dat “het Nederlandse dreigingsbeeld zorgelijk is.” Dit lijkt vooral door “de herfsteditie” van Inspire te komen, “het Engelstalige jihadistische webmagazine” waarin “Nederland enkele malen is genoemd als potentieel doelwit van een aanslag, door de leiders van zowel de Pakistaanse als de Afghaanse Tabilan.” Waarschijnlijk bedoelt de coördinator de Taliban, maar in het licht van de Hobbit is het een mooie verschrijving.

    Inspire interviewt Wali ur Rehman, een leider van de Pakistaanse Taliban (Tehrik-i-Taliban Pakistan, TTP), die zegt Nederland “met prioriteit ‘een lesje te leren’” waarbij prioriteit niet tussen aanhalingstekens is geplaatst en lesje leren wel. Dat Wali ur Rehman niet echt haast maakt met het lesje leren blijkt uit het feit dat er “geen aanwijzingen zijn dat de TTP voorbereidingen treft voor een aanslag tegen Nederland of Nederlandse belangen.” Waarom de coördinator het Nederlandse publiek op dit interview wijst is onduidelijk. Ook een interview met een woordvoerder van de Afghaanse Taliban, Zabiullah Mujahid, in de Volkskrant passeert de revue. In de inleiding van het DTN was Inspire nog de bron, bij dreiging tegen Nederland is de Volkskrant de bron. Zabiullah Mujahid waarschuwt Nederland en “indien Wilders erin zou slagen het parlement te manipuleren tot het aannemen van “meer anti-islamitische wetgeving” zou Nederland in aanmerking komen voor een aanslag,” zou de woordvoerder hebben gezegd.

    Het blijkt allemaal wat minder spontaan dan in eerste instantie is gepresenteerd, want “Mujahid werd expliciet naar zijn mening over Nederland gevraagd en kwam dus niet spontaan tot zijn waarschuwing.” Vraag is ook of de woordvoerder weet waar Nederland ligt, daar was in het verleden verwarring over, en tevens zijn er “geen indicaties die wijzen op voorbereidingen van een aanslag tegen Nederland of zijn belangen in het buitenland.” Deze twee interviews vullen de paragraaf ‘Nederland als doelwit genoemd’. Of beide heren ook daadwerkelijk enigszins belangrijk zijn in beide bewegingen en in het verleden uitspraken hebben gedaan die van belang waren, wordt niet geanalyseerd. Waarom de Taliban wordt opgevoerd als mogelijke bedreiging terwijl Nederland zich juist heeft teruggetrokken uit Afghanistan is een bewijs voor de “voor westerse begrippen lange tijdshorizon” van de jihadisten zoals door Akerboom in DTN-20 is uitgelegd.

    De horizon van de dienst is niet al te lang. Drie maanden eerder schreef hij over het gevaar van radicalisering bij Molukse gemeenschappen, maar of die degenen zijn die terroriseren is de grote vraag. In DTN-23 beschrijft de dienst “bekladding, vernieling, brandstichting en met een vuurwapen op een moskeedeur schieten bij diverse gebedshuizen in Nederland (Molukse kerken, enkele moskeeën) waarbij niet kan worden vastgesteld of ideologische overwegingen een rol spelen.” En dit vernauwde bewustzijn van de NCTb herhaalt zich bij de paragraaf weerstand. Plots omarmen de dienst en haar evenknie de AIVD het Salafisme. “De studie bevestigt de visie van AIVD en NCTb, dat de salafistische gemeenschap in Nederland geen voedingsbodem voor jihadistisch terrorisme vormt,” terwijl de dienst tot zeker DTN-17 moord en brand schreeuwde en overal salafisten zag die moskeeën overnamen en radicaliseerden.

    Zonder de salafisten en de leiderloze nationale netwerken moet de coördinator op zoek naar nieuwe bronnen van polarisatie en de rechter bedient hem op zijn wenken. “Verder werd de Arabisch-Europese Liga (AEL) in augustus 2010 in hoger beroep veroordeeld voor het publiceren van een cartoon die suggereert dat de Holocaust een joods verzinsel is. De veroordeling leidde tot verongelijkte reacties bij onder andere AEL zelf en de Hizb ut-Tahrir (HuT). In dezelfde periode besliste het Openbaar Ministerie om niet over te gaan tot vervolging van de cartoonist Gregorius Nekschot wegens discriminatie. AEL en HuT, maar ook veel anderen, getuige reacties op internet, zien hierin ongelijke behandeling en discriminatie van moslims.” Verongelijkte reacties en opmerkingen over discriminatie zijn geen polarisatie, ook al wil de dienst dit graag zo labelen. Het zijn eerder tekenen van een groeiend extremisme bij de dienst, een onvrede over mensen die zich kritisch opstellen ten aanzien van de Nederlandse staat.

    Bij gebrek aan ‘echte terroristen en terreurgroepen’ die allemaal worden vrijgesproken (de Irakese Nederlander Wesam al Delaema, de jongeren die op weg waren naar Somalië, Stichting Al Aqsa), richt de dienst zich op de eenlingen. Die krachtmeting kan de coördinator gemakkelijk aan. Na 30 april 2009 en 4 mei 2010 volgde nog de waxinelichthoudergooier Erwin Lensink tijdens Prinsjesdag op 21 september 2010. Los van de zeer zware maatregelen van voorarrest, psychiatrisch onderzoek en andere justitiële medische maatregelen die de eenlingterroristen te verduren kregen, tuigen de coördinator en aanverwante diensten een scala van maatregelen op. “Derhalve is onlangs het project Solistische Dreigers gestart. Zo zal ten eerste vóór 1 januari 2011 binnen het KLPD een pilotteam Solistische Dreigers zijn opgestart. Er wordt wetenschappelijk onderzoek geïnitieerd naar de wijze waarop ongekende dreigers aanslagen plegen en de mogelijkheden van vroege signalering. En er wordt onderzocht of het mogelijk is de zogenaamde – vaak jongere – ‘straattaaldreigers’ door middel van een voorlichtings- en bewustwordings-campagne te ontmoedigen.”

    In DTN-24 wordt het solistische dreigers-frame meteen toegepast in het terreurbeeld. Nadat in Tuscon (Arizona, de Verenigde Staten) op 8 januari 2011 een schietpartij plaats vindt, “waarbij een 22-jarige man een congreslid door het hoofd schoot, zes omstanders doodde en nog eens dertien mensen verwondde, zijn ook de Verenigde Staten weer eens pijnlijk geconfronteerd met het verschijnsel van de ‘solistische dreiger’. De dienst weet wel raad met deze eenlingterroristen en stelt dat “systeemhaat, in combinatie met een geloof in samenzweringingstheorieën, persoonlijke stoornissen of traumatische ervaringen” de oorzaken zijn. Amerika kent echter een traditie van al dan niet willekeurige schietpartijen waarvan het bloedbad op de Columbine High School van 20 april 1999 misschien wel de bekendste is.

    Met de focus van de terreurdienst zelf is het vervolgens zelf slecht gesteld want, na Koninginnedag, dodenherdenking en Prinsjesdag, volgt de winkelcentrumslachting van een solistische dreiger op 9 april 2011 in Alphen aan de Rijn. De dienst rept er met geen woord over. In het eerste DTN na het drama in Alphen aan de Rijn schrijft de coördinator dat “Koninginnedag dit jaar weer veilig en bovenal feestelijk is verlopen” en dat de dienst alleen maar “personen van de limitatieve lijst” beschermd. “Nationale evenementen zijn evenementen die worden bezocht door personen van de limitatieve lijst én waarbij het nationale belang centraal staat én het karakter van het evenement een specifieke of verhoogde druk op de bewaking en beveiliging kan geven” oftewel “Koninginnedag (daar waar de koning is), de Nationale Herdenking, Veteranendag en Prinsjesdag.” De mensen die werden vermoord bij het drama van Alphen aan de Rijn stonden niet op de “limitatieve lijst” en waren dus niet belangrijk genoeg voor de dienst NCTb.

    Conclusie DTN 2010

    Een verlaagd dreigingsniveau wil niet zeggen een rustiger vaarwater. De elementen van een gespannen dienst blijven in het DTN hangen. Kern Al Qa’ida is er nog steeds en ook de complexe keten van terrorismebestrijding. Welke gevaarlijker is maakt de coördinator niet duidelijk, maar de complexe keten heeft in DTN-20 meer ellende aangericht dan de kern. Detroit, de onderbroekenbommenman, zou een voorbeeld zijn van de kwetsbaarheden van de keten, maar wie het spoor van Umar Farouk Abdulmutallab volgt kan alleen maar concluderen dat de man een knalrood T-shirt aan had met de tekst: ‘Ik ben een terrorist en ga zo een aanslag plegen.’ Ditzelfde geldt voor de heer Geele in Denemarken gezien de uitgebreide voorkennis van de Deense inlichtingendienst. Vraag is dan of het om kwetsbaarheden gaat of om het in gevaar brengen van de bevolking. En dat brengt weer 30 april 2009 in herinnering, een ‘incident’ dat in de dreigingsbode niet ter sprake komt, al worden Karst Tates en later de Alphense schutter, de theelicht houdergooier en de damschreeuwer wel gebruikt voor een nieuw programma ten aanzien van de solistische dreigers waar natuurlijk bierflessengooier jakhals Erik van DWDD niet bij hoort. En die eenlingterroristen of solistische dreigers moeten worden aangepakt door een “pilotteam solistische dreigers” dat “vóór 1 januari 2011” moet zijn opgestart. Drie maanden later slaat Tristan van der Vlis hard toe in Alphen aan de Rijn en toont eens te meer aan dat mensen indelen in eenlingterroristen, jihadistische netwerken en radicale moslims uitmondt in meer dreiging, meer angst en meer gevaar en niet in meer veiligheid. Basale procedures en meer transparantie hadden meer voor de veiligheid gedaan in Alphen dan een dienst. De eenlingen, netwerken, moslims en anderen zijn voorbeelden van de drang van de NCTb om de wereld in te delen in een goed en slecht deel. De dienst gaat zo ver in die bipolaire benadering dat zelfs ‘wetenschappelijk’ onderzoek wordt gepresenteerd over vermeende radicalisering van diverse bevolkingsgroepen zoals Somalische, Pakistaanse, Koerdische en Molukse Nederlanders (DTN-22). Onderzoek dat gebaseerd is op een literatuurstudie en een niet representatieve steekproef. Uiteindelijk blijft van het onderzoek weinig heel, maar het leed dat de diverse bevolkingsgroepen is aangedaan is al geschied. Dit leed is tweeledig, ten eerste wordt geïnsinueerd dat de bevolkingsgroepen aan het radicaliseren zijn en daar blijkbaar niets tegen doen. Ten tweede werd de Molukse gemeenschap in DTN-23 getroffen door “bekladding, vernieling, brandstichting en schoten op de deur.” Die ‘incidenten’ passen weer in het frame van de polarisatie van de dienst en bevestigen indirect de radicalisering van de Molukse gemeenschap. Zo draagt de terreurcoördinator bij aan de ontwrichting van de samenleving, terwijl zowel het ‘wetenschappelijk’ onderzoek als de terreurbode twijfelachtige documenten zijn. De dienst lijkt er niet om te malen. Zorgvuldig afgewogen analyse is niet aan de terreurdienst besteed.

    2011 ambtenaartje in lala dreigingsland

    DTN-24 / 18 maart 2011

    Door alle oorlogstaal van de dienst sneeuwt het dreigingsniveau onder. Het lijkt substantieel, maar dat is alleen de gevoelsdreiging, in werkelijkheid houdt de coördinator het op beperkt. Zo start de coördinator DTN-24 met “die zorgelijke ontwikkelingen.” Dit zijn berichten op het internet en arrestaties in Europa want er is “geringe dreiging van binnenlandse jihadistische netwerken.” Het is elke keer onduidelijk of die netwerken er überhaupt zijn. Op de Europese arrestaties wordt in de internationale analyse ingegaan. Of Nederland nu actief is in Afghanistan of niet, “afnemende militaire betrokkenheid in Afghanistan en de politiemissie in Afghanistan dragen bij aan het internationale profiel van Nederland.” Dit komt tot uitdrukking in het media optreden van bijvoorbeeld de woordvoerder van de Afghaanse Taliban, die zou zich “in december en januari driemaal tot Nederland gericht” hebben. Dit is waarschijnlijk Zabiullah Mujahid die door de Volkskrant is geïnterviewd. Wat de woordvoerder naast het Volkskrant interview heeft gezegd is onduidelijk. Daarnaast haalt de dienst twee niet nadere genoemde individuen aan die op “een prominente Arabischtalige jihadistische website een posting hebben geplaatst waarin onder andere Nederland wordt genoemd als legitiem doelwit voor jihadisten.” Een analyse van de waarde van de postings geeft de coördinator niet en hij vertelt ook niet hoe serieus de dreigementen genomen moeten worden.

    Die postings en de jihadisering van het internet baren de coördinator al jaren zorg. In DTN-24 stelt hij: “De rol van het internet vormt al jaren een belangrijke dimensie van de jihadistische dreiging. Het internet is immers een cruciaal middel voor jihadisten.” Accounts bij Facebook, Youtube en andere internetmultinationals worden door de coördinator gekoppeld aan “de geest van het jihadistische discours op het internet.” Die jihadisering was ook geconstateerd bij Somalische Nederlanders in DTN-22 (september 2010) en wordt in DTN-24 bevestigd door een rapport van het Centraal Bureau voor de Statistiek: “De uitkomsten bevestigen het beeld van een voedingsbodem voor radicalisering.” Het lijkt even of de Somalische gemeenschap op ontploffen staat als op 24 december 2010 “twaalf personen van Somalische afkomst” worden gearresteerd. De eigenaar van een belwinkel ziet voor zijn ogen dat zijn winkel door het arrestatieteam aan stukken wordt geslagen alsof het hooligans van de overheid zijn. Volgens de coördinator zouden er aanwijzingen zijn dat er op 24 of 25 december 2010 een aanslag gepleegd zou gaan worden.

    De AIVD had op basis van een anonieme tip een ambtsbericht getypt en het openbaar ministerie en politie arresteerden vervolgens mensen die werden verdacht van terrorisme. Het doet allemaal denken aan vele voorgaande voorbeelden zoals het Ikea plot op 12 maart 2009 (zeven mensen gearresteerd, een dag cel) of het Rotterdamse complot van juli 2005 (vijf volwassenen en een kind gearresteerd, zes dagen cel). De Somalisch Nederlandse hype die begon met een verkennend onderzoek, een zorgelijk rapport, een brute inval en arrestaties eindigde in DTN-26. Daarna keerden de geradicaliseerde Somalische Nederlanders niet meer terug in de dreigingsanalyses, de hype was over. De dienst drijft op hypes zoals de hedendaagse journalistiek van een flinke hype houdt.

    En Wilders en andere parlementariërs bedienen de coördinator op zijn wenken. “Het publieke en politieke debat over kwesties als integratie, immigratie en islam kende ook in de afgelopen periode op verschillende momenten scherpe kanten. Een terugkerend thema daarbij is het verbod op gelaatsbedekkende kleding, in de volksmond het ‘boerkaverbod’ genoemd.” Volgens de NCTb is het een “gevoelig thema”. Niet voor politici, opiniemakers of de dienst zelf, maar voor “jihadistische personen en organisaties.” Volgens de coördinator schuwden jihadisten in Frankrijk “foutieve voorstellingen, manipulatie en opruiing niet.” Politici, opiniemakers of de dienst zelf maakten zich daar natuurlijk niet schuldig aan. Zoals bij de groep Shariah4Holland. De groep is nog maar net opgericht of de coördinator neemt ze op in zijn terreurbode: “Op 13 december 2010 werd op het internet ‘Shariah4Holland’ gelanceerd.” Zeker geen “foutieve voorstellingen, manipulatie en opruiing” van de dienst, alleen roept de “groep niet op tot gewelddadige activiteiten.” Waarom wordt de groep dan toch aangemerkt als terroristische organisatie?

    DTN-25 / 17 juni 2011

    Na ruim zes jaar dreigingsbeelden is er geen weg meer terug. Nu plots schrijven dat het beeld groen is en dat er geen dreiging meer bestaat, is ongeloofwaardig. Het is vooral ongeloofwaardig omdat de coördinator zelf de dreiging keer op keer opkrikt, terwijl de gepresenteerde feiten slechts aangeven dat er in wezen niets aan de hand is. Want keer op keer is de dreiging van de al dan niet bestaande jihadistische netwerken in Nederland gering. Wat overblijft, is een soort lala dreigingsland, waar het natuurlijk altijd gevaarlijker kan zijn en er meer maatregelen moeten worden genomen, maar waar teruggaan niet meer mogelijk is. Nederland is in DTN-25 daarom niet meer een ‘voorkeursdoelwit’ maar een “gelegenheidsdoelwit.” “Het besluit om een politiemissie naar de Afghaanse provincie Kunduz te sturen zou ertoe kunnen leiden dat in ieder geval Nederlandse belangen in Afghanistan explicieter in beeld komen als gelegenheidsdoelwit.” Wat precies de definitie van gelegenheidsdoelwit is, maakt de coördinator niet duidelijk, maar het klinkt als een drive-by shooting. De aanslagpleger is onderweg naar Parijs en pakt terloops Rotterdam er nog even bij. Of dit een positieve ontwikkeling is, wordt niet duidelijk. Voorkeursdoelwit lijkt beter omdat de gelegenheid zich altijd voor kan doen en de voorkeur waarschijnlijk niet, maar de dienst gaat verder niet in op het onderscheid. Voorkeur of gelegenheid, beide doelen zijn blijkbaar legitiem voor de jihadisten.

    Voorkeursdoelwit van de dienst was lange tijd het salafisme, maar sinds DTN-23 niet meer. In DTN-25 is de Moslimbroederschap het gelegenheidsdoelwit: “Op langere termijn vormt de broederschap mogelijk wel een bedreiging van de democratische rechtsorde.” Na DTN-25 komt de Moslimbroederschap niet meer terug tot in DTN-37. De coördinator houdt ook van gelegenheidsargumenten met als voorkeursdoelwit meer controle en registratie, vandaar dat hij sinds DTN-23 naast terroristen ook criminelen noemt bij “de (zelfgemaakte) explosieven”(haakjes van de overheid). De coördinator stelt dat dat “terroristische en andere criminele organisaties de potentie en onverminderde intentie hebben om explosieven in te zetten. Bij vrijwel alle terroristische aanslagen in West-Europa is gebruik gemaakt van zelfgemaakte explosieven.” Bij de Madridaanslagen werd echter regulier dynamiet gebruikt, geleverd door een informant van de overheid. Bij London werden volgens de minimale informatie die er over de aanslagen beschikbaar is ook reguliere explosieven gebruikt. Daarnaast waren er allerlei exotische pogingen die mislukten, maar alleen Anders Breivik was in staat om genoeg kunstmest met nitraatzouten en benzine te verzamelen om een effectieve bom te bouwen. Bij veel maatregelen vindt dezelfde stoelendans rond het voorkeursdoelwit van de dienst plaats. Of het nu gaat om (zelfgemaakte) explosieven, financiën/witwassen, internetsurveillance en afsluiting (Notice and Takedown), of registratie van passagiersgegevens keer op keer wordt eerst gesteld dat de maatregelen nodig zijn voor de bestrijding van terrorisme maar gaandeweg gaat het niet meer om terrorisme maar om criminaliteit en weer later om geweldplegers en of radicale of dissidente groepen. Zo kwam het onderwerp van de Passenger Name Records (PNR) in DTN-11 op de agenda. In DTN-15 en DTN-17 werd expliciet terrorismebestrijding vermeld. In DTN21 sprak de Nederlandse overheid nog over “doelbinding, proportionaliteit en privacy van de reiziger.” In DTN-25 is het al opgerekt tot “het voorkomen, opsporen, onderzoeken en vervolgen van terroristische misdrijven en zware criminaliteit (EU PNR).”

    DTN-26 / 3 oktober 2011

    De obsessie van de dienst met radicalisme, extremisme en vooral jihadisme leidt tot bizarre dreigingsbeelden. In DTN-26 van 3 oktober 2011 stelt de coördinator dat “de aanslagen in Noorwegen laten zien dat de binnenlandse terroristische dreiging in westerse landen niet alleen wordt bepaald door jihadistisch terrorisme.” Alles wordt langs de jihadistische meetlat gelegd. Er is jihadistisch terrorisme en “niet-jihadistisch terrorisme,” zoals Akerboom Breivik definieert. En dan is er Alphen aan de Rijn, iets dat de coördinator over het hoofd heeft gezien en niet in zijn dreigingsbeeld heeft opgenomen, want dat past blijkbaar niet in het volledig gedichotomiseerde samenlevingsbeeld van de dienst. Bij die tweedeling is Breivik ook een lastige persoon want in principe is er de jihadistische wereld en ‘onze wereld’. Gelukkig kan Breivik wordt gedetermineerd als een “geradicaliseerde eenling”, een “verwarde eenling” of een persoon die uit is op “zijn’15 minutes of fame’.” Dader Tristan van der Vlis past zeker niet in deze wereld van de NCTV, dus wordt hij weggelaten en keert slechts een keer terug als een soort voetnoot in DTN-28.

    Akerboom beert de jihadistische wereld en de Breivik wereld te laten versmelten. De jihadi’s willen naar jihadistische terreinen om te trainen. Zij zijn al radicaal en terrorist. “Nederlandse jihadisten of in Nederland wonende jihadisten blijven pogingen doen uit te reizen naar jihadistische strijdgebieden. Slechts een enkeling slaagt erin het gewenste strijdgebied te bereiken en aansluiting te vinden bij jihadistische structuren.” Zij zien Nederland als een “legitiem doelwit”. De coördinator is wel anders over de vele postings gaan denken: “Hoewel deze postings het profiel in jihadistische kringen van Nederland als vijand van de islam versterken, moeten zij vooral gezien worden als een manier om angst aan te jagen bij westerlingen.” Akerboom is echter wel blij want “de postings versterken het profiel van Nederland in het algemeen en de PVV-fractievoorzitter in het bijzonder als vijanden van de islam,” de oorlog tegen de terreur woedt gelukkig verder. Breivik onderstreept voor de dienst “ook nog eens de dreiging die kan uitgaan van geradicaliseerde eenlingen.” De dienst gebruikt niet de term extreemrechts voor Breivik, “overigens kan Breivik niet worden gekarakteriseerd als een ‘klassieke’ rechtsextremist,” ook geen woord over de toenemende polarisatie die ook door de dienst wordt aangewakkerd. Nee, de woordenschat bestaat uit “geradicaliseerde”, “verwarde”, en de analyse is simpel. “De terroristische aanslagen in Noorwegen leidden in Nederland, maar ook daarbuiten, tot een debat over in hoeverre het maatschappelijk klimaat heeft bijgedragen aan de daden van Breivik,” schrijft de coördinator als analyse en dat op “dit moment in Nederland geen concrete aanwijzingen” zijn maar het “kan echter niet worden uitgesloten dat de ideeën en daden van Breivik een inspiratie kunnen zijn voor gefixeerde dan wel verwarde eenlingen.”

    Naast de jihadisten en de niet-jihadisten als Breivik heb je mensen die gebruik maken van hun democratisch recht op vrijheid van meningsuiting, manifestatie en vergadering. Zo zijn er mensen die zich inzetten voor dierenrechten, door de dienst gelabeld als “dierenrechtenextremisten”. Zij hebben de “aandacht getrokken met acties tegen de KLM, omdat deze volgens de dierenrechtenextremisten samen met partner Air France betrokken zou zijn bij het vervoeren van apen ten behoeve van de dierproefindustrie.” Niet de dienst wil aandacht, maar de dierenrechtenactivisten, en er is volgens de NCTV helemaal niets mis met proefdieren want volgens extremisten vervoeren KLM en Air France proefdieren, en extremisten zijn per definitie fout en KLM en Air France zijn gewoon goed bezig. Ook vindt de coördinator het schandalig dat er “videobeelden, die heimelijk zijn gemaakt, zijn gepubliceerd van vermeende misstanden in Nederlandse varkenshouderijen.” De misstanden zijn “vermeend” en de videobeelden “heimelijk,” allemaal zeer terroristisch volgens het denken van de dienst.

    Naast de mensen die zich inzetten voor dierenrechten zijn er ook de mensen die zich inzetten voor vluchtelingen. Zij zijn de “asielrechtenactivisten en –extremisten” die “zich wederom richtten op bouwbedrijf BAM.” BAM bouwt gevangenissen voor vluchtelingen en in het verleden hebben mensen gedemonstreerd tegen BAM en zijn er enkele vernielingen aan bouwplaatsen geweest. Volgens de coördinator zijn die vernielingen door “asielrechtenactivisten en –extremisten” gepleegd, want zij gebruiken “extremistische methoden, zoals vernielingen.” In DTN-27 zijn die “extremistische methoden” al uitgebreid tot “incidenten met een extremistisch karakter, zoals (kleinschalige) brandstichtingen” die de dienst noemt in het kader van “bijeenkomsten en openbare uitingen zoals (lawaai-)demonstraties.” Tot slot zijn er nog mensen die demonstreren en volgens de politie “verharden” die demonstraties. De dienst wijdt er niet verder over uit, maar “het KLPD constateert dat de tegendemonstraties van linksextremistische actievoerders tegen rechtsextremistische demonstraties verharden en een toenemend gewelddadig karakter krijgen.” Iedereen die aandacht trekt, protesteert, zaken aan de schandpaal nagelt ofdemonstreert is extremist in de ogen van de dienst. De woorden grondwettelijke rechten en mensenrechten staan niet in het vocabulaire van de extremistische dienst NCTV.

    DTN-27 / 12 december 2011

    Postings op het internet zijn een voortdurende bron van radicalisering en terrorisme voor de dienst. Na alle verhandelingen over Youtube films waarin Nederland werd genoemd als voorkeursdoelwit, gelegenheidsdoelwit of in ieder geval legitiem doelwit, bleek in DTN-26 plotseling dat die postings er vooral op waren gericht ons angst aan te jagen. Dat was aardig gelukt sinds 2005, want de dienst lijkt zonder de onthoofdingsvideo’s geen angstverhaal in elkaar te kunnen zetten. In DTN-27 doet de coördinator een boekje open over de wijze waarop de vermeldingen op het “jihadistische internet” moeten worden bekeken. “Niet alleen het aantal vermeldingen, maar ook de inhoud daarvan en de invloed die de plaatser van het bericht heeft binnen de jihadistische gemeenschap wegen mee,” zo analyseert de coördinator de jihadistische GeenStijl. De dienst heeft “het jihadistisch internet” aan een grondig onderzoek onderworpen want in navolging van DTN-26 stelt de dienst dat “in algemene zin geldt dat dergelijke berichten vooral moeten worden gezien als een poging van jihadisten om angst aan te jagen bij hun vijanden, en om jihadistische medestanders te mobiliseren.”

    Akerboom gaat nader in op een herhaald “ dreigement tegen de PVV-leider.” Inhoud van het dreigement maakt de coördinator niet bekend ook niet of het precies dezelfde dreiging was van enige tijd geleden. Wel stelt de dienst dat er “ten aanzien van het hierboven genoemde dreigement geen informatie is dat de plaatser daarvan kan leunen op een specifieke autoriteit of inspirerende invloed op andere jihadisten.” Onduidelijk is of dit goed of slecht nieuws is voor de heer Wilders. Of de identiteit van de “plaatser” bekend is is ook niet duidelijk en of de “plaatser” in het verleden dreigementen heeft geplaatst die werden uitgevoerd is ook niet onderzocht door de NCTV. Op dezelfde jihadistische GeenStijl vond de dienst “andere berichten over Nederland, zoals over sommige voorstellen van Nederlandse parlementariërs, die waren feitelijk van aard en bevatten geen dreigementen.” Of deze berichten van dezelfde “plaatser” kwamen wordt niet vermeld en waarover de mededelingen gingen evenmin.

    De korte verhandeling over de postings, voor de dienst een serieuze analyse, beëindigt de NCTV met de opmerking dat “uit voorgaande echter (nog) niet kan worden opgemaakt dat Nederland als doelwit minder prominent in beeld komt dan voorheen.” De ‘analyse’ van de postings wordt gevolgd door een korte mijmering over de jihadreizen. Al jaren stelt de coördinator dat “jihadistische netwerken in Nederland beperkt in aantal zijn, los georganiseerd, en dat zij geen sterke leiders of duidelijke doelen hebben.” Om toch een constant gevoel van terreur in stand te houden, wordt verwezen naar jihadreizen en de terugkeerders. “Hoewel er in 2011 wel meer signalen zijn over jihadreizigers uit Nederland (soms Nederlanders woonachtig in het buitenland), is het lastig vast te stellen of het aantal jihadreizigers daadwerkelijk stijgt,” schrijft de coördinator over die mensen die afreizen naar landen in Noord-Afrika en het Midden-Oosten. In het verleden noemde de coördinator nog specifieke bestemmingen als Afghanistan en Irak, maar met de intrede van de Arabische Lente is de gehele Arabische wereld bestemmingsgebied voor jihadreizen. “Onder deze reisdoelen scharen zich, sinds de opstanden aldaar, ook Noord-Afrikaanse landen en landen in het Midden-Oosten.”

    De dienst is niet blij dat de dictators ter plaatse allemaal aan het wankelen worden gebracht, want dit zou extremisme in de hand werken. In de internationale analyse wordt daar meer op ingegaan. De NCTV ziet zich in haar denken bevestigd omdat “de onrust in de Arabische wereld tot op heden niet heeft geleid tot massale steunbetuigingen vanuit de diverse migrantengemeenschappen in Nederland (DTN-25),” Er zouden slechts “op kleinschalig niveau overwegend vreedzame demonstraties hebben plaatsgevonden van Tunesiërs, Egyptenaren, Libiërs en Syriërs.” De aanduiding ‘Arabische Lente’ komt pas in 2014 in het vocabulaire van de coördinator voor. De Lente was toen al op veel plaatsen onderdrukt of ontspoord. Die analyse van maatschappelijke onvrede als extremistisch of op zijn minst als ‘kans op extremisme’ is ook zichtbaar bij de analyse van de economische crisis van 2008.

    Voor DTN-27 (eind 2011) komt de benaming economische crisis niet voor in de terreurbode, terwijl de rampspoed dan al ruim drie jaar door het land en de wereld jaagt. Het gaat de dienst goed voor de wind, hoe meer terreuraandikking hoe dikker de portemonnee van de dienst. Was het verzet tegen de toenemende ongelijkheid en de graaicultuur van de financiële wereld tot 2011 erg klein, in navolging van de Arabische Lente steekt in de ‘westerse’ wereld het verzet ook de kop op. De dienst legt elk protest meteen naast de jihadistische, extremistische terroristische meetlat: “In andere Europese landen laten gebeurtenissen zien dat een verergerende economische crisis maatschappelijke instabiliteit kan veroorzaken en de kans op ideologisch geïnspireerd geweld kan doen toenemen.” In de zin na dit protest tegen het neoliberale beleid volgt in één adem extreemrechts extremisme: “Ook worden sommige Europese landen geconfronteerd met geweldsdaden die worden toegeschreven aan extreemrechts.”

    Protesteren tegen de wijze waarop politiek en bedrijfsleven de economische crisis van 2008 hebben veroorzaakt zit meteen in de extremistische hoek: “Het verdere verloop van de financieel-economische crisis kan de komende tijd van invloed zijn op vooral de links-extremistische hoek. In landen als Griekenland en Italië zijn door de schuldencrisis maatschappelijke spanningen en gewelddadigheden waarneembaar, waarbij anarchisten een belangrijke rol spelen.” Financieel economisch protest wordt direct gekoppeld aan “sabotageacties op het spoornet (Berlijn), uit kritiek op de Duitse militaire presentie in Afghanistan” en aan de “links-extremistische hoek.” Al is het in Nederland “wezenlijk anders dan in Italië en Griekenland,” het kan elk moment uit de hand lopen want er “vinden vooralsnog alleen vreedzame protestacties plaats.” Alles staat in het licht van Breivik die aantoont dat “waakzaamheid is geboden voor terroristisch geweld uit andere overwegingen dan jihadistische.” Graaiende bankiers en anderen uit de financiële wereld en wegkijkende en miskleunende politici komen niet in het vertoog van de dienst voor. In de bipolaire wereld behoren zij tot de ‘goeden’ en degenen die protesteren tegen ongelijkheid tot de extremisten, lees de slechteriken.

    Conclusie DTN 2011

    DTN-24, het eerste dreigingsbeeld van 2011, is het schoolvoorbeeld van de manier waarop de dienst zich langzaam heeft ontwikkeld tot een extremistische organisatie die polarisatie in de hand werkt. De dienst drijft op hypes en die werken simpel. Een literatuurstudie met een niet representatieve steekproef over radicalisering van verschillende bevolkingsgroepen in Nederland waaronder de Somalische Nederlanders, wordt gepresenteerd als ‘wetenschappelijk’ (DTN-22). Vervolgens verschijnt er een rapport van het CBS, Centraal Bureau voor de Statistiek, dat het beeld zou bevestigen dat de Somalische gemeenschap een “voedingsbodem voor radicalisering” is. Ook bij dat onderzoek, moeten vraagtekens worden gezet ten aanzien van het wetenschappelijke karakter, want wat is de definitie van een voedingsbodem en van radicalisering? Vervolgens wordt de dienst op zijn wenken bediend met de arrestatie van twaalf Somalische Nederlanders die een Kerstplot zouden beramen. Uiteindelijk verdwijnt het Somalisch Nederlandse Kerstplot als sneeuw voor de zon, want alle verdachten worden vrijgelaten bij gebrek aan bewijs. Ook de Somalisch Nederlandse radicaliseringshaard eindigt in DTN-26, van een explosie wordt niets meer vernomen. Het enige dat overblijft, is fysieke en emotionele schade voor de slachtoffers, stigmatisering van de arrestanten en de bevolkingsgroep en een afgenomen vertrouwen in de overheid en haar diensten. In 2015 worden twee Somalische Nederlanders verdacht van het plegen van een aanslag in Mogadishu, Somalië. De dienst zal dat zien als een bewijs van haar gelijk ten aanzien van radicalisering. Het omgekeerde kan evengoed, jihadisten hoeven niet meer te rekruteren, het brute optreden van de overheid is genoeg om mensen aan te zetten tot deelname aan de bipolaire oorlog. Slecht onderzoek leidt niet alleen tot stigmatisering en terrorisering van mensen, maar holt ook de rechtsstaat uit. Zo worden maatregelen in eerste instantie gepresenteerd als terrorisme bestrijdingsmaatregelen en lijkt er discussie over proportionaliteit en het doel-binding principe, maar gaandeweg is het niet terrorisme bestrijding, maar gewone criminaliteitsbestrijding waar de maatregelen voor zouden dienen. De volgende stap in de argumentatie ten aanzien van de noodzaak van de maatregelen zijn meestal gewelddadige voetbalsupporters en demonstranten en daarna radicale en dissidente groepen. Die verschuiving van denken is al zichtbaar in DTN-26 als het gaat om de beschrijving van mensen die protesteren tegen onrecht tegen dieren en vluchtelingen, tegen ongelijkheid, dictaturen of andere misstanden in de samenleving. Deze mensen die protesteren worden eigenlijk standaard extremisten genoemd en incidenten worden direct gekoppeld aan die extremisten die dan ook verharden. Bewijs is er meestal niet, maar dat is in de bipolaire wereld van de extremistische dienst NCTV niet nodig: ‘Either you are with us or you are with the terrorists.’

    2012 burgers, burgerslachtoffers doen er niet toe in de oorlog tegen de terreur

    DTN-28 / 26 maart 2012

    Akerboom’s laatste jaar als coördinator kabbelt rustig verder op de jihadistische netwerken in Nederland, die eigenlijk al lange tijd geen gevaar vormen of misschien zelfs niet bestaan, het “Nederlandse profiel onder jihadisten dat onverminderd hoog is”, de jihadreizen en het jihadistische internet. De dienst gebruikt niet de termen ‘niet-jihadistische netwerken’, spreekt ook niet over een profiel onder ‘niet-jihadisten’, ook het ‘niet-jihadistische internet’ komt ter sprake of de ‘niet-jihadisten’ die op reis gaan. In voorgaande DTN’s schreef de dienst over de postings en dat die meldingen op het jihadistische GeenStijl meer angst aanjagen dan dat er daadwerkelijk een dreiging vanuit gaat. In DTN-28 geeft de dienst een voorbeeld. Eerst stelt de NCTV dat de aandacht voor Nederland geluwd zou zijn, hoewel de coördinator dit niet met zoveel woorden aangeeft.

    Vervolgens spreekt de coördinator over een gerucht, niet over een melding of posting. Het gerucht zou ook al eerder hebben gespeeld, maar dat was de dienst niet opgevallen: “In de afgelopen periode leefde die echter kortstondig op toen een gerucht, ontstaan in 2008, nieuw leven werd ingeblazen: Nederland zou toestaan dat er een erotische film over de vrouwen van profeet Mohammed zou worden gepubliceerd.” Wie de “plaatser” van het gerucht, melding of posting is, wordt niet vermeld door de NCTV, ook niet zijn status. Volgens de coördinator leidde het gerucht in december 2011 “tot een bedreiging tegen Amsterdam op een belangrijk jihadistisch forum, tot dreigementen op Facebook tegen Nederlandse diplomatieke vertegenwoordigingen en tot vier demonstraties bij de ambassade in Tripoli.” In een adem met het gerucht noemt de coördinator een ontvoering in Mali en een in de Filippijnen. Andere geruchten beschrijft de coördinator niet ook niet, van niet-jihadistische fora.

    Op de jihadistische fora gaat het volgens de coördinator vaak over “de vermeende discriminatie van moslims en de gepercipieerde beledigingen van de islam en de profeet Mohammed in ons land.” De vermeende discriminatie kwam voor het eerst voor in DTN-23, daarna in DTN-24 en twee andere DTN paren DTN-28/DTN-29 en DTN-33/DTN-34. Of de coördinator ooit onderzoek heeft gedaan naar zowel de discriminatie van moslims of de belediging van islam is niet duidelijk, de coördinator heeft er nooit over geschreven. Naast verhalen op het jihadistische internet zijn er de jihadreizigers. “Het is zorgwekkend dat het aantal jihadisten dat uitreist naar een jihadistisch strijdgebied in de afgelopen jaren is gegroeid en dat zij vaker hun doel weten te bereiken.” Over mogelijke niet-jihadisten die elders gaan strijden bericht de dienst niet. Hoewel de jihadistische netwerken eigenlijk niet echt bestaan, is “het jihadisme de voornaamste bron van terroristische dreiging tegen Nederland.” Hoe de coördinator dit zo zeker weet een jaar na de niet-jihadistische schietpartij in een winkelcentrum in Alphen aan de Rijn is onduidelijk. Niet-jihadistische netwerken zijn er volgens de dienst namelijk niet en vormen geen onderwerp van de terreurbode.

    De NCTV beschrijft deze niet-jihadistische netwerken als “andere vormen van ideologisch gemotiveerd geweld” en stelt dat “radicale groeperingen grotendeels handelen binnen de grenzen van de wet.” “Grotendeels” betekent echter ook dat ze er “extremistische uitingen” op nahouden en “in het laatste kwartaal van 2011 werden diverse incidenten gemeld van islamistische radicalen, links-, rechts-, dierenrechten- en asielrechtenextremisten.” Ze waren echter “grotendeels legaal” en “niet van zeer ernstige aard”, waardoor de reden voor vermelding in het dreigingsbeeld onduidelijk is, maar agent Akerboom wil maar even zeggen dat er uitgekeken moet worden want “bij een Noord-Hollandse rechts-extremistische groep (Vanguard/Ulfhednar) werden wapens aangetroffen.” Het analyse niveau van de NCTV is opgeschaald, een grotendeels legaal protest kan zomaar verzanden in wapens, al kunnen die wapens gelukkig ook “voor de verkoop zijn en niet voor een aanslag.” En legaal of semilegaal, misschien zelfs ludiek kunnen de jihadisten ook zijn. Het incident van de “islamistische radicalen” is een verstoring door “Sharia4Holland, de activistische radicale islamistische groep,” van een lezing in «De Balie» te Amsterdam in november 2011.Als het jihadi’s zijn kan het niet een gewone verstoring zijn dus schrijft de dienst dat de groep “op intimiderende wijze verstoorde”, maar eigenlijk is onduidelijk waarom een verstoring in een terreuranalyse moet verschijnen. Bij Akerboom kan echter alles uit de hand lopen vooral het dreigingsbeeld zelf.

    DTN-29 / 22 juni 2012

    Bij een niet bestaande dreiging ontstaat zowel een taalkundige dreiging als een vermeende dreiging, de mogelijkheid van een dreiging. DTN-29 laat dat heel mooi zien door de zinnen in een andere volgorde te plaatsen. Als begonnen was met de volgende twee zinnen: “Er zijn geen aanwijzingen dat jihadisten binnen of buiten Nederland voorbereidingen voor aanslagen tegen Nederland treffen.” En: “er zijn geen aanwijzingen voor een terroristische dreiging uit andere ideologische hoeken dan vanuit het jihadisme tegen Nederland.” Dan was het dreigingsbeeld overbodig geweest. De coördinator besluit echter tot een moeilijke taalkundige dreigingsexercitie. Hij stelt dat het “zorgwekkend blijft dat het aantal jihadisten dat uitreist naar een jihadistisch strijdgebied de afgelopen jaren is gegroeid, dat sommigen daarvan hun doel weten te bereiken en dat enkelen daar belangrijke posities weten in te nemen. Verder is niet uit te sluiten dat individuele personen in Nederland doorradicaliseren en tot geweld in Nederland overgaan. Relatief nieuw is dat de grenzen tussen jihadistische en radicaal islami(s)tische groepen soms poreus zijn door onderlinge contacten.”

    “Al met al wordt de dreiging van binnenuit (endogene dreiging) diffuser.” Exogene dreiging had de coördinator al in DTN-15 gebruikt, maar endogene dreiging was nieuw. Het begrip diffuus had Akerboom een keer eerder gebruikt in DTN-22 om aan te geven dat hij niet meer wist in welke oorlogsgebieden Nederland niet werd bedreigd. Nu wordt het begrip diffuus gebruikt om aan te geven welke personen nu wel of niet gaan doorradicaliseren. Akerboom weet dat niet, maar suggereert wel dat het allemaal gevaarlijker is. Als voorbeeld van de endogene dreiging noemt de dienst de arrestatie van Omar H. in maart 2012. Hij werd door de rechtbank in Rotterdam tot een jaar celstraf veroordeeld en in hoger beroep tot anderhalf jaar voorbereidingshandelingen voor een terroristisch misdrijf, opruiing en het voorbereiden van een ontploffing en brandstichting. Voor de uitspraak in hoger beroep was Omar H. vertrokken. In zijn huis waren 10 meter ontstekingslont, 1 kilo aluminium en 151 jihadistische films aangetroffen. Wat Omar H. daadwerkelijk van plan was, is nooit helemaal duidelijk geworden. Hij leek niet bezig te zijn met het plegen van een aanslag, maar eerder met geweldsporno en een jihadreis.

    Voor de dienst is de zaak Omar H. in 2012 blijkbaar geen goed moment voor dreigingspropaganda, de NCTV besteedt twee gelijkluidende zinnen aan zijn arrestatie. “In maart 2012 hebben de Nederlandse autoriteiten door in te grijpen mogelijke jihadistische activiteiten weten te voorkomen.” Bij jihadisten is de woordenschat aan dreiging groter dan bij de niet-jihadisten. Daar lijkt het allemaal eenvoudig: “De combinatie van het rechts-extremistische gedachtegoed en wapenbezit kan leiden tot ideologisch geweld,” schrijft de dienst bij oplettendheid ten aanzien van radicale en extremistische bewegingen. Bij jihadisten is het woord wapen niet nodig om aan te geven hoe gevaarlijk zij zijn, zij zijn al terroristen. Bijna prozaïsch stelt de dienst dat “het risico bestaat dat aanhangers uit de vaste kern of sympathisanten van Sharia4Holland de grens naar geweld oversteken.” Dit is de laatste zin van de drie over Sharia4Holland. De eerste toont verbazing van de dienst over de groep. “Opvallend is dat Sharia4Holland, de meest actieve radicale islamitische groep, zich nadrukkelijker in de openbaarheid is gaan manifesteren.” Gewoon een radicale groep die niet precies doet wat de dienst wil dus is de analyse van de NCTV dat “deze kleine groep de aanhang probeert te vergroten met een meer provocerende houding.” Volgens de dienst doet de groep “dubbelzinnige uitlatingen” ten aanzien van geweld, maar de dienst geeft hier geen voorbeelden van.

    Dat de handelingen van de jihadistische bewegingen niet alleen live, maar ook op het internet intensief in de gaten worden gehouden, maakt de coördinator in de bijlage duidelijk. In de “strategische prioriteiten uit de Nationale CT-strategie” die bij DTN-29 als bijlage zit wordt door de dienst uit de doeken gedaan wat de AIVD en de MIVD zoal aan informatie en inlichtingen verzamelen. De oogst is mager want de dreiging is beperkt, maar de vraag is ook of het verzamelde materiaal in een terreurdreigingsanalyse thuis hoort. Zo verhaalt de terreurbode van “vooral feitelijke, aandacht van mainstream-media in moslimlanden voor de verschijning van het boek van Geert Wilders.” Iemand op een site noemt in “zowel februari als in april Mohammed B. een held voor moslims,” en er is “enige aandacht in Arabischtalige mainstream-media en op internationale islamistische en jihadistische websites voor een kabinetsvoorstel voor een verbod op gelaatsbedekkende kleding.” De coördinator legt niet uit wat deze berichten zeggen over de dreiging voor Nederland. Naast de AIVD komt ook de MIVD nog ter sprake. “De missie Unified Protector (de mislukte internationale missie in Libië) heeft aangetoond dat de MIVD te allen tijde de informatiepositie moet waarborgen in diverse regio’s, ook indien op dat moment geen sprake is van (in de nabije toekomst verwachte) Nederlandse militaire inzet.”

    De coördinator gaat niet in op het helikopterfiasco van 28 februari 2011 in het Libische Sirte. Onduidelijk blijft of daar gebrekkige inlichtingen een rol speelden. ‘Inlichtingen en informatie’ vallen onder de pijler ‘internationaal jihadisme’ van het Contra-Terrorisme beleid. De dienst legt uit dat “de Nationale CT-strategie uit vier elementen bestaat namelijk het internationaal jihadisme, migratie en reisbewegingen, technologie en innovatie en doorontwikkeling van het stelsel bewaken en beveiligen.” Het migratiebeleid wordt steeds meer binnen het terrorismebeleid geplaatst: “Dit vraagt om verbetering van de grensbewaking, een optimaal functionerende migratieketen, veiligheidsbewustzijn bij contactfunctionarissen in binnen- en buitenland en een adequate informatiepositie van gemeenten en inlichtingendiensten over lokale ontwikkelingen.” Er worden termen gebruikt als “lokale detectie” en “internationale detectie”, een grotere rol van inlichtingendiensten bij het vreemdelingenbeleid is de rode draad bij migratie. Het terroriseren van migratie staat in schril contrast met de eigen constatering van de dienst in DTN-28: “Verder hebben personen, die zich in Nederland bezig houden met extremistische of terroristische activiteiten, meestal de Nederlandse of mede de Nederlandse nationaliteit.” Migratie en terrorisme hebben minder met elkaar te maken dan internationale en lokale detectie en verscherpte grensbewaking doen vermoeden.

    Bij ‘technologie en innovatie’ gaat de coördinator in op de controle op het internet, de detectie van stoffen of personen, kennisvergaring en –uitwisseling, bewaken en beveiligen, CBRN en zelfgemaakte explosieven. Wat opvalt is de vermenging van publieke en private partijen waar de NCTV op aanstuurt. Iedereen terreurbestrijder lijkt de achterliggende gedachte. De dienst injecteert zo angst en dreiging direct in de samenleving. In principe lijkt Akerboom het goed te bedoelen, maar waar is dan de analyse van het eigen functioneren ten aanzien van Koninginnedag, Dodenherdenking en vooral Alphen aan de Rijn? Agent Akerboom kan alleen maar stellen dat “solistische dreigers personen zijn die (zonder medewerking van anderen) door middel van gedrag of woord, als gevolg van een individueel doorlopen proces richting geweld, een dreiging vormen,” alsof het een waarachtige wetenschappelijke definitie is. En hij is nog niet klaar want “geradicaliseerde eenlingen zijn eenlingen die handelen vanuit een duidelijke politieke of religieuze motivatie. Hun daden vallen onder de noemer «terrorisme».” Geen woord over Alphen aan de Rijn, waarover de coördinator in DTN-28 nog opmerkte dat “Van der Vlis niets naliet waaruit een helder motief bleek.” Hij zou dus zowel een geradicaliseerde eenling kunnen zijn als een solistische dreiger, de eigen rol van het veiligheidsapparaat is allang geen onderwerp meer. In het verlengde van de eenlingen en de dreigers wordt “bedreigingen tegen lokale politieke ambtsdragers” door de coördinator bij het stelsel bewaken en beveiligen onder de loep genomen. Natuurlijk gaat het over de “agressie en geweld” die de bestuurders tegen kunnen komen, maar zoals de casus van oud-burgemeester Jacobs van Helmond laat zien, is de werkelijkheid altijd complexer dan burgers die ambtenaren lastig vallen. De burgemeester was ten tijde van de bedreiging zelf onderwerp van een corruptie onderzoek en rond zijn zoon speelden er hardnekkige geruchten dat hij betrokken was bij de drugswereld.

    Ook op internationaal terrein is de NCTV actief. Binnen EU verband, VN verband en multilateraal en bilateraal. Aan het illustere rijtje Pakistan, Marokko en Algerije voegt de NCTV nu als partner Turkije op. “Terrorismebestrijding vormde één van de gespreksthema’s tijdens de jaarlijkse bilaterale Wittenburgconferentie met Turkije.” Het Turkse leger vermoord regelmatig burgers in het oosten van het land, zo ook in december 2011 toen een Turks militair vliegtuig 38 mannen met hun ezels bombardeerden. Voor de dienst is een land dat zijn burgers bombardeert blijkbaar een goede partner in contraterrorismebeleid.

    DTN-30 / 8 oktober 2012

    Zo is het terreurbeleid 11 jaar na 11 september 2001 belandt op het punt dat een groep als Sharia4Holland (S4H) in korte tijd in de terrorisme top drie is doorgestoten naar plaats één in de terreurbode DTN-30. Eigenlijk is er nog niets gebeurd, maar de groep kan de “binnenlandse veiligheidssituatie verder ook negatief kan beïnvloeden door het gevaar van doorradicalisering naar geweld van personen betrokken bij” de club. Al moet de dienst zelf toegeven dat er niets aan de hand is: “Op dit moment zijn hiervoor geen aanwijzingen.” In het buitenland, de coördinator noemt later België en Duitsland, is volgens de coördinator “zichtbaar dat gelijkgestemden van S4H steeds militanter worden en zelfs in verband worden gebracht met gewelddadige incidenten.” Concreter wordt de coördinator niet, al stelt hij dat alles ook tot meer polarisatie zou kunnen leiden. Ook dat is loos alarm want er zijn “geen aanwijzingen voor een terroristische dreiging uit andere ideologische hoeken dan vanuit het jihadisme tegen Nederland.” Hoewel er ook geen gevaar uit jihadistische hoek is want er zijn “geen aanwijzingen dat teruggekeerde jihadreizigers de intentie hebben in Nederland aanslagen te plegen.” Zelfs bij de levensgevaarlijke doorradicaliserende S4H leden “zijn op dit moment geen aanwijzingen dat S4H de meer militante tactieken van gelijkgestemden in België en Duitsland wil toepassen in Nederland.” De provocerende acties van Sharia4Holland hebben volgens de dienst de nodige aandacht getrokken, in ieder geval van de NCTV zelf, maar of dat iets te maken heeft met serieuze dreigingsanalyse is de grote vraag.

    Een constante bij al het jihadistisch gevaar is het “kunnen hebben.” De altijd aanwezige mogelijkheid dat er iets kan gebeuren. Volgens de coördinator is de “scheidslijn tussen niet-gewelddadig islamistisch activisme en jihadisme (volgens de NCTV: terrorisme) namelijk fluïde. Er bestaat dan ook het gevaar van doorradicalisering naar geweld.” Het punt is dat groepen als S4H niet hoeven door te radicaliseren, de dienst zelf benadert ze extremistisch, de groepen zijn al terreur voordat ze iets gedaan hebben. Elke provocatie kan omslaan in geweld al is er niets aan de hand. Dit extremistische recept van de NCTV past de dienst ook steeds meer toe op andere groepen. Breivik als de pleitbezorger voor het doorradicaliseren van extreemrechts in Nederland, Griekenland en Italië voor het extremer worden van radicaal links. Terwijl er eigenlijk niets gebeurt. “Op het terrein van dierenrechtenextremisme en links en rechts georiënteerd extremisme was het de afgelopen maanden op enkele incidenten na rustig. Radicale asielrechtengroeperingen hebben verder het ‘No border-netwerk’ opgericht, met als doel de samenwerking en coördinatie te bevorderen tussen actoren in het asielrechtenveld. De rust in Nederland op links en rechts georiënteerd extremisme staat in schril contrast met het politieke geweld in Griekenland (zowel links als rechts) en Italië (links).” Achtergrond, oorzaken, gevolgen en verdieping zijn niet aan de extremistische dienst besteed. Alles wordt in de radicaal extremistische terreurbode aaneengeregen tot een langzaam exploderende samenleving, ook al gebeurt er niets en moet de coördinator toegeven dat de dreiging beperkt is.

    DTN-31 / 17 december 2012

    Die exploderende samenleving kwam op 21 september 2012 tot uitdrukking bij Project X Haren. De kloof tussen ambtenaren en een bepaalde groep burgers kon niet groter zijn dan bij dit verjaardagsfeest. De NCTV maakt er geen woorden aan vuil, kenmerkend voor een organisatie die ook veiligheid in haar naam heeft opgenomen. De naamsverandering volgde op de schietpartij in een winkelcentrum in Alphen aan de Rijn en daarom besteed de coördinator ook daar maar geen aandacht aan. Akerboom heeft belangrijkere zaken aan zijn hoofd, zoals zijn toekomstig vertrek naar defensie en natuurlijk de eindeloze jihadistische netwerken die al dan niet bestaan. Voor een coördinator die al vier jaar Risk en Stratego in de oorlog tegen de terreur speelt zijn slachtoffers in Alphen aan de Rijn en Haren niet interessant en dat is tekenend voor het terreurbeleid in Nederland. Burgers, burgerslachtoffers zijn in deze derde wereldoorlog niet belangrijk, niet in Nederland en ook niet in de ongedefinieerde jihadistische strijdgebieden. Wat telt zijn “binnenlandse netwerken in Nederland” die nog steeds “relatief zwak” zijn. Relatief omdat het altijd mis kan gaan.

    Relatief is ook de tekst van de dienst. In december 2011 schrijft de coördinator: “Hoewel er in 2011 wel meer signalen zijn over jihadreizigers uit Nederland (soms Nederlanders woonachtig in het buitenland), is het lastig vast te stellen of het aantal jihadreizigers daadwerkelijk stijgt.” Drie maanden later in maart 2012 is het “zorgwekkend dat het aantal jihadisten dat uitreist naar een jihadistisch strijdgebied in de afgelopen jaren is gegroeid en dat zij vaker hun doel weten te bereiken.” In juni 2012 herhaalt Akerboom deze zin: “Het blijft zorgwekkend dat het aantal jihadisten dat uitreist naar een jihadistisch strijdgebied de afgelopen jaren is gegroeid, dat sommigen daarvan hun doel weten te bereiken en dat enkelen daar belangrijke posities weten in te nemen.” In oktober 2012 zijn de zorg en de groei verdwenen: “Ook in de afgelopen periode zijn weer enkele uitreizen naar jihadistische strijdgebieden vastgesteld.” En in december zijn zowel de groei als de zorg verdwenen. “Op dit moment zijn er echter geen aanwijzingen voor een concrete dreiging van gekende teruggekeerde jihadgangers,” schrijft de coördinator in DTN-31, iets dat ook in alle voorgaande DTN’s werd gemeld.

    Bij een lage dreigingsgraad lijkt de dienst alles aan te klampen dat maar enig gevaar zou kunnen opleveren. Als zelfs Sharia4Holland geen voer voor terreur oplevert moet de coördinator naar onorthodoxe middelen grijpen. “De verminderde aandacht voor islamthema’s in politiek en media wil niet zeggen dat de weerstand bij sommige burgers tegen publieke manifestaties van de religie minder wordt. De bouw van nieuwe moskeeën bijvoorbeeld blijkt op lokaal niveau geregeld gevoelig te liggen, zoals recent bleek in onder meer Groningen, Veghel en Zoetermeer.” Knuffelterrorist Samir A. wordt in zijn cel aangehouden op “verdenking van het voorbereiden van een aanslag” en de dienst heeft het meteen over een “potentiële toekomstige dreiging” die voorkomen is. En met de moed der wanhoop neemt Akerboom graffiti op in zijn terreur analyse: “Het bekladden van het huis van de bewindspersoon verantwoordelijk voor immigratie, integratie en asiel is uitdrukking van de verbreding en radicalisering van de extremistische asielrechtenbeweging en moet ook in het licht van de tentenkampen van uitgeprocedeerde asielzoekers in Nederland worden gezien.” Verbreding, radicalisering en extremisme, het terrorisme druipt van de dienst af.

    Conclusie DTN 2012

    Het eerste DTN van 2012 borduurt voort op het relaas over de postings op het jihadistische internet. De dienst gaat dieper in op een gerucht. Het zou een oud gerucht zijn dat al eerder in 2008 was opgedoken. De NCTV heeft daar toen geen aandacht aan besteed. De dienst gaat nu wel in op het gerucht dat “Nederland zou toestaan dat er een erotische film over de vrouwen van profeet Mohammed zou worden gepubliceerd” omdat het gerucht tot “een bedreiging tegen Amsterdam, tegen Nederlandse diplomatieke vertegenwoordigingen en tot vier demonstraties bij de ambassade in Tripoli” zou hebben geleid. Voor het vaststellen van de ernst is er meer informatie nodig, maar die geeft de coördinator niet. De demonstraties in Tripoli waren niet al te groot en hebben de internationale media niet gehaald door de beginnende burgeroorlog in Libië. Over de bedreigingen valt niets te zeggen, want de inhoud wordt door de dienst niet vrijgegeven. Bedreigingen via sociale media vinden echter elke dag in groten getale plaats. Alleen al op Twitter worden volgens de politie 35.000 bedreigingen geuit, waarvan er 200 serieus worden genomen. Op andere sociale media websites zal dat een veelvoud zijn. Wat de Facebook bedreigingen ten aanzien van de seksfilm over Mohammed’s vrouwen zo belangrijk maakte om deze te vermelden in het DTN wordt niet duidelijk uit de tekst, maar voedt in ieder geval het idee van moslims die niet tolerant zouden zijn en ook nog eens jihadistisch. Die wijzende vinger naar de jhadisten staat in schril contrast met de analyse van haar eigen werk. Neem de solistische dreigers, de eenlingterroristen: de dienst maakt geen woord vuil aan het afschuwelijke schietincident in Alphen aan de Rijn. Het leek even of niet de jihadistische oorlog naar Nederland kwam maar de regelmatig terugkerende willekeurige schietpartijen in de Verenigde Staten. De coördinator maakt er geen woorden aan vuil. Het stelsel bewaken en beveiligen gaat over een limitatief aantal mensen en dat zijn niet de Nederlandse burgers. Dat zouden bijvoorbeeld mensen als oud burgemeester Jacobs van Helmond zijn, iemand die bedreigd is, maar waarover de coördinator opnieuw niet het hele verhaal vertelt. Terreur is gedecimeerd tot een verhaal over jihadi’s in oorlogszones en dreigtweets. Zonder analyse en achtergrond verwordt dreiging echter tot angst aanjagen, helemaal als er niets aan de hand is. De groep Sharia4Holland is al een terroristische organisatie voordat de groep iets gedaan heeft en alles wat de groep doet wordt langs de jihadistische meetlat gelegd. Zelfs iets niet doen is dan een teken dat er iets staat te gebeuren. Tentenkampen voor vluchtelingen staan zo in direct verband met graffiti op “het huis van de bewindspersoon verantwoordelijk voor immigratie, integratie en asiel.” Protesten tegen de bouw van moskeeën zijn tekenen van een polariserende samenleving. De coördinator kan niet meer normaal omgaan met de samenleving. Dit is het scherpst te zien bij de jihadgangers en de passages in vier DTN’s over de toe- of afname van deze reizigers en hun gevaar. DTN-27: “Hoewel er in 2011 wel meer signalen zijn over jihadreizigers uit Nederland, is het lastig vast te stellen of het aantal jihadreizigers daadwerkelijk stijgt.” Drie maanden later in maart 2012 (DTN-28) is het “zorgwekkend dat het aantal jihadisten dat uitreist naar een jihadistisch strijdgebied in de afgelopen jaren is gegroeid en dat zij vaker hun doel weten te bereiken.” In DTN-29 (juni 2012) herhaalt Akerboom deze zin: “Het blijft zorgwekkend dat het aantal jihadisten dat uitreist naar een jihadistisch strijdgebied de afgelopen jaren is gegroeid, dat sommigen daarvan hun doel weten te bereiken en dat enkelen daar belangrijke posities weten in te nemen.” In oktober 2012 (DTN-30) zijn de zorg en de groei verdwenen: “Ook in de afgelopen periode zijn weer enkele uitreizen naar jihadistische strijdgebieden vastgesteld.” En in DTN-31 (december 2012) zijn zowel de groei als de zorg verdwenen. “Op dit moment zijn er echter geen aanwijzingen voor een concrete dreiging van gekende teruggekeerde jihadgangers.” In heel 2012 (DTN-27 tot en met DTN-31) was er geen enkele aanwijzing voor een concrete dreiging. De dreiging is beperkt, maar de taalkundige en vermeende dreiging van de extremistische dienst is levensgroot.

    2013 De coördinator wil wat meer actie en geen gebrekkige extremistische activiteiten

    DTN-32 / 13 maart 2013

    Een nieuwe coördinator een nieuwe terreurgraad. Met het aantreden van Schoof als coördinator werd de dreiging verhoogd van beperkt naar substantieel. Alle redenen om de dreiging beperkt te houden die Akerboom gebruikte worden door Schoof hergebruikt om de dreiging te verhogen. Volgens terreurcoördinator Schoof is “er een reële kans dat een aanslag in Nederland zal plaatsvinden.” Reëel in de zin dat de boel op springen staat. De dienst ziet drie zorgelijke ontwikkelingen. Het woord zorgelijk kwam in DTN-31 niet voor, maar in DTN-30 evenals DTN-28 één keer en in de periode van DTN-29 was de situatie zo zorgelijk (vijf keer) dat die de zorgelijkheid van DTN-32 overstijgt. Na DTN-32 is er geen dreigingsbeeld meer dat niet zorgelijk is. De aanslag komt er aan. Wat is er aan de hand?

    Volgens Schoof is er een “substantiële stijging van het aantal jihadreizigers naar diverse landen in Afrika en het Midden-Oosten, met name naar Syrië.” Hij stelt verder dat “sinds eind 2012 het aantal jihadreizigers plotseling zeer snel steeg,” alsof hij het belang van zijn benoeming tot coördinator wil onderstrepen. De groei van J-reizen (Jihad-reizen) was echter al diverse keren door Akerboom op de agenda gezet, maar blijkbaar is het moeilijk om steeds maar groei aan te geven zonder getallen te noemen. Schoof doet dat anders, hij opent met “tientallen personen in Nederland reisden alleen of in kleine groepjes naar landen als Egypte en Syrië.” Tientallen is niet echt specifiek waardoor zijn claim niet te onderzoeken is. Ook het noemen van zowel Syrië waar een totale burgeroorlog woedt als Egypte waar een prille democratie probeert zijn weg te vinden, schept geen enkele duidelijkheid over aantallen en gevaar. Schoof rept met geen woord over aanwijzingen die er zouden zijn.

    De coördinator filosofeert er vrolijk op los over wat allemaal kan gebeuren met die zogenaamde jihadgangers. Ze vormen mogelijk “een gevaar voor westerse belangen in de gebieden waar ze actief zijn.” Die J-reizigers kunnen “weer nieuwe jihadreizen stimuleren.” Als zij terugkeren bestaat “het gevaar dat zij met hun strijdervaring en ‘street credibility’ invloed uitoefenen op voor radicalisering vatbare jongeren.” De J-reizigers kunnen “zich richten op doelen in Nederland.” De jihad reizigers verhogen de “ongekende dreiging,” namelijk de dreiging van de mogelijkheid, van het kunnen, van de kans op mogelijk iets. Al moet Schoof onderkennen dat “niet alle terugkeerders voor dreiging zorgen.”

    De derde ontwikkeling komt in de internationale analyse aan bod. De tweede ontwikkeling is de “toegenomen islamistische radicalisering van kleine groepen jongeren in Nederland.” De dienst schrijft even verderop dat “groepen als Sharia4Holland en Behind Bars in de afgelopen periode nauwelijks openlijke activiteit toonden.” Om het gevaar toch aan te dikken stelt de coördinator dat “sommige van hun leden in verband werden gebracht met jihadreizen,” maar veel duidelijker wordt het niet. Het lijkt eerder dat het radicaal jihadistisch extremistisch terrorisme minder gevaarlijk is dan de Koerden en de Turken. “De spanning tussen Turken en Koerden in Nederland steeg begin 2013,” maar helaas voor de dienst gebeurde daar ook niets.

    Helemaal niets aan de hand dan? Als jihadisten zich koest houden en er geen interetnische conflicten zijn kan de NCTV altijd terugvallen op “diverse activistische en extremistische groepen in Nederland.” Er werden jachthutten kapot gemaakt, graffiti gespoten bij niet nader genoemde farmaceutische bedrijven, een tentenkamp georganiseerd voor vluchtelingen in Amsterdam en Den Haag en de extreemrechtse politieke partij de NVU demonstreerde tegen ‘kinderverkrachters en pedofielen’. Over deze laatste demonstratie schrijft Schoof dat het “een gebrekkige activiteit” is omdat in Duitsland “de dreiging van extreemrechts hoog op de politieke agenda” staat. De dienst moet het doen met wat berichten over de “vermeend discriminerende of beledigende uitspraken en acties jegens moslims in Nederland.”

    Schoof treedt iets meer in detail dan Akerboom en Joustra. “Zo werd Nederland in november 2012 genoemd als voorbeeld van een islamvijandig westers land door een Somalische Al Shabaab-leider, sheikh Fu’ad Shongole, en was er in januari 2013 negatieve aandacht voor PVV-leider Wilders in Arabischtalige media.” Het glossy Inspire dat dood verklaard was na de aanslag op de hoofdredacteur bracht op 1 maart 2013 de tiende editie uit met een dodenlijst waarop onder andere Geert Wilders en Ayaan Hirsi Ali staan. Niet echt een explosieve mix om een werkelijke aanslag te voorspellen, maar terror Dick, zoals Schoof door zijn mede-ambtenaren wordt genoemd, laat zich niet uit het veld slaan. Het gevaar zit in de snelheid: “Er zijn ook aanwijzingen dat de doorradicalisering naar geweldsbereidheid soms zeer snel kan verlopen.”

    Ondanks alle doorgeradicaliseerde woorden van de coördinator blijk het uiteindelijk alleen maar om geld te gaan. “Tegen die achtergrond is het zorgwekkend dat de aandacht van politiek, bestuur en samenleving voor radicalisering in de afgelopen jaren is afgenomen.” En geld is er nodig want terrorismebestrijding is van iedereen. De verbreding die onder Joustra en Akerboom was ingezet, neemt vastere vorm aan: “De partners in de nationale contraterrorisme strategie zijn NCTV, Openbaar Ministerie (OM), Immigratie en Naturalisatiedienst (IND), Nationale Politie, AIVD, Koninklijke Marechaussee en de Ministeries van Buitenlandse Zaken, van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) en van Defensie).” Jeugdzorg, maatschappelijk werk en onderwijs worden door Schoof nog niet genoemd, maar de docent was door Akerboom al benoemd tot terrorismebestrijder. De breedte van de overheidsterreur vertaalt zich ook in de maatregelen. Naast inlichtingen, onderzoek, opsporing en vervolging was er al de gehele migratietak van terrorismebestrijding. Daarnaast heeft Schoof de bestuurlijke aanpak van Joustra weer uit de kast gehaald; het verstoren, drukmiddelen, ontmoedigen en andere buitenstaatsrechtelijke maatregelen.

    DTN-33 / 1 juli 2013

    Wie in zijn eerste dreigingsbeeld stelt dat de aanslag er aankomt kan niet meer terug. Schoof zit echter in een moeilijk parket, want er heeft nog geen aanslag plaatsgevonden in zijn eerste half jaar bij de dienst. Vandaar dat het reële gevaar wordt opgetuigd als “de meest in het oog springende potentiële dreiging voor Nederland” en die “gaat uit van de potentiële terugkeer van jihadgangers naar Syrië.” De mogelijke dreiging is de potentiële terugkeer van iemand uit Syrië. Schoof is duidelijk op een cursus fundraising geweest, want aantallen van die mogelijke terroristen die mogelijk terugkomen moeten het werk doen. “Begin juni was er sprake van een jihadgang van tussen de vijftig en honderd personen” schrijft de dienst na de alarmerende berichten in DTN-32 van de tientallen J-reizigers. Al twee jaar reizen er mensen naar zogenoemde jihadgebieden zoals Egypte en Syrië. Begin 2012 en 2013 was er explosieve toename. Volgens de coördinator zijn het tussen de vijftig en de honderd (juni 2013) en het is onduidelijk of hier sprake is van een explosieve groei. Hij stelt zelf: “Begin juni is met een jihadgang van tussen de vijftig en honderd jihadreizigers voorlopig van een stagnatie van de groei uit te gaan.”

    Naast de potentiële J-reizigers die potentieel een gevaar zijn omdat ze in potentie terug kunnen keren, is er eigenlijk niets aan de hand. De coördinator probeert het nog wel met een lijstje van groepen als “Sharia4Holland, Behind Bars, Hizb ut-Tahrir en Millatu Ibrahim (MI, Het Geloof van Abraham)”, maar kan daar niet veel over melden, hooguit dat de “Duitse tak van IM in 2012 werd verboden” en dat er in Duitsland “vrees bestaat voor een escalatie tussen extreemrechts en salafisten.” Hetzelfde probeert de coördinator met “het verzet van extreemlinkse groeperingen en individuen tegen het asielbeleid in Nederland.” Zonder namen van groepen te noemen, ook zonder een enkel concreet incident of gebeurtenis aan te duiden stelt de dienst “dat er sprake lijkt te zijn van een verharding onder het extremistische deel van de asielrechtenbeweging.” Dit zou “gepaard gaan met een gegroeide kritische aandacht voor het Nederlandse asielbeleid.” De oud-IND-ambtenaar Schoof laat even zien dat burgers niet aan het migratiebeleid van de Immigratie- en Naturalisatiedienst moeten komen.

    De roep om meer extremisme in de politiek in DTN-32 is niet voor niets geweest, want “de aandacht voor vraagstukken rondom radicalisering en terrorisme in de Nederlandse samenleving is de afgelopen tijd toegenomen.” Geld is ook iets dat doorklinkt in de “tweede voortgangsrapportage contraterrorisme en –extremisme.” Na een terugblik op een jaar DTN’s passeren de vier strategische prioriteiten de revue. Migratie en internationale jihad zijn nu één prioriteit geworden, naast technologie en innovatie en bewaken en beveiligen. De prioriteit jihadistische migratie is onderverdeeld in “detectie van internationaal jihadisme en jihadistische reisbewegingen, interventie bij internationaal jihadisme en jihadistische reisbewegingen, voorkomen en voorbereiden, strafrechtelijke aanpak en aanpak Jihadistisch discours/propaganda en Internet.” Bent u er nog? Onder detectie valt ook “intensivering van de detectie van jihadgangers, reisgegevens en interventie.” Bij detectie gaat het om wat de AIVD, MIVD, Kmar en politie doen. Dit zijn reguliere taken van opsporings- en inlichtingendiensten. Bij reisgegevens gaat het vooral om de Passenger Name Record (PNR), maar ook om reisbewegingen in brede zin. De NCTV stelt dat “de diensten het nodig achten te kunnen beschikken over deze reisgegevens.” Hierbij gaat het niet alleen om terrorismebestrijding. “De behoefte om passagiers- en reserveringsgegevens te gebruiken voor het tegengaan van jihadgang, maakt deel uit van een bredere behoefte aan het gebruik hiervan in de strijd tegen zware criminaliteit, zoals mensenhandel en terrorisme.”

    Al langere tijd probeert de NCTV terrorismebestrijding te koppelen aan andere criminele activiteiten, vandaar de naamsverandering in 2011 van NCTb naar NCTV. Naast de detectie is er natuurlijk de interventie (De tweede pijler) waarbij het vooral gaat om de internationale aanpak en om de terrorismefinanciering. De derde pijler van de jihadistische migratie is “voorkomen en voorbereiden” waarbij het vooral om een bestuurlijke aanpak gaat, er is strafrechtelijk nog niets gebeurd, en het maatschappelijk middenveld wordt ingezet als terrorismebestrijder. Al langer wordt het terreurbeleid in de samenleving geïnjecteerd. Bij Schoof gaan alle remmen los want “professionals werkzaam bij onder meer politie (basisteams en wijkagenten), onderwijs (decanen, mentoren, vertrouwenspersonen), jeugd- en welzijnswerk en GGZ-instellingen (psychologen)” worden aan het lijstje bestrijders van radicalisme en extremisme toegevoegd. Schoof is de eerste die ook vertrouwenspersonen toevoegt aan de lijst, zover wilden zijn voorgangers Joustra en Akerboom niet gaan. Dit tekent Schoof, de harde lijn past bij hem, hoe extremistischer hoe beter.

    Ook bij de vijfde pijler van de jihadistische migratie wordt het maatschappelijk middenveld ingezet. De Dienst heeft het al jaren over het jihadistische internet en stelt in DTN-33 dat terrorisme voor een groot deel uit propaganda bestaat. Volgens de NCTV is “het aanjagen en in stand houden van angst een wezenlijk onderdeel van de jihadistische strategie.” De vraag of de coördinator zelf daar een belangrijke rol bij speelt komt niet aan de orde. Wel spreekt de dienst nu van terrorisme op het internet terwijl het in het verleden radicalisme of extremistische uitingen waren. Voor de dienst is het allemaal hetzelfde en moet de bestrijding door iedereen gedaan worden. Bij “het project Clean IT kwamen overheden, NGO’s en private partijen uit de internet industrie tot een gezamenlijk voorstel over hoe terrorisme via internet beter bestreden kan worden.” Of dit succesvol was en wat het nut was van het injecteren van bestuurlijke maatregelen zonder strafrechtelijke verdenking en tussenkomst van de rechter in het schoonmaken van het internet, legt de coördinator niet uit. Hij stelt wel dat “hoewel de verwijdering van extremistische boodschappen van het internet belangrijk blijft, de effectiviteit uiteindelijk beperkt is omdat de content snel weer opnieuw opduikt.”

    De voortgangsrapportages zijn een brij aan maatregelen, initiatieven en projecten. In het licht van dramatische gebeurtenissen in 2014 zijn enkele passages interessant. Bij “technologische innovatie” staat dat de NCTV “bijzondere aandacht heeft bij technologische trends in de (burger-)luchtvaart.” Daarbij gaat het om “luchtvrachtbeveiliging, vloeistoffenregelgeving en communicatie en voorlichting.” DTN-33 stelt dat “vanuit de NCTV er doorlopend gewerkt wordt aan het ontsluiten van nuttige informatie voor professionals, bijvoorbeeld via een kennisbank, factsheets en whitepapers, alsmede aan het bieden van concreet handelingsperspectief, zoals via e-learningmodules. Het vergroten van veiligheidsbewustzijn van maatschappelijke actoren is daarbinnen een belangrijke speerpunt.” Wat het een en ander heeft opgeleverd is de grote vraag. Misschien ligt het antwoord besloten in de denkwijze van de dienst. Zij heeft het Instituut Clingendael gevraagd onderzoek te doen naar maatregelen binnen het contraterrorismebeleid in andere landen. Naast Indonesië heeft de coördinator twee dictaturen uitgekozen als sparringpartners in het contraterrorismebeleid, Algerije en Saoedi Arabië. De coördinator was enigszins teleurgesteld dat er wat verschillen zijn “in historische, culturele, religieuze en politieke context.” Een dienst die denkt dat een dictatuur bruikbare middelen kan opleveren voor terreurbeleid, is zelf een gevaar voor de rechtsorde.

    DTN-34 / 7 november 2013

    Bij een substantiële dreiging hoort een reëel gevaar, maar hoe ver kun je de dreiging oprekken? Schoof schuwt niet het gevaar op te blazen tot het een keer moet knappen. Hij stelt in DTN-34 dat “in sommige gevallen de situatie op dit vlak de afgelopen periode zelfs is verslechterd.” In de viermaandelijkse dreigingsbode wordt echter niet duidelijk waar die verslechtering in zit en wat de precieze afbakening van de vlakken is. Volgens de dienst zitten er vier aspecten aan de dreiging, waarvan één aspect internationaal is en in de internationale analyse aan bod komt. De drie andere aspecten zijn het profiel van Nederland, de jongeren die naar oorlogsgebieden reizen en terugkeren en de vermeende radicalisering. Het profiel heeft volgens de coördinator te maken met de “militaire missies in diverse islamitische landen, alsmede de vermeende discriminatie van moslims in ons land en de gepercipieerde beledigingen van de islam en de profeet Mohammed.” In veel van de DTN’s van de afgelopen tien jaar wordt deze stelling geponeerd, maar verder onderzoek naar achtergrond, aard of hoe de profiling van Nederland door de jihadisten werkt is niet terug te vinden in de stukken van de NCTV.

    Opvallend is de constante groei van het gebruik van het woord jihadistisch, waardoor het profiel maar ook de vermeende en gepercipieerde aspecten niet meer interessant worden, want jihadistisch is synoniem aan terroristisch. Schoof wil zich graag meten met de groten der aarde en stelt teleurgesteld vast dat “ons land niet een even prominent doelwit is als landen als de VS, Israël en het Verenigd Koninkrijk.” Waarom hij die vergelijking maakt is niet duidelijk, maar de zin die volgt op deze these van de dienst laat zien dat de NCTV werkt aan het verkrijgen van een prominente rol. Toch kunnen relatief kleine incidenten snel jihadistische aandacht en zelfs bedreigingen opleveren.” Vooral het woord “toch” in deze context is interessant, wat is er namelijk aan de hand? Op 17 juli 2013 wordt “de Zoetermeerse Shukri F. (alias «Oum Usama») op verdenking van ronselen voor de jihad” gearresteerd. De dienst stelt dat “in reactie hierop op jihadistische websites werd opgeroepen aanslagen te plegen in Nederland.” Op sociale media en internetfora vinden er geregeld scheldpartijen, verwensingen en verbale exercities plaats, maar hoe serieus moeten we deze oproepen tot aanslagen nemen, wat is er precies geschreven en op welke sites? In de inleiding zijn het “internationale jihadistische websites”, bij de “dreiging tegen Nederland” gaat het om “jihadistische websites.” Blijkbaar stelde het niet veel voor want toen Shukri F. werd vrijgelaten “verstomden de online-oproepen echter weer snel.”

    Vanwaar die opgeklopte gevaren analyse, wat voor dreiging zat in dat gescheld op internet? Uit de tekst van de coördinator valt niets te halen wat hier licht op werpt. Volgens de coördinator zijn die uitlatingen wel degelijk gevaarlijk. De hunkering naar een prominente rol is duidelijk te merken, want de postings “kunnen in potentie ook nadelige gevolgen hebben voor de Nederlanders die in het buitenland nog steeds door jihadisten gegijzeld worden.” Nu klopt het dat Nederland deelneemt aan een totale oorlog tegen de terreur, maar voor het verbinden van gijzelaars in de Filippijnen en Mali met Shukri F. is meer nodig dan vage opmerkingen over geroep op al dan niet jihadistische websites over aanslagen in Nederland. Angst is eenvoudig gecreëerd, daar zijn zelfs de zogenoemde jihadisten niet meer voor nodig en daar heeft Nederland zelfs een dienst voor in het leven geroepen, maar die angst wegnemen is een stuk moeilijker. Onvoorzichtigheid en oneliners die nietszeggend zijn, zonder duidelijke analyse van de dreiging, brengt mensen juist in gevaar.

    De coördinator had ook in plaats van Shukri F. de strafrechtelijke procedure van Mohammed G. en Omar H. kunnen opnemen in zijn dreigingsbeeld. Dit plaatst hij echter in de beleidsopvolging. De zaken zijn minder sexy en misschien ook lastig om er allerlei bedreigingen bij te plakken, maar het blijft gissen naar de beweegredenen van de dienst. Mohammed G. werd veroordeeld, omdat hij van plan was om naar Syrië te reizen, maar hij werd “wegens ontoerekeningsvatbaarheid ontslagen van alle rechtsvervolging” en opgenomen in een psychiatrisch ziekenhuis. Mohammed G. was eigenlijk een verwarde man die reliëf geeft aan zogenaamde ‘jihadgangers’ en Syrië-reizigers. Bij Omar H. gaat het om de man die in maart 2012 is aangehouden (zie uitgebreider verhaal bij DTN-29) met 10 meter ontstekingslont, 1 kilo aluminium en 151 jihadistische films. Hij werd veroordeeld tot 12 maanden cel “voor het voorbereiden van brandstichting en verspreiden van opruiende teksten.” Mohammed G. en Omar H. staan in de beleidsopvolging en niet in het eigenlijke dreigingsbeeld.

    Shukri F. en de reaguurders op het jihadistische internet bepalen de dreiging die er heerst en de opgeklopte sfeer is van dezelfde orde als de “ontwikkelingen rond de jihadistische Syriëgangers.” De coördinator stelt dat “in augustus het aantal jihadistische uitreizen van Nederland naar Syrië weer toenam in vergelijking met de maanden hiervoor” (DTN-34). Om hoeveel mensen gaat het nu werkelijk? Enkelingen, tientallen, honderdtallen, duizenden? De indruk is dat het om een explosief getal gaat, maar dat lijkt keer op keer wel en niet het geval. “Hoewel er in 2011 wel meer signalen zijn over jihadreizigers uit Nederland, is het lastig vast te stellen of het aantal jihadreizigers daadwerkelijk stijgt (DTN-27, 2011).” “Het aantal jihadisten dat uitreist naar een jihadistisch strijdgebied is in de afgelopen jaren gegroeid (DTN-28, 2012).” In DTN-29 (2012) herhaalt voormalig coördinator Akerboom deze zin. “Ook in de afgelopen periode zijn weer enkele uitreizen naar jihadistische strijdgebieden vastgesteld (DTN-30, 2012).” Im DTN-31 (2012) is er geen melding van toename of bestendiging. In DTN-32 (2013) zijn het “tientallen personen in Nederland die alleen of in kleine groepjes naar landen als Egypte en Syrië reisden.” In DTN-33 zijn het tussen de vijftig en de honderd. In DTN-34 neemt het aantal weer toe. Weet u nog om hoeveel mensen het gaat en vooral wat het gevaar is?

    Waar die jongens en meiden heengaan is ook onduidelijk, want de dienst schrijft in de inleiding dat ze “waarschijnlijk onder de vlag van het aan Al Qa’ida gelieerde Jabhat al-Nusra (JaN) strijden.” Bij de Nederlandse dreiging gaat het alleen over JaN want “meer Nederlandse strijders hebben zich waarschijnlijk bij JaN aangesloten.” Volgens de dienst “lijken enkele Nederlanders niet terug te deinzen voor extreem geweld.” Informatie-inwinning in Syrië is nogal lastig want daar woedt een alles verwoestende burgeroorlog, een woord dat Schoof in DTN-34 niet gebruikt. In DTN32, DTN-33, DTN-35 en DTN-37 woedde die burgeroorlog wel al was er alleen in DTN-33 sprake van tienduizenden burgerdoden. Volgens de dienst biedt de burgeroorlog jihadisten de kans om meer terrein te winnen. De coördinator stelt dat de terugkeerders “nauwlettend in de gaten worden gehouden.” Hoe nauwlettend dat is beschrijft de NCTV in de beleidsopvolging: “Na terugkomst in Nederland wordt elke terugkeerder benaderd door het veiligheidshuis of de politie. Ook probeert de politie contact te krijgen met de familie en/of sociale omgeving van de betrokkene. Per geval worden, naast mogelijk strafrechtelijk onderzoek, op dit moment ook bestuurlijke maatregelen overwogen, zoals het stopzetten van uitkeringen en maatwerktrajecten.”

    Strafrechtelijke maatregelen komen natuurlijk voort uit mogelijke strafbare feiten die door de mensen zijn begaan. Dit blijkt geen eenvoudige zaak zoals procedures rond 1F vluchtelingen (mensen verdacht van oorlogsmisdadigers) laten zien. “De strafrechtelijke aanpak van vermoedelijke rekruteurs en van terugkeerders die zich hebben aangesloten bij een terroristische organisatie en/of betrokken zijn geweest bij (oorlogs)misdaden heeft te kampen met problemen met betrekking tot de bewijsgaring.” Bestuurlijke maatregelen en het lastigvallen van familie, vrienden, kennissen en omgeving zijn natuurlijk veel gemakkelijker en van een andere orde. Bij bestuurlijke maatregelen kan de overheid veel doen en is er geen rechter die toetst of die straf wel rechtmatig is opgelegd, een ondermijning van de rechtsorde die de dienst zegt te beveiligen. Volgens de coördinator kwamen “voor het eerst Nederlandse jihadisten met strijdervaring uit Syrië terug naar Nederland.” Op basis waarvan de coördinator stelt dat zij “strijdervaring” hebben, is onduidelijk. De bewijslast is voor de dienst blijkbaar eenvoudig: een jihadist komt uit Syrië, heeft dus bij Al Qa’ida gezeten en heeft gevochten, klaar.

    De NCTV is beducht voor de “jihadistische propaganda,” “via websites en sociale media voor participatie in het conflict,” maar schuwt zelf ook geen propagandistische middelen. Hierboven ging het al over de propaganda van de getallen, maar ook ten aanzien van radicalisering gebruikt de dienst angst als propagandamiddel. In deze DTN waarschuwt de dienst voor de “toenemende radicalisering van kleine groepen islamitische jongeren in Nederland, waarop in DTN32 al werd gewezen.” In DTN-32 gaat het nog om “signalen die duiden op een toegenomen islamistische radicalisering van kleine groepen jongeren in Nederland,” maar de dienst moest tevens toegeven dat “groepen als Sharia4Holland en Behind Bars in de afgelopen periode nauwelijks openlijke activiteit toonden in Nederland.” In DTN-34 zijn er plotseling wel openlijke activiteiten, want de NCTV ziet als “voorbeeld hiervan in de openbare ruimte de bijeenkomsten op sportvelden waarbij jihadvlaggen worden vertoond.” Dit is volgens de dienst “Ook verheerlijking van de jihadgang.” Over hoeveel openbare vergaderingen (een grondwettelijk recht) het hier gaat in 2013 is onduidelijk. Tevens is het onduidelijk of mensen strafrechtelijk zijn vervolgd voor het zwaaien met jihadvlaggen in 2013. In DTN-31 werd ook geen virtuele radicalisering vastgesteld door de dienst, en eind 2013 schrijft de dienst dat de “openlijke propaganda via internet en sociale media uit jihadistische kringen voor deelname aan de strijd in Syrië sterk is gestegen.” Hoe deze propaganda eruit ziet en of dit Nederlandse jongeren zijn, de dienst houdt het allemaal vaag. Vaagheid die de dreiging alleen maar aanzwengelt.

    Conclusie DTN 2013

    Begin 2013 treedt er een nieuwe coördinator aan. Dick Schoof is een hardliner die meteen vol inzet en zonder blikken of blozen het terreurniveau verhoogt. Daarmee haalt hij ook de media. Onduidelijk is echter of de omstandigheden in vergelijking met de periode daarvoor ook daadwerkelijk zo angstaanjagend zijn. Schoof vindt van wel, want vooral de zogenaamde ‘jihadgangers’ zijn een ongekend gevaar. Door mensen te labelen als jihadgangers zijn het al daders, voordat ze iets gedaan hebben. Jihad, jihadisering, jihadisme, het zijn allemaal synoniemen geworden voor terroristen, terroristisch, terrorisme in de totale oorlog tegen de terreur. Zelfs het woord Syrië-ganger staat al gelijk aan terrorist terwijl mensen in een land in burgeroorlog ook als arts, verpleegkundige of op een andere wijze burgers kunnen helpen. En die J-reizigers zijn niet alleen een constante vorm van zorg. maar ook een constante vorm van statistisch goochelwerk. Wie de berichten in de dreigingsbeelden van de afgelopen jaren doorneemt, krijgt de indruk dat er honderden zo niet duizenden reizigers en terugkeerders zijn. Vaak neemt het aantal toe en is er naast tientallen sprake van aantallen tussen de vijftig en honderd. Of dit het vaste aantal is, blijft onduidelijk. Wie de cijfers op een rijtje zet ziet misschien een lichte stijgende trend, maar het gaat vooral om enkele reizigers of groepjes en niet hele vliegtuigen vol. Voor Terror Dick zijn naast de J-reizigers ook de terugkeerders een groot gevaar, maar wie zijn eerste dreigingsbeeld leest, ziet geen verontrustender ontwikkelingen dan de jaren ervoor. De oorlogen in Afghanistan en Irak hebben misschien niet uitgepakt zoals het westen wilde, maar dat is al jaren duidelijk. Libië was een avontuur dat als een boemerang naar Europa terugkomt in de jaren na een mislukte NATO interventie van Unified Protector. Syrië ontwricht in enkele jaren langzaam en destabiliseert de rest van de regio, iets dat ook geldt voor Mali in Noordelijk Afrika. Wapens zijn nooit een oplossing al is Schoof dol op legergroen in de straat. Schoof bouwt ook verder aan het leger terreurbestrijders en maatregelen om mensen die anders denken lastig te vallen. In 2013 zal de dienst ook vertrouwenspersonen aan haar terrorismebestrijders toevoegen en naast de gebruikelijke repressieve maatregelen ook het bestuurlijk instrumentarium van voormalig coördinator Joustra weer uit de kast halen. Waar dat allemaal voor nodig is, is niet duidelijk. Strafrechtelijke procedures lopen spaak omdat de bewijslast van jongens en meiden die uit Syrië terugkomen lastig is. De dienst lijkt zelfs niet te weten waar de jongeren nu echt belanden, “is het waarschijnlijk JaN, of zeker Al Qa’ida.” Als dit de bewijsvoering is, voorspelt het niets goeds voor jongeren die terugkomen. Wie nog niet door had dat Terror Dick er vol ingaat wat terreurbestrijding betreft, wordt fijntjes duidelijk gemaakt dat het vernielen van jachthutten, graffiti, demonstraties en een tentenkamp extremistische middelen zijn die in een dreigingsbeeld terrorisme thuis horen. Eigenlijk gebeurt er niets in Nederland. Gelukkig zijn er nog mensen die hun stemmen durven te laten horen in een klimaat waar elk geluid als extremistisch wordt bestempeld. Groepen jongeren die zich actief bezig houden met de radicale islam moeten helemaal oppassen. Zij staan volgens de dienst in een directe verband met terrorisme, maar doen eigenlijk niets, hooguit in het openbaar vergaderen, een bijeenkomst verstoren en wat dreigementen uiten. Een aantal jaren geleden was er de AEL, de Arabisch-Europese Liga. Haar plek is ingenomen door groepen als Sharia4Holland en Behind Bars, die net als hun voorganger openlijke activiteiten organiseren of niet actief zijn. Voor de dienst is dit allemaal verdacht en is er geen bereidheid om deze groepen normaal tegemoet te treden. Zij zijn al terroristische organisaties, al is daar geen bewijs voor. Die denkwijze vertaalt zich in een beleid waar maatregelen worden gestapeld ten aanzien van potentiële verdachte groepen en mensen en de inzet van grote groepen van de samenleving wordt gemobiliseerd. Zo injecteert de dienst niet alleen terrorismebestrijding in de maatschappij maar ook dreiging, angst en schrikbeelden. Uitingen op het internet zijn al doorontwikkeld van radicale naar extremistische en nu terroristische uitingen. De dienst radicaliseert onder Schoof verder tot een extremistisch bolwerk dat vooral angst aanjaagt en op zoek is naar meer subsidie voor dat dreigingsbeleid.

    2014 welkom bij de oorlog van de terreur

    DTN-35 / 24 februari 2014

    De dreigingspropaganda van de dienst NCTV vervolgt in 2014 rustig zijn weg. In DTN-34 was de “strafrechtelijke aanpak van vermoedelijke rekruteurs en van terugkeerders die zich hebben aangesloten bij een terroristische organisatie en/of betrokken zijn geweest bij (oorlogs)misdaden” nog lastig omdat er weinig bewijs was te vinden. In DTN-35 is het “duidelijk dat de meeste jihadstrijders in Syrië strijdervaring opdoen, gruwelijkheden plegen en doorradicaliseren.” Op basis waarvan de coördinator dit concludeert is onduidelijk, zeker als de bewijsgaring problematisch is. Inde beleidsopvolging bij DTN-35 stelt de coördinator dat “de Nederlandse jihadgangers op dit moment voetsoldaten zijn voor de strijd.” Hoe de dienst weet dat iedereen die daar naartoe reist ook meteen voetsoldaat wordt is ook niet helder. “Voetsoldaat” zou nog kunnen worden gezien als kanonnenvoer en dus enigszins een geste van de NCTV om de jongeren een handreiking te bieden, want uiteindelijk is het merendeel niet getraind en zal het ook daadwerkelijk kanonnenvoer zijn.

    De coördinator wil echter geen redelijkheid, zijn propaganda is gericht op gevaar en dreiging. Hij beeldt de jongeren af als moordenaars met voorbedachten rade en zij zouden “al voor vertrek kortere of langere periode in jihadistische kringen verkeren, zowel in de offline als de online werkelijkheid.” Terwijl de dienst aan de andere kant stelt dat de jihadisten in Syrië niets voorstellen, hoewel de dienst al ruim een jaar het grote gevaar van die ‘jihadgangers’ verkondigt. “Het gros van de gewapende oppositiegroepen streeft niet een jihadistische agenda na. Jihadistische strijdgroepen vormen een kleine minderheid,” citeert de dienst de minister van Buitenlandse Zaken. Met de opkomst van IS in de zomer van 2014 in het achterhoofd, lijkt het inlichtingen verzamelen van het overheidsapparaat ook niet veel over. Wie de oorlog in Syrië zelfs minimaal had gevolgd, was tot de conclusie gekomen dat de beter georganiseerde, getrainde en gemotiveerde radicale groepen wel degelijk met minder menskracht, meer successen boekten. Het voorbeeld voor deze groepen kwam uit de jaren negentig, Afghanistan. En het voort etteren van de burgeroorlog in Syrië, met een leider die na 11 september 2001 ruim werd gesteund door het westen en een graag geziene handelspartner was, heeft tot een humanitaire ramp van grote omvang geleid. Dat dit tot grote destabilisering leidt, is geen moeilijke conclusie.

    Nederlandse jongeren die daar gaan vechten, vormen een kleine te verwaarlozen groep. Deze groter maken is geen dreigingsanalyse, maar gevaren propaganda. In de inleiding van DTN-35 stelt Schoof dat “het aantal uitreizigers vanuit Nederland nog steeds stijgt.” Ook is er een groeiend “aantal terugkeerders dat strijdervaring in Syrië heeft opgedaan,” hoewel de coördinator daar niet bij vertelt wat voor ervaring dat is. De cijferoorlog van Schoof begint met de vaststelling dat “begin februari 2014 het totaal aantal uitreizigers sinds de zomer van 2012 uit kwam op ruim honderd, waarvan er ruim zeventig zich nog steeds in Syrië bevinden. Zeker tien personen zijn inmiddels om het leven gekomen. Verder is het aantal terugkeerders sinds oktober 2013 toegenomen tot ruim twintig.” In DTN-33 was het aantal al tussen de vijftig en honderd en in DTN-34 nam dat aantal ook al toe. In DTN-34 waren ze nog waarschijnlijk allemaal bij JaN terecht gekomen nu in 2014 is dat volgens de dienst zeker.

    Sommige terugkeerders zouden volgens de NCTV “een radicaliserende en rekruterende rol spelen op jihadistische fora en sociale media.” Maar “de aanhoudende openlijke jihadistische manifestatie in Nederland” vindt niet alleen plaats op het internet ook op straat. In DTN-34 waren het nog “bijeenkomsten op sportvelden waarbij jihadvlaggen worden vertoond,” in DTN-35 beschrijft de coördinator een manifestatie van veertig mensen bij de Belgische en de Marokkaanse ambassade in Den Haag. De dienst stelt dat “in werkelijkheid bij deze demonstratie het betuigen van steun en het tonen van loyaliteit aan de ISIL en JaN centraal stond. De openheid waarmee de demonstranten hun leuzen uitten, duidt erop dat zij zich weinig gelegen laten liggen aan mogelijke negatieve consequenties van hun extremistische opvattingen.” Er was weinig aandacht in de media voor de manifestatie. In 2013 werd nog veel ophef gemaakt ook door de coördinator over Sharia4Holland een van de organisatoren van de demonstratie. De NCTV rept niet over vervolging van deelnemers aan de demonstratie in verband met opruiende teksten. Blijkbaar viel het opruien tegen want “de deelnemers aan de demonstratie zetten niet direct aan tot geweld in Nederland.”

    Een enkel trapveldje bijeenkomst van enkele moslims, een demonstratie van veertig mensen waaronder enkele kinderen, een tiental jongeren ergens in Syrië en twintig die terugkeerden naar Nederland, “de jihadistische dreiging blijft de dominante factor in het dreigingsbeeld,” schrijft Schoof aan de vooravond van de neergeschoten MH-17. En die ongeveer zeventig nog levende radicaal islamitische jongeren in andere landen of in Nederland en enkele jongeren die willen uitreizen krijgen de volledige macht van de Nederlandse staat over zich heen in de vorm van wetgeving (verruiming van de mogelijkheid tot ontneming en de gronden voor verlies van het Nederlanderschap), bestuurlijke maatregelen ( het paspoort vervallen verklaren, bevriezen van de financiële tegoeden van mensen (reeds in vier gevallen toegepast), uitkeringen en toelagen korten of stopzetten), strafrechtelijke maatregelen (op basis van het jeugdrecht zijn kinderen onder toezicht gesteld en/of in gesloten jeugdinrichtingen geplaatst, operationele politieonderzoeken naar ronselaars) en toezicht tot in de haarvaten van hun leven. En voor de coördinator is het nog niet genoeg.

    In DTN-34 schreef de NCTV al dat “de huidige situatie eens te meer duidelijk maakt dat álle operationele diensten beter zicht moeten krijgen op de reisbewegingen van jihadisten en vooral van terugkeerders naar Europa.” Passenger Name Record (PNR) komt sinds DTN-11 (2007) elk jaar ministens een keer voor in de terreurboden van de NCTV. De dienst stelt dat “het dan ook noodzakelijk is om op korte termijn de mogelijkheden om reisgegevens te kunnen gebruiken uit te breiden en de internationale samenwerking hierop te intensiveren. Op dit moment is dat op Europees niveau niet te realiseren. Daarom ga ik het gebruik van reisgegevens nationaal mogelijk maken.” De ik-vorm slaat op minister Opstelten, maar de dienst zit duidelijk aan de knoppen. Naast die Europese samenwerking werkt de coördinator ook samen met landen als Turkije, Marokko en natuurlijk de Algerijnse dictatuur waar in juni 2013 “de Verenigde Naties, met Nederlandse steun, een driedaagse bijeenkomst in Algiers” organiseerde.

    DTN-36 / 30 juni 2014

    DTN-36 loopt opnieuw over van reële aanslagen en zorgelijke ontwikkelingen. Schoof roept al anderhalf jaar dat de kans reëel is en in juli wordt hij op zijn wenken bediend. In juni is de situatie echter nog hetzelfde als zijn gehele periode als coördinator. Het enige verschil met DTN-34 en DTN-35 is dat de dienst geen cijfers meer verschaft maar alleen maar alarmerende berichten. De coördinator herhaalt zich om volume te produceren in het DTN. “Intussen blijven de uitreizen van Nederlanders naar jihadistische groeperingen in Syrië doorgaan,” gaat vooraf aan “het is zorgelijk dat de uitreizen naar Syrië, twee jaar nadat deze trek begon, nog steeds plaatsvinden.” De propaganda van J-reizen werkt volgens de NCTV want “op deze wijze wordt tot op heden een continue aanwas van uitreizigers gegenereerd.” Schoof geeft geen cijfers van deze “continue aanwas.”

    Nederlandse vrouwen doen volgens de coördinator niet mee aan “gevechtshandelingen” maar ook daarvan is onduidelijk hoe de dienst bij een gebrekkige bewijsgaring tot deze conclusie is gekomen even als de vaststelling die eerder waarschijnlijk was van “Nederlandse jihadisten die in Syrië betrokken waren bij ernstige gewelddaden.” Net als de aanwas van de uitreizigers en de terugkeerders, is er de “jihadistische propaganda.” Propaganda van die ‘jihadisten’ wordt “via sociale media door Nederlandse jihadisten verspreid en is daardoor openlijk en laagdrempelig beschikbaar.” De dienst wil die ‘propaganda’ bestrijden “door Flagging, Notice & Take Action procedures, Notice & Take Down, counternarratives en door het versterken van de online weerbaarheid.” De coördinator noemt als voorbeeld “radiostation Ghurabaa” en “de website dewarereligie.nl” waarbij de NCTV zonder onafhankelijke rechterlijke toetsing de hosters van de radio en de website heeft benaderd. De dienst heeft ook geen aangifte gedaan tegen de radio en/of de website.

    Bij een oorlog, ook een oorlog tegen de imaginaire terreur hoort propaganda. Tegenover de propaganda van de dienst over het gevaar dat in alle uithoeken van de Nederlandse samenleving zou schuilen, is er de propaganda van de jongeren die op avontuur gaan naar Syrië en waarvan er waarschijnlijk slechts enkelen levend terugkomen. Volgens de NCTV gaat “van teruggekeerde jihadisten niet alleen een potentiële aanslagdreiging en een radicaliserende werking uit, maar zij kunnen zich in Nederland tevens op gewelddadige wijze inlaten met fondsenwerving voor de jihad.” Die gewelddadige fondswerving zou blijken uit een zwaarbewapende man Mohamed A. die gearresteerd werd, terwijl hij volgens justitie onderweg was om een overval te plegen op 15 mei 2014. Volgens het Openbaar Ministerie had Mohamed A. een half jaar gevochten in Syrië, volgens zijn advocaat is hij daar niet geweest.

    Of groepen in Syrië zitten te wachten op geld uit Nederland is onduidelijk, gezien de controle van groepen als IS en JaN over de delen van de natuurlijke hulpbronnen van Syrië en de verkoop van archeologische stukken aan vooral Europeanen. Naast de 21-jarige man die op 15 mei 2014 werd gearresteerd, werd ook nog 18-jarige Haagse jongen Oussama C. aangehouden in de Brusselstraat op 24 juni 2014 voor ronselen en opruien. Ook zouden twee mannen voor het beramen van een aanslag op Geert Wilders zijn gearresteerd. Dit laatste wil coördinator noch bevestigen noch ontkennen, en het bericht komt van Geert Wilders zelf. Het Openbaar Ministerie ontkent dat er iemand vast zat voor het voorbereiden van een aanslag op Wilders. “Er zit niemand vast voor het voorbereiden van een aanslag op Wilders. Ook heeft er niemand in het verleden vastgezeten”, aldus een woordvoerder van het OM volgens RTL Nieuws. Om dreiging te kunnen inschatten zijn ten eerste feiten van belang en daarnaast kan een vergelijking met identieke dreiging uit het verleden inzicht geven in het gevaar. De coördinator laat echter niets los over het bestaan van de twee verdachten van een mogelijke aanslag op Wilders. Als ze al bestaan, lijken ze dan op Bilal Lamrani of andere mensen die Wilders iets wilden aandoen. Zijn ze daadwerkelijk in Syrië geweest, zijn ze ‘getraind’, maakten zij in het verleden deel uit van het criminele circuit en hoe serieus moeten ze worden genomen? Om op basis van enkele verdachten te stellen dat terugkeerders een gevaar zijn, waarbij het misschien niet eens om terugkeerders gaat of de verdachten niet aanwezig zijn, lijkt eerder op wensdenken dan een duidelijke analyse van het aanwezige gevaar.

    Ditzelfde geldt voor de stelling in DTN-35, het eerste dreigingsbeeld van 2014, dat “de weerbaarheid binnen moslimgemeenschappen in toenemende mate onder druk komt te staan.” In DTN-35 wordt de schuld gelegd bij “het intimiderende optreden van pro-jihadistische jongeren dat hier debet aan is.” De dienst lijkt in gesprek met “salafistische voormannen” (het salafisme werd enige tijd geleden nog als het grote gevaar gezien) want die “stellen dat er sprake is van een «gevaarlijke polarisatie» binnen moslimgemeenschappen.” De coördinator verhaalt verder dat “debatten over islam en democratie en de strijd in Syrië nauwelijks meer zonder beveiliging georganiseerd zouden kunnen worden.” Details staan niet vermeld in het DTN van het voorjaar van 2014. In DTN-36 borduurt de coördinator verder op dit fenomeen. “Er zijn echter zorgen over de weerbaarheid onder de moslimbevolking over langere termijn.” De NCTV stelt dat de intimidaties van de jihadisten hebben plaatsgevonden rond de gemeenteraadsverkiezingen van maart 2014: “Nederlandse jihadisten voerden fel actie tegen de deelname van moslims aan de gemeenteraadsverkiezingen.” Waarom de weerstand van de moslimgemeenschap onder druk zou staan wordt niet duidelijk want de coördinator moet ook constateren dat ze geen invloed hebben gehad op deelname aan de verkiezingen. In DTN-37 is deze dreigingsstorm plots verdwenen terwijl het de boel voor “lange termijn” op stelten zou kunnen brengen.

    Voor analyse van het ‘jihadistische gevaar’, maakt de coördinator gebruik van het woord sekte-achtig. In DTN-2 kwam dit woord al eerder voor in een poging radicalisering te beschrijven. In DTN-36 lijkt het een vast onderdeel van het dreigingsvocabulaire van de NCTV te worden want in DTN-37 is het gebruik van het woord sekte explosief toegenomen. En naast de jihadistische sekte zijn er ook andere radicale of extremistische bewegingen die volgens de dienst “minder zichtbaar in de media, maar relevant zijn voor de terroristische dreiging” zijn. Het niet-jihadisme heeft volgens de dienst het karakter van “asielrechtenextremisme, dierenrechtenextremisme en rechts-extremisme.”

    In het kader van de terrorisme dreiging vermeldt de dienst in DTN-34 dat er “binnen het kader van asielrechtenextremisme vernielingen en bekladdingen plaats vonden, vooral in de aanloop naar en tijdens het internationale No Border Camp (NBC), dat van 2 tot en met 10 augustus 2013 in Rotterdam werd gehouden.” De NCTV verschaft geen details zodat moeilijk is vast te stellen of het hier om strafbare feiten of overtredingen gaat. Ook is onduidelijk of er proces-verbaal is opgemaakt, onderzoek gepleegd, vervolging ingesteld en andere strafrechtelijke procedures zijn georganiseerd die de claim van de dienst kunnen ondersteunen. In DTN-35 gaat het over een mislukte bezetting van “het Huis van Europa in Den Haag (december 2013),” waarna “het eilandje in de Hofvijver kort werd bezet.” Dit laatste was zeker het vermelden waard in het Dreigingsbeeld Terrorisme Nederland.

    Ook “milieu-extremisten vernielden opnieuw een proefveld met genetisch gemodificeerde gewassen. Ook van belang om op te nemen in het dreigingsbeeld. Sinds 2003 gebeurde dit gemiddeld drie keer per jaar,” schrijft de coördinator in DTN-34 als steun voor bedrijven als Monsanto. Ook Groningen wordt door de coördinator genoemd in het kader van milieu terrorisme (DTN-36): “De afgelopen periode zijn de acties tegen de gaswinning in Groningen geïntensiveerd. De inmenging van de landelijk opererende, radicale milieugroepering GroenFront! in het radicale verzet tegen gaswinning zorgt vanaf januari 2014 voor een professionalisering en verharding van de acties.” In terreurbode DTN-34 wordt de oprichting van 269Life Nederland “een opvallende gebeurtenis” genoemd. Internationaal zou de beweging “buitenwettelijke acties” op zijn naam hebben staan “zoals insluipacties bij stallen en het «bevrijden» van dieren.” De coördinator treedt niet verder in details.

    Van de extreemrechtse terreur vermeldt de NCTV in DTN-35 het feit dat de “rechts-extremistische (politieke red.) partij Nederlandse Volks-Unie (NVU) in drie gemeenten aan de gemeenteraadsverkiezingen van 19 maart 2014 deelneemt.” Waarom een politieke partij in het terrorisme beeld belandt, verklaart de coördinator niet. Bij verschillende rechtse-extremistische incidenten is die vraag überhaupt gerechtvaardigd want volgens de NCTV hebben die groepen “nauwelijks nog organisatie- en wervingskracht.” Eigenlijk is hun situatie te vergelijken met de leiderloze al dan niet bestaande jihadistische netwerken. Toch stelt de coördinator dat de groepen inspelen op “maatschappelijke polarisatie” zoals bij de “gebeurtenissen in Deurne en de voorwaardelijke invrijheidstelling van Volkert van der G.” De dienst stelt dat het de groepen gaat om “media-aandacht, waar het de initiatiefnemers mede om te doen is,” maar groei zit er blijkbaar niet in. Media aandacht, polariserende teksten kan ook gemakkelijk gezegd worden van linkse groepen, politieke partijen, de dienst zelf en andere maatschappelijke spelers.

    Zeventien dagen voor de neergeschoten vlucht MH-17 schrijft de dienst in de beleidsopvolging vooral over de “integrale aanpak” van het jihadisme. De niet-jihadisten spelen bij de integrale aanpak geen rol, al kunnen maatregelen natuurlijk voor iedereen gebruikt worden. Zonder dat er sprake is van strafbare feiten stelt de coördinator, dat “het onacceptabel is dat Nederlandse ingezetenen deelnemen aan deze jihadistische beweging en de gewelddadige jihadistische strijd ongeacht waar ze plaatsvindt of gaat plaatsvinden. Alle beschikbare middelen worden daarom aangewend om uitreis met dit doel te verhinderen, risico’s van elke terugkeerder weg te nemen en het werven van nieuwe aanhang tegen te gaan.” Ten aanzien van mensen die aan een andere gewapende strijd in hetzelfde gebied of op een andere plaats meedoen, staat in de beleidsopvolging geen woord.

    Alles wordt uit de kast gehaald zowel op nationaal als Europees niveau. Op inlichtingengebied gaat het om het SIS, Schengen Informatie Systeem, reisgegevens, Europol, en informatie uitwisseling. “Het delen van gegevens en ervaringen op de domeinen preventie en repressie wordt verder geïntensiveerd.” Naast risicoreducties zijn er interventies als het “uitschrijven uit de Gemeentelijke Basisadministratie (dertig keer), paspoortmaatregel (29 keer), onder toezicht en/of in een gesloten jeugdinrichting te plaatsen (zes keer), stopzetten uitkeringen en studiefinanciering (30 keer) en het bevriezen financiële tegoeden (12 keer).” Al deze maatregelen zijn bestuurlijke maatregelen en zijn voor het merendeel niet getoetst door een onafhankelijke rechter, iets dat in de lijn ligt van de verschillende landen waar de coördinator graag mee samenwerkt. Na Marokko, Algerije, Saoedi-Arabië en Turkije heeft de dienst Jordanië aan haar partners toegevoegd. Amnesty International en Human Rights Watch berichten over martelingen, slechte behandelingen in gevangenissen, oneerlijke processen, doodsstraf, onderdrukking van de vrijheid van meningsuiting en andere mensenrechten schendingen in het land waar de coördinator graag mee samenwerkt.

    DTN-37 / 12 november 2014

    De roep om een aanslag zet zich ook in het laatste dreigingsbeeld van 2014 voort. “De tendens van een niet te onderschatten langdurige jihadistische dreiging zet door en neemt met de aanslagen in andere westerse landen steeds concretere vormen aan.” En “de recente ontwikkelingen in de wereld en in ons eigen land laten een steeds reëlere dreiging van terroristische aanslagen door jihadisten zien.” Aanslagen die concreter vorm krijgen, dreiging die diffuus wordt (net als in DTN-7 en DTN-29) en een veranderend beeld net als in DTN-36, de dienst staat in het centrum van de storm. Volgens de coördinator zijn ‘we’ klaar voor een aanslag: “De Nationale Politie is goed geprepareerd voor het direct en adequaat handelen bij een terroristische aanslag.” Gelukkig overschaduwt IS het neergeschoten vliegtuig MH-17 en kan de NCTV doorpakken met “de huidige dreiging die een mondiaal probleem is,” en een “ bestrijding die (volgens de dienst) dan ook een gedeelde internationale verantwoordelijkheid is.”

    Nederland doet op alle fronten mee met de coördinator op de voorplecht. Bij “de EU Kopgroep Foreign Fighters, in het Global Counter Terrorism Forum én door de deelname aan de militaire coalitie in Irak,” Schoof wil erbij zijn. De NCTV stelt namelijk dat “niet eerder de Nederlandse deelname aan een internationale militaire missie zo direct verbonden geweest met veiligheid in ons eigen land.” Volgens de dienst bestrijden wij “groeperingen die het op ons gemunt hebben op” en komt de Nederlandse deelname aan die strijd “direct onze nationale veiligheid ten goede.” Wat de bombardementen aan menselijk leed in de zogenoemde jihadistische strijdgebieden aanrichten, daar spreekt de coördinator niet over. Ook niet over lange termijn effecten van die interventies, want ervaringen met die interventies zouden en we niet hebben in de oorlog tegen de terreur. Afghanistan (2001), Irak (2003), Libië (2011) en diverse andere avonturen zijn alweer vergeten. Nederland volgt de Verenigde Staten met oogkleppen op in een wereld die steeds meer aan het ontvlammen is.

    En om hoeveel Nederlandse tegenstanders in de oorlog tegen de terreur gaat het dan? In DTN-36 ging het om “een continue aanwas van uitreizigers.” In DTN-37 heeft die “gestage toename van uitreizigers zich voortgezet zodat inmiddels in de afgelopen twee jaar rond de 160 personen zijn uitgereisd (cijfers per 1 november).”In hoeverre deze cijfers te vergelijken zijn met de cijfers uit DTN-35 is onduidelijk. In DTN-36 worden geen cijfers vermeld. In DTN-35 stelt de dienst dat “begin februari 2014 het totaal aantal uitreizigers sinds de zomer van 2012 uit kwam op ruim honderd.” Daaronder waren ruim twintig terugkeerders, zeker tien personen die zijn gestorven (zonder vermelding van de oorzaak van die sterfte) en ruim zeventig mensen die zich daar nog zouden bevinden.” Hoe het woord “ruim” moet worden geïnterpreteerd, is onduidelijk. Soms wordt zelfs een marge van dertig aangehouden bij “ruim honderd” zodat het om honderddertig mensen zou kunnen gaan. De coördinator stelt nu dat het aantal uitreizigers rond de 160 is, waarvan “zover bekend achttien zijn omgekomen,” dertig zijn teruggekeerd en “rond de honderd Nederlanders nog in het strijdgebied aanwezig zijn, onder wie zo’n dertig vrouwen.”

    Over de slachtoffers stelt de dienst dat die zijn omgekomen door “luchtaanvallen door de internationale coalitie, door onderling geweld tussen jihadisten en anderszins.” De coördinator beschrijft niet of de mensen verdacht waren van een strafbaar feit, aan vijandige handelingen hebben deelgenomen, lid waren van een terroristische organisatie en de doodstraf verdienden. Daar waar de NCTV in DTN-35 er nog zeker van was dat alle Nederlanders (ruim zeventig wat dus honderd zou kunnen zijn) “bij JaN (Jabhat al Nusra) zijn terecht gekomen”, zijn de Nederlandse jihadisten (rond de honderd in DTN-37) “op dit moment actief bij minimaal drie jihadistische strijdgroepen; de meerderheid valt onder Jabhat al Nusra (JaN) en ISIS, een minderheid bevindt zich bij Jund al-Aqsa (JaA).”

    En welk gevaar schuilt er dan daadwerkelijk in Nederland zelf? De dienst spreekt van “risico’s die uitgaan van jihadisten en jihadgangers,” waarbij het om uitgereisden, terugkeerders, niet-uitgereisden en verder onbekenden gaat. Maar het zijn vooral de emoties van de jihadist volgens de dienst NCTV: “De emoties van Nederlandse jihadisten in Syrië of van hun sympathisanten in Nederland over het Amerikaanse offensief en de Nederlandse deelname daaraan, kunnen zich tot een dreiging ontwikkelen tegen Nederland of Nederlandse belangen in het buitenland.” Om te onderstrepen dat het alom aanwezige jihadistische gevaar ook echt op de loer ligt schrijft de coördinator: “De arrestatie van een Marokkaanse staatsburger in Amsterdam op 15 oktober, die door ISIS geïnspireerde terroristische intenties zou hebben tegen politiemensen, bevestigt het grensoverschrijdende karakter van de jihadistische dreiging.” Het openbaar ministerie schrijft zelf: “Na de aanhouding van de man en de doorzoeking van zijn woning zijn geen wapens of concrete plannen voor aanslagen gevonden.”

    Volgens de NCTV zijn daarnaast “door adequaat optreden van politie en justitie recent verschillende personen gearresteerd en zijn meerdere pogingen tot uitreis verijdeld. Op dit moment lopen er in Nederland in totaal ruim dertig ‘jihadgerelateerde’ strafrechtelijke onderzoeken naar circa zestig personen.” Hoeveel van deze zestig mensen in Nederland bevinden is onduidelijk. Hoe gevaarlijk deze mensen zijn, is ook niet vast te stellen op basis van de informatie. De dienst stelt dat het “over verdenkingen van samenspanning tot deelname aan de gewapende strijd (uitreizen), voorbereiden terroristische handelingen (onduidelijk of dat hier of ergens anders is), opruiing, bezitten en verspreiden van jihadteksten, faciliteren en bevorderen jihadgang en het voorbereiden van terroristisch handelen (ook onduidelijk hier of ergens anders is).” Voor de directe dreiging en de inschatting of personen in Nederland echt gevaar lopen zijn de voorbereidingen op terroristische handelingen en het terroristisch handelen van belang. Het feit dat de coördinator zowel handelingen als handelen gebruikt is opvallend. Handeling is een juridische term, handelen wat platter, een daad, iets dat hier en nu gaat plaatsvinden.

    Wie echter de beleidsbevindingen bij DTN-37 doorneemt zal slechts “gerichte aanpak van de jihadistische beweging,” “scherp repressief en preventief optreden”, “repressieve en preventieve maatregelen,” “interventiestrategieën,” “absolute noodzaak,” “sekteachtige mechanismen,” “extra impuls,” vinden en geen duidelijke analyse, context, beschrijving van die zestig mensen die als verdachte al dan niet gearresteerd zijn. Bij de “integrale aanpak” staat dat “er in Den Haag twaalf personen zijn aangehouden die in verband kunnen worden gebracht met jihadistische activiteiten.” Wat voor “jihadistische activiteiten” en of deze jihadistische activiteiten al in het wetboek van strafrecht zijn gekomen, maakt de dienst niet duidelijk. Dat veel vervolging niet te maken heeft met het handelend optreden van de verdachten geeft de dienst ook toe: “Het OM vordert met het intensiveren en coördineren van de strafrechtelijke aanpak van (dreigend) terrorisme.” “Dreigend terrorisme”, is eigenlijk de drie-vier maandelijkse terreurbode van de NCTV, maar bij dreigend terrorisme lijkt er geen sprake van überhaupt het verzamelen van wapens en/of explosieven, iets dat voorbereidingshandelingen heet en niet dreigend terrorisme.

    Wel stelt de coördinator dat “personen die zijn aangehouden of veroordeeld voor terroristische misdrijven, zijn geplaatst op de speciale terrorismeafdeling (TA).” Of dit positief is of niet, bijdraagt aan een vreedzame samenleving, het wordt niet duidelijk uit de integrale aanpak. De dienst stelt nog dat “de capaciteit op de terroristenafdelingen van de Penitentiaire Inrichting Vught is uitgebreid,” maar of dit positief moet worden opgevat of juist een teken is dat het allemaal gevaarlijker wordt in Nederland, het blijft gissen. Wie alle maatregelen die de overheid heeft genomen op een rij zet, komt tot de conclusie dat het bij alle bestuurlijke maatregelen gaat om verdachten van uitreizen of uitgereisden. Slechts een keer schrijft de dienst dat er “een uitgereisde Nederlandse jihadganger in een filmpje op Facebook opriep tot ‘een sterke, stevige daad tegen de Nederlandse overheid’.” De coördinator terreur impliceert dat de persoon een aanslag bedoelt, maar uit de stukken is niet te achterhalen of er nader onderzoek naar de persoon is gedaan.

    Net als in DTN-36 volgt in DTN-37 een trots overzicht van alle bestuurlijke maatregelen die de coördinator voor elkaar heeft weten te boksen. “Van alle gekende uitreizigers zijn de sociale uitkeringen en toelagen stopgezet. Dit is inmiddels in ruim vijftig gevallen gebeurd. Tevens zijn veel uitreizigers uitgeschreven als ingezetenen in de Basisregistratie Personen (BRP). Sinds december 2013 heeft de minister van Buitenlandse Zaken in overeenstemming met de ministers van Financiën en Veiligheid en Justitie besloten om elf personen op de nationale terrorismelijst te plaatsen. Van deze elf personen zijn er vijf sinds de aanbieding van het Actieprogramma op 28 augustus op de nationale terrorismelijst geplaatst. Onderkende jihadistische reizigers worden voor Europese signalering opgevoerd in het SIS II. Zo worden personalia van onderkende uitreizigers verstrekt aan INTERPOL die deze informatie verder internationaal verspreidt.”

    Ook grondwettelijke rechten als de vrijheid van meningsuiting en manifestatie worden in het terreur vertoog getrokken. De verschillende schermutselingen, vlaggen, spandoeken en leuzen tijdens demonstraties in de Schilderswijk in de zomer van 2014 zijn onderwerp van “strafrechtelijke onderzoeken inzake haatzaaien en opruiing.” De reactie van de dienst op de demonstraties in de zomer in vergelijking met de demonstratie uit DTN-35 laat zien hoe de overheid verder radicaliseert. Dit standrechtelijk optreden van de overheid ten aanzien van verdachten en demonstraties breidt zich als een inktvlek uit ook naar terreinen als de “bestrijding van radicalisering” en “jihadistische content” op het internet. “Binnen de politieorganisatie treedt dit team signalerend en coördinerend op bij de bestrijding van de verspreiding van radicaliserende, haatzaaiende jihadistische content. Producenten en verspreiders van online jihadistische propaganda en de digitale platforms die zij misbruiken, worden geïdentificeerd en aangepakt.” De woorden rechterlijke toetsing en rechtsstaat komen ten aanzien van het internet helemaal niet meer ter sprake.

    Naast deze maatregelen wordt het korps terreurbestrijders opgeschaald en ‘geprofessionaliseerd’ met kennisbanken en apps. “Ook wordt de Kennisbank Terrorisme uitgebreid met een applicatie (app) waarmee eerstelijnsprofessionals (zoals wijkagenten en jongerenwerkers) vanaf hun mobiele telefoon toegang tot informatie over terroristische organisaties krijgen.” Al deze controlerende, semi-strafrechtelijke en bestuurlijke maatregelen tegen verdachten, niet veroordeelden staan in schril contrast met de “brede maatregelen die nodig zijn om de rechtsstaat te versterken,” zoals de dienst beweerd. Wat die maatregelen precies zijn, blijft gissen, het gebruik van bestuurlijke maatregelen zonder tussenkomst van een onafhankelijke rechter, tast de rechtsstaat in haar fundamenten aan, namelijk dat iedereen onschuldig is tenzij het tegendeel is bewezen. Het gebruikte instrumentarium en “brede maatregelen voor de rechtsstaat” klinken allemaal als “terrorismebestrijding ter bescherming van mensenrechten”, de “rule of law” en het samenwerken met dictaturen, regimes (zoals Marokko in het kader van het Global Counterterrorism Forum) en groepen die de mensenrechten met voeten treden. Welkom in de oorlog van de terreur.

    Het dreigingsbeeld van 2014 verschilt niet van de negen voorgaande jaren. De kans op een aanslag is reëel en de dienst krijgt die ook voor zijn kiezen. Elke coördinator heeft zo zijn elf september 2001 moment gecreëerd. Joustra was nog niet begonnen aan het schrijven van de terreurbode of Theo van Gogh werd vermoord. Akerboom was net aangetreden of 30 april 2009 hakte er in. Akerboom moest ook omgaan met de schietpartij in Alphen aan de Rijn. Schoof had het in het eerste jaar iets gemakkelijker, hij verhoogde de dreiging, maar er waren geen aanwijzingen. In zijn tweede jaar als coördinator wordt een Boeing uit de lucht geschoten. Keer op keer reageert de dienst ontwijkend op deze evidente menselijke drama’s. Zelfs de moord op Van Gogh, die past in het jihadistische wereldbeeld van de dienst, is niet uitgebreid aan bod gekomen. Aan deze Nederlandse drama’s wordt geen aandacht besteed en dat is zorgwekkend voor een dienst die beweert te staan voor terrorisme bestrijding en veiligheid. Analyses van het eigen functioneren behoren dan ook niet tot het repertoire van de coördinator. Er moet op jihadi’s worden gejaagd en daarvoor is het schetsen van een zo noodlottig mogelijk beeld van de moslimgemeenschap de belangrijkste voorwaarde. De Terugkeerders en J-reizigers zijn in zijn tweede jaar als coördinator al oorlogsmisdadigers pur sang. Ook al is de bewijslast lastig de dienst weet dat de ‘jihadgangers’ “strijdervaring opdoen, gruwelijkheden plegen en doorradicaliseren.” Het zijn “voetsoldaten” in de oorlog die de NCTV graag wil voeren. De notie dat in Syrië een dictator al decennia aan de macht is en een deel van het volk zich wil bevrijden van deze dictatuur is in de dreigingsbeelden niet terug te vinden. Het woord burgeroorlog ten aanzien van Syrië komt in 2011 en 2012 niet voor in het vocabulaire van de dienst. In 2013 en 2014 komt burgeroorlog in Syrië in vier van de zes dreigingsbeelden voor. In slechts een van alle dreigingsbeelden van de afgelopen tien jaar wordt melding gemaakt van tienduizenden doden (DTN-33). De miljoenen vluchtelingen en de ontwrichting van een hele regio, de dienst maalt er niet om. Alles dient de oorlogsretoriek van de dienst. Burgers, burgerslachtoffers, vluchtelingen zijn daarom niet interessant. De terugkeerders hebben een propagandistische, radicaliserende en rekruterende en met openbare bijeenkomsten wordt volgens de NCTV een stille oorlog gevoerd om de ‘hearts and minds’ van moslims te winnen. Voorbeelden te over zou je zeggen, maar de dienst komt maar met twee magere exemplaren. Een samenloop op een sportveldje en demonstratie van veertig mannen, vrouwen en kinderen van Sahria4Holland. Het overdrijven van het gevaar zit in de genen van de dienst want In DTN-35 alarmeerde de NCTV plotseling de wereld omdat “pro-jihadistische jongeren” de moslimgemeenschappen in hun greep zouden hebben door intimidatie. Deze intimidatie hype van de coördinator duurt twee dreigingsbeelden en is vervolgens verdwenen. Hypes, de coördinator leeft er van. De ‘jihadgangers’ hype met onduidelijke aantallen en alarmerende stijgingen herhaalt zich elk dreigingsbeeld. Steeds lijkt het aantal J-reizigers explosief toe te nemen, maar wie de cijfers op een rij zet ziet steeds een lichte stijging. Dat die stijging misschien iets met het beleid van de dienst te maken heeft dringt niet door in Den Haag. De jonge Nederlandse tegenstanders van het Westen krijgen de volle sterkte van de staat over zich heen. Alles wordt uit de kast getrokken om jonge mannen en vrouwen van rond de twintig en ook minderjarigen aan te pakken. Of het beleid effect heeft, blijft onduidelijk. In de haast om een handvol sympathisanten van groepen in Syrië, Irak en andere zogenaamde jihadistische strijdgebieden onder controle te krijgen wordt samengewerkt met dictaturen en regimes die de mensenrechten op grote schaal schenden. De dienst NCTV lijkt die landen langzaam als voorbeelden van effectief beleid te zien en de rechtsstaat lijkt voor de dienst een gepasseerd station. Dat deze jihadistische oorlog van de dienst niets met veiligheid te maken heeft, blijkt uit de neergeschoten vlucht MH-17. Waarom de dienst de basisveiligheid van de burgerluchtvaart niet op orde heeft, is niet interessant. Dezelfde reflex was zichtbaar na de dodelijke schietpartij in Alphen aan de Rijn. En dat terwijl de coördinator in haar takenpakket de “zorg voor de beveiliging van de burgerluchtvaart tegen met name terrorisme” en “het toezicht op de inrichting van de keten van de beveiliging van de burgerluchtvaart” heeft zitten. Daarnaast schrijft de dienst zelf in bijlagen bij DTN-33 “vanuit de NCTV wordt doorlopend gewerkt aan het ontsluiten van nuttige informatie voor professionals, bijvoorbeeld via een kennisbank, factsheets en whitepapers, alsmede aan het bieden van concreet handelingsperspectief, zoals via e-learningmodules. Het vergroten van veiligheidsbewustzijn van maatschappelijke actoren is daarbinnen een belangrijke speerpunt.” De dienst spreekt van het “vergroten van veiligheidsbewustzijn”, maar lijkt vooral geobsedeerd door een kleine groep jongeren, die wil uitreizen naar een plek die zo langzamerhand veranderd is in het inferno van Dante en daar misschien van willen terugkeren, en een oorlog tegen de terreur die de wereld alleen maar meer in brand zet. Welkom in de oorlog van de terreur.

    Buro Jansen & Janssen, 25 maart 2015

    artikel

    artikel als pdf

    New report claims al-Qaeda-Benghazi link known day after attack

    Van nieuwsblog.burojansen.nl

    One day after the deadly Sept. 11, 2012, attack on the U.S. compound in Benghazi, Libya, the Defense Intelligence Agency concluded the assault had been planned 10 days earlier by an al-Qaeda affiliate, according to documents released Monday by conservative watchdog group Judicial Watch.

    “The attack on the American consulate in Benghazi was planned and executed by The Brigades of the Captive Omar Abdul Rahman,” said a preliminary intelligence report by the Defense Intelligence Agency, obtained through a lawsuit following a Freedom of Information Act request.

    The group, which also conducted attacks against the Red Cross in Benghazi, was established by Abdul Baset Azuz, a “violent radical” sent by al-Qaeda to set up bases in Libya, the defense agency report said.

    The attack was planned on Sept. 1, 2012, with the intent “to kill as many Americans as possible to seek revenge” for the killing of a militant in Pakistan and to memorialize the terrorist attacks of Sept. 11, 2001, the report said.

    Four Americans were killed in the Benghazi attack, including U.S. Ambassador Chris Stevens.

    The incident became politically controversial because the White House initially described the attack as the result of a spontaneous protest. Republican critics said the White House intentionally played down that it was a terrorist attack, because it occurred so close to President Obama’s re-election.

    Then-Secretary of State Hillary Clinton, who’s now seeking the Democratic presidential nomination, was to appear this week before the House Select Committee on Benghazi, but the hearing was canceled after Clinton and the committee chairman, Rep. Trey Gowdy, R-S.C., failed to agree on whether all the documents Gowdy requested had been given to the panel.

    USA TODAY
    Benghazi panel won’t call Clinton to testify next week

    USA TODAY
    Benghazi probe dogs Clinton presidential bid

    Other documents released by Judicial Watch show that U.S. personnel in Libya had been monitoring weapons transfers from Benghazi to opposition forces in Syria, where al-Qaeda and the Muslim Brotherhood had taken the lead against Syrian President Bashar Assad in that country’s civil war. In late August 2012, the weapons included 500 sniper rifles, 300 rocket-propelled grenades and 400 howitzer missiles sent to small Syrian ports that handle little cargo, according to one of the reports.

    The documents also predicted “dire consequences” of the Syrian civil war: that al-Qaeda’s well-established network in Syria, together with the ongoing conflict there and the influx of weapons and fighters, would lead to a resurgence for al-Qaeda in Iraq. That group, which had been defeated in Iraq by U.S. forces allied with Sunni tribes, did make a resurgence last year, when it broke with al-Qaeda, changed its name to the Islamic State and conquered huge swaths of Iraq and Syria.

    “These documents are jaw-dropping,” said Judicial Watch president Tom Fitton. “If the American people had known the truth – that Barack Obama, Hillary Clinton and other top administration officials knew that the Benghazi attack was an al-Qaeda terrorist attack from the get-go – and yet lied and covered this fact up – Mitt Romney might very well be president.”

    Messages to the White House, the State Department and Clinton’s campaign spokesman were not immediately answered.

    Salwa Bugaighis carries a wreath with a photo of U.S. Ambassador Chris Stevens as she and others pay their respects to the victims of an attack on the U.S. consulate, on Sept. 17, 2012, in Benghazi, Libya. Stevens and three other Americans were killed on Sept. 11 during the attack.Salwa Bugaighis carries a wreath with a photo of U.S. Ambassador Chris Stevens as she and others pay their respects to the victims of an attack on the U.S. consulate, on Sept. 17, 2012, in Benghazi, Libya. Stevens and three other Americans were killed on Sept. 11 during the attack. (Photo: Mohammad Hannon, AP)
    Fullscreen
    Salwa Bugaighis carries a wreath with a photo of U.S. Ambassador Chris Stevens as she and others pay their respects to the victims of an attack on the U.S. consulate, on Sept. 17, 2012, in Benghazi, Libya. Stevens and three other Americans were killed on Sept. 11 during the attack. Libyan military guards check a burned-out building at the U.S. consulate in Benghazi on Sept. 14, 2012. Glass, debris and overturned furniture are strewn inside a room at the U.S. Consulate in Benghazi, Libya, on Sept. 12, 2012, a day after the attack. A man walks through a damaged room. A man investigates the inside of the U.S. consulate. A person looks at a destroyed vehicle at the entrance of the American consulate building. An empty bullet casing lies on the ground near a destroyed vehicle. A man looks at documents at the U.S. consulate. People inspect the destroyed consulate. A man walks past the U.S. consulate. A building was burned during the attack. A destroyed car rests outside a burned building at the U.S. consulate. Vehicles belonging to Libyan investigators’ cars are parked in front of the U.S. consulate on Sept. 15, 2012.
    Next Slide
    The Benghazi attack occurred less than two months before Obama’s bid for reelection in a tight race against Romney. The White House and State Department at first blamed the attack on protests to an anti-Islam film that sparked protests across the Muslim world, but later admitted there was no protest in Benghazi before the attack.

    Administration officials later said conflicting information, including false media accounts, caused a delay of more than a week to identify the attack as pre-planned act of terrorism. Conservative critics have charged that information was withheld to preserve Obama’s claims at campaign events that al-Qaeda was “on the run.”

    “These documents show that the Benghazi cover-up has continued for years and is only unraveling through our independent lawsuits,” Fitton said. “The Benghazi scandal just got a whole lot worse for Barack Obama and Hillary Clinton.”

    A bipartisan Senate Intelligence Committee said in January 2014 that talking points used by then-U.S. Ambassador to the United Nations Susan Rice in Sunday talk shows after the attack contained erroneous information, although they reflected what the intelligence community believed at the time.

    Oren Dorell, USA TODAY 8:26 a.m. EDT May 19, 2015

    Find this story at 19 May 2015

    Copyright usatoday.com

    Military intel predicted rise of ISIS in 2012, detailed arms shipments from Benghazi to Syria

    Van nieuwsblog.burojansen.nl

    Seventeen months before President Obama dismissed the Islamic State as a “JV team,” a Defense Intelligence Agency report predicted the rise of the terror group and likely establishment of a caliphate if its momentum was not reversed.

    While the report was circulated to the CIA, State Department and senior military leaders, among others, it’s not known whether Obama was ever briefed on the document.

    The DIA report, which was reviewed by Fox News, was obtained through a federal lawsuit by conservative watchdog Judicial Watch. Documents from the lawsuit also reveal a host of new details about events leading up to the 2012 Benghazi terror attack — and how the movement of weapons from Libya to Syria fueled the violence there.

    The report on the growing threat posed by what is now known as the Islamic State was sent on Aug. 5, 2012.

    The report warned the continued deterioration of security conditions would have “dire consequences on the Iraqi situation,” and huge benefits for ISIS — which grew out of Al Qaeda in Iraq.

    “This creates the ideal atmosphere for AQI (Al Qaeda in Iraq) to return to its old pockets in Mosul and Ramadi,” the document states, adding “ISI (Islamic State of Iraq) could also declare an Islamic state through its union with other terrorist organizations in Iraq and Syria, which will create grave danger in regards to unifying Iraq and the protection of its territory.”

    ISIS would, in June 2014, go on to declare a caliphate in territory spanning Iraq and Syria, in turn drawing more foreign fighters to their cause from around the world.

    CLICK TO READ THE DOCUMENTS GIVEN TO JUDICIAL WATCH FROM THE DEFENSE DEPARTMENT AND STATE DEPARTMENT.

    Also among the documents is a heavily redacted DIA report that details weapons operations inside Libya before the 2012 terror attack in Benghazi. The Oct. 5, 2012 report leaves no doubt that U.S. intelligence agencies were fully aware that lethal weapons were being shipped from Benghazi to Syrian ports.

    The report said: “Weapons from the former Libya military stockpiles were shipped from the Port of Benghazi, Libya to the Port of Banias and the Port of Borj Islam, Syria. The weapons shipped during late-August 2012 were Sniper rifles, RPG’s, and 125 mm and 155 mm howitzers missiles.”

    Current and former intelligence and administration officials have consistently skirted questions about weapons shipments, and what role the movement played in arming extremist groups the U.S. government is now trying to defeat in Syria and Iraq.

    In an interview with Fox News’ Bret Baier broadcast May 11, former Acting CIA Director Michael Morell, deflected questions:

    Baier: Were CIA officers tracking the movement of weapons from Libya to Syria?

    Morell: I can’t talk about that.

    Baier: You can’t talk about it?

    Morell: I can’t talk about it.

    Baier: Even if they weren’t moving the weapons themselves, are you saying categorically that the U.S. government and the CIA played no role whatsoever in the movement of weapons from Libya …

    Morell: Yes.

    Baier: — to Syria?

    Morell: We played no role. Now whether we were watching other people do it, I can’t talk about it.

    While the DIA report was not a finished intelligence assessment, such Intelligence Information Reports (IIRs) are vetted before distribution, a former Pentagon official said.

    The October 2012 report may also be problematic for Hillary Clinton, who likewise skirted the weapons issue during her only congressional testimony on Benghazi in January 2013. In an exchange with Sen. Rand Paul, R-Ky., who is now a Republican candidate for president, the former secretary of state said, “I will have to take that question for the record. Nobody’s ever raised that with me.”

    Referring to Fox News’ ongoing reporting that a weapons ship, Al Entisar, had moved weapons from Libya to Turkey with a final destination of Syria in September 2012, Paul responded, “It’s been in news reports that ships have been leaving from Libya and that they may have weapons.” He asked whether the CIA annex which came under attack on Sept. 11, 2012 was involved in those shipments.

    Clinton answered: “Well, senator, you’ll have to direct that question to the agency that ran the annex. I will see what information is available.”

    In a follow-up letter, the State Department Office of Legislative Affairs provided a narrow response to the senator’s question, and did not speak to the larger issue of weapons moving from Libya to Syria.

    “The United States is not involved in any transfer of weapons to Turkey,” the February 2013 letter from Thomas B. Gibbons, acting assistant secretary of state for legislative affairs, said.

    Heavily redacted congressional testimony, declassified after the House intelligence committee Benghazi investigation concluded, shows conflicting accounts were apparently given to lawmakers.

    On Nov. 15 2012, Morell and Director of National Intelligence James Clapper testified “Yes” on whether the U.S. intelligence community was aware arms were moving from Libya to Syria. This line of questioning by Republican Rep. Devin Nunes, who is now the intelligence committee chairman, was shut down by his predecessor Mike Rogers, R-Mich., who said not everyone in the classified hearing was “cleared” to hear the testimony, which means they did not have a high enough security clearance.

    An outside analyst told Fox News that Rogers’ comments suggest intelligence related to the movement of weapons was a “read on,” and limited to a very small number of recipients.

    Six months later, on May 22, 2013, Rep. Mac Thornberry, R-Texas, now chairman of the House Armed Services Committee, asked if the CIA was “monitoring arms that others were sending into Syria.” Morell said, “No, sir.”

    The Judicial Watch documents also contain a DIA report from Sept. 12, 2012. It indicates that within 24 hours of the attack that killed Ambassador Chris Stevens, Foreign Service Officer Sean Smith, and former Navy SEALs Tyrone Woods and Glen Doherty at the CIA annex, there were strong indicators that the attack was planned at least a week in advance, and was retaliation for a June 2012 drone strike that killed an Al Qaeda strategist — there is no discussion of a demonstration or an anti-Islam video, which were initially cited by the Obama administration as contributing factors.

    “The attack was planned ten or more days prior to approximately 01 September 2012. The intention was to attack the consulate and to kill as many Americans as possible to seek revenge for the US killing of Aboyahiye (Alaliby) in Pakistan and in memorial of the 11 September 2001 attacks on the World Trade Center buildings.”

    The DIA report also states a little-known group, “Brigades of the Captive Omar Abdul Rahman,” claimed responsibility, though the group has not figured prominently in previous congressional investigations. The document goes on to say the group’s leader is Abdul Baset, known by the name Azuz, “sent by (Al Qaeda leader Ayman al-Zawahiri) to set up Al Qaeda bases in Libya.”

    “The Obama administration says it was a coincidence that it occurred on 9/11. In fact, their intelligence said it wasn’t a coincidence and in fact specifically the attack occurred because it was 9/11,” Judicial Watch President Tom Fitton told Fox News.

    Catherine Herridge is an award-winning Chief Intelligence correspondent for FOX News Channel (FNC) based in Washington, D.C. She covers intelligence, the Justice Department and the Department of Homeland Security. Herridge joined FNC in 1996 as a London-based correspondent.

    By Catherine HerridgePublished May 18, 2015FoxNews.com

    Find this story at 18 May 2015

    ©2015 FOX News Network, LLC.

    Canadian military predicted Libya would descend into civil war if foreign countries helped overthrow Gaddafi (2015)

    Van nieuwsblog.burojansen.nl

    Canadian military intelligence officers predicted in 2011 that Libya could descend into a lengthy civil war if foreign countries provided assistance to rebels opposing the country’s dictator Muammar Gaddafi, according to documents obtained by the Ottawa Citizen.

    The warning, made just days before several countries, including Canada, began their March 2011 bombing campaign against Gaddafi’s regime, has unfolded as predicted.

    Libya has descended into chaos as rival tribes and militias continue to battle each other for control of the country.

    Last week, Libyan Foreign Minister Mohamed Dayri warned that warring factions were pushing his country into a full-scale civil war. Italy has also raised concerns that Islamic extremists who now occupy parts of the country pose a threat to the region and Europe.

    The Canadian government and military played key roles in overthrowing Gaddafi and highlighted those efforts as a significant victory both for Libya and Canadians.

    At the time, then-foreign affairs minister John Baird reinforced Canada’s support for the rebel groups fighting Gaddafi, pointing out they had a well-developed plan that would transform the country into a democracy. “The one thing we can say categorically is that they couldn’t be any worse than Col. Gaddafi,” said Mr. Baird.

    But when Gaddafi was overthrown in the fall of 2011, the various rebel groups refused to surrender their weapons and instead began fighting each other.

    The uprising against Gaddafi began in February 2011. But it was NATO warplanes that destroyed large parts of Libya’s military and are now credited with allowing rag-tag militias and assorted armed groups to eventually seize control of the country.

    Various nations began the military intervention in Libya on March 19, 2011. Canadian CF-18 fighter jets started their bombing runs on March 23.

    Just days before, however, Canadian intelligence specialists sent a briefing report shared with senior officers. “There is the increasing possibility that the situation in Libya will transform into a long-term tribal/civil war,” they wrote in their March 15, 2011 assessment. “This is particularly probable if opposition forces received military assistance for foreign militaries.”

    Some officers in the Canadian Forces tried to raise concerns early on in the war that removing Gaddafi would play into the hands of Islamic extremists, but military sources say those warnings went unheeded. Later, military members would privately joke about Canada’s CF-18s being part of “Al-Qaeda’s air force,” since their bombing runs helped to pave the way for rebel groups aligned with the terrorist group.

    The Royal Canadian Air Force flew 10% of the missions during NATO’s campaign.

    One can quarrel with it or not quarrel with it, but the mission was we would provide air cover for those that were initially subject to Gaddafi’s attacks and ultimately became his overthrowers

    At the time of the Libyan uprising, U.S. Adm. James Stavridis, the NATO leader, acknowledged that some of the rebels benefiting from the air strikes could be linked to Islamic extremists. But he said that, overall, the opposition forces were made up of “responsible men and women.”

    In September 2014, Prime Minister Stephen Harper defended Canada’s role in Libya, suggesting that neither it nor NATO can be held responsible for the chaos that has since engulfed that country. “One can quarrel with it or not quarrel with it, but the mission was we would provide air cover for those that were initially subject to Gaddafi’s attacks and ultimately became his overthrowers,” Mr. Harper explained shortly before meeting NATO leaders.

    “The decision was made at the outset that we were not going to go into Libya (on the ground) per se. It was going to be up to the Libyans to then make the best of the situation.”

    Gaddafi was considered a brutal dictator, but in later years he was embraced by Western leaders, who provided his forces with military training and weapons.

    Analysts with the Department of National Defence also noted Gaddafi was a staunch ally of the West in the war against Al-Qaeda and Islamic extremism.

    His efforts against Al-Qaeda-backed forces and his co-operation with the U.S. in providing information on terrorist networks were highlighted in a number of DND reports from 2002, 2003 and 2006 obtained by the Ottawa Citizen using the Access to Information law.

    Gaddafi had his own reasons for helping the U.S. and Western nations in fighting Islamic extremists, since they also represented a threat to his own power.

    POSTMEDIA NEWS 03.01.2015

    Find this story at 3 January 2015

    © 2015 Postmedia Network Inc.

    The circus: How British intelligence primed both sides of the ‘terror war’ (2015)

    Van nieuwsblog.burojansen.nl

    ‘Jihadi John’ was able to join IS for one simple reason: from Quilliam to al-Muhajiroun, Britain’s loudest extremists have been groomed by the security services
    Every time there’s a terrorist attack that makes national headlines, the same talking heads seem to pop up like an obscene game of “whack-a-mole”. Often they appear one after the other across the media circuit, bobbing from celebrity television pundit to erudite newspaper outlet.

    A few years ago, BBC Newsnight proudly hosted a “debate” between Maajid Nawaz, director of counter-extremism think-tank, the Quilliam Foundation, and Anjem Choudary, head of the banned Islamist group formerly known as al-Muhajiroun, which has, since its proscription, repeatedly reincarnated itself. One of its more well-known recent incarnations was “Islam4UK”.

    Both Nawaz and Choudary have received huge mainstream media attention, generating press headlines, and contributing to major TV news and current affairs shows. But unbeknown to most, they have one thing in common: Britain’s security services. And believe it or not, that bizarre fact explains why the Islamic State’s (IS) celebrity beheader, former west Londoner Mohammed Emwazi – aka “Jihadi John” – got to where he is now.

    A tale of two extremists

    After renouncing his affiliation with the Islamist group Hizb ut-Tahrir (HT), Maajid Nawaz co-founded the Quilliam Foundation with his fellow ex-Hizb member, Ed Husain.

    The Quilliam Foundation was set-up by Husain and Nawaz in 2008 with significant British government financial support. Its establishment received a massive PR boost from the release of Ed Husain’s memoirs, The Islamist, which rapidly became an international bestseller, generating hundreds of reviews, interviews and articles.

    In Ed Husain’s book – much like Maajid Nawaz’s tome Radical released more recently to similar fanfare – Husain recounts his journey from aggrieved young Muslim into Islamist activist, and eventually his total rejection of Islamist ideology.

    Both accounts of their journeys of transformation offer provocative and genuine insights. But the British government has played a much more direct role in crafting those accounts than either they, or the government, officially admit.

    Government ghostwriters

    In late 2013, I interviewed a former senior researcher at the Home Office who revealed that Husain’s The Islamist was “effectively ghostwritten in Whitehall”.

    The official told me that in 2006, he was informed by a government colleague “with close ties” to Jack Straw and Gordon Brown that “the draft was written by Ed but then ‘peppered’ by government input”. The civil servant told him “he had seen ‘at least five drafts of the book, and the last one was dramatically different from the first.’”

    The draft had, the source said, been manipulated in an explicitly political, pro-government manner. The committee that had input into Ed Husain’s manuscript prior to its official publication included senior government officials from No. 10 Downing Street, the Joint Terrorism Analysis Centre, the intelligence services, Foreign & Commonwealth Office and the Home Office.

    When I put the question, repeatedly, to Ed Husain as to the veracity of these allegations, he did not respond. I also asked Nawaz whether he was aware of the government’s role in “ghostwriting” Husain’s prose, and whether he underwent a similar experience in the production of Radical. He did not respond either.

    While Husain was liaising with British government and intelligence officials over The Islamist from 2006 until the book’s publication in May 2007, his friend Nawaz was at first in prison in Egypt. Nawaz was eventually released in March 2006, declaring his departure from HT just a month before the publication of Husain’s book. Husain took credit for being the prime influence on Nawaz’s decision, and by November 2007, had joined with him becoming Quilliam’s director with Husain as his deputy.

    Yet according to Husain, Nawaz played a role in determining parts of the text of The Islamist in the same year it was being edited by government officials. “Before publication, I discussed with my friend and brother-in-faith Maajid the passages in the book,” wrote Husain about the need to verify details of their time in HT.

    This is where the chronology of Husain’s and Nawaz’s accounts begin to break down. In Radical, and repeatedly in interviews about his own deradicalisation process, Nawaz says that he firmly and decisively rejected HT’s Islamist ideology while in prison in Egypt. Yet upon his release and return to Britain, Nawaz showed no sign of having reached that decision. Instead, he did the opposite. In April 2006, Nawaz told Sarah Montague on BBC Hardtalk that his detention in Egypt had “convinced [him] even more… that there is a need to establish this Caliphate as soon as possible.” From then on, Nawaz, who was now on HT’s executive committee, participated in dozens of talks and interviews in which he vehemently promoted the Hizb.

    I first met Nawaz at a conference on 2 December 2006 organised by the Campaign Against Criminalising Communities (CAMPACC) on the theme of “reclaiming our rights”. I had spoken on a panel about the findings of my book, The London Bombings: An Independent Inquiry, on how British state collusion with Islamist extremists had facilitated the 7/7 attacks. Nawaz had attended the event as an audience member with two other senior HT activists, and in our brief conversation, he spoke of his ongoing work with HT in glowing terms.

    By January 2007, Nawaz was at the front of a HT protest at the US embassy in London, condemning US military operations in Iraq and Somalia. He delivered a rousing speech at the protest, demanding an end to “colonial intervention in the Muslim world,” and calling for the establishment of an Islamic caliphate to stand up to such imperialism and end Western support for dictators.

    Yet by his own account, throughout this very public agitation on behalf of HT from mid-2006 onwards, Nawaz had in fact rejected the very ideology he was preaching so adamantly. Indeed, in the same period, he was liaising with his friend, Ed Husain – who at that time was still in Jeddah – and helping him with the text of his anti-HT manifesto, The Islamist, which was also being vetted at the highest levels of government.

    The British government’s intimate, and secret, relationship with Husain in the year before the publication of his book in 2007 shows that, contrary to his official biography, the Quilliam Foundation founder was embedded in Whitehall long before he was on the public radar. How did he establish connections at this level?

    MI5’s Islamist

    According to Dr Noman Hanif, a lecturer in international terrorism and political Islam at Birkbeck College, University of London, and an expert on Hizb ut-Tahrir, the group’s presence in Britain likely provided many opportunities for Western intelligence to “penetrate or influence” the movement.

    Dr Hanif, whose doctoral thesis was about the group, points out that Husain’s tenure inside HT by his own account occurred “under the leadership of Omar Bakri Mohammed,” the controversial cleric who left the group in 1996 to found al-Muhajiroun, a militant network which to this day has been linked to every major terrorist plot in Britain.

    Bakri’s leadership of HT, said Dr Hanif, formed “the most conceptually deviant period of HT’s existence in the UK, diverting quite sharply away from its core ideas,” due to Bakri’s advocacy of violence and his focus on establishing an Islamic state in the UK, goals contrary to HT doctrines.

    When Bakri left HT and set-up al-Muhajiroun in 1996, according to John Loftus, a former US Army intelligence officer and Justice Department prosecutor, Bakri was immediately recruited by MI6 to facilitate Islamist activities in the Balkans. And not just Bakri, but also Abu Hamza al-Masri, who was recently convicted in the US on terrorism charges.

    When Bakri founded al-Muhajiroun in 1996 with the blessings of Britain’s security services, his co-founder was Anjem Choudary. Choudary was intimately involved in the programme to train and send Britons to fight abroad, and three years later, would boast to the Sunday Telegraph that “some of the training does involve guns and live ammunition”.

    Historian Mark Curtis, in his seminal work, Secret Affairs: Britain’s Collusion with Radical Islam, documents how under this arrangement, Bakri trained hundreds of Britons at camps in the UK and the US, and dispatched them to join al-Qaeda affiliated fighters in Bosnia, Kosovo and Chechnya.

    Shortly before the 2005 London bombings, Ron Suskind, a Wall Street Journal Pulitizer Prize winning investigative reporter, was told by a senior MI5 official that Bakri was a longtime informant for the secret service who “had helped MI5 on several of its investigations”. Bakri, Suskind adds in his book, The Way of the World, reluctantly conceded the relationship in an interview in Beirut – but Suskind gives no indication that the relationship ever ended.

    A senior terrorism lawyer in London who has represented clients in several high-profile terrorism cases told me that both Bakri and Choudary had regular meetings with MI5 officers in the 1990s. The lawyer, who works for a leading firm of solicitors and has regularly liaised with MI5 in the administration of closed court hearings involving secret evidence, said: “Omar Bakri had well over 20 meetings with MI5 from around 1993 to the late 1990s. Anjem Choudary apparently participated in such meetings toward the latter part of the decade. This was actually well-known amongst several senior Islamist leaders in Britain at the time.”

    According to Dr Hanif of Birkbeck College, Bakri’s relationship with the intelligence services likely began during his “six-year reign as HT leader in Britain,” which would have “provided British intelligence ample opportunity” to “widely infiltrate the group”. HT had already been a subject of MI6 surveillance abroad “because of its core level of support in Jordan and the consistent level of activity in other areas of the Middle East for over five decades.”

    At least some HT members appear to have been aware of Bakri’s intelligence connections, including, it seems, Ed Husain himself. In one passage in The Islamist (p. 116), Husain recounts: “We were also concerned about Omar’s application for political asylum… I raised this with Bernie [another HT member] too. ‘Oh no’, he said, ‘On the contrary. The British are like snakes; they manoeuvre carefully. They need Omar in Britain. More likely, Omar will be the ambassador for the khilafah here or leave to reside in the Islamic state. The kuffar know that – allowing Omar to stay in Britain will give them a good start, a diplomatic advantage, when they have to deal with the Islamic state. Having Omar serves them well for the future. MI5 knows exactly what we’re doing, what we’re about, and yet they have in effect, given us the green light to operate in Britain.”

    Husain left HT after Bakri in August 1997. According to Faisal Haque, a British government civil servant and former HT member who knew Ed Husain during his time in the group, Husain had a strong “personal relationship” with Bakri. He did not leave HT for “ideological reasons,” said Haque. “It was more to do with his close personal relationship with Omar Bakri (he left when Bakri was kicked out), pressure from his father and other personal reasons which I don’t want to mention.”

    Husain later went on to work for the British Council in the Middle East. From 2003 to 2005, he was in Damascus. During that period, by his own admission, he informed on other British members of HT for agitating against Bashar al-Assad’s regime, resulting in them being deported by Syrian authorities back to Britain. At this time, the CIA and MI6 routinely cooperated with Assad on extraordinary rendition programmes.

    Husain then worked for the British Council in Jeddah, Saudi Arabia, from late 2005 to the end of 2006.

    Throughout that year, according to the former Home Office official I spoke to, Husain was in direct contact with senior Whitehall officials who were vetting his manuscript for The Islamist. By November, Husain posted on DeenPort, an online discussion forum, a now deleted comment referring off-hand to the work of “the secret services” inside HT: “Even within HT in Britain today, there is a huge division between modernisers and more radical elements. The secret services are hopeful that the modernisers can tame the radicals… I foresee another split. And God knows best. I have said more than I should on this subject! Henceforth, my lips are sealed!”

    Shortly after, Maajid Nawaz would declare his departure from HT, and would eventually be joined at Quilliam by several others from the group, many of whom according to Nawaz had worked with him and Husain as “a team” behind the scenes at this time.

    The ‘ex-jihadists’ who weren’t

    Perhaps the biggest problem with Husain’s and Nawaz’s claim to expertise on terrorism was that they were never jihadists. Hizb ut-Tahrir is a non-violent movement for the establishment of a global “caliphate” through social struggle, focusing on the need for political activism in the Muslim world. Whatever the demerits of this rigid political ideology, it had no relationship to the phenomenon of al-Qaeda terrorism.

    Nevertheless, Husain and Nawaz, along with their government benefactors, were convinced that those personal experiences of “radicalisation” and “deradicalisation” could by transplanted into the ongoing “war on terror” – even though, in reality neither of them had any idea about the dynamics of an actual terrorist network, and the radicalisation process leading to violent extremism. The result was an utterly misguided and evidence-devoid obsession with rejecting non-violent extremist ideologies as the primary means to prevent terrorism.

    Through the Quilliam Foundation, Husain’s and Nawaz’s fundamentalist ideas about non-violent extremism went on to heavily influence official counter-terrorism discourses across the Western world. This was thanks to its million pounds worth of government seed-funding, intensive media coverage, as well as the government pushing Quilliam’s directors and staff to provide “deradicalisation training” to government and security officials in the US and Europe.

    In the UK, Quilliam’s approach was taken up by various centre-right and right-wing think-tanks, such as the Centre for Social Cohesion (CCS) and Policy Exchange, all of which played a big role in influencing the government’s Preventing Violent Extremism programme (Prevent).

    Exactly how bankrupt this approach is, however, can be determined from Prime Minister David Cameron’s efforts to express his understanding of the risk from non-violent extremism, a major feature of the coalition government’s Orwellian new Counter-Terrorism and Security Act. The latter establishes unprecedented powers of electronic surveillance and the basis for the “Prevent duty,” which calls for all public sector institutions to develop “risk-assessment” profiles of individuals deemed to be “at-risk” of being drawn into non-violent extremism.

    In his speech at the UN last year, Cameron explained that counter-terrorism measures must target people who may not “encourage violence, but whose worldview can be used as a justification for it.” As examples of dangerous ideas at the “root cause” of terrorism, Cameron pinpointed “conspiracy theories,” and most outrageously, “The idea that Muslims are persecuted all over the world as a deliberate act of Western policy.”

    In other words, if you believe, for instance, that US and British forces have deliberately conducted brutal military operations across the Muslim world resulting in the foreseeable deaths of countless innocent civilians, you are a non-violent extremist.

    In an eye-opening academic paper published last year, French terrorism expert and Interior Ministry policy officer Dr Claire Arenes, noted that: “By definition, one may know if radicalisation has been violent only once the point of violence has been reached, at the end of the process. Therefore, since the end-term of radicalisation cannot be determined in advance, a policy intended to fight violent radicalisation entails a structural tendency to fight any form of radicalisation.”

    It is precisely this moronic obsession with trying to detect and stop “any form of radicalisation,” however non-violent, that is hampering police and security investigations and overloading them with nonsense “risks”.

    Double game

    At this point, the memorable vision of Nawaz and Choudary facing off on BBC Newsnight appears not just farcical, but emblematic of how today’s national security crisis has been fuelled and exploited by the bowels of the British secret state.

    Over the last decade or so – the very same period that the British state was grooming the “former jihadists who weren’t” so they could be paraded around the media-security-industrial complex bigging up the non-threat of “non-violent extremism” – the CIA and MI6 were coordinating Saudi-led funding to al-Qaeda affiliated extremists across the Middle East and Central Asia to counter Iranian Shiite influence.

    From 2005 onwards, US and British intelligence services encouraged a range of covert operations to support Islamist opposition groups, including militants linked to al-Qaeda, to undermine regional Iranian and Syrian influence. By 2009, the focus of these operations shifted to Syria.

    As I documented in written evidence to a UK Parliamentary inquiry into Prevent in 2010, one of the recipients of such funding was none other than Omar Bakri, who at the time told one journalist: “Today, angry Lebanese Sunnis ask me to organise their jihad against the Shiites… Al-Qaeda in Lebanon… are the only ones who can defeat Hezbollah.” Simultaneously, Bakri was regularly in touch with his deputy, Anjem Choudary, over the internet and even delivered online speeches to his followers in Britain instructing them to join IS and murder civilians. He has now been detained and charged by Lebanese authorities for establishing terror cells in the country.

    Bakri was also deeply involved “with training the mujahideen [fighters] in camps on the Syrian borders and also on the Palestine side.” The trainees included four British Islamists “with professional backgrounds” who would go on to join the war in Syria. Bakri also claimed to have trained “many fighters,” including people from Germany and France, since arriving in Lebanon. Was Mohammed Emwazi among them? Last year, Bakri disciple Mizanur Rahman confirmed that at least five European Muslims who had died fighting under IS in Syria had been Bakri acolytes.

    Nevertheless in 2013, it was David Cameron who lifted the arms embargo to support Syria’s rebels. We now know that most of our military aid went to al-Qaeda affiliated Islamists, many with links to extremists at home. The British government itself acknowledged that a “substantial number” of Britons were fighting in Syria, who “will seek to carry out attacks against Western interests… or in Western states”.

    Yet according to former British counterterrorism intelligence officer Charles Shoebridge, despite this risk, authorities “turned a blind eye to the travelling of its own jihadists to Syria, notwithstanding ample video etc. evidence of their crimes there,” because it “suited the US and UK’s anti-Assad foreign policy”.

    This terror-funnel is what enabled people like Emwazi to travel to Syria and join up with IS – despite being on an MI5 terror watch-list. He had been blocked by the security services from traveling to Kuwait in 2010: why not Syria? Shoebridge, who was a British Army officer before joining the Metropolitan Police, told me that although such overseas terrorism has been illegal in the UK since 2006, “it’s notable that only towards the end of 2013 when IS turned against the West’s preferred rebels, and perhaps also when the tipping point between foreign policy usefulness and MI5 fears of domestic terrorist blowback was reached, did the UK authorities begin to take serious steps to tackle the flow of UK jihadists.”

    The US-UK direct and tacit support for jihadists, Shoebridge said, had made Syria the safest place for regional terrorists fearing drone strikes “for more than two years”. Syria was “the only place British jihadists could fight without fear of US drones or arrest back home… likely because, unlike if similar numbers of UK jihadists had been travelling to for example Yemen or Afghanistan, this suited the anti-Assad policy.”

    Having watched its own self-fulfilling prophecy unfold with horrifying precision in a string of IS-linked terrorist atrocities against Western hostages and targets, the government now exploits the resulting mayhem to vindicate its bankrupt “counter-extremism” narrative, promoted by hand-picked state-groomed “experts” like Husain and Nawaz.

    Their prescription, predictably, is to expand the powers of the police state to identify and “deradicalise” anyone who thinks British foreign policy in the Muslim world is callous, self-serving and indifferent to civilian deaths. Government sources confirm that Nawaz’s input played a key role in David Cameron’s thinking on non-violent extremism, and the latest incarnation of the Prevent strategy; while last year, Husain was, ironically, appointed to the Foreign Office advisory group on freedom of religion or belief.

    Meanwhile, Bakri’s deputy Choudary continues to inexplicably run around as Britain’s resident “terror cleric” media darling. His passport belatedly confiscated after a recent pointless police arrest that avoided charging him, he remains free to radicalise thick-headed British Muslims into joining IS, in the comfort that his hate speech will be broadcast widely, no doubt fueling widespread generic suspicion of British Muslims.

    If only we could round up the Quilliam and al-Muhajiroun fanatics together, shove them onto a boat, and send them all off cruising to the middle of nowhere, they could have all the fun they want “radicalising” and “deradicalising” each other to their hearts content. And we might get a little peace. And perhaps we could send their handlers with them, too.

    – Nafeez Ahmed PhD, is an investigative journalist, international security scholar and bestselling author who tracks what he calls the ‘crisis of civilization.’ He is a winner of the Project Censored Award for Outstanding Investigative Journalism for his Guardian reporting on the intersection of global ecological, energy and economic crises with regional geopolitics and conflicts. He has also written for The Independent, Sydney Morning Herald, The Age, The Scotsman, Foreign Policy, The Atlantic, Quartz, Prospect, New Statesman, Le Monde diplomatique, New Internationalist. His work on the root causes and covert operations linked to international terrorism officially contributed to the 9/11 Commission and the 7/7 Coroner’s Inquest.

    The views expressed in this article belong to the author and do not necessarily reflect the editorial policy of Middle East Eye.

    Nafeez Ahmed
    Friday 27 February 2015 14:35 GMT

    Find this story at 27 February 2015

    © Middle East Eye 2014

    MI5 says rendition of Libyan opposition leaders strengthened al-Qaida

    Van nieuwsblog.burojansen.nl

    Intelligence assessment concludes abduction of Abdel Hakim Belhaj and Sami al-Saadi allowed dissident group to be taken over by exponents of al-Qaida
    Abdel Hakim Belhaj

    A secret UK-Libyan rendition programme in which two Libyan opposition leaders were kidnapped and flown to Tripoli along with their families had the effect of strengthening al-Qaida, according to an assessment by the UK security service, MI5.

    Prior to their kidnap, Abdel Hakim Belhaj and Sami al-Saadi had ensured that their organisation, the Libyan Islamic Fighting Group (LIFG), focused on the overthrow of Colonel Gaddafi, the classified assessment says. Once handed over to the Gaddafi regime, their places at the head of the LIFG were taken by others who wanted to bring the group closer to al-Qaida.

    The two men were seized in Thailand and Hong Kong in March 2004 with the assistance of the UK’s intelligence service MI6, and were “rendered” to Tripoli along with Belhaj’s pregnant wife and Saadi’s wife and four children, the youngest a girl aged six.

    In an assessment made 11 months later, MI5 concluded that the capture of the pair had cast the group “into a state of disarray”, adding: “While these senior-ranking members have always jealously guarded the independence of the LIFG, providing it with a clear command structure and set goals, the group is now coming under pressure from outside influences.

    “In particular, reporting indicates that members including Abu Laith al-Libi and Abdallah al-Ghaffar may be pushing the group towards a more pan-Islamic agenda inspired by AQ [al-Qaida].”

    Two years after MI5 made this assessment, Libi announced the LIFG had formally joined forces with al-Qaida. He became a leading member of the merged organisation and is believed to have orchestrated a series of suicide bomb attacks across Afghanistan, including one in 2007 that killed 23 people at Bagram airfield north of Kabul during a visit by then US vice-president Dick Cheney. Libi was killed in a drone strike the following year.

    The classified MI5 intelligence assessment was among hundreds of highly sensitive Libyan and British files that were discovered in official buildings that had been abandoned during the 2011 revolution that led to the overthrow and death of Muammar Gaddafi.

    The end of his 42-year dictatorship was hastened by Nato air strikes, and was followed by a period of brief and heady optimism. At a rally in Benghazi in the east of the country in September 2011, the British prime minister, David Cameron, and the French president, Nicolas Sarkozy, addressed enormous crowds waving their countries’ flags. “It’s great to be here in free Benghazi and in free Libya,” Cameron told them.

    But Libya’s new leadership was already struggling to impose its authority on the country. And since then, the country has descended into violence and economic instability, with rival militias shelling residential areas and destroying infrastructure in their fight for supremacy.

    Fears that Islamist militants would fill the yawning power vacuum appeared to be realised on Tuesday when gunmen claiming allegiance to Islamic State said that they were responsible for an attack on a Tripoli hotel in which at least five guards and five foreigners were killed.

    The papers that were recovered during the revolution show that Britain’s intelligence agencies engaged in a series of joint operations with Gaddafi’s government and that some of the information extracted from victims of rendition was used as evidence during control-order and deportation proceedings in UK courts.

    They also show that in 2006, Libyan intelligence agents were invited to operate on British soil, where they worked alongside MI5 and allegedly intimidated a number of Gaddafi opponents who had been granted asylum in the UK.

    Another of the recovered documents is a letter that Tony Blair wrote to Gaddafi in April 2007, and whose existence publicly emerged last week. Addressed “Dear Mu’ammar”, Blair expressed his regret that the British government had failed in its attempts to have a number of Gaddafi’s opponents deported from the UK, and thanked the dictator for his intelligence agencies’ “excellent co-operation” with their British counterparts.

    The classified MI5 document was prepared in advance of a five-day visit to Tripoli by senior agency staff in February 2005. Marked “UK/Libya Eyes Only – Secret”, it explains that members of the LIFG had been permitted to settle in the UK in the 1990s. This was at a time when Gaddafi, whom the group was plotting to overthrow, was considered to be an enemy of Britain.

    The document adds that MI5 reassessed the LIFG’s UK-based members following the change in the group’s leadership that resulted from the detention of Belhaj and Saadi.

    “We are actively investigating key individuals in the UK and are seeking to disrupt their activities,” the document says. This action was part of a new strategy “for countering the threat from the LIFG to the UK and its allies” – allies which, by 2005, included the Libyan dictatorship.

    Accompanying the document was a list of questions that MI5 wanted Libyan interrogators to put to Belhaj and Saadi. A total of more than 1,600 questions were sent from the UK to Tripoli, in four batches, with MI6 at one point thanking the Libyan intelligence agents for “kindly agreeing” to pass the questions to their “interview team”.

    Belhaj and Saadi both say they were beaten, whipped, subjected to electric shocks, deprived of sleep and threatened while being held at Tajoura prison outside Tripoli.

    They say they were also interrogated by British intelligence officers, and Belhaj says he made it clear, by sign language, that he was being tortured.

    After one of these encounters, he says, he agreed to sign a statement about his associates in the UK to avoid being subjected to a form of torture called the Honda, which involved being locked in a box-like structure whose ceiling and walls could be shrunk.

    The discovery of the documents that exposed the existence of the UK-Libyan rendition operations had caused widespread dismay in Westminster, even before the emergence of the latest report, which makes clear that one consequence of these operations was that the terrorist organisation that posed the greatest threat to the UK at that time was strengthened.

    A criminal investigation into the affair was opened in January 2012 after Dominic Grieve, the then attorney general, wrote to the Metropolitan police commissioner, Bernard Hogan-Howe. After a three-year investigation codenamed Operation Lydd, detectives handed their report to the Crown Prosecution Service last month.

    Jack Straw, who was foreign secretary at the time, is among the people who have been questioned by police. His office says he was interviewed as a witness.

    The rendition operations also led to damages claims being brought by Saadi – who received £2.2m in compensation from the British government – and by Belhaj. Belhaj is claiming damages on behalf of himself and his wife. She was four-and-a-half months pregnant when the couple were kidnapped, and Belhaj says she was taped, head to foot, to a stretcher for the 17-hour flight to Tripoli, before being jailed for several months.

    Belhaj says he would settle his claim for just £3, as long as he and his wife also receive an apology. With the CPS currently considering the police file, this is unlikely to happen.

    Ian Cobain
    Thursday 29 January 2015 11.27 GMT Last modified on Friday 30 January 2015 00.05 GMT

    Find this story at 29 January 2015

    © 2015 Guardian News and Media Limited

    Britain hid secret MI6 plan to break up Libya from US, Hillary Clinton told by confidant (2015)

    Van nieuwsblog.burojansen.nl

    Sidney Blumenthal, a long-time friend of the Clintons, claimed David Cameron backed a French plot to create a break away zone eastern Libya

    Britain acted deceitfully in Libya and David Cameron authorised an MI6 plan to “break up” the country, a close confidante of Hillary Clinton claimed in a series of secret reports sent to the then-secretary of state.
    Sidney Blumenthal, a long-time friend of the Clintons, emailed Mrs Clinton on her personal account to warn her that Britain was “game playing” in Libya.
    Mr Blumenthal had no formal role in the US State Department and his memos to Mrs Clinton were sourced to his own personal contacts in the Middle East and Europe.
    Nevertheless, Mrs Clinton seems to have taken some of his reports seriously and forwarded them on to senior diplomats working at the highest levels of American foreign policy.
    The first of Mr Blumenthal’s Libya memos – which were leaked to the New York Times – was sent on April 8, 2011, as rebel forces struggled to make gains against Gaddafi’s troops, and had “UK game playing” in the subject line.
    The memo warned that British diplomats and MI6 officers were maintaining secret back channels with the Gaddafi regime “in an effort to protect the British position in the event that the rebellion settles into a stalemate”.

    Mr Blumenthal claimed that MI6 spies were in discussions with Saif Gaddafi, the dictator’s son, “regarding future relations between the two countries if he takes over power from his father and implements reforms”.
    The memo also claims that the Libyan rebels were deeply suspicious of Britain and suspected that the UK would be “satisfied with a stalemate” in which Gaddafi or his family stayed in power in part of the country.
    Their suspicions were stoked when Gaddafi’s foreign minister, Moussa Koussa, defected to Britain in March 2011, Mr Blumenthal claimed. The rebels apparently saw the defection as evidence that Britain had secret lines of communication with the highest ranks of the Gaddafi regime.
    Extract from the email:

    Eight minutes after receiving Mr Blumenthal’s email, Mrs Clinton forwarded it on to one of her most senior aides. She did not comment on the allegations about Britain. A week later, she met with William Hague, the then-foreign secretary at a Nato summit in Berlin.
    Perhaps unbeknownst to Mr Blumenthal, who was working for Bill Clinton’s global charity at the time and not privy to classified information, the CIA was maintaining its own back channels to Gaddafi.
    Michael Morell, the CIA’s deputy director, spoke regularly to Abdullah Senussi, the head of Gaddafi’s internal intelligence service, even as US aircraft were bombing regime forces on the battlefield.
    Mr Blumenthal emailed Mrs Clinton about Britain again on March 8, 2012 with the subject: “France & UK behind Libya breakup”.
    By this time Gaddafi was dead and his regime had collapsed and a provisional government, the Libyan National Transitional Council, was trying to assert its authority across the country.
    Mr Blumenthal told Mrs Clinton that MI6 and its French counterpart, the DGSE, were secretly encouraging rebels in eastern Libya to establish “a semi-autonomous zone” outside the control of the new government.
    The plot was allegedly instigated by advisors to the French president, Nicolas Sarkozy, who believed that the new Libyan government was not “rewarding” French businesses for France’s role in overthrowing Gaddafi.
    He alleged that MI6 joined in the plan “at the instruction of the office of Prime Minister David Cameron”.
    “The French and British intelligence officials believe that the semi-autonomous regime in the eastern city of Benghazi will be able to organise business opportunities in that region,” he wrote.
    Extract from the email:

    Mrs Clinton seems to have been sceptical about the report and forwarded it on to her aide Jake Sullivan with the comment: “This one strains credulity. What do you think?”
    Mrs Clinton’s aides appear unimpressed with the stream of emails coming from Mr Blumenthal and Mr Sullivan replied that the MI6 allegations sounded like “like a thin conspiracy theory”.
    Mrs Clinton was asked about the emails during a campaign appearance in Iowa on Tuesday and said Mr Blumenthal had been “a friend of mine for a very long time”.
    “He sent unsolicited emails which I passed on in some instances. That’s just part of the give and take,” she said.
    On Thursday, a new batch of leaked emails showed that Mr Blumenthal had passed on allegations that MI6 was involved in talks to broker a ceasefire and install Saif Gaddafi in his father’s place.
    Saif was one of the most Western of Gaddafi’s children and had strong links to Britain. He studied at the London School of Economics (LSE) and was hosted at Buckingham Palace.

    A June 3 email from said the Libyan regime had “opened extremely complicated negotiations with the government of the United Kingdom” over a deal that would allow the Gaddafis “to maintain some level of control” in Libya.
    Under the regime’s proposal Saif Gaddafi could take his father’s role as head of state but share power with a cabinet made up partly of representatives from the opposition.
    Gaddafi himself would be allowed to go into exile without facing war crimes or corruption charges by the new government.
    The initial conversations were apparently carried out by MI6 officers and it is not clear if the talks ever progressed to senior levels of government.
    Mrs Clinton did not dismiss the claims and forwarded them on to a senior aide while asking her personal assistant to print them out.
    Extract from the email:

    The email claims Saif and his circle knew there was “little chance” that the rebels would agree to the offer and suspected MI6 may have engaged in the talks only “as a means of collecting intelligence while protecting British interests in Libya” and had no real interest in a deal.
    In any event the plan was never carried out and Saif, was captured by rebel forces in November 2011, a few weeks after his father’s death.
    He is now facing trial in Libya on charges that he orchestrated a campaign of terror against civilian populations during the uprising against his father.
    The Foreign Office did not respond to a request for comment.
    Mr Blumenthal memos have aroused interest in the US because they appear to show a blurring of the lines between Mrs Clinton’s State Department and the Clinton Foundation set up by her husband.
    Although he had no role in the State Department, he was working for the Clinton Foundation and various political groups allied with Mrs Clinton, according to the New York Times.
    Mr Blumenthal worked in Bill Clinton’s White House and was known for fierce loyalty to both the Clintons and for aggressively confronting their critics.
    Aides to Barack Obama prevented Mrs Clinton from bringing him into the State Department in 2009, believing that he would only stir up trouble after the bitterly-fought election battle between Mr Obama and Mrs Clinton.

    Raf Sanchez By Raf Sanchez, Washington4:30PM BST 21 May 2015

    Find this story at 21 May 2015
    © Copyright of Telegraph Media Group Limited 2015

    Cooperation between British spies and Gaddafi’s Libya revealed in official papers (2015)

    Van nieuwsblog.burojansen.nl

    Links between MI5 and Gaddafi’s intelligence during Tony Blair’s government more extensive than previously thought, according to documents
    Blair visit to Africa

    Britain’s intelligence agencies engaged in a series of previously unknown joint operations with Colonel Muammar Gaddafi’s government and used the information extracted from rendition victims as evidence during partially secret court proceedings in London, according to an analysis of official documents recovered in Tripoli since the Libyan revolution.

    The exhaustive study of the papers from the Libyan government archives shows the links between MI5, MI6 and Gaddafi’s security agencies were far more extensive than previously thought and involved a number of joint operations in which Libyan dissidents were unlawfully detained and allegedly tortured.

    At one point, Libyan intelligence agents were invited to operate on British soil, where they worked alongside MI5 and allegedly intimidated a number of Gaddafi opponents who had been granted asylum in the UK.

    Previously, MI6 was known to have assisted the dictatorship with the kidnap of two Libyan opposition leaders, who were flown to Tripoli along with their families – including a six-year-old girl and a pregnant woman – in 2004.

    However, the research suggests that the fruits of a series of joint clandestine operations also underpinned a significant number of court hearings in London between 2002 and 2007, during which the last Labour government unsuccessfully sought to deport Gaddafi’s opponents on the basis of information extracted from people who had been “rendered” to his jails.

    Libyan Islamic Fighting Group. Facebook Twitter Pinterest
    UK intelligence agencies sent more 1,600 questions to be put to the two opposition leaders.
    In addition, the documents show that four men were subjected to control orders in the UK – a form of curfew – on the basis of information extracted from victims of rendition who had been handed over to the Gaddafi regime.

    The papers recovered from the dictatorship’s archives include secret correspondence from MI6, MI5 reports on Libyans living in the UK, a British intelligence assessment marked “UK/Libya Eyes Only – Secret” and official Libyan minutes of meetings between the two countries’ intelligence agencies.

    They show that:

    • UK intelligence agencies sent more than 1,600 questions to be put to the two opposition leaders, Sami al-Saadi and Abdul Hakim Belhaj, despite having reason to suspect they were being tortured.

    • British government lawyers allegedly drew upon the answers to those questions when seeking the deportation of Libyans living in the UK

    • Five men were subjected to control orders in the UK, allegedly on the basis of information extracted from two rendition victims.

    • Gaddafi’s agents recorded MI5 as warning in September 2006 that the two countries’ agencies should take steps to ensure that their joint operations would never be “discovered by lawyers or human rights organisations and the media”.

    In fact, papers that detail the joint UK-Libyan rendition operations were discovered by the New York-based NGO Human Rights Watch in September 2011, at the height of the Libyan revolution, in an abandoned government office building in Tripoli.

    Since then, hundreds more documents have been discovered in government files in Tripoli. A team of London-based lawyers has assembled them into an archive that is forming the basis of a claim for damages on behalf of 12 men who were allegedly kidnapped, tortured, subject to control orders or tricked into travelling to Libya where they were detained and mistreated.

    An attempt by government lawyers to have that claim struck out was rejected by the high court in London on Thursday , with the judge, Mr Justice Irwin, ruling that the allegations “are of real potential public concern” and should be heard and dealt with by the courts.

    The litigation follows earlier proceedings brought on behalf of the two families who were kidnapped in the far east and flown to Tripoli. One claim was settled when the government paid £2.23m in compensation to al-Saadi and his family; the second is ongoing, despite attempts by government lawyers to have it thrown out of court, with Belhaj suing not only the British government, but also Sir Mark Allen, former head of counter-terrorism at MI6, and Jack Straw, who was foreign secretary at the time of his kidnap.

    Abdel Hakim Belhaj is suing the British government. Facebook Twitter Pinterest
    Abdel Hakim Belhaj is suing the British government.
    Belhaj has offered to settle for just £3, providing he and his wife also receive an unreserved apology. This is highly unlikely to happen, however, as the two rendition operations are also the subject of a three-year Scotland Yard investigation code-named Operation Lydd. Straw has been questioned by detectives: his spokesman says he was interviewed “as a witness”.

    Last month, detectives passed a final file to the Crown Prosecution Service. No charges are imminent, however. The CPS said: “The police investigation has lasted almost three years and has produced a large amount of material. These are complex allegations that will require careful consideration, but we will aim to complete our decision-making as soon as is practicably possible.”

    The volte-face in UK-Libyan relations was always going to be contentious: the Gaddafi regime had not only helped to arm the IRA, bombed Pan Am Flight 103 over the Scottish town of Lockerbie with the loss of 270 lives in 1988, and harboured the man who murdered a London policewoman, Yvonne Fletcher, four years earlier; it had been responsible for the bombing of a French airliner and a Berlin nightclub, and for several decades had been sending assassins around the world to murder its opponents.

    The Tripoli archives show that the rapprochement, which began with the restoration of diplomatic ties in 1999, gathered pace within weeks of the al-Qaida attacks of 9/11. Sir Richard Dearlove, who was head of MI6 at the time, has said that these links were always authorised by government ministers.

    The week after the attacks, British intelligence officers met with Moussa Koussa, the head of Libyan intelligence, who offered to provide intelligence from Islamists held in the regime’s jails.

    Two months later, British intelligence officers held a three-day conference with their Libyan counterparts at a hotel at a European airport. German and Austrian intelligence officers also attended.

    According to the Libyan minutes, the British explained that they could not arrest anyone in the UK – only the police could do that – and that there could be difficulty in obtaining authorisation for Gaddafi’s intelligence officers to operate in the UK. They also added that impending changes to UK law would give them “more leeway” in the near future.

    Other documents released under the Freedom of Information Act detail the way in which diplomatic contacts between London and Tripoli developed, with a British trade minister, Mike O’Brien, visiting Tripoli in August 2002, the same month that the dictator’s son, Saif, was admitted as a post-graduate student at the London School of Economics. Blair and Gaddafi spoke by telephone for the first time, chatting for 30 minutes, and in December 2003 the dictator announced publicly that he was abandoning his programme for the development of weapons of mass destruction.

    With the war in Iraq going badly, London and Washington were able to suggest that an invasion that had been justified by a need to dismantle a WMD programme that was subsequently found not to exist had at least resulted in another country’s weapons programme being dismantled.

    Three months later, in March 2004, the new relationship was sealed by a meeting between Gaddafi and Blair, during which the British prime minister announced that the two countries had found common cause in the fight against terrorism, and the Anglo-Dutch oil giant Shell announced that it had signed a £110m deal for gas exploration rights off the Libyan coast.

    However, the Tripoli archive shows that beneath the surface of the new alliance, the Blair government was encouraging ever-closer co-operation between the UK’s intelligence agencies and the intelligence agencies of a dictatorship which had been widely condemned for committing the most serious human rights abuses; MI5 and MI6, and the CIA, would begin to work hand-in-glove with the Libyan External Security Organisation.

    Eliza Manningham-Buller, who was head of MI5 during most of the period that the UK’s intelligence agencies were working closely with the Libyan dictatorship, has defended the decision to open talks with Gaddafi on the grounds that it helped to deter him from pursuing his WMD programme. However, when delivering the 2011 Reith Lecture, she added: “There are questions to be answered about the various relationships that developed afterwards and whether the UK supped with a sufficiently long spoon.”

    The archive clearly shows that Gaddafi hoped that this intelligence co-operation would result in British assistance in his attempts to round up and imprison Libyans who were living in exile in the UK, Saudi Arabia, Pakistan and Mali. All of these men were members of the Libyan Islamic Fighting Group (LIFG), an Islamist organisation that had attempted to assassinate him three times since its foundation in the early 90s. A largely spent force since the late 90s, many of the members of the LIFG had been living peacefully in the UK for more than a decade, having arrived as refugees. Some had been granted British citizenship. Koussa’s agency asked British intelligence to investigate 79 of these men, whom they described as “Libyan heretics”.

    Two weeks before Blair’s visit to Libya, Belhaj and his four-and-a-half-months pregnant wife, Fatima Bouchar, were kidnapped in Thailand and flown to Tripoli. Bouchar says she was taped, head to foot, to a stretcher, for the 17-hour flight.

    In a follow-up letter to Koussa, Allen claimed credit for the rendition of Belhaj – referring to him as Abu Abd Allah Sadiq, the name by which he is better known in the jihadi world – saying that although “I did not pay for the air cargo”, the intelligence that led to the couple’s capture was British.

    Three days after Blair’s visit, al-Saadi was rendered from Hong Kong to Tripoli, along with his wife and four children, the youngest a girl aged six.

    Libya’s foreign minister Moussa Koussa was head of Libyan intelligence. Facebook Twitter Pinterest
    Libya’s foreign minister Moussa Koussa was head of Libyan intelligence.
    Both men say that while being held at Tajoura prison outside Tripoli they were beaten, whipped, subjected to electric shocks, deprived of sleep and threatened.

    Belhaj says he was twice interrogated at Tajoura by British intelligence officers. After gesturing that the session was being recorded, Belhaj says he made a number of gestures to show that he was being beaten and suspended by his arms. One of the British officers, a man, is said to have given a thumbs-up signal, while the second, a woman, is said to have nodded.

    Belhaj alleges that following one of these encounters he agreed to sign a statement about his associates in the UK after being threatened with a form of torture called the Honda, which involved being locked in a box-like structure whose ceiling and walls could be shrunk, provoking extreme claustrophobia and fear as well as discomfort.

    According to the claim being brought against the British government, the attempt to track down other leading members of the LIFG resulted in the intelligence agencies of Libya and the UK throwing their net still wider.

    In late 2005, a British citizen of Somali origin and a Libyan living in Ireland were arrested in Saudi Arabia and allegedly tortured while being questioned by Saudi intelligence officers about associates who were members of the LIFG. The men say they were shackled and beaten. The British citizen says he was also interrogated by two British men who declined to identify themselves and who appeared uninterested in his complaints of mistreatment.

    Many of the questions put to the two men concerned the whereabouts of Othman Saleh Khalifa, a long-standing member of the LIFG. Khalifa was detained in Mali a few months later and rendered to Libya. The Tripoli archive shows that summaries of his interrogations were sent to British intelligence, and that both MI5 and MI6 submitted questions that they wished to be put to him. A memorandum from MI6 to Koussa’s deputy, Sadegh Krema, was accompanied by questions “which you kindly agreed to pass to your interview team”.

    Khalifa says that he was beaten during interrogations for around six months during the second half of 2006 and that he did not see daylight.

    The Tripoli archive shows that during the same week that Khalifa was being rendered to Libya, MI5 and MI6 officers met Libyan intelligence officers in Tripoli and informed them that they were to be invited to the UK to conduct joint intelligence operations. The Libyan minutes of the meeting say that MI5 informed them that “London and Manchester are the two hottest spots” for LIFG activity in the country. The aim was to recruit informants within the Libyan community in the UK.

    The Libyan minutes of the meeting also say that the British told them: “With your co-operation we should be able to target specific individuals.” The Libyans, meanwhile, said that potential recruits could be “intimidated” through threats to arrest relatives in Libya.

    The following August, senior MI5 and MI6 officers and two Libyan intelligence officers met at MI5’s headquarters in London. According to the Libyan minutes, MI5 warned the Libyans that individuals could complain to the police if they believed they were being harassed by MI5, and could also expose the British-Libyan joint operations to the media.

    The minutes also state that the British suggested that Libyan intelligence officers should approach potential recruits in the UK, and that if they refused to cooperate, arrangements could be made for the targets to be arrested under anti-terrorism legislation, accused of associating with those same Libyan intelligence officers, and threatened with deportation.

    Sami al-Saadi has been paid £2.23m in compensation. Facebook Twitter Pinterest
    Sami al-Saadi has been paid £2.23m in compensation.
    One of the targets was a 32-year-old Libyan, associated with the LIFG, who had lived in the UK for 10 years and had been a British citizen for six years. The Libyan intelligence officers repeatedly telephoned him, claiming to be consular officials, and he eventually agreed to meet them at the Landmark hotel in Marylebone, London, on 2 September 2006. According to the Libyan notes of this meeting, the British insisted that two MI5 officers, one calling herself Caroline, should be present, so that the target should know that he was the subject of a joint UK-Libyan approach.

    The target was told that he was to be given time to think about the approach. In Libya, meanwhile, the target’s brothers, sisters and mother say they were each detained in turn and told that they should persuade him to return to the country.

    The Libyan intelligence officers also visited Manchester, calling at the home of another man targeted for recruitment. According to their notes, MI5 warned them not to enter the house but to persuade him to go with them to a public place where they could be photographed together. As he was not at home, the Libyan spies went instead to a mosque in the Didsbury district, where they told the imam that they were importing and exporting books.

    On 5 September, shortly before the two Libyan intelligence officers returned home, they had another meeting with their British counterparts. Their notes show that the British warned that steps should be taken jointly to “avoid being trapped in any sort of legal problem [and] to avoid also that those joint plans be discovered by lawyers or human rights organisations and the media”. The Libyans assured MI5 and MI6: “We have effectively reassured them that we will stick by the joint plan to avoid any blame if the operation fails.”

    The target says he was approached by “Caroline” and a second MI5 officer on a number of other occasions, but declined to travel to Libya and still lives in west London.

    Six Libyan men, the widow of a seventh, and five British citizens of Libyan and Somali origin are bringing a number of claims, which include allegations of false imprisonment, blackmail, misfeasance in public office and conspiracy to assault.

    The case is being brought against MI5 and MI6 as well as the Home Office and Foreign Office. Government departments declined to comment on the grounds that the litigation is ongoing.

    When making their unsuccessful bid to have the case struck out, government lawyers admitted no liability. They argued that the five claimants who were subjected to control orders were properly considered to pose a threat to the UK’s national security, and denied that the government relied on information from prisoners held in Libya in making that assessment. They also argued that the LIFG had been a threat to the UK. They are expected to appeal Thursday’s high court decision.

    Allen has declined to comment on the rendition operations, while Straw says: “At all times I was scrupulous in seeking to carry out my duties in accordance with the law, and I hope to be able to say more about this at an appropriate stage in the future.”

    Ian Cobain
    Thursday 22 January 2015 14.24 GMT Last modified on Monday 26 January 2015 14.03 GMT

    Find this story at 22 January 2015

    © 2015 Guardian News and Media Limited

    MI5 spied on Libyan torture victims, documents reveal (2011)

    Van nieuwsblog.burojansen.nl

    BRITAIN’S security service MI5 asked Muammar Gaddafi’s secret services for regular updates on what terrorist suspects were revealing under interrogation in Libyan prisons, where torture was routine.

    MI5 also agreed to trade information with Libyan spymasters on 50 British-based Libyans judged to be a threat to Gaddafi’s regime.

    The disclosures come from secret intelligence documents left lying around in the ruins of the British embassy in Tripoli for anyone to find.

    They include an MI5 paper marked “UK/Libya Eyes Only Secret”, which shows that the service provided Gaddafi’s spies with a trove of intelligence about Libyan dissidents in London, Cardiff, Birmingham and Manchester.

    Other documents seen by The Sunday Times in the abandoned offices of British and Libyan officials reveal that:

    – The Ministry of Defence invited the dictator’s sons Saadi and Khamis Gaddafi, whose forces have massacred civilians during Libya’s revolution, to a combat display at SAS headquarters in Hereford and a dinner at the Cavalry and Guards Club in Mayfair;

    Start of sidebar. Skip to end of sidebar.

    MORESpy agencies’ ties to Libya revealed
    MOREAnother Gaddafi stronghold set to fall
    VIDEOPapers show Gaddafi links with CIA, MI6
    End of sidebar. Return to start of sidebar.

    – Tony Blair helped another son, Saif Gaddafi, with his PhD thesis, beginning a personal letter with the words “Dear Engineer Saif”;

    – The Foreign Office planned to use Prince Andrew in a secret strategy to secure the release of Abdelbaset al-Megrahi, the Lockerbie bomber, from prison in Scotland and offset the risk of retaliation if he died in jail. In fact, Megrahi was released anyway.

    The cache of documents shows how close the British governments of both Blair and Gordon Brown were to a brutal regime that was overthrown last month when pro-democracy rebels seized Tripoli.

    Nowhere is this closeness more evident than in the intelligence sphere. The MI5 paper for Gaddafi’s security services contains detailed information about members of the Libyan Islamic Fighting Group (LIFG), a militant dissident outfit with cells in Britain.

    The document, prepared ahead of an MI5 visit to Tripoli in 2005, formally requested that Libyan intelligence should provide access to detainees held by secret police and to “timely debriefs” of interrogations.

    It added: “The more timely (the) information the better … Such intelligence is most valuable when it is current. It is notable that LIFG members in the UK become aware of the detention of members overseas within a relatively short period.”

    The request was made despite widespread evidence of torture in Libyan prisons and assassinations of dissidents in other countries, including Britain. Torture practices identified by the US State Department included “clubbing, setting dogs on prisoners, electric shocks, suffocation by plastic bags and pouring lemon juice into open wounds”.

    The disclosures will reignite the debate on the alleged complicity of British security services in the torture of terrorist suspects abroad. Last year David Cameron announced a judge-led inquiry into separate claims that M15 and MI6 were complicit in the torture of British citizens by foreign interrogators.

    Some of those named in the documents found in Tripoli are thought to have been arrested subsequently in Britain and placed on control orders, a form of house arrest that is due to be debated in parliament this week.

    Shami Chakrabarti, director of the human rights group Liberty, said: “These chilling revelations show just how cosy British authorities became with a regime known for torture. How on earth did they think these timely detainee debriefs were going to be obtained?

    “The thought that people [who were] discussed with Gadaffi’s henchmen may have been placed on control orders as a result of ‘detainee debriefs’ should prey on the mind of every MP who votes on the new control order regime tomorrow.”

    Other documents that have emerged show how America’s CIA sent terrorism suspects at least eight times for questioning in Libya. One letter from an MI6 officer to his Libyan counterpart reported the release from detention in Britain of a key LIFG member.

    The MI5 document makes clear the key area of mutual interest to both countries was the LIFG, the most powerful radical faction waging war against Gadaffi’s regime. The group aimed to replace his dictatorship with a hardline Islamist state. Its main external base was in Britain, where 50 members lived.

    MI5 believed the group had growing links to al-Qa’ida. It was suspected of supplying a “pipeline” of finance and false documents for the group’s international operations and of facilitating trips by jihadists from Britain to fight against western forces in Iraq.

    MI5 also feared the LIFG might be planning terrorist attacks against the West.

    A rider to the report says the information is being sent to the Libyans “for research and analysis purposes only and should not be used for overt, covert or executive action” – an apparent reference to kidnapping or execution.

    A senior Whitehall official declined to discuss details of the agreement to share intelligence. He said: “We do not engage in, or encourage others to engage in, or contract out in situations where we knowingly, or have a very strong reason to believe that someone is being maltreated or is at risk of, maltreatment.”

    William Hague, the foreign secretary, said intelligence documents emerging in Tripoli “relate to a period under the previous government, so I have no knowledge of those, of what was happening behind the scenes at that time”.

    A document found in the office of Saadi Gaddafi, head of Libya’s special forces, showed the Ministry of Defence made elaborate plans for him to visit Britain in 2006 with his brother Khamis, whose commandos killed dozens of detainees before retreating from Tripoli as the regime fell.

    The Sunday Times
    MILES AMOORE AND DAVID LEPPARD THE SUNDAY TIMES SEPTEMBER 04, 2011 1:13PM

    Find this story at 4 September 2011

    Copyright http://www.theaustralian.com.au

    Libya rebel commander wants MI6 and CIA apologies (2011)

    Van nieuwsblog.burojansen.nl

    The commander of anti-government forces in Tripoli has told the BBC he wants an apology from Britain and America for the way he was transferred to a prison in Libya in 2004.
    Abdel Hakim Belhaj, who was then a terror suspect, says he was tortured after being arrested in Bangkok and taken to the Libyan capital in an operation organised by the CIA and MI6.
    Details of his case are included in messages sent to the Gaddafi regime by the two intelligence services.
    Jeremy Bowen reports from Tripoli.

    4 September 2011 Last updated at 22:39 BST

    Find this story at 4 September 2011

    Copyright © 2015 BBC

    Libya: Gaddafi regime’s US-UK spy links revealed (2011)

    Van nieuwsblog.burojansen.nl

    US and UK spy agencies built close ties with their Libyan counterparts during the so-called War on Terror, according to documents discovered at the office of Col Gaddafi’s former spy chief.
    The papers suggest the CIA abducted several suspected militants from 2002 to 2004 and handed them to Tripoli.
    The UK’s MI6 also apparently gave the Gaddafi regime details of dissidents.
    The documents, found by Human Rights Watch workers, have not been seen by the BBC or independently verified.
    Meanwhile, the head of Libya’s interim governing body, the National Transitional Council, said its soldiers were laying siege to towns still held by Col Gaddafi’s forces.
    Mustafa Abdel Jalil said Sirte, Bani Walid, Jufra and Sabha were being given humanitarian aid, but had one week to surrender.
    The BBC’s Jon Leyne in Benghazi says there have been unconfirmed reports that Bani Walid has now been taken by anti-Gaddafi forces.
    But witnesses on the edge of Bani Walid say the opposition fighters are still on the outskirts although our correspondent adds that it appears as if Gaddafi loyalists have abandoned many of their outlying positions.
    ‘Protecting Americans’
    Thousands of pieces of correspondence from US and UK officials were uncovered by reporters and activists in an office apparently used by Moussa Koussa, who served for years as Col Gaddafi’s spy chief before becoming foreign minister.
    Prime Minister Tony Blair embraces Colonel Muammar Gaddafi after a meeting on May 29, 2007 in Sirte, Libya

    He defected in the early part of the rebellion, flying to the UK and then on to Qatar.
    Rights groups have long accused him of involvement in atrocities, and had called on the UK to arrest him at the time.
    The BBC’s Kevin Connolly in Tripoli says the documents illuminate a short period when the Libyan intelligence agency was a trusted and valued ally of both MI6 and the CIA, with the tone of exchanges between agents breezy and bordering on the chummy.
    Human Rights Watch accused the CIA of condoning torture.
    “It wasn’t just abducting suspected Islamic militants and handing them over to the Libyan intelligence. The CIA also sent the questions they wanted Libyan intelligence to ask and, from the files, it’s very clear they were present in some of the interrogations themselves,” said Peter Bouckaert of HRW.
    The papers outline the rendition of several suspects, including one that Human Rights Watch has identified as Abdel Hakim Belhaj, known in the documents as Abdullah al-Sadiq, who is now the military commander of the anti-Gaddafi forces in Tripoli.
    Alleged CIA letter

    Text of letter
    Dear Musa
    I am glad to propose that our services take an additional step in cooperation with the establishment of a permanent CIA presence in Libya. We have talked about this move for quite some time and Libya’s cooperation on WMD and other issues, as well as our recent intelligence cooperation, mean that now is the right moment to move ahead. I am prepared to send [XXX] to Libya to introduce two of my officers to you and your service, arriving in Tripoli on 20 March. These two officers, both of whom are experienced and can speak Arabic, will initially staff our station in Libya. [XXX] will communicate the details via fax. I will call to confirm this with you.
    We are also eager to work with you in the questioning of the terrorist we recently rendered to your country. I would like to send to Libya an additional two officers and I would appreciate if they could have direct access to question this individual. Should you agree I would like to send these two officers to Libya on 25 March. Again [XXX] will communicate the details to you.
    Steve
    The Americans snatched him in South East Asia before flying him to Tripoli in 2004, the documents claim.
    Mr Belhaj, who was involved in an Islamist group attempting to overthrow Col Gaddafi in the early 2000s, had told the Associated Press news agency earlier this week that he had been rendered by the Americans, but held no grudge.
    The CIA would not comment on the specifics of the allegations.
    Spokeswoman Jennifer Youngblood said: “It can’t come as a surprise that the Central Intelligence Agency works with foreign governments to help protect our country from terrorism and other deadly threats.”
    The documents also reveal details about the UK’s relationship with the Gaddafi regime.
    One memo, dated 18 March 2004 and with the address “London SE1”, congratulates Libya on the arrival of Mr Belhaj.
    It states “for the urgent personal attention of Musa Kusa” and is headed “following message to Musa in Tripoli from Mark in London”, according to the Financial Times. Its authenticity could not be independently verified.
    The UK intelligence agency apparently helped to write a speech for Col Gaddafi in 2004, when the government of Prime Minister Tony Blair was encouraging the colonel to give up his weapons programme.
    And British officials also insisted that Mr Blair’s famous 2004 meeting with Col Gaddafi should be in his Bedouin tent, according to the UK’s Independent newspaper, whose journalists also discovered the documents.
    “[The prime minister’s office is] keen that the prime minister meet the leader in his tent,” the paper quotes a memo from an MI6 agent as saying.
    “I don’t know why the English are fascinated by tents. The plain fact is the journalists would love it.”
    In another memo, also seen by the Independent, UK intelligence appeared to give Tripoli details of a Libyan dissident who had been freed from jail in Britain.
    UK Foreign Secretary William Hague played down the revelations, telling Sky News that they “relate to a period under the previous government so I have no knowledge of those, of what was happening behind the scenes at that time”.
    Mr Blair and US President George W Bush lobbied hard to bring Col Gaddafi out of international isolation in the years after the 9/11 attacks, as Libya moved to normalise relations with former enemies in the West.
    Bani Walid
    In a press conference in Benghazi, Mr Jalil said four Gaddafi-held towns had one week to surrender “to avoid further bloodshed”.
    Jump media playerMedia player helpOut of media player. Press enter to return or tab to continue.
    Media caption
    UN envoy Ian Martin on measuring the “expectations” of Libya
    But our correspondent, Jon Leyne, says there are reports Bani Walid has now fallen without a fight, with Gaddafi loyalists either melting away or regrouping further south. However, these reports have not been confirmed.
    One anti-Gaddafi commander, Abdulrazzak Naduri, had earlier told AFP that Bani Walid had until just 08:00 on Sunday or face military action.
    Col Gaddafi’s whereabouts remain unconfirmed. It was believed that two sons, Saadi and Saif al-Islam, had been in Bani Walid recently.
    The NTC is stepping up its efforts at reconstruction, setting up a supreme security council to protect Tripoli.
    Ian Martin, a special adviser to the UN secretary general, arrived in Libya’s capital on Saturday to try to boost international efforts in the country’s redevelopment.
    The NTC has also said its leadership will not now move from Benghazi to Tripoli until next week, with Mr Jalil the last to go.
    Our correspondent says this could mean a delay in the opposition formally assuming the role of the new government and raise fears of a power vacuum in the capital.

    4 September 2011

    Find this story at 4 September 2011

    Copyright © 2015 BBC.

    Gaddafi blames al-Qaeda for revolt (2011)

    Van nieuwsblog.burojansen.nl

    Embattled Libyan leader says protesters being manipulated as pro- and anti-government forces clash across the country.

    Muammar Gaddafi, Libya’s leader, has said that al-Qaeda is responsible for the uprising against him, amid attacks by pro-Gaddafi forces against anti-government protesters in several cities.
    On Friday, tens of thousands gathered at cities in the country’s east controlled by anti-Gaddafi forces for Friday prayers, expressing their desire for Gaddafi to leave office.
    In a speech made via telephone and aired on state television on Thursday, Gaddafi claimed that the protesters were young people who had been manipulated by Osama bin Laden, al-Qaeda’s leader, and were acting under the influence of hallucinogenic drugs.

    As he spoke, troops loyal to Gaddafi launched a counter-offensive on Thursday against anti-government protesters, striking at two cities near the capital, Tripoli.
    The worst violence was seen in the town of Az Zawiyah, about 50km west of Tripoli, where troops opened fire with automatic weapons and an anti-aircraft gun on a mosque where protesters had been taking shelter.
    On Friday, witnesses in the city told Al Jazeera that anti-government protesters had seized four tanks and weapons from a military barracks, and that they were prepared to fight to hold on to the city.
    In his speech on Thursday, Gaddafi argued that he was a purely “symbolic” leader with no real political power, and that citizens had “no reason to complain whatsoever”. He hinted that he would be prepared to raise salaries, but warned that protesters would be tried in the country’s courts. [The entire speech is available here.]
    On Friday, state television announced that every family in Libya would receive 500 dinars ($400), and that wages for some categories of public sector workers would increase by 150 per cent.
    Our correspondent in eastern Libya reported on Friday that army commanders who had renounced Gaddafi’s leadership had told her that military commanders in the country’s west, which Gaddafi still largely maintains control over, were beginning to turn against him.
    They warned, however, that the Khamis Brigade, an army special forces brigade that is loyal to the Gaddafi family and is equipped with sophisticated weaponry, is currently still fighting anti-government forces.
    Pro-democracy protesters attacked
    On Friday morning, our correspondents reported that the town of Zuwarah was, according to witnesses, abandoned by security forces and completely in the hands of anti-Gaddafi protesters. Checkpoints in the country’s west on roads leading to the Tunisian border, however, were still being controlled by Gaddafi loyalists.
    In the east, similar checkpoints were manned by anti-Gaddafi forces, who had set up a “humanitarian aid corridor” as well as a communications corridor to the Egyptian border, our correspondent reported.
    Fierce clashes were reported from various cities in the country on Thursday. Some residents of Az Zawiyah fought back against army troops with hunting rifles. A doctor at a field clinic set up at the mosque that came under attack there told the Associated Press news agency that he saw the bodies of 10 people, in addition to around 150 injured people.
    Witnesses told Al Jazeera the deatht toll in the violence there estimated to be close to 100.

    Follow more of Al Jazeera’s special coverage here
    Thousands massed in Az Zawiyah’s Martyr’s Square after the attack, calling on Gaddafi to leave office, and on Friday morning, explosions were heard in the city. Witnesses say pro-Gaddafi forces were blowing up arms caches, in order to prevent anti-government forces from acquiring those weapons.
    Clashes were also reported in the city of Misurata, located 200km east of Tripoli, where witnesses said a pro-Gaddafi army brigade attacked the city’s airport with mortars and rocket-propelled grenades.
    They told Al Jazeera that pro-democracy protesters had managed to fight off that attack. “Revolutionaries have driven out the security forces,” they said, adding that “heavy machine guns and anti-aircraft guns” had been used against them.
    Mohamed Senussi, a resident of Misurata, said calm had returned to the city after the “fierce battle” near the airport.
    “The people’s spirits here are high, they are celebrating and chanting ‘God is Greatest’,” he told the Reuters news agency by telephone.
    Another witness warned, however, that protesters in Misurata felt “isolated” as they were surrounded by nearby towns still in Gaddafi’s control.
    Protesters and air force personnel who have renounced Gaddafi’s leadership also overwhelmed a nearby military base where Gaddafi loyalists were taking refuge, according to a medical official at the base. They disabled air force fighter jets at the base so that they could not be used against protesters.
    Similar clashes between pro- and anti-government forces were also reported on Thursday in the towns of Sabha in the south and Sabratha, near Tripoli.
    In Tripoli itself, witnesses said security forces had fired upon residents of the Tajoura neighbourhood.
    Protesters control east
    Pro-democracy protesters appear to remain in control of much of the country’s eastern coastline, running from the Egyptian border, through to the cities of Tobruk and Benghazi, the country’s second largest city.
    They also say they are in control of the western cities of Misurata and Zuwarah. Libyan army forces in many cities in the country’s east say that they stand with the anti-government forces against Gaddafi.

    Protesters in Benghazi have held people they claim are mercenaries contracted by Gaddafi [Reuters]
    Pro-democracy protesters say they have established committees to manage the affairs of the cities they are in control of.
    Our correspondent reported that army commanders had told her that there were “cracks [appearing] in the whole system that Gaddafi has put in place and his whole grip in power is melting away by the hour”.
    She said that pro-democracy protesters in the east had overrun military barracks and now had access to heavy weaponry.
    On Thursday, about a dozen people were held in Benghazi by pro-democracy protesters on charges of behind mercenaries working for Gaddafi.
    Tripoli, the capital, meanwhile, remains under lockdown, amid reports that protesters have called for anti-government forces to march on the city after Friday prayers.
    Libya has been in the grip of turmoil since anti-Gaddafi protests began on February 15. Two days later, the government launched a violent crackdown on protesters, with witnesses reporting that mercenaries had been hired to patrol the streets and fire on citizens indiscriminately with machine guns and heavy weapons.
    The use of air attacks against civilian targets has also been reported by witnesses and air force personnel who have refused to carry out those orders.
    Security forces have also been launching raids on homes and firing into the air on the streets of Tripoli. A witness told Reuters that security forces had also raided a hospital, searching for injured anti-government protesters.
    Violence has ramped up after Gaddafi appeared on state television on Tuesday calling on his supporters to take back the streets and “cleanse” Libya.
    Gaddafi increasingly isolated
    Gaddafi, who has ruled Libya for 41 years, is growing increasingly isolated both from foreign governments, but also from elements within his government and military.
    On Thursday Ahmed Gadhaf al-Dam, a cousin who is one of Gaddafi’s closest aides, announced that he was renouncing Gaddafi’s leadership in protest against “grave violations to human rights and human and international laws”.
    Al-Dam is one of the highest level renouncals to hit the regime, with many ambassadors, as well as the justice and interior ministers, either resigning or announcing that they are standing with protesters. The country’s chief prosecutor and chief judicial investigator have also resigned.
    Mustafa Abdel Galil, who earlier resigned as justice minister, spoke to Al Jazeera at a meeting of tribal leaders and representatives of eastern Libya in the city of Al Baida. That meeting was also attended by military commanders who refused orders to fire on protesters.
    “We want one country. There is no Islamic emirate or al-Qaeda anywhere. Our only aim is to liberate Libya from this regime and then people choose the government they want.” Abdel Galil said.
    He warned that Gaddafi has biological and chemical weapons, and will not hesitate to use them.
    UN meeting planned
    The United Nations Security Council was to hold a meeting on the situation in Libya on Friday, with sanctions the possible imposition of a no-fly zone over the country under Article 7 of the UN charter on the table.
    The UN’s highest human-rights body was also holding a special session to discuss what it’s chief had earlier described as possible “crimes against humanity” by the Gaddafi government.
    The Swiss government, meanwhile, has ordered a freeze of any assets belonging to Gaddafi in the country. Libya’s foreign ministry has denied that any such assets exist, and said that it would “sue” Switzerland.
    The death toll since violence began remains unclear, though on Thursday Francois Zimeray, France’s top human rights official, said it could be as high as 2,000 people killed.
    Earlier, Franco Frattini, Italy’s foreign minister, said a number of 1,000 was “credible”. The Paris-based International Federation for Human Rights put the figure at 640 as of Wednesday.
    Foreign governments are continuing to evacuate their citizens from the country, with thousands flooding to the country’s land borders with Tunisia and Egypt.

    Source: Al Jazeera and agencies
    25 Feb 2011 12:30 GMT

    Find this story at 25 February 2011

    Copyright www.aljazeera.com

    Files Note Close C.I.A. Ties to Qaddafi Spy Unit (2011)

    Van nieuwsblog.burojansen.nl

    TRIPOLI, Libya — Documents found at the abandoned office of Libya’s former spymaster appear to provide new details of the close relations the Central Intelligence Agency shared with the Libyan intelligence service — most notably suggesting that the Americans sent terrorism suspects at least eight times for questioning in Libya despite that country’s reputation for torture.

    Although it has been known that Western intelligence services began cooperating with Libya after it abandoned its program to build unconventional weapons in 2004, the files left behind as Tripoli fell to rebels show that the cooperation was much more extensive than generally known with both the C.I.A. and its British equivalent, MI-6.

    Some documents indicate that the British agency was even willing to trace phone numbers for the Libyans, and another appears to be a proposed speech written by the Americans for Col. Muammar el-Qaddafi about renouncing unconventional weapons.

    The documents were discovered Friday by journalists and Human Rights Watch. There were at least three binders of English-language documents, one marked C.I.A. and the other two marked MI-6, among a larger stash of documents in Arabic.

    It was impossible to verify their authenticity, and none of them were written on letterhead. But the binders included some documents that made specific reference to the C.I.A., and their details seem consistent with what is known about the transfer of terrorism suspects abroad for interrogation and with other agency practices.

    And although the scope of prisoner transfers to Libya has not been made public, news media reports have sometimes mentioned it as one country that the United States used as part of its much criticized rendition program for terrorism suspects.

    A C.I.A. spokeswoman, Jennifer Youngblood, declined to comment on Friday on the documents. But she added: “It can’t come as a surprise that the Central Intelligence Agency works with foreign governments to help protect our country from terrorism and other deadly threats.”

    The British Foreign Office said, “It is the longstanding policy of the government not to comment on intelligence matters.”

    While most of the renditions referred to in the documents appear to have been C.I.A. operations, at least one was claimed to have been carried out by MI-6.

    “The rendition program was all about handing over these significant figures related to Al Qaeda so they could torture them and get the information they wanted,” said Peter Bouckaert, emergencies director of Human Rights Watch, who studied the documents in the intelligence headquarters in downtown Tripoli.

    The documents cover 2002 to 2007, with many of them concentrated in late 2003 and 2004, when Moussa Koussa was head of the External Security Organization. (Mr. Koussa was most recently Libya’s foreign minister.)

    The speech that appears to have been drafted for Colonel Qaddafi was found in the C.I.A. folder and appears to have been sent just before Christmas in 2003. The one-page speech seems intended to depict the Libyan dictator in a positive light. It concluded, using the revolutionary name for the Libyan government: “At a time when the world is celebrating the birth of Jesus, and as a token of our contributions towards a world full of peace, security, stability and compassion, the Great Jamhariya presents its honest call for a W.M.D.-free zone in the Middle East,” referring to weapons of mass destruction.

    The flurry of communications about renditions are dated after Libya’s renouncement of its weapons program. In several of the cases, the documents explicitly talked about having a friendly country arrest a suspect, and then suggested aircraft would be sent to pick the suspect up and deliver him to the Libyans for questioning. One document included a list of 89 questions for the Libyans to ask a suspect.

    While some of the documents warned Libyan authorities to respect such detainees’ human rights, the C.I.A. nonetheless turned them over for interrogation to a Libyan service with a well-known history of brutality.

    One document in the C.I.A. binder said operatives were “in a position to deliver Shaykh Musa to your physical custody, similar to what we have done with other senior L.I.F.G. members in the recent past.” The reference was to the Libyan Islamic Fighting Group, which was dedicated to the overthrow of Colonel Qaddafi, and which American officials believed had ties to Al Qaeda.

    When Libyans asked to be sent Abu Abdullah al-Sadiq, another member of the group, a case officer wrote back on March 4, 2004, that “we are committed to developing this relationship for the benefit of both our services,” and promised to do their best to locate him, according to a document in the C.I.A. binder.

    Two days later, an officer faxed the Libyans to say that Mr. Sadiq and his pregnant wife were planning to fly into Malaysia, and the authorities there agreed to put them on a British Airways flight to London that would stop in Bangkok. “We are planning to take control of the pair in Bangkok and place them on our aircraft for a flight to your country,” the case officer wrote.

    Mr. Bouckaert of Human Rights Watch said he had learned from the documents that Sadiq was a nom de guerre for Abdel Hakim Belhaj, who is now a military leader for the rebels.

    In an interview on Wednesday, Mr. Belhaj gave a detailed description of his incarceration that matched many of those in the documents. He also said that when he was held in Bangkok he was tortured by two people from the C.I.A.

    On one occasion, the Libyans tried to send their own plane to extradite a member of the Libyan Islamic Fighting Group, Abu Munthir, and his wife and children, who were being held in Hong Kong because of passport irregularities.

    The Libyan aircraft, however, was turned back, apparently because Hong Kong authorities were reluctant to let Libyan planes land. In a document labeled “Secret/ U.S. Only/ Except Libya,” the Libyans were advised to charter an aircraft from a third country. “If payment of a charter aircraft is an issue, our service would be willing to assist financially,” the document said.

    While questioning alleged terror group members plainly had value to Western intelligence, the cooperation went beyond that. In one case, for example, the Libyans asked operatives to trace a phone number for them, and a document that was in the MI-6 binder replied that it belonged to the Arab News Network in London. It is unclear why the Libyans sought who the phone number belonged to.

    The document also suggested signs of agency rivalries over Libya. In the MI-6 binder, a document boasted of having turned over someone named Abu Abd Alla to the Libyans. “This was the least we could do for you to demonstrate the remarkable relationship we have built over recent years,” an unsigned fax in 2004 said. “Amusingly, we got a request from the Americans to channel requests for information from Abu Abd through the Americans. I have no intention of doing any such thing.”

    By ROD NORDLANDSEPT. 2, 2011

    Find this story at 2 September 2011

    © 2015 The New York Times Company HomeSearch

    Documents show ties between Libyan spy head, CIA (2011)

    Van nieuwsblog.burojansen.nl

    Associated Press= TRIPOLI, Libya (AP) — The CIA and other Western intelligence agencies worked closely with the ousted regime of Moammar Gadhafi, sharing tips and cooperating in handing over terror suspects for interrogation to a regime known to use torture, according to a trove of security documents discovered after the fall of Tripoli.

    The revelations provide new details on the West’s efforts to turn Libya’s mercurial leader from foe to ally and provide an embarrassing example of the U.S. administration’s collaboration with authoritarian regimes in the war on terror.

    The documents, among tens of thousands found in an External Security building in Tripoli, show an increasingly warm relationship, with CIA agents proposing to set up a permanent Tripoli office, addressing their Libyan counterparts by their first names and giving them advice. In one memo, a British agent even sends Christmas greetings.

    The agencies were known to cooperate as the longtime Libyan ruler worked to overcome his pariah status by stopping his quest for weapons of mass destruction and renouncing support for terrorism. But the new details show a more extensive relationship than was previously known, with Western agencies offering lists of questions for specific detainees and apparently the text for a Gadhafi speech.

    They also offer a glimpse into the inner workings of the now-defunct CIA program of extraordinary rendition, through which terror suspects were secretly detained, sent to third countries and sometimes underwent the so-called enhanced interrogation tactics like waterboarding.

    The documents mention a half dozen names of people targeted for rendition, including Tripoli’s new rebel military commander, Abdel-Hakim Belhaj.

    Peter Bouckaert of Human Rights Watch, which helped find the documents, called the ties between Washington and Gadhafi’s regime “A very dark chapter in American intelligence history.”

    “It remains a stain on the record of the American intelligence services that they cooperated with these very abusive intelligence services,” he said Saturday.

    The findings could cloud relations between the West and Libya’s new leaders, although Belhaj said he holds no grudge. NATO airstrikes have helped the rebels advance throughout the six-month civil war and continue to target regime forces as rebels hunt for Gadhafi.

    Belhaj is the former leader of the Libyan Islamic Fighting Group, a now-dissolved militant organization that sought to assassinate Gadhafi.

    Belhaj says CIA agents tortured him in a secret prison in Thailand before he was returned to Libya and locked in the notorious Abu Salim prison. He insists he was never a terrorist and believes his arrest was in reaction to what he called the “tragic events of 9/11.”

    Two documents from March 2004 show American and Libyan officials arranging Belhaj’s rendition.

    Referring to him by his nom de guerre, Abdullah al-Sadiq, the documents said he and his pregnant wife were due to travel to Thailand, where they would be detained.

    “We are planning to arrange to take control of the pair in Bangkok and place them on our aircraft for a flight to your country,” they tell the Libyans. The memo also requested that Libya, a country known for decades for torture and ill-treatment of prisoners: “Please be advised that we must be assured that al-Sadiq will be treated humanely and that his human rights will be respected.”

    The documents coincide with efforts by the Gadhafi regime over the last decade to emerge from international isolation, even agreeing to pay compensation to relatives of each of the 270 victims of the 1988 bombing of a Pan Am jumbo jet over Lockerbie, Scotland.

    The documents show the CIA and MI6 advising the regime on how to work to rescind its designation as a state sponsor of terror — a move the Bush administration made in 2006. Both agencies received intelligence benefits in return.

    The validity of the documents, not written on official letterhead, could not be independently verified, but their content seems consistent with what has been previously reported about intelligence activities during the period.

    Later correspondence deals with technical visits to Libya to track the regime’s progress in dismantling its weapons programs.

    In one undated memo, the CIA proposes establishing a permanent presence in Libya.

    “I propose that our services take an additional step in cooperation with the establishment of a permanent CIA presence in Libya,” it says. It is signed by hand “Steve.”

    Another memo is a follow-up query to an apparent Libyan warning of terror plots against American interests abroad.

    One document is a draft statement for Gadhafi about his country’s decision to give up weapons of mass destruction.

    “Our belief is that an arms race does not serve the security of Libya or the security of the region and contradicts Libya’s great keenness for world peace and security,” it suggests as wording.

    But much of the correspondence deals with arrangements to render terror suspects to Libya from South Africa, Hong Kong and elsewhere. One CIA memo from April 2004 tells Libyan authorities that the agency can deliver a suspect known as “Shaykh Musa.”

    “We respectfully request an expression of interest from your service regarding taking custody of Musa,” the memo says.

    CIA spokeswoman Jennifer Youngblood declined to comment Saturday on specific allegations related to the documents.

    “It can’t come as a surprise that the Central Intelligence Agency works with foreign governments to help protect our country from terrorism and other deadly threats,” Youngblood said. “That is exactly what we are expected to do.”

    British Foreign Secretary William Hague also declined to comment on intelligence matters.

    In Tripoli, Anes Sherif, an aide to Belhaj, said the documents provided little new information: “We have known for a long time that (the British and U.S. governments) had very close relations with Gadhafi’s regime.”

    Amid the shared intelligence and names of terror suspects are traces of personal relationships.

    In one letter from Dec. 24, 2003, a British official thanks Gadhafi’s spy chief Moussa Koussa — who later became foreign minister and defected early in the uprising — for a “very large quantity of dates and oranges” and encourages him to continue with reforms.

    “Your achievement realizing the Leader’s initiative has been enormous and of huge importance,” the British official says. “At this time sacred to peace, I offer you my admiration and every congratulation.

    AP foreign, Saturday September 3 2011
    BEN HUBBARD

    Find this story at 3 September 2011

    © 2015 Guardian News

    “I couldn’t help but be surprised”: These Vietnam-era dirty tricks will shock you

    Van nieuwsblog.burojansen.nl

    The true story of how CIA infiltrated the National Student Association is even worse than we thought. Here’s why

    At this point in our history, most Americans are quite familiar with the Central Intelligence Agency’s habit of being creative with (or, depending on your ideological leanings, outright contemptuous of) the rule of law. But although it was certainly the case by the late 1960s that Americans were beginning to look askance on their government like never before, a bombshell report from Ramparts Magazine in 1967, which found that the CIA had infiltrated and co-opted the National Student Association (NSA), still came to many as a shock. In a post-”enhanced interrogation” world, that might seem a little quaint; but a better angle might be to see it as a warning, unheeded, of worse things to come.

    The CIA’s relationship with the NSA has not been as widely remembered as other government scandals of the era, but in her new book “Patriotic Betrayal: The Inside Story of the CIA’s Secret Campaign to Enroll American Students in the Crusade Against Communism,” political scientist and the American Prospect contributing editor Karen Paget shows that there’s much about the CIA’s meddling with the NSA that we still don’t fully grasp. Moreover, what Paget found after years of meticulous research is that much of what we’ve been told about the controversy in the decades since has been incomplete — or outright untrue.

    Recently, Salon spoke over the phone with Paget to discuss the NSA, the CIA’s involvement, and how the relationship between the two organizations evolved with and reflected the changing currents of the Cold War. Our conversation is below and has been edited for clarity and length.

    Can you tell me a little bit about what the USNSA was and what kind of work they did? What kind of person was drawn to that organization?

    It was founded in 1947 and it was structured so that student governments belonged to the National Student Association, not individual students on campus. That was very deliberate in its founding because anti-Communist attitudes were very crucial in the formation of the NSA. It claimed, however, to speak for all American students. Probably between 400 and 1,000 of any given year attended huge NSA congresses which mimicked political party conventions and where both domestic and international issues were debated, where the officers were elected.

    NSA presented itself as kind of an exemplar of student self-government, which was sort of new after the war. There were many colleges and universities that didn’t have a student government, including Yale, as a matter of fact. I think from ’47 to ’67, one thing that was true for just about all generations is how exciting it was to meet people from other parts of the country. Remember, no social media, no cell phones; most people didn’t read the New York Times; you didn’t really have access to other American students and very few people had access to foreign students. You find people talking about how exciting it was.

    This was also a period of time in which very smart people were attracted to student government. Many of the people that I listened to in the mid-60s were unbelievable orators; if you made a list of the people that came out of NSA, many of them would be familiar to younger generations even today — Barney Frank, or the journalist Jeff Greenfield — so these annual gatherings were a real induction into political debate on the issues of one’s time. The composition of the delegations changed over time. One fact very salient to the unfolding of this story is that just after World War 2, 50 percent of all students on campus were returned veterans, so that made it a very unique student population.

    What was it about this organization that also drew the CIA’s attention?

    The very simple answer is that the Soviets were interested in students. In fact, the National Student Association was really created in response to an international event, which was the 1946 founding of the International Union of Students based in Prague. At that point, IUS represented about 70 countries and it was very broadly based. Most European unions joined and there was a big debate over whether it was Communist-dominated because of the location— although Czechoslovakia was not then a Communist country.

    There was an American delegation that attended in 1946 but it was ad-hoc, drawn from both campuses and other student and youth groups. They were very diverse, politically, from the left to the center to even some of the conservative Catholics, but the one thing that they could agree on was that if American students were to have any influence in this organization they had to found a national student organization of their own.

    So the story really starts well before the actual founding of the USNSA?

    I tried for almost five years to start the story in 1947 — I thought it was logical because that’s when the Constitutional Convention was held and that’s when the CIA was founded— but I kept seeing all these hidden hands. At that point, I knew I had to knit everything backwards, which I did do. To foreshadow a much more complicated story, I think the sheer number of agencies and organizations behind the scenes prior to the formation of the NSA is stunning: it ranges from the American Catholic Bishops to the Vatican to the State Department to multiple intelligence agencies.

    I would also distinguish this early period from the covert operation that was run through and with NSA. Initially, the CIA had determined that covert actions were outside the charter that Congress had granted them. The first covert office was not really up and running until 1948, and then over the next few years the relationship with NSA became more and more clandestine; more and more secret; more and more formal, and then it grows and morphs into many different operations.

    How much did the student members of the NSA know that they were working with the CIA?

    There were absolutely two distinct groups of NSA students. The people who worked consciously, knowingly, with the CIA were made witting. Students who were going to fill the roles that the CIA wanted filled within the NSA were recruited through different means and each person underwent this ritual where any person who had passed the security background examination was either taken out to some posh place, usually with a former NSA person who had gone inside the agency to be a career staff, often helping to oversee the relationship.

    Let’s just say they were an elected officer; they were told that there were aspects of their new position that were important to the United States government and the older NSA person would say, I’d like to tell you about those aspects. Neither I nor most of the students who entered this way knew why the US government was interested, didn’t know what they were going to learn, but after they signed, they learned that the CIA funded and ran the international program of the United States National Student Association. Anyone who crossed that boundary not only knew but reported to a CIA case officer, had code names, reporting requirements, and ops meetings.

    Could you be a higher-up in the NSA and not be brought into the fold?

    There were such people; I can’t say for sure but it looks like most of the people had something in their background that made the agency balk at making them witting. The president was always made witting and the international affairs vice-president was always made witting. In 1967, as part of the constructed cover-up, the agency tried to say they only made two officials witting but that is misleading. The word “officials” means elected officials, because by then there was a large international staff and there were overseas NSA representatives.

    You were made witting if you were those elected positions but you could be recruited by several other mechanisms. One was in 1953, a six-week seminar called the International Student Relations Seminar. People were very carefully selected for that seminar and while they were learning about international student politics in eye-glazing detail they were undergoing background security investigations.

    At the end of the summer, a number of the students would be offered jobs on the international side of NSA, which is what happened with my husband; he did not know anything about the CIA or the U.S. government when he took the job. To my surprise, there were also career agents— particularly in the 60s— that came out of Langley headquarters and became NSA overseas representatives. Part of the explanation for that is that NSA was operating on so many continents and so many countries in the 60s, and it was such a time of seething anti-colonial sentiment that they were just desperate for students who could operate.

    Some of the officers were only involved for the one year that they were elected officials of the NSA. Others spent five years with the agency because if you did that, apart from basic training, you got an exemption from the draft. That had great meaning during the Korean War, as several former participants explained to me. They said, look, it kept me out of Korea! Others still stayed far longer and became career officers.

    Is there any truth to the various explanations given by the government of the CIA’s operations within the NSA?

    The cover story that was constructed in 1967, which has four crucial elements. One of them is essentially a denial that these were operations. The claim people still try to stick to is that the CIA just gave NSA “a few travel grants” but I don’t think you can read this book and conclude that that was the case. A lot of the agents argued that they never exercised any control over the students, but that’s a complicated question. Most participants were hardened Cold Warriors who, once they learned of it, were true believers in the anti-Communist cause.

    In terms of the construction of a cover-up in ’67, the third was that they never compromised the independence of NSA; again, I don’t think you can read this book and come to that conclusion. They always claimed that there was Presidential approval of these operations but the evidence is mixed and I now have declassified documents that show how the State Department, the CIA, and the White House all scrambled to find that Presidential authority in 1967 — and they could not find specific authority in any of their files. The then-Senator from New York, Robert F. Kennedy, saved them by coming out and saying that all the past presidents had approved, but he had no way of knowing that, really. He himself was an advocate of these kinds of operations so he did have first-hand information about NSA and had met, in fact, with some of their officers during that time.

    What I’m trying to say is that the critical elements of the cover story are absolutely refuted by this book.

    Why has it been so difficult for you to find information from this time period? Why is there still a desire to sweep this under the rug?

    There are two different answers. One is this claim that the documents would reveal sources and methods, which is a generic national security claim. I found three 1948 reports that had been reclassified in 2001 and it took nine years to get two of the three declassified. There was just nothing in them… The two that got declassified were about what the “bad boys” were doing to us and the one that didn’t get declassified a second time I think was about what we were doing to the bad guys. In that broad-brush national security claim, there is a lot of instinct to protect people or to not be embarrassed.

    There is also a grey area, as one of the career people said to me; it’s not clear these were legal operations. His first reaction was, how can they possible be legal? since the agency was forbidden to operate domestically. He found people inside the agency defensive about the question and finally concluded that it was definitely a grey area.

    What criticism did you hear about the CIA’s operations from NSA members?

    The early Cold Warriors, up to the mid- to late 50′s are pretty unambiguous about still supporting what they did, but they don’t particularly look at the strategies. When you get into the time between ’58 and ’67, these are the participants who offer a much more nuanced and often devastatingly critical analysis of the strategies they used, even if they might defend their attempt. It’s a distinction between motivation and consequences.

    For example, one of the people who surprised me the most was one of the two people that was involved in making me witting: Robert Kiley. However much he might have believed in the Algerian revolutionaries’ right to self-determination, he said specifically that none of those people amounted to a hill of beans. He also criticized the policy of not having any contact with the Communist international organization; he actually said that he felt it was a truly paranoid view within the agency.

    There was a massive amount of intelligence reporting that came into the agency from specific countries or the International Student Conference, but who else in the agency besides the Covert Action Unit got to see all this reporting? Where did those reports go? That really bothers a lot of participants because nobody knows. It deeply troubles them.

    Did you have assumptions about the program that became complicated by your research?

    I didn’t really have too many assumptions because my knowledge was very rough-hewn. I knew it wasn’t what people said in 1967 who were defending the agency; I knew there was more to it, but I didn’t know what the more to it meant. Absolutely critical to my process is this ginormous collection of international NSA papers at the Hoover Institute at Stanford University…

    I couldn’t help but be surprised at the high-level attention the CIA gave; there is a declassified memo that detailed the conservative influence in the National Student Association in the early 60s when the Young Americans for Freedom was formed. First they tried to take over NSA and then they tried to destroy it by having campus-by-campus disaffiliation votes. This was the highest levels of the CIA worrying about the conservatives, and the reason they were so concerned is that it was crucial for international credibility that NSA always be able to speak int he name of American students.

    FRIDAY, APR 3, 2015 02:00 PM +0200
    ELIAS ISQUITH Follow

    Find this story at 3 April 2015

    Copyright © 2015 Salon Media Group, Inc.

    << oudere artikelen  nieuwere artikelen >>