Bijlage XI – 5.5. Tot besluitJanuary 1, 1999
5.5. Tot besluit
Wanneer we in dit besluit terugkeren naar de reden waarom dit
hoofdstuk werd geschreven – is er in het Wallen-gebied sprake van
(economische) machtsposities die (mede) via drugsgelden zijn
verworven -, dan kan worden gesteld dat dit beslist een valabele
reden was om nader onderzoek naar de toedracht van de problemen in
het Wallen-gebied te doen. Met nadruk schrijven we nader onderzoek
omdat elkeen die ook maar enigermate weet wat er allemaal in dit
gebied gaande is, beseft dat meer onderzoek zal moeten worden
verricht om daar een grondig inzicht in te kunnen krijgen. Maar het
inzicht dat ons onderzoek heeft opgeleverd, volstaat ruimschoots om
te kunnen stellen dat wat eerder al – voor de stad in haar geheel –
met betrekking tot de horeca werd geconstateerd, zich op en rondom
de Wallen in een nog veel geconcentreerdere vorm voordoet, namelijk
dat criminele figuren en groepen hier, dankzij hun illegaal
opgebouwde vermogens, een groot deel van de (economische) macht in
handen hebben gekregen, zodoende de jure et de facto tot op zekere
hoogte kunnen uitmaken wie er verder nog welke (illegale en/of
legale) activiteiten kunnen ontplooien en uiteindelijk dus ook in
hoge mate de graad van publieke (wan-)orde in dit gebied bepalen.
Met andere woorden: op grond van hun machtspositie regisseren de
betrokken ondernemers/ondernemingen niet alleen voor een belangrijk
stuk het economische leven in de buurt, maar markeren zij ook de
grenzen waarbinnen bestuur en politie nog vrijelijk kunnen
handelen. Terecht roept dit alles bij menigeen de vraag op of de
laatste jaren op de Wallen niet de omgekeerde wereld is geschapen.
En in de mate dat dit inderdaad het geval is, kan worden gezegd dat
hier – ook zonder dat er sprake is van wijdverspreide
politiek-bestuurlijke corruptie, enzovoort – momenteel een situatie
bestaat die in elk geval in economisch opzicht veel gemeen heeft
met toestanden die in landen als Itali en de Verenigde Staten voor
brandhaarden van georganiseerde criminaliteit worden gehouden. En
ook nu weer een situatie die niet is gecreerd door buitenlandse
en/of allochtone misdaadgroepen, maar hoofdzakelijk door
sleutelfiguren uit de Hollandse netwerken van Amsterdam, gewoon
Amsterdammers dus. Misschien is hierin ook een belangrijk deel van
de verklaring gelegen voor het merkwaardige feit dat deze
verregaande criminalisering van de Wallen heeft plaatsgevonden
zonder dat de lokale overheid hiertegen in het geweer is gekomen.
Heeft zij zich in de voorbije jaren niet altijd laten (mis)leiden
door de gedachte dat georganiseerde criminaliteit een verschijnsel
is uit verre landen, bedreven door aanhangers van sinistere
genootschappen, dat ook hier in de stad het best door een militaire
politiemacht kan worden bestreden?
lees meer
Bijlage XI – 5.4. De heersende eigendomsverhoudingenJanuary 1, 1999
5.4. De heersende eigendomsverhoudingen
Het is bepaald opmerkelijk dat er geen echt grote seksbedrijven
in de buurt actief zijn. Er zijn twee (Nederlandse) combinaties die
ieder ongeveer 20 hokken exploiteren en die de zaak, inclusief
bescherming met camera’s, commercieel aanpakken. Zij zijn de
grootsten. Een van hen, Hans Brouns, heeft zojuist (1993) een goed
overzicht gepubliceerd van de (recente) geschiedenis van de
Zeedijk. De auteur stelt zijn relaas voor als een
ooggetuigenverslag van een buurtbewoner. Ook hieruit blijkt dat er
geen sprake is van concentratie of monopolievorming in deze
bedrijfstak. De raamprostitutie in andere steden zoals Utrecht en
Den Haag is grotendeels in handen van enkelingen. Is er in
Amsterdam dan voldoende ruimte voor iedereen? Is deze sector in
vergelijking met andere economische activiteiten in de rosse buurt
niet voldoende interessant? Dat er geen sprake is van de vorming
van monopolies blijkt ook uit het feit dat de bordeelbazen zelf
geen security firma’s hebben opgericht, maar de beveiliging
uitbesteden aan specialisten van het particuliere geweld: de Hells
Angels. De ramen waar dezen protectie aanbieden zijn met een
sticker gemerkt. Ofschoon een bedrijfstak als die van de
prostitutie onconventionele ondernemers aantrekt die niet
gemakkelijk tot samenwerking zijn te brengen, is dit er toch een
paar maal van gekomen. Het ging toen om het keren van een
gemeenschappelijke bedreiging van buitenaf. Joegoslavische bendes
en de Russische mafia hebben serieuze pogingen gedaan om de
prostitutie binnen en buiten de Wallen in handen te krijgen, maar
dit is ze mede door toedoen van de Hollandse bordeelhouders niet
gelukt.
lees meer
Bijlage XI – 5.3. De wereld van de WallenJanuary 1, 1999
5.3. De wereld van de Wallen
In het licht van het voorgaande valt gemakkelijk te begrijpen
dat de oudere leden van de Amsterdamse penose unaniem van oordeel
zijn dat zij behoren tot een betere mensensoort dan hun hedendaagse
jonge collega’s, omdat zij zich zogezegd hielden aan strikte
standaarden van fatsoen. Dit is een algemeen verschijnsel: de oude
garde van Lower East Side New York, berucht centrum van Amerikaanse
georganiseerde misdaad, beweent precies zo de goede oude tijd
(Kasinitz en Hillyard, 1995). In een aflevering van het weekblad
Panorama in 1986 (nr. 12-17) zijn ze op een mooie en
uitdagende prent vereeuwigd: Buck Jones en Teun van der Vaart
(oersterke jongens), de beroemde bordeelexploitant, en nog een
heleboel meer: Frits van de Wereld en dan natuurlijk Gerritje
Ketting, Vette Lap, Utrechtse Jantje, Rinus Veth en de
praatjesmaker Haring Arie. Markante typen waarvan wij er in ander
verband al eerder een paar hebben genterviewd nu het nog kan. De
groepsfoto toont aldus een prominente uitsnede van het wereldje van
geweldenaren, inbrekers, kamerverhuurders, gokkers,
nachtclubportiers, oplichters, bikkers (souteneurs, niet te
verwarren met de hoger aangeslagen kamertjesverhuurders), helers en
al die anderen voor wie de Wallen tot in de jaren zestig het
natuurlijke leefmilieu vormden. Tot in deze jaren waren de bordelen
in handen van eenlingen, de prostitues werden beschermd door
kwartjespooiers, de cafs gerund door kleine zelfstandige uitbaters.
Niemand had veel, ieders individuele status werd bepaald door zijn
reputatie. Het optreden van de penose tegenover de autoriteiten
werd gekenmerkt door solidariteit. Verschliegeren (verraden) aan de
politie was er niet bij. De Wallen werden door de politie trouwens
enigszins op afstand bestuurd. Zij kon immers niet ingrijpen in
alle conflicten tussen hoeren en klanten, tussen bikkers en hun
vrouw. En zij voelde ook niet de behoefte om bij caf-ruzies in te
grijpen als duidelijk was dat de vechtersbazen de volgende dag weer
gezellig samen een biertje zouden drinken. Onderlinge
meningsverschillen werden (als het met woorden niet meer ging)
uitgevochten met de blote vuist en de barkruk. Het gebruik van een
mes werd afgestraft met het breken van de vingers van de hand die
het had gehanteerd. Thans is het geweld door het gebruik van
vuurwapens zodanig gedemocratiseerd dat de bekende Teun van der
Vaart vertelt: Nu staat er ineens zo’n spierinkie voor je en die
trekt dan zo’n ding. Daar houdt mijn macht op, ik heb nog nooit
meegemaakt dat iemand zo’n kogel weer terug kon koppen. De orde kon
vroeger worden gehandhaafd zonder moderne techniek. De grote
ommekeer in de wereld van de Wallen is in de jaren zestig gekomen
met het massatoerisme. Dit veranderde de Wallen in een groot rossig
sekspark en maakte de buurt tot een object van speculatie. Maar de
cht grote verandering vond pas plaats in de jaren zeventig, met de
opkomst van de drugs. Het evenwicht in de buurt werd toen danig
verstoord, de modus vivendi – alle oude penose-jongens spreken met
een zekere eerbied over de commissarissen Gerard Toorenaar en Henk
Breemer: hard doch eerlijk en rechtvaardig – tussen politie en
penose ging verloren. In de tijd dat Jopie de Vries de Wallen
domineerde en het verzet tegen rovende drugsverslaafden alsmaar
sterker werd, is een deel van de ordehandhavende taak overgegaan op
wat Bas van Hout in het geciteerde verhaal in Panorama
noemt: het kleine particuliere legertje diknekken dat optrad als je
ook maar n aspirientje verkocht of durfde te kijken naar iemands
binnenzak. Dat was misschien wel effectief, maar niet aanvaardbaar.
Er kwam met het verscheiden van Zwarte Joop wel een eind aan. De
huidige chef van politiedistrict II in de Warmoesstraat, A. Zee,
vat zijn zorgen samen. Op 171 hectare grond, waarop 13.000 mensen
wonen, vind je 5.000 bedrijven waarvan acht negenhonderd
horeca-ondernemingen, 150 200 coffeeshops, honderden cafetaria’s,
twee seksmusea, negen peep shows, zes bars voor homoseksuele
jongeren, 12 homobars, 31 seks-videotheken, 41 sekswinkels. Verder
zijn er enorm veel kleine en enkele grote hotels, in alle
prijsklassen. Het eigenlijke red light district bestaat uit
350 bordelen en straten met tippelprostitutie. Zoveel is duidelijk:
het toerisme in Amsterdam laat zich zonder de Wallen niet denken.
De Amsterdamse Kamer van Koophandel kwam in april 1994 met een
rapport: Amsterdam, let op je zaken, waarin ook
verontrusting doorklinkt. Toerisme is een van de pijlers waar de
stadseconomie op drijft. Het culturele erfgoed, het fraaie
stadslandschap, alle culturele voorzieningen en de vele attracties
en evenementen trekken zoveel mensen aan dat Amsterdam op jaarbasis
twee miljard gulden omzet. Maar de concurrentiepositie van de stad
ten opzichte van andere Europese steden verslechtert en dat komt
voor een deel door het slechte imago. Amsterdam is aantrekkelijk
vanwege zijn vrijzinnige cultuur en zijn jeugdige
uitstraling, maar de straten zijn vies, het is er onveilig en de
georganiseerde misdaad heeft greep gekregen op het
Wallen-gebied.
De politie wordt in dit gebied natuurlijk geconfronteerd met vele
klachten over overlast en criminaliteit. Aangifte terzake van
diefstal met geweld wil gewoonlijk zeggen dat een buitenlander die
drugs wilde kopen, zijn geld reeds had overhandigd, maar dat de
handelaar daarna is weggelopen. Er wordt aangifte gedaan van
zakkenrollerij en straatroof. Maar er vinden ook schietpartijen
plaats. En onlangs is een bordeelhouder aangetroffen in de
kofferbak van zijn uitgebrande auto. Deze verloedering van de
Wallen wordt door de korpsleiding grotendeels beschouwd als een
vraagstuk van openbare orde. Als er moet worden opgetreden, dan
gaat het erom een rustig straatbeeld te scheppen. Dit is de
klassieke politiemanier om een probleem aan te pakken. En dan is
het ver gezocht om achter de overlast die een gebied als de Wallen
met zich meebrengt, georganiseerde misdaad te zien. De leiding van
het betrokken politiedistrict denkt er echter anders over en komt
met haar analyse van het vraagstuk verrassend dicht in de buurt van
de manier waarop wij het probleem stellen. Georganiseerde misdaad
is ook in haar ogen geen kwestie van een stel vreemde organisaties
die de integriteit van de stad aantasten door in de bovenwereld
door te dringen, maar is een verschijnsel dat compleet deel
uitmaakt van het maatschappelijke leven in een grote stad en heel
concreet wordt in die buurten die zich daarvoor lenen; daar is zij
zichtbaar tot op het laagste niveau, op straat. De straten, de
bedrijfspanden en de woonhuizen in zulke buurten zijn in deze
optiek dan ook meer dan een decor. Zij vormen de uitvalsbasis voor
allerhande mensen op straat en de bron van tal van activiteiten
voor het raam. We hebben al eerder (in .2.1) vastgesteld dat
buurten met veel particulier bezit zich goed lenen voor de
innesteling van georganiseerde criminaliteit. Welnu, in het
Wallengebied is 90% van de panden in particulier bezit. Nader
onderzoek leert bovendien dat in dit gebied tal van onbebouwde
stukjes grond liggen, heel wat gebouwen zonder bestemming zijn (het
Waaggebouw) en ook talrijke zogenaamde grijze panden staan, waarvan
niemand weet wie er wonen en wat er zich afspeelt. Als de politie
komt vragen wie er woont, merkt zij dat de bewoners minder
mededeelzaam zijn dan vroeger. Welke risico’s levert het op om met
de politie te praten? De economische belangen in de buurt moeten
groot zijn want alleen al de 350 ramen leveren per jaar aan kale
huur al meer dan 10 miljoen gulden op. De huisvesting van de
(buitenlandse en Nederlandse) prostitues moet nog eens een veelvoud
hiervan opbrengen. De omzet in de wereld van de drugs, zo zagen we
in .3.2.1, is veel groter dan ooit werd vermoed. En de centra van
de Amsterdamse imperia van de hash zijn ook in deze buurt
gevestigd: The Bulldog, Grasshopper, Smokey en Fancy Free. In de
talrijke coffeeshops staan trouwens haast altijd speelautomaten.
Hun omzet beloopt tussen de 140 en 160 miljoen per jaar, waarvan
naar schatting van de politie zo’n 60% zwart. Voorts constateert
men een zekere branche-vervaging: ook hotels en cafs beginnen hash
te verkopen. In hoeverre gaan zij in de toekomst deze handel
beheersen? Dit alles brengt ons tot de algemene vraag: wie bezitten
eigenlijk de Wallen?
lees meer
Bijlage XI – 5.2. De Wallen in AmsterdamJanuary 1, 1999
5.2. De Wallen in Amsterdam: een historisch centrum van
prostitutie
Volgens politionele tellingen waren er in Amsterdam in 1896 19
bordelen en 17 rendez-vous-huizen (hieronder werden hotels en
particuliere woningen verstaan waar prostitues hun beroep
uitoefenden). In de bordelen waren in totaal 11 Nederlandse en 99
buitenlandse vrouwen werkzaam. Daarnaast bestonden er 139 andere
gelegenheden in de stad, zoals bierhuizen, logementen en cafs,
waarvan men vermoedde dat er prostitutie werd bedreven. Volgens het
bevolkingsregister waren er in 1896 in Amsterdam veel meer huizen
met publieke vrouwen, namelijk 228, met in totaal 1.030 prostitues
(Van Slobbe, 1937). De Amsterdamse politie zag dan ook niet veel in
een bordeelverbod; opheffing van de bordelen zou slechts leiden tot
een toename van de illegale prostitutie. De huizen van ontucht
waren voornamelijk gesitueerd in de omgeving van het
Oudekerksplein. Rond de eeuwwisseling werd de stad uitgebreid met
het gedeelte dat nu Oud-Zuid wordt genoemd. Talrijke prostitues
trokken toen naar wijk YY, het stadsgedeelte dat nu De Pijp heet.
Deze lokatie werd al snel een centrum van prostitutie en andere
twijfelachtige activiteiten. Aan het einde van de Eerste
Wereldoorlog bereikte de prostitutie hier haar hoogtepunt. Met name
het aantal straatprostitues was toen enorm toegenomen. Door de
weinig centrale ligging van de wijk verplaatste de prostitutie zich
op den duur echter toch weer grotendeels naar de omgeving van het
Oudekerksplein (Stemvers, 1985; Hoff, 1994). In 1911 werd het
bordeelverbod in het Wetboek van Strafrecht opgenomen; hiermee werd
het zich prostitueren niet strafbaar gesteld maar wel het
exploiteren van een prostitutiebedrijf. Bovendien werd artikel 432
van het Wetboek van Strafrecht, gericht tegen landloperij,
uitgebreid met een bepaling tegen souteneurschap. Een gevolg van
deze wetswijzigingen was het ontstaan van verkapte bordelen.
Bordeelhouders zetten hun bedrijven om in pensions, hotels,
kamerverhuurbedrijven, mode-ateliers en strijkinrichtingen, en de
inwonende vrouwen werden omgedoopt tot zogenaamde huishoudelijke
hulpen, zoals kamermeisjes, linnenjuffrouwen en dienstmeiden (Van
Slobbe, 1937; Stemvers, 1985). Achter deze faades ging de seksuele
bedrijvigheid gewoon door. In de jaren dertig werden er ook
bordelen geopend in andere delen van de stad: aan de Ruysdaelkade,
in de Van Ostadestraat en de Reguliersdwarsstraat (Stemvers, 1985;
Hoff, 1994). De Amsterdamse zedenpolitie schatte het aantal
clandestiene bordelen in 1936 op zo’n 150; de meeste waren
gevestigd in het stadsdeel dat nu de Wallen wordt genoemd
(Boutellier, 1987; Stemvers, 1985; Hoff, 1994). In de jaren vijftig
en zestig werden meer de psycho-sociale oorzaken van de prostitutie
beklemtoond. In het kader van de verzorgingsstaat werden onderwijs,
voorlichting en volksgezondheid naar voren geschoven als middelen
om het prostitutieprobleem te beheersen. Parallel hieraan werd
voorgesteld om het politieoptreden tegen prostitutie te beperken.
De prostitue zou veeleer langs de weg van de resocialisatie moeten
terugkeren in de burgermaatschappij. Tevens diende een gelijke
economische positie van mannen en vrouwen te worden nagestreefd,
dat wil zeggen: er moest via speciale programma’s worden geprobeerd
de prostitue haar zelfrespect te laten hervinden. In ongeveer een
halve eeuw tijd veranderde het prostitutievraagstuk aldus van een
probleem van seksuele moraal in een psycho-sociaal en individueel
probleem (Boutellier, 1987). In de jaren zestig en zeventig deed
zich echter een ware omwenteling in het prostitutiewezen voor. De
Amsterdamse Wallen kenden tot 1970 een gemoedelijke sfeer waar
prostitues volgens het oude pooiersysteem een deel van hun
verdiensten aan hun zogenaamde beschermers afstonden. De pooiers en
de prostitues waren buurtgebonden en hingen wat rond op de straten
en in de cafs, waardoor er een grote mate van sociale controle
bestond en daarmee veiligheid was gegarandeerd. Op een klein
groepje Surinaamse vrouwen na waren er toen uitsluitend Nederlandse
prostitues werkzaam. In de loop van de jaren zeventig kwam hierin
evenwel verandering. De Surinaamse vrouwen verlieten de prostitutie
en de overgebleven lokale vrouwen maakten zich los van het
traditionele pooiersysteem en gingen als zelfstandigen werken
(Brussa, 1987). Op
datzelfde moment barstte evenwel de commercialisering van de
prostitutie los en deed de Wallen in een paar jaar tijd geheel van
karakter veranderen. De vraag naar prostitutes werd niet alleen
groter maar ook gedifferentieerder. De exploitanten speelden hier
slim op in en creerden allerlei faciliteiten voor andere vormen van
seksvermaak (Van der Poel, 1991). De clubs werden uitgebreid met
sauna’s, seksbioscopen en sm-kamers. Talrijke seksbedrijven, zoals
sekstheaters, seksmusea en seksshops, schoten als paddestoelen uit
de grond (Van der Poel, 1991). De kleine danszalen en cafs
verdwenen. Hiermee ging volgens sommigen de gezellige, gemoedelijke
sfeer van de buurt verloren. Daarvoor in de plaats kwamen felle
neonlichten en schettermuziek. De prostitutie op de Wallen beleefde
zo aan het einde van de jaren zestig een nieuw hoogtepunt.
lees meer
Bijlage XI – 5.1. InleidingJanuary 1, 1999
5. BINNEN EN BUITEN DE WALLEN
5.1. Inleiding
In de context van deze studie ligt het voor de hand om juist
voor de Wallen te onderzoeken op welke schaal hier gelden die zijn
verdiend in onder meer de drugshandel, zijn respectievelijk worden
omgezet in infrastructurele machtsposities, in het bijzonder door
de aankoop van onroerend goed en van bedrijven. Dit ligt vormen
voor een lucratieve voortzetting van allerlei illegale praktijken.
Maar ook vanuit een empirisch oogpunt – theoretisch – voor de hand,
omdat zulke machtsposities in dit roemruchte gebied een logistieke
garantie dringt een dergelijke exercitie zich op. Was het immers
niet Bruinsma die op grotere schaal eigendommen op de Wallen begon
te vergaren? En dus is de vraag heel relevant of hij hiermee de
aanzet heeft gegeven voor een ontwikkeling die tot op de dag van
vandaag doorgaat.
Hier komt evenwel bij dat enkele leden van de staf van het
politiedistrict (II) langzamerhand ook tot de overtuiging zijn
gekomen dat een hele hoop van de problemen die zij in de sfeer van
de openbare orde op en rond de Wallen ondervinden, voor een
belangrijk deel voortvloeien uit het feit dat een aantal criminele
groepen in dit gebied er alle (economisch) belang bij heeft volop
de illegale activiteiten te (laten) ontplooien die de bedoelde
overlastproblemen met zich meebrengen, zo niet veroorzaken. Meer in
beleidstermen geformuleerd: zij zijn ook tot de overtuiging gekomen
dat, gelet op de nauwe samenhang tussen georganiseerde
criminaliteit en kleine criminaliteit/overlast, een structurele
aanpak van de problemen vergt, dat er wordt gesaneerd in de
eigendomsverhoudingen in het Wallen-gebied. En om de daad bij het
woord te voegen, is vervolgens een begin gemaakt met een
gedetailleerde analyse van deze verhoudingen. Van de eerste
resultaten van deze analyse is hierna dan ook dankbaar gebruik
gemaakt. Alvorens deze resultaten naar voren te brengen, wordt
echter kort teruggegaan in de geschiedenis van de Wallen en wordt
met name ook gepoogd een beeld te schetsen van de schoksgewijze
verandering die de wereld hier in enkele jaren tijd heeft
ondergaan. Want op deze manier kan toch nog wat meer concreet
worden geschilderd dan in hoofdstuk 2 in nogal algemene trekken is
gedaan, hoe in een stad als Amsterdam de (georganiseerde)
criminaliteit, en met haar een deel van het sociale en economische
leven, is veranderd.
lees meer
Bijlage XI – 4.6. Tot besluitJanuary 1, 1999
4.6. Tot besluit
Het besluit van deze rondgang door vier voor ons onderzoek zeer
relevante economische branches kan betrekkelijk kort zijn. In drie
van de vier sectoren vallen er geen sporen van georganiseerde
criminaliteit te ontdekken. In n sector daarentegen – die van de
horeca en het gokwezen – is volgens de politie en andere
overheidsdiensten kennelijk een hele bedenkelijke ontwikkeling aan
de gang. Hier zijn enkele criminele groepen, hoogstwaarschijnlijk
door middel van geld dat vooral via de drugshandel is verdiend,
monopolies aan het opbouwen die de gewone economische orde in een
sector als deze in het gedrang brengen. En dit laatste niet alleen
langs financile weg – door concurrenten gewoonweg uit de markt te
prijzen -, maar ook door de toepassing van intimidatie. Deze
ontwikkeling beantwoordt nog wel niet helemaal aan het model van
racketeering, zoals we dat in Amerikaanse grootsteden
kennen, maar zij is er niet veel minder discutabel om. Niet alleen
op grond van principile overwegingen betreffende de relatie tussen
vrije economie en democratische rechtsstaat, maar ook op grond van
meer beleidsmatige overwegingen. Immers, criminele groepen die
belangrijke delen van de horeca in een stad als Amsterdam in handen
hebben, beschikken meteen ook over de nodige infrastructuur om
allerhande (andere) criminele activiteiten te ontplooien – juist
ook die activiteiten waaruit de geldmiddelen zijn voortgevloeid om
zich in de horeca in te kopen: drugshandel, uitbuiting van
prostitutie, illegale praktijken in verband met speelautomaten,
koop en verkoop van gestolen goederen, witwassen van criminele
gelden, ontduiking van belastingen en sociale premies, enzovoort.
Deze vaststelling impliceert de erkenning dat ook in een stad als
Amsterdam de georganiseerde criminaliteit niet als vanzelf beperkt
blijft tot de (illegale) levering van (illegale) goederen en
diensten, maar ook hier in n (of meer) economische sectoren vormen
kan aannemen die gewoonlijk worden geassocieerd met steden waar
deze criminaliteit algemeen als een ernstig maatschappelijk
probleem wordt gekwalificeerd. Dit is dus niet per definitie
uitgesloten. Wie nog meent dat dit wel zo is, strooit zichzelf zand
in de ogen. De hiervoor beschreven ontwikkeling in de horeca toont
naar onze mening in elk geval aan dat een dergelijk negatief
scenario beslist tot de rele mogelijkheden behoort. En dus is het
zaak om een ontwikkeling als deze scherp in het oog te houden.
Speciaal ook om op langere termijn te kunnen bezien of zij toch ook
niet de voorbode vormt van een veel bredere evolutie die de
georganiseerde criminaliteit in de stad doormaakt, namelijk een
evolutie waarbij vooral de drugshandelaren van vroeger zich (ook)
ontpoppen als quasi-legale ondernemers, juist ook buiten de sector
van de horeca.
lees meer
Bijlage XI – 4.5. Het particuliere vervoerJanuary 1, 1999
4.5. Het particuliere vervoer
Een van de meest succesvolle onderzoeken naar criminaliteit
binnen een branche is het onderzoek dat in Amsterdam vanaf 1993
wordt verricht naar fraude in het particuliere vervoer. Op last van
de wethouder van
sociale zaken is toen een Regionaal Interdisciplinair Fraudeteam
(RIF) opgericht om uit te zoeken in hoeverre in deze sector de
bestaande wetgeving wordt overtreden. De meeste Amsterdammers
voelen wel aan dat men in deze wereld zijn eigen gang gaat en er
zijn duidelijk aanwijzingen dat er iets mis zit, maar in hoeverre
is dat het geval en hoe ernstig is het? De taxi-wereld zit
betrekkelijk overzichtelijk in elkaar. Vrijwel alle deelnemers zijn
goed op de hoogte van de verschillende vormen van fraude die er
opgeld doen. En het is dus niet zo moeilijk voor de politie om een
goede informatiepositie te verwerven. Let wel: reeds dit simpele
feit is een aanwijzing dat de georganiseerde misdaad geen hechte
greep heeft op de branche; dan zou het veel moeilijker zijn geweest
om van mensen die in deze sector werken, verklaringen los te
krijgen. Het basisprobleem wordt gevormd door de kunstmatige
beperking die aan de branche is opgelegd. Want hierdoor wordt de
sanerende werking van het spel van vraag en aanbod geblokkeerd.
Beperking van het aantal auto’s die als taxi dienst mogen doen,
werkt even criminogeen als het quoteren van de visvangst of de
melk. Als de economische capaciteit groter is dan de toegestane
uitbreidingsmogelijkheid en als voldoende mensen voorhanden zijn om
in deze sector hun geluk te beproeven, is de kans op systematische
ontduiking van de regels groot.
lees meer
Bijlage XI – 4.4. De bouwnijverheidJanuary 1, 1999
4.4. De bouwnijverheid
Een van de legale economische sectoren die in de literatuur ook
steeds weer in verband wordt gebracht met georganiseerde
criminaliteit is de bouwnijverheid. De reden hiervan is niet ver te
zoeken: zowel de Italiaanse en Italiaans-Amerikaanse mafia als de
Japanse yakuza zijn berucht om de machtspositie die zij in de
voorbije decennia – in elk geval in Itali, in de Verenigde Staten
en Japan – hebben opgebouwd in deze tak van industrie. Waarom dit
juist in de bouwnijverheid kan gebeuren, is een vraag waarop
eigenlijk alleen een gedifferentieerd antwoord past. Maar in het
kader van dit rapport moet worden volstaan met te wijzen op de
relatief grote vatbaarheid van de bouwnijverheid voor penetratie
door criminele groepen. Dit heeft met name te maken met de hoge
kosten van vertraging, de ongewisse continuteit van het werk in de
sector, de inzet van naar verhouding veel ongekwalificeerd
personeel, de complexiteit en grootschaligheid van meer belangrijke
bouwprojecten, en het systeem van contractering van de aannemer met
de laagste prijs. En wanneer een criminele organisatie in een
bepaalde stad of streek eenmaal greep heeft gekregen op
(belangrijke delen van) de bouwnijverheid, dan exploiteert zij haar
op alle mogelijke manieren: corrumpering van politici en ambtelijke
diensten, geweld tegen opponerende bouwbedrijven en
tegenstribbelende werknemers, te hoge inschrijvingen voor
bouwprojecten, geen of gebrekkige afdracht van sociale premies,
niet-betaling van verschuldigde belastingen, etcetera.
lees meer
Bijlage XI – 1.1. Het kader van het onderzoekJanuary 1, 1999
1. ALGEMENE INLEIDING
1.1. Het kader van het onderzoek
De Parlementaire Enqutecommissie Opsporingsmethoden heeft niet
alleen de taak gekregen om een onderzoek in te stellen naar de
opsporingsmethoden en hun feitelijke toepassing, maar ook om,
vooral met het oog op de normering van de bedoelde methoden, na te
gaan hoe het in Nederland is gesteld met de aard en de omvang van
de georganiseerde criminaliteit. Om deze laatste vraag te
beantwoorden werd een externe onderzoeksgroep samengesteld van vier
hoogleraren in de criminologie: F. Bovenkerk, G. Bruinsma, C.
Fijnaut en H. van de Bunt.
lees meer
Bijlage XI – 4.3. De textielnijverheidJanuary 1, 1999
4.3. De textielnijverheid
Van de textielbranche kan men zeggen dat zij historisch verdacht
is wanneer het gaat om georganiseerde misdaad. De sweat
shops van New York vormden aan het begin van deze eeuw immers
het toneel van de Joodse onderwereld. De georganiseerde misdaad
controleerde de textielnijverheid door de vakbonden van haar
werknemers over te nemen na ernstige arbeidsconflicten (Block en
Chambliss, 1981). In Nederland heeft die associatie echter nooit
bestaan. Uitbuiting van arbeiders, jazeker! Maar georganiseerde
misdaad? In Nederland is de arbeidersbeweging daarvan volkomen vrij
geweest. Het zou ook raar zijn om thans zo’n relatie te leggen,
want de Nederlandse textielnijverheid is in de afgelopen dertig
jaar spectaculair ingekrompen. Werkten in 1963 nog 77.000 mensen in
de confectie-industrie, in 1985 waren er nog maar 12.000
arbeidsplaatsen over. Vooral in de periode tussen 1972 en 1982 ging
het hard achteruit. De produktie liep toen jaarlijks met ruim 7,5%
terug (Bloeme en Van Geuns, 1987). Amsterdam, zich nog steeds
noemend: confectiestad van Nederland, vormt geen uitzondering. In
1963 werkten er nog 12.000 mensen in de textiel, in 1985 waren dat
er minder dan 2.000.
lees meer
Bijlage XI – 4.2. De horeca en het gokwezenJanuary 1, 1999
4.2. De horeca en het gokwezen
De stad Amsterdam is ongeveer 4.000 horeca-gelegenheden rijk en
deze gelegenheden variren van hotels en restaurants tot
drinklokalen en coffeeshops. Er werken 15.000 werknemers in deze
sector en hun aantal neemt (licht) toe. De horeca vertegenwoordigt
dus een zeer aanzienlijk economisch belang. Maar de horeca is ook
op velerlei wijze bij criminaliteit betrokken: (a) de sector is er
slachtoffer van, (b) zijn openbare toegankelijkheid maakt hem
geschikt als pleegplaats ervoor en (c) er zijn horeca-ondernemers
die zichzelf aan misdaad schuldig maken. Deze drie mogelijke
relaties staan niet op zichzelf: als er misdaden in een lokaliteit
worden gepleegd is er vaak ook met de eigenaren al meer aan de hand
dan dat zij in hun eigen zaak geen overwicht hebben, of ondernemers
die veelvuldig zelf slachtoffer zijn geworden kunnen gemakkelijk in
de verleiding komen het hoofd boven water te houden op een illegale
manier.
lees meer
Bijlage XI – 4.1. InleidingJanuary 1, 1999
-
4. GEORGANISEERDE CRIMINALITEIT:
- OOK IN LEGALE BRANCHES?
4.1. Inleiding
Het belang van de rol die georganiseerde criminaliteit in een
samenleving speelt, kan aan meer worden afgemeten dan aan het
niveau van geweldgebruik, de omvang van zwarte markten en de
(on)leefbaarheid van bepaalde buurten. Dit belang wordt, algemeen,
namelijk ook afgemeten aan de mate waarin criminele groepen de
inkomsten die zij via illegale handel hebben verworven, ook uit
winstbejag omzetten in illegale, of toch op zijn minst
bedenkelijke, vormen van controle over op zichzelf hele reguliere,
legale sectoren van het economische leven. Is dit namelijk in
verregaande mate het geval, dan is er niet langer sprake van de
ontplooiing van zomaar illegale activiteiten, maar van de
afschaffing van een zo vrij mogelijke economische orde in die
sectoren, en dus van de opheffing van n van de basisbeginselen van
de maatschappij die wij kennen. En dit temeer omdat criminele
groepen die een dergelijke economische machtspositie hebben weten
uit te bouwen, veelal bereid zijn om hun monopolie in de
desbetreffende branches niet alleen met corruptie, maar
uiteindelijk ook met geweld – tegen wie dan ook – te verdedigen. De
voorbeelden van deze situatie liggen in Itali, in Japan, in de
Verenigde Staten en elders voor het oprapen! In een studie als deze
is het dus ook van groot belang om na te gaan of een dergelijke
situatie ook in Amsterdam is ontstaan, of aan het ontstaan is. Zou
zij hier inderdaad bestaan, dan zou het probleem van de
georganiseerde criminaliteit veel ernstiger zijn dan menigeen
momenteel denkt. Zou ze hier helemaal niet bestaan, dan betekent
dit dat er nog altijd een zr groot verschil is tussen het probleem
van die criminaliteit in steden als Tokyo, Kobe, Palermo, Napels en
New York, en dat in de hoofdstad van Nederland. Of ligt het niet zo
zwart-wit? Om deze vraag te kunnen
beantwoorden, hebben wij de liggende informatie over
(georganiseerde) criminaliteit in vier branches bij elkaar
gebracht: de horeca en het gokwezen, de textielnijverheid, de
bouwnijverheid en het particuliere vervoer. De keuze van deze
branches is zeker enigermate bepaald door het feit dat er reeds
enig onderzoek is verricht naar de mogelijke criminele kanten van
deze branches. Anderzijds is zij vooral ingegeven door wat
buitenlands onderzoek op dit gebied heeft opgeleverd. En dit is dat
ook de onderhavige branches om uiteenlopende redenen nogal vatbaar
zijn voor penetratie van criminele groepen. Met andere woorden: als
het probleem van de georganiseerde criminaliteit in Amsterdam – in
economisch opzicht – veel groter is dan gewoonlijk wordt gedacht,
dan moet dit aan de criminaliteit in de bedoelde branches te zien
zijn. Overigens moeten de beschrijvingen van de Amsterdamse
situatie die hierna worden gepresenteerd, worden bezien in relatie
tot de landelijke rapporten die over de desbetreffende branches
zijn geschreven.
lees meer
Bijlage XI – 3.6. Tot besluitJanuary 1, 1999
3.6. Tot besluit
Vorenstaande beschrijvingen van de drugshandel, de
vrouwenhandel, de illegale wapenhandel en de illegale autohandel in
Amsterdam zijn door gaten in ons informatiebestand zeker niet alle
even volledig. Niettemin geven zij gezamenlijk toch al een
behoorlijk genuanceerd beeld van wat in Amsterdam de betrokken
actuele vormen van traditionele georganiseerde criminaliteit
voorstellen. Wanneer men dit beeld poogt te vangen in een antwoord
op de vraag van de Parlementaire Enqutecommissie Opsporingsmethoden
naar de aard, de ernst en de omvang van de georganiseerde
criminaliteit in Nederland, dan kan dit antwoord als volgt worden
geformuleerd.
lees meer
Bijlage XI – 3.5. De handel in gestolen auto’sJanuary 1, 1999
3.5. De handel in gestolen auto’s
In de voorbije jaren zijn er bij herhaling berichten
binnengekomen dat ook in Amsterdam op internationale schaal auto’s
worden gestolen en verhandeld. Veel van deze berichten hebben nu
eens betrekking op Joegoslaven en Russen die – zo lijkt het
tenminste – op eerder individuele voet opereren, dan weer op
landgenoten van hen die dit duidelijk in georganiseerd verband
doen. Deze laatsten behoren niet alleen tot een groep die als
zodanig is onderkend, zij stelen ook op een betrekkelijk vakkundige
manier. Waarbij moet worden aangetekend dat deze internationale
diefstal van (vracht)auto’s en de handel hierin voor Amsterdam niet
nieuw is. In de loop van de jaren tachtig bleek immers dat een
groep Ghanese criminelen, die ook actief was in de vrouwenhandel,
tezelfdertijd honderden luxe-auto’s op bestelling had laten stelen
en vervolgens – via Amsterdam, Rotterdam of Antwerpen – liet
verschepen naar een of ander West-Afrikaans land. De hoofdverdachte
hield te Amsterdam kantoor onder de naam African
Express.
lees meer
Bijlage XI – 3.4. De illegale handel in vuurwapensJanuary 1, 1999
3.4. De illegale handel in vuurwapens
Van oudsher wordt de illegale handel in vuurwapens, zeker in
illegale vuurwapens, geassocieerd met georganiseerde criminaliteit.
Niet alleen omdat de grootschaliger vormen van deze handel op
zichzelf reeds gemakkelijk de kenmerken van deze criminaliteit
vertonen, maar ook omdat in alle andere vormen van georganiseerde
criminaliteit het gebruik van geweld, ook door middel van
vuurwapens, een cruciale rol speelt. De beschrijving die hiervoor
is gepresenteerd van de drugshandel in Amsterdam, laat hier geen
enkel misverstand over bestaan. Daarenboven mag niet uit het oog
worden verloren dat, juist ook vanwege het gewelddadige karakter
van veel drugshandel, groepen die in drugs doen geregeld tevens
illegaal wapens verhandelen.
lees meer
<< oudere artikelen nieuwere artikelen >>