Bijlage X – 5.2. Beperking en manipulatie van
informatiestromenJanuary 1, 1999
5.2. Beperking en manipulatie van informatiestromen
In hoofdstuk 4 is in het kader van de bespreking van het interne
sanctiesysteem opgemerkt dat de leidinggevenden van de criminele
groepen van verschillende middelen gebruik kunnen maken om de
naleving van regels af te dwingen en de activiteiten van de
medewerkers te controleren. Daarbij is onder meer gewezen op
intimidatie van verbale of fysieke aard, het creren van een
afhankelijkheidsrelatie in psychische of financile zin, alsmede op
positieve sancties, zoals het in het vooruitzicht stellen van een
beloning voor zwijgzame medewerkers. Ondanks deze bindende
elementen blijft het gevaar aanwezig dat leden van het lagere
echelon minder betrouwbaar blijken dan aanvankelijk werd
verondersteld en dat kennis omtrent de fraudeconstructie weglekt
naar derden. Ter verkleining van dit risico kan de
informatiehuishouding zodanig worden ingericht dat de medewerkers
van de verschillende geledingen in het ongewisse gelaten worden van
elkaars activiteiten. In het volgende fraudegeval was dit aan de
orde.
lees meer
Bijlage X – 5.1. InleidingJanuary 1, 1999
5. AFSCHERMING
5.1. Inleiding
Nu in kaart is gebracht welke vormen van fraude zoal zijn
aangetroffen en welke dadergroepen zich aan deze vormen van
georganiseerde criminaliteit schuldig maken, dient een antwoord te
worden geformuleerd op de vraag op welke wijzen de criminele
groepen zich trachten af te schermen van gedupeerden en
opsporingsinstanties. In dit verband kan een onderscheid worden
gemaakt tussen maatregelen die betrekking hebben op de interne
organisatie, en afschermingsmethoden die gepaard gaan met de
inbreng van invloedrijke derden. Met het eerste wordt gedoeld op de
inspanningen van de fraudeurs de bedrijfsvoering zodanig vorm te
geven dat men zich zo veel mogelijk aan de controle van
marktpartijen en overheidsinstanties kan onttrekken. Het schuilgaan
achter rechtspersonen en andere faades en de beperking en
manipulatie van informatiestromen zijn hiervan de meest voorkomende
verschijningsvormen. In deel II van dit rapport (hoofdstuk 7 e.v.)
zal uitvoerig worden ingegaan op de wijzen waarop criminele groepen
– fraudeurs, maar ook andere typen van daders, zoals drughandelaren
– van rechtspersonen gebruik c.q. misbruik maken om hun rol in de
organisatie te maskeren en aansprakelijkheid te ontlopen. In dit
hoofdstuk (paragraaf 5.2) zal worden bezien hoe criminele groepen
hun informatiehuishouding inrichten teneinde interventie van
buitenaf te voorkomen. Behalve maatregelen in de sfeer van de
interne bedrijfsvoering, blijken niet zelden ook personen en/of
instanties van buiten de organisatie goedschiks of kwaadschiks een
rol in de afschermingsstrategie te vervullen. De betrokkenheid van
derden kent wederom een breed scala van verschijningsvormen. Het
spectrum varieert van het inschakelen van derden als integraal
onderdeel van de modus operandi, het aangaan van betrekkingen met
wetshandhavers, het zich omringen met financile en juridische
deskundigen tot aan het mobiliseren van maatschappelijke
tegenkrachten om strafrechtelijke vervolging en veroordeling te
voorkomen. De beschouwing over afscherming met behulp van derden
valt in twee delen uiteen. In paragraaf 5.3.1 zullen de onoorbare
externe contacten op uitvoerend niveau de revue passeren, dat wil
zeggen de betrekkingen die gericht zijn op een ongestoorde
voortzetting van de frauduleuze activiteiten en op tegenwerking van
mogelijke opsporingshandelingen. In paragraaf 5.3.2 zal worden
bezien op welke wijze een aantal fraudeurs zich structureel tracht
in te nestelen in bestaande sociale en culturele netwerken. Door
zich te omringen met vooraanstaande personen in de samenleving
wordt niet alleen de behoefte aan maatschappelijke erkenning tot op
zekere hoogte bevredigd, maar kan tevens het eventuele wantrouwen
van de reguliere markt en de opsporingsinstanties worden weggenomen
c.q. geneutraliseerd. In de laatste betekenis dienen contacten met
de bovenwereld zeker te worden beschouwd als een belangrijke vorm
van immunisering.
lees meer
Bijlage X – 4.5. RecapitulatieJanuary 1, 1999
4.5. Recapitulatie
Nadere bestudering van de dadergroepen die op fraudegebied
actief zijn, heeft uitgewezen dat fraudeurs een bont gezelschap
vormen: aan de ene kant van het spectrum vinden we afgegleden white
collar criminals en aan de andere zijde opgeklommen blue collar
criminals. De groep fraudeurs bestaat voor het merendeel uit
autochtone Nederlandse mannen, behorend tot de na-oorlogse
generatie.
lees meer
Bijlage X – 4.4. Gezagsstructuur en onderlinge
verhoudingenJanuary 1, 1999
4.4. Gezagsstructuur en onderlinge verhoudingen
4.4.1. Aard van de onderlinge samenwerking
Uit de casustiek kan worden afgeleid dat de meeste dadergroepen
die op fraudegebied actief zijn, niet kunnen worden beschouwd als
los van elkaar opererende entiteiten. Veeleer is de karakterisering
op zijn plaats van criminele netwerken: er is sprake van een
ons-kent-ons-circuit, waarbinnen n of meer personen op grond van
hun kennis, charisma en/of handelsgeest kunnen worden aangemerkt
als leidinggevend(en). Deze personen, al dan niet omringd door
stafmedewerkers, putten uit een reservoir van medewerkers die na
gedane zaken weer terugvloeien in de pool en aan andere
leidinggevenden ter beschikking staan. Vooral op de
flessentrekkerij-, BTW- en EU-fraudemarkt duiken vogels van diverse
pluimage op, die vaak ad hoc besluiten bepaalde combines te vormen.
Noot Dergelijke samenwerkingsverbanden zijn meestal geen
lang leven beschoren. Uit de bestudeerde fraudezaken valt af te
leiden dat aan menige vorm van criminele coperatie (door interne
verdeeldheid) een einde komt. Daarnaast kan het afsplitsen van
(staf)medewerkers die voor zichzelf willen beginnen, als een
potentile splijtzwam worden aangemerkt. Bedoelde medewerkers hebben
een tijd over de schouders van de leidinggevenden mee kunnen kijken
en zijn tot het inzicht gekomen dat de gehanteerde
fraudeconstructie nog veel lucratiever is wanneer zij geheel ten
eigen bate kan worden aangewend.
lees meer
Bijlage X – 4.3. Enkele basiskenmerken van de dadersJanuary 1, 1999
4.3. Enkele basiskenmerken van de daders
De vorige paragraaf heeft duidelijk gemaakt dat fraudeurs
moeilijk over n kam te scheren zijn. Hieronder wordt deze bevinding
nader uitgewerkt aan de hand van de presentatie van een aantal
achtergrondgegevens van de bij de bestudeerde fraudezaken betrokken
daders. Deze gegevens zijn afkomstig uit de zaaksdossiers en de
aantekeningen van de vraaggesprekken en uit uittreksels uit het
justitile documentatieregister. Het laatste bestand is geraadpleegd
om inzicht te verkrijgen in de justitile antecedenten van de
personen die door de opsporingsambtenaren als hoofdverdachten waren
aangemerkt.
lees meer
Bijlage X – 4.2. Diversiteit van de dadergroepenJanuary 1, 1999
4.2. Diversiteit van de dadergroepen
Zoals in hoofdstuk 2 al is aangestipt, roepen fraudezaken zowel
associaties op met het begrip organisatiecriminaliteit als met het
hoofdthema van het onderhavige onderzoek: georganiseerde
criminaliteit. Organisatiecriminaliteit – beter bekend onder de
Engelse term corporate crime – duidt op misdrijven die individueel
of groepsgewijs door leden van een gerespecteerde en bonafide
organisatie worden gepleegd binnen het kader van de uitoefening van
organisatorische taken (Van de Bunt, 1992). Deze ondernemers
richten zich primair op voortzetting van hun bedrijf, maar om dit
doel te bereiken overschrijden zij de grens van het strafbare.
lees meer
Bijlage X – 4.1. InleidingJanuary 1, 1999
4. CRIMINELE ORGANISATIES OP FRAUDEGEBIED
4.1. Inleiding
In dit hoofdstuk wordt op basis van het beschikbare empirische
materiaal en de geraadpleegde literatuur een beeld geschetst van de
criminele groepen, die op het terrein van de georganiseerde fraude
zijn aangetroffen. Daartoe zal in paragraaf 4.2 allereerst de
diversiteit van de bestudeerde dadergroepen uit de doeken worden
gedaan. In paragraaf 4.3 zal de aandacht worden gevestigd op de
achtergrond van de individuele verdachten. Behalve op kenmerken als
geslacht, etnische afkomst en leeftijd zal het accent in deze
paragraaf gelegd worden op het verloop en de duur van de criminele
carrire. Tevens zal worden ingegaan op de vraag in hoeverre
fraudeurs marktgebonden opereren. Paragraaf 4.4 ten slotte staat in
het teken van de aard van de onderlinge samenwerking, de
gezagsstructuur binnen de verschillende groepen en de contacten die
worden onderhouden met andere criminele organisaties.
lees meer
Bijlage X – VoorwoordJanuary 1, 1999
Henk van de Bunt (VU/WODC)
Hans Nelen (WODC)
Voorwoord
Tal van personen zijn van onschatbare betekenis geweest bij de
gegevensverzameling ten behoeve van deze studie. Wij zijn veel dank
verschuldigd aan de personen en diensten die in bijlage 1 staan
vermeld. Onze speciale dank gaat uit naar Frank Erkens van de
afdeling forensische accountancy van de CRI die vele waardevolle
suggesties voor het derde deel van het rapport heeft gedaan.
lees meer
Bijlage X – 2.4. Aantrekkelijk en kwetsbaar voor criminele
groepenJanuary 1, 1999
2.4. Aantrekkelijk en kwetsbaar voor criminele groepen
De in paragraaf 2.5 te presenteren voorvallen van verwijtbare
betrokkenheid maken duidelijk welke diensten advocaten voor
criminele organisaties kunnen leveren. Advocaten zijn – kort gezegd
– aantrekkelijk, omdat zij relevante know how te bieden hebben en
relevante informatie kunnen leveren. Als een rode draad door alle
voorvallen heen loopt nog een ander element: de advocaat is een
belangrijk scherm. Hij kan dankzij zijn verschoningsrecht en
uitstraling van respectabiliteit niet alleen bepaalde activiteiten
afschermen, maar door zijn aanwezigheid kan hij bepaalde zaken ook
een legitiem aanzien geven. Wanneer een advocaat een clint
introduceert bij een bank, gaat daar voor de bank een bepaald
vertrouwen van uit. Het beroep van advocaat is maatschappelijk een
gerespecteerd beroep en dat maakt het beroep aantrekkelijk voor
misbruik voor criminele doeleinden.
lees meer
Bijlage X – 2.3. De tuchtrechtspraakJanuary 1, 1999
2.3. De tuchtrechtspraak
2.3.1. Inleiding
In haar boek over het advocatentuchtrecht merkt Boekman op dat
de opinirende functie een belangrijke waarde van het tuchtrecht is.
Het tuchtrecht zou de discussie omtrent de wezenlijke vragen binnen
de beroepsgroep levend houden. Dit zou een gunstige invloed hebben
op de goedwillende advocaten. Voor echte schurken, als die er zijn,
helpt het niets en ook niet voor degenen die uit laksheid de
kantjes er van af lopen. Als wij mogen aannemen dat de goedwillende
advocaten het merendeel van de Nederlandse orde uitmaken, ligt daar
het nut van de formele tuchtrechtspraak (Boekman 1993, p. 136).
lees meer
Bijlage X – 2.2. De karakteristiek van het beroepJanuary 1, 1999
2.2. De karakteristiek van het beroep
2.2.1. Het evenwicht tussen onafhankelijkheid en
partijdigheid
Goede beroepsuitoefening is gebaat bij onafhankelijkheid.
Onafhankelijke beroepsuitoefening betekent dat de beroepsbeoefenaar
zich baseert op de eigen professionele, vaktechnische
oordeelsvorming en professionele verantwoordelijkheid, zonder
daarbij benvloed te worden door zijn omgeving (vgl. Emanuels, 1995,
pp. 38-40). Onder de omgeving kunnen in het geval van de advocaat,
de clint en de overheid worden begrepen.
lees meer
Bijlage X – 2.1. KerngegevensJanuary 1, 1999
2. DE ADVOCATUUR
2.1. Kerngegevens
2.1.1. Vertrouwensman
De advocaat is een rechtshulpverlener, die zijn clinten met raad
en daad terzijde staat. Iedere burger dient, wanneer hij rechtshulp
nodig heeft, een onbelemmerde toegang tot een advocaat te hebben.
De hulpzoeker moet er zeker van kunnen zijn dat de geheimhouding
van de informatie die aan de hulpverlener wordt verstrekt,
gewaarborgd is. De relatie tussen de advocaat en zijn clint is een
vertrouwensrelatie, die door de geheimhoudingsplicht en het
verschoningsrecht ten opzichte van derden (onder wie de rechter)
wordt afgeschermd. Het beroep van advocaat is wettelijk beschermd.
De advocaat is bovendien als enige gerechtigd rechtsbijstand te
verlenen (procesmonopolie). Noot
lees meer
Bijlage X – 1.4. Opbouw van het verslagJanuary 1, 1999
1.4. Opbouw van het verslag
In dit rapport zullen achtereenvolgens de advocaat, de notaris
en de accountant worden beschreven. Hierbij zal steeds dezelfde
opzet worden gehanteerd. Begonnen wordt met het presenteren van de
kerngegevens over de beroepsuitoefening, gevolgd door een
karakterisering van het beroep. Vervolgens zal de aandacht worden
gelegd op wat er fout kan gaan. Wat zijn, anders gezegd, de
kwetsbare punten en hoe werkt het tuchtrecht als
controlemechanisme? Voorts wordt een aantal verschijningsvormen van
betrokkenheid bij criminele organisaties beschreven.
lees meer
Bijlage X – 1.3. WerkwijzeJanuary 1, 1999
1.3. Werkwijze
Wij hebben ter beantwoording van de beide onderzoeksvragen de
volgende bronnen gebruikt. In de eerste plaats zijn interviews
gehouden met enkele vertegenwoordigers van de beroepsgroepen en
genformeerde buitenstaanders (bijlage 1). In de tweede plaats zijn
tal van schriftelijke bronnen geraadpleegd: de tuchtrechtspraak
(1990-1995), zaken die via de landelijke inventarisatie van de CRI
1995 werden opgespoord of die tijdens onze deelstudies naar voren
kwamen, het bestand van Finpol (1992-1995) en het gegevensbestand
van de LCID. Het bestand van Finpol bevat de meldingen van
financile instellingen die na de screening door het Meldpunt
ongebruikelijke transacties (MOT) als verdachte transacties
naar Finpol worden doorgeleid. Voor de invoering van de wet MOT in
februari 1994 berustten de meldingen op onderlinge afspraken tussen
banken en het ministerie van Justitie. Het LCID-bestand, dat
doormeldingen bevat van de regionale CID’s, is door ons bevraagd op
de trefwoorden advocaat en notaris. In de derde plaats zijn vele
gesprekken gevoerd met leden van de recherche, de RCID, de afdeling
Finpol en het OM. Deze gesprekken dienden zowel als zelfstandige
bron van informatie als om informatie uit de schriftelijke bronnen
te checken en aan te vullen. Voorts zijn wetenschappelijke
literatuur, brochures en jaarverslagen van de diverse
beroepsgroepen bestudeerd.
lees meer
Bijlage X – 1.2. VraagstellingJanuary 1, 1999
1.2. Vraagstelling
In dit deelrapport wordt nagegaan op welke wijze
vertegenwoordigers van de hier genoemde vrije-beroepen op een
verwijtbare manier betrokken zijn (geweest) bij de activiteiten van
criminele organisaties. Twee vragen dienen in dit verband te worden
beantwoord: 1. Is er sprake van verwijtbare betrokkenheid?
lees meer
<< oudere artikelen nieuwere artikelen >>