• Buro Jansen & Janssen, gewoon inhoud!
    Jansen & Janssen is een onderzoeksburo dat politie, justitie, inlichtingendiensten, overheid in Nederland en de EU kritisch volgt. Een grond- rechten kollektief dat al 40 jaar, sinds 1984, publiceert over uitbreiding van repressieve wet- geving, publiek-private samenwerking, veiligheid in breedste zin, bevoegdheden, overheidsoptreden en andere staatsaangelegenheden.
    Buro Jansen & Janssen Postbus 10591, 1001EN Amsterdam, 020-6123202, 06-34339533, signal +31684065516, info@burojansen.nl (pgp)
    Steun Buro Jansen & Janssen. Word donateur, NL43 ASNB 0856 9868 52 of NL56 INGB 0000 6039 04 ten name van Stichting Res Publica, Postbus 11556, 1001 GN Amsterdam.
  • Publicaties

  • Migratie

  • Politieklachten

  • Bijlage XI – 5.5. Tot besluit

    5.5. Tot besluit

    Wanneer we in dit besluit terugkeren naar de reden waarom dit
    hoofdstuk werd geschreven – is er in het Wallen-gebied sprake van
    (economische) machtsposities die (mede) via drugsgelden zijn
    verworven -, dan kan worden gesteld dat dit beslist een valabele
    reden was om nader onderzoek naar de toedracht van de problemen in
    het Wallen-gebied te doen. Met nadruk schrijven we nader onderzoek
    omdat elkeen die ook maar enigermate weet wat er allemaal in dit
    gebied gaande is, beseft dat meer onderzoek zal moeten worden
    verricht om daar een grondig inzicht in te kunnen krijgen. Maar het
    inzicht dat ons onderzoek heeft opgeleverd, volstaat ruimschoots om
    te kunnen stellen dat wat eerder al – voor de stad in haar geheel –
    met betrekking tot de horeca werd geconstateerd, zich op en rondom
    de Wallen in een nog veel geconcentreerdere vorm voordoet, namelijk
    dat criminele figuren en groepen hier, dankzij hun illegaal
    opgebouwde vermogens, een groot deel van de (economische) macht in
    handen hebben gekregen, zodoende de jure et de facto tot op zekere
    hoogte kunnen uitmaken wie er verder nog welke (illegale en/of
    legale) activiteiten kunnen ontplooien en uiteindelijk dus ook in
    hoge mate de graad van publieke (wan-)orde in dit gebied bepalen.
    Met andere woorden: op grond van hun machtspositie regisseren de
    betrokken ondernemers/ondernemingen niet alleen voor een belangrijk
    stuk het economische leven in de buurt, maar markeren zij ook de
    grenzen waarbinnen bestuur en politie nog vrijelijk kunnen
    handelen. Terecht roept dit alles bij menigeen de vraag op of de
    laatste jaren op de Wallen niet de omgekeerde wereld is geschapen.
    En in de mate dat dit inderdaad het geval is, kan worden gezegd dat
    hier – ook zonder dat er sprake is van wijdverspreide
    politiek-bestuurlijke corruptie, enzovoort – momenteel een situatie
    bestaat die in elk geval in economisch opzicht veel gemeen heeft
    met toestanden die in landen als Itali en de Verenigde Staten voor
    brandhaarden van georganiseerde criminaliteit worden gehouden. En
    ook nu weer een situatie die niet is gecreerd door buitenlandse
    en/of allochtone misdaadgroepen, maar hoofdzakelijk door
    sleutelfiguren uit de Hollandse netwerken van Amsterdam, gewoon
    Amsterdammers dus. Misschien is hierin ook een belangrijk deel van
    de verklaring gelegen voor het merkwaardige feit dat deze
    verregaande criminalisering van de Wallen heeft plaatsgevonden
    zonder dat de lokale overheid hiertegen in het geweer is gekomen.
    Heeft zij zich in de voorbije jaren niet altijd laten (mis)leiden
    door de gedachte dat georganiseerde criminaliteit een verschijnsel
    is uit verre landen, bedreven door aanhangers van sinistere
    genootschappen, dat ook hier in de stad het best door een militaire
    politiemacht kan worden bestreden?

    lees meer

    Bijlage XI – 5.4. De heersende eigendomsverhoudingen

    5.4. De heersende eigendomsverhoudingen

    Het is bepaald opmerkelijk dat er geen echt grote seksbedrijven
    in de buurt actief zijn. Er zijn twee (Nederlandse) combinaties die
    ieder ongeveer 20 hokken exploiteren en die de zaak, inclusief
    bescherming met camera’s, commercieel aanpakken. Zij zijn de
    grootsten. Een van hen, Hans Brouns, heeft zojuist (1993) een goed
    overzicht gepubliceerd van de (recente) geschiedenis van de
    Zeedijk. De auteur stelt zijn relaas voor als een
    ooggetuigenverslag van een buurtbewoner. Ook hieruit blijkt dat er
    geen sprake is van concentratie of monopolievorming in deze
    bedrijfstak. De raamprostitutie in andere steden zoals Utrecht en
    Den Haag is grotendeels in handen van enkelingen. Is er in
    Amsterdam dan voldoende ruimte voor iedereen? Is deze sector in
    vergelijking met andere economische activiteiten in de rosse buurt
    niet voldoende interessant? Dat er geen sprake is van de vorming
    van monopolies blijkt ook uit het feit dat de bordeelbazen zelf
    geen security firma’s hebben opgericht, maar de beveiliging
    uitbesteden aan specialisten van het particuliere geweld: de Hells
    Angels. De ramen waar dezen protectie aanbieden zijn met een
    sticker gemerkt. Ofschoon een bedrijfstak als die van de
    prostitutie onconventionele ondernemers aantrekt die niet
    gemakkelijk tot samenwerking zijn te brengen, is dit er toch een
    paar maal van gekomen. Het ging toen om het keren van een
    gemeenschappelijke bedreiging van buitenaf. Joegoslavische bendes
    en de Russische mafia hebben serieuze pogingen gedaan om de
    prostitutie binnen en buiten de Wallen in handen te krijgen, maar
    dit is ze mede door toedoen van de Hollandse bordeelhouders niet
    gelukt.

    lees meer

    Bijlage XI – 5.3. De wereld van de Wallen

    5.3. De wereld van de Wallen

    In het licht van het voorgaande valt gemakkelijk te begrijpen
    dat de oudere leden van de Amsterdamse penose unaniem van oordeel
    zijn dat zij behoren tot een betere mensensoort dan hun hedendaagse
    jonge collega’s, omdat zij zich zogezegd hielden aan strikte
    standaarden van fatsoen. Dit is een algemeen verschijnsel: de oude
    garde van Lower East Side New York, berucht centrum van Amerikaanse
    georganiseerde misdaad, beweent precies zo de goede oude tijd
    (Kasinitz en Hillyard, 1995). In een aflevering van het weekblad
    Panorama in 1986 (nr. 12-17) zijn ze op een mooie en
    uitdagende prent vereeuwigd: Buck Jones en Teun van der Vaart
    (oersterke jongens), de beroemde bordeelexploitant, en nog een
    heleboel meer: Frits van de Wereld en dan natuurlijk Gerritje
    Ketting, Vette Lap, Utrechtse Jantje, Rinus Veth en de
    praatjesmaker Haring Arie. Markante typen waarvan wij er in ander
    verband al eerder een paar hebben genterviewd nu het nog kan. De
    groepsfoto toont aldus een prominente uitsnede van het wereldje van
    geweldenaren, inbrekers, kamerverhuurders, gokkers,
    nachtclubportiers, oplichters, bikkers (souteneurs, niet te
    verwarren met de hoger aangeslagen kamertjesverhuurders), helers en
    al die anderen voor wie de Wallen tot in de jaren zestig het
    natuurlijke leefmilieu vormden. Tot in deze jaren waren de bordelen
    in handen van eenlingen, de prostitues werden beschermd door
    kwartjespooiers, de cafs gerund door kleine zelfstandige uitbaters.
    Niemand had veel, ieders individuele status werd bepaald door zijn
    reputatie. Het optreden van de penose tegenover de autoriteiten
    werd gekenmerkt door solidariteit. Verschliegeren (verraden) aan de
    politie was er niet bij. De Wallen werden door de politie trouwens
    enigszins op afstand bestuurd. Zij kon immers niet ingrijpen in
    alle conflicten tussen hoeren en klanten, tussen bikkers en hun
    vrouw. En zij voelde ook niet de behoefte om bij caf-ruzies in te
    grijpen als duidelijk was dat de vechtersbazen de volgende dag weer
    gezellig samen een biertje zouden drinken. Onderlinge
    meningsverschillen werden (als het met woorden niet meer ging)
    uitgevochten met de blote vuist en de barkruk. Het gebruik van een
    mes werd afgestraft met het breken van de vingers van de hand die
    het had gehanteerd. Thans is het geweld door het gebruik van
    vuurwapens zodanig gedemocratiseerd dat de bekende Teun van der
    Vaart vertelt: Nu staat er ineens zo’n spierinkie voor je en die
    trekt dan zo’n ding. Daar houdt mijn macht op, ik heb nog nooit
    meegemaakt dat iemand zo’n kogel weer terug kon koppen. De orde kon
    vroeger worden gehandhaafd zonder moderne techniek. De grote
    ommekeer in de wereld van de Wallen is in de jaren zestig gekomen
    met het massatoerisme. Dit veranderde de Wallen in een groot rossig
    sekspark en maakte de buurt tot een object van speculatie. Maar de
    cht grote verandering vond pas plaats in de jaren zeventig, met de
    opkomst van de drugs. Het evenwicht in de buurt werd toen danig
    verstoord, de modus vivendi – alle oude penose-jongens spreken met
    een zekere eerbied over de commissarissen Gerard Toorenaar en Henk
    Breemer: hard doch eerlijk en rechtvaardig – tussen politie en
    penose ging verloren. In de tijd dat Jopie de Vries de Wallen
    domineerde en het verzet tegen rovende drugsverslaafden alsmaar
    sterker werd, is een deel van de ordehandhavende taak overgegaan op
    wat Bas van Hout in het geciteerde verhaal in Panorama
    noemt: het kleine particuliere legertje diknekken dat optrad als je
    ook maar n aspirientje verkocht of durfde te kijken naar iemands
    binnenzak. Dat was misschien wel effectief, maar niet aanvaardbaar.
    Er kwam met het verscheiden van Zwarte Joop wel een eind aan. De
    huidige chef van politiedistrict II in de Warmoesstraat, A. Zee,
    vat zijn zorgen samen. Op 171 hectare grond, waarop 13.000 mensen
    wonen, vind je 5.000 bedrijven waarvan acht negenhonderd
    horeca-ondernemingen, 150 200 coffeeshops, honderden cafetaria’s,
    twee seksmusea, negen peep shows, zes bars voor homoseksuele
    jongeren, 12 homobars, 31 seks-videotheken, 41 sekswinkels. Verder
    zijn er enorm veel kleine en enkele grote hotels, in alle
    prijsklassen. Het eigenlijke red light district bestaat uit
    350 bordelen en straten met tippelprostitutie. Zoveel is duidelijk:
    het toerisme in Amsterdam laat zich zonder de Wallen niet denken.
    De Amsterdamse Kamer van Koophandel kwam in april 1994 met een
    rapport: Amsterdam, let op je zaken, waarin ook
    verontrusting doorklinkt. Toerisme is een van de pijlers waar de
    stadseconomie op drijft. Het culturele erfgoed, het fraaie
    stadslandschap, alle culturele voorzieningen en de vele attracties
    en evenementen trekken zoveel mensen aan dat Amsterdam op jaarbasis
    twee miljard gulden omzet. Maar de concurrentiepositie van de stad
    ten opzichte van andere Europese steden verslechtert en dat komt
    voor een deel door het slechte imago. Amsterdam is aantrekkelijk
    vanwege zijn vrijzinnige cultuur en zijn jeugdige
    uitstraling, maar de straten zijn vies, het is er onveilig en de
    georganiseerde misdaad heeft greep gekregen op het
    Wallen-gebied.
    De politie wordt in dit gebied natuurlijk geconfronteerd met vele
    klachten over overlast en criminaliteit. Aangifte terzake van
    diefstal met geweld wil gewoonlijk zeggen dat een buitenlander die
    drugs wilde kopen, zijn geld reeds had overhandigd, maar dat de
    handelaar daarna is weggelopen. Er wordt aangifte gedaan van
    zakkenrollerij en straatroof. Maar er vinden ook schietpartijen
    plaats. En onlangs is een bordeelhouder aangetroffen in de
    kofferbak van zijn uitgebrande auto. Deze verloedering van de
    Wallen wordt door de korpsleiding grotendeels beschouwd als een
    vraagstuk van openbare orde. Als er moet worden opgetreden, dan
    gaat het erom een rustig straatbeeld te scheppen. Dit is de
    klassieke politiemanier om een probleem aan te pakken. En dan is
    het ver gezocht om achter de overlast die een gebied als de Wallen
    met zich meebrengt, georganiseerde misdaad te zien. De leiding van
    het betrokken politiedistrict denkt er echter anders over en komt
    met haar analyse van het vraagstuk verrassend dicht in de buurt van
    de manier waarop wij het probleem stellen. Georganiseerde misdaad
    is ook in haar ogen geen kwestie van een stel vreemde organisaties
    die de integriteit van de stad aantasten door in de bovenwereld
    door te dringen, maar is een verschijnsel dat compleet deel
    uitmaakt van het maatschappelijke leven in een grote stad en heel
    concreet wordt in die buurten die zich daarvoor lenen; daar is zij
    zichtbaar tot op het laagste niveau, op straat. De straten, de
    bedrijfspanden en de woonhuizen in zulke buurten zijn in deze
    optiek dan ook meer dan een decor. Zij vormen de uitvalsbasis voor
    allerhande mensen op straat en de bron van tal van activiteiten
    voor het raam. We hebben al eerder (in .2.1) vastgesteld dat
    buurten met veel particulier bezit zich goed lenen voor de
    innesteling van georganiseerde criminaliteit. Welnu, in het
    Wallengebied is 90% van de panden in particulier bezit. Nader
    onderzoek leert bovendien dat in dit gebied tal van onbebouwde
    stukjes grond liggen, heel wat gebouwen zonder bestemming zijn (het
    Waaggebouw) en ook talrijke zogenaamde grijze panden staan, waarvan
    niemand weet wie er wonen en wat er zich afspeelt. Als de politie
    komt vragen wie er woont, merkt zij dat de bewoners minder
    mededeelzaam zijn dan vroeger. Welke risico’s levert het op om met
    de politie te praten? De economische belangen in de buurt moeten
    groot zijn want alleen al de 350 ramen leveren per jaar aan kale
    huur al meer dan 10 miljoen gulden op. De huisvesting van de
    (buitenlandse en Nederlandse) prostitues moet nog eens een veelvoud
    hiervan opbrengen. De omzet in de wereld van de drugs, zo zagen we
    in .3.2.1, is veel groter dan ooit werd vermoed. En de centra van
    de Amsterdamse imperia van de hash zijn ook in deze buurt
    gevestigd: The Bulldog, Grasshopper, Smokey en Fancy Free. In de
    talrijke coffeeshops staan trouwens haast altijd speelautomaten.
    Hun omzet beloopt tussen de 140 en 160 miljoen per jaar, waarvan
    naar schatting van de politie zo’n 60% zwart. Voorts constateert
    men een zekere branche-vervaging: ook hotels en cafs beginnen hash
    te verkopen. In hoeverre gaan zij in de toekomst deze handel
    beheersen? Dit alles brengt ons tot de algemene vraag: wie bezitten
    eigenlijk de Wallen?

    lees meer

    Bijlage XI – 5.2. De Wallen in Amsterdam

    5.2. De Wallen in Amsterdam: een historisch centrum van
    prostitutie

    Volgens politionele tellingen waren er in Amsterdam in 1896 19
    bordelen en 17 rendez-vous-huizen (hieronder werden hotels en
    particuliere woningen verstaan waar prostitues hun beroep
    uitoefenden). In de bordelen waren in totaal 11 Nederlandse en 99
    buitenlandse vrouwen werkzaam. Daarnaast bestonden er 139 andere
    gelegenheden in de stad, zoals bierhuizen, logementen en cafs,
    waarvan men vermoedde dat er prostitutie werd bedreven. Volgens het
    bevolkingsregister waren er in 1896 in Amsterdam veel meer huizen
    met publieke vrouwen, namelijk 228, met in totaal 1.030 prostitues
    (Van Slobbe, 1937). De Amsterdamse politie zag dan ook niet veel in
    een bordeelverbod; opheffing van de bordelen zou slechts leiden tot
    een toename van de illegale prostitutie. De huizen van ontucht
    waren voornamelijk gesitueerd in de omgeving van het
    Oudekerksplein. Rond de eeuwwisseling werd de stad uitgebreid met
    het gedeelte dat nu Oud-Zuid wordt genoemd. Talrijke prostitues
    trokken toen naar wijk YY, het stadsgedeelte dat nu De Pijp heet.
    Deze lokatie werd al snel een centrum van prostitutie en andere
    twijfelachtige activiteiten. Aan het einde van de Eerste
    Wereldoorlog bereikte de prostitutie hier haar hoogtepunt. Met name
    het aantal straatprostitues was toen enorm toegenomen. Door de
    weinig centrale ligging van de wijk verplaatste de prostitutie zich
    op den duur echter toch weer grotendeels naar de omgeving van het
    Oudekerksplein (Stemvers, 1985; Hoff, 1994). In 1911 werd het
    bordeelverbod in het Wetboek van Strafrecht opgenomen; hiermee werd
    het zich prostitueren niet strafbaar gesteld maar wel het
    exploiteren van een prostitutiebedrijf. Bovendien werd artikel 432
    van het Wetboek van Strafrecht, gericht tegen landloperij,
    uitgebreid met een bepaling tegen souteneurschap. Een gevolg van
    deze wetswijzigingen was het ontstaan van verkapte bordelen.
    Bordeelhouders zetten hun bedrijven om in pensions, hotels,
    kamerverhuurbedrijven, mode-ateliers en strijkinrichtingen, en de
    inwonende vrouwen werden omgedoopt tot zogenaamde huishoudelijke
    hulpen, zoals kamermeisjes, linnenjuffrouwen en dienstmeiden (Van
    Slobbe, 1937; Stemvers, 1985). Achter deze faades ging de seksuele
    bedrijvigheid gewoon door. In de jaren dertig werden er ook
    bordelen geopend in andere delen van de stad: aan de Ruysdaelkade,
    in de Van Ostadestraat en de Reguliersdwarsstraat (Stemvers, 1985;
    Hoff, 1994). De Amsterdamse zedenpolitie schatte het aantal
    clandestiene bordelen in 1936 op zo’n 150; de meeste waren
    gevestigd in het stadsdeel dat nu de Wallen wordt genoemd
    (Boutellier, 1987; Stemvers, 1985; Hoff, 1994). In de jaren vijftig
    en zestig werden meer de psycho-sociale oorzaken van de prostitutie
    beklemtoond. In het kader van de verzorgingsstaat werden onderwijs,
    voorlichting en volksgezondheid naar voren geschoven als middelen
    om het prostitutieprobleem te beheersen. Parallel hieraan werd
    voorgesteld om het politieoptreden tegen prostitutie te beperken.
    De prostitue zou veeleer langs de weg van de resocialisatie moeten
    terugkeren in de burgermaatschappij. Tevens diende een gelijke
    economische positie van mannen en vrouwen te worden nagestreefd,
    dat wil zeggen: er moest via speciale programma’s worden geprobeerd
    de prostitue haar zelfrespect te laten hervinden. In ongeveer een
    halve eeuw tijd veranderde het prostitutievraagstuk aldus van een
    probleem van seksuele moraal in een psycho-sociaal en individueel
    probleem (Boutellier, 1987). In de jaren zestig en zeventig deed
    zich echter een ware omwenteling in het prostitutiewezen voor. De
    Amsterdamse Wallen kenden tot 1970 een gemoedelijke sfeer waar
    prostitues volgens het oude pooiersysteem een deel van hun
    verdiensten aan hun zogenaamde beschermers afstonden. De pooiers en
    de prostitues waren buurtgebonden en hingen wat rond op de straten
    en in de cafs, waardoor er een grote mate van sociale controle
    bestond en daarmee veiligheid was gegarandeerd. Op een klein
    groepje Surinaamse vrouwen na waren er toen uitsluitend Nederlandse
    prostitues werkzaam. In de loop van de jaren zeventig kwam hierin
    evenwel verandering. De Surinaamse vrouwen verlieten de prostitutie
    en de overgebleven lokale vrouwen maakten zich los van het
    traditionele pooiersysteem en gingen als zelfstandigen werken
    (Brussa, 1987). Op
    datzelfde moment barstte evenwel de commercialisering van de
    prostitutie los en deed de Wallen in een paar jaar tijd geheel van
    karakter veranderen. De vraag naar prostitutes werd niet alleen
    groter maar ook gedifferentieerder. De exploitanten speelden hier
    slim op in en creerden allerlei faciliteiten voor andere vormen van
    seksvermaak (Van der Poel, 1991). De clubs werden uitgebreid met
    sauna’s, seksbioscopen en sm-kamers. Talrijke seksbedrijven, zoals
    sekstheaters, seksmusea en seksshops, schoten als paddestoelen uit
    de grond (Van der Poel, 1991). De kleine danszalen en cafs
    verdwenen. Hiermee ging volgens sommigen de gezellige, gemoedelijke
    sfeer van de buurt verloren. Daarvoor in de plaats kwamen felle
    neonlichten en schettermuziek. De prostitutie op de Wallen beleefde
    zo aan het einde van de jaren zestig een nieuw hoogtepunt.

    lees meer

    Bijlage XI – 5.1. Inleiding

    5. BINNEN EN BUITEN DE WALLEN

    5.1. Inleiding

    In de context van deze studie ligt het voor de hand om juist
    voor de Wallen te onderzoeken op welke schaal hier gelden die zijn
    verdiend in onder meer de drugshandel, zijn respectievelijk worden
    omgezet in infrastructurele machtsposities, in het bijzonder door
    de aankoop van onroerend goed en van bedrijven. Dit ligt vormen
    voor een lucratieve voortzetting van allerlei illegale praktijken.
    Maar ook vanuit een empirisch oogpunt – theoretisch – voor de hand,
    omdat zulke machtsposities in dit roemruchte gebied een logistieke
    garantie dringt een dergelijke exercitie zich op. Was het immers
    niet Bruinsma die op grotere schaal eigendommen op de Wallen begon
    te vergaren? En dus is de vraag heel relevant of hij hiermee de
    aanzet heeft gegeven voor een ontwikkeling die tot op de dag van
    vandaag doorgaat.
    Hier komt evenwel bij dat enkele leden van de staf van het
    politiedistrict (II) langzamerhand ook tot de overtuiging zijn
    gekomen dat een hele hoop van de problemen die zij in de sfeer van
    de openbare orde op en rond de Wallen ondervinden, voor een
    belangrijk deel voortvloeien uit het feit dat een aantal criminele
    groepen in dit gebied er alle (economisch) belang bij heeft volop
    de illegale activiteiten te (laten) ontplooien die de bedoelde
    overlastproblemen met zich meebrengen, zo niet veroorzaken. Meer in
    beleidstermen geformuleerd: zij zijn ook tot de overtuiging gekomen
    dat, gelet op de nauwe samenhang tussen georganiseerde
    criminaliteit en kleine criminaliteit/overlast, een structurele
    aanpak van de problemen vergt, dat er wordt gesaneerd in de
    eigendomsverhoudingen in het Wallen-gebied. En om de daad bij het
    woord te voegen, is vervolgens een begin gemaakt met een
    gedetailleerde analyse van deze verhoudingen. Van de eerste
    resultaten van deze analyse is hierna dan ook dankbaar gebruik
    gemaakt. Alvorens deze resultaten naar voren te brengen, wordt
    echter kort teruggegaan in de geschiedenis van de Wallen en wordt
    met name ook gepoogd een beeld te schetsen van de schoksgewijze
    verandering die de wereld hier in enkele jaren tijd heeft
    ondergaan. Want op deze manier kan toch nog wat meer concreet
    worden geschilderd dan in hoofdstuk 2 in nogal algemene trekken is
    gedaan, hoe in een stad als Amsterdam de (georganiseerde)
    criminaliteit, en met haar een deel van het sociale en economische
    leven, is veranderd.

    lees meer

    Bijlage XI – 4.6. Tot besluit

    4.6. Tot besluit

    Het besluit van deze rondgang door vier voor ons onderzoek zeer
    relevante economische branches kan betrekkelijk kort zijn. In drie
    van de vier sectoren vallen er geen sporen van georganiseerde
    criminaliteit te ontdekken. In n sector daarentegen – die van de
    horeca en het gokwezen – is volgens de politie en andere
    overheidsdiensten kennelijk een hele bedenkelijke ontwikkeling aan
    de gang. Hier zijn enkele criminele groepen, hoogstwaarschijnlijk
    door middel van geld dat vooral via de drugshandel is verdiend,
    monopolies aan het opbouwen die de gewone economische orde in een
    sector als deze in het gedrang brengen. En dit laatste niet alleen
    langs financile weg – door concurrenten gewoonweg uit de markt te
    prijzen -, maar ook door de toepassing van intimidatie. Deze
    ontwikkeling beantwoordt nog wel niet helemaal aan het model van
    racketeering, zoals we dat in Amerikaanse grootsteden
    kennen, maar zij is er niet veel minder discutabel om. Niet alleen
    op grond van principile overwegingen betreffende de relatie tussen
    vrije economie en democratische rechtsstaat, maar ook op grond van
    meer beleidsmatige overwegingen. Immers, criminele groepen die
    belangrijke delen van de horeca in een stad als Amsterdam in handen
    hebben, beschikken meteen ook over de nodige infrastructuur om
    allerhande (andere) criminele activiteiten te ontplooien – juist
    ook die activiteiten waaruit de geldmiddelen zijn voortgevloeid om
    zich in de horeca in te kopen: drugshandel, uitbuiting van
    prostitutie, illegale praktijken in verband met speelautomaten,
    koop en verkoop van gestolen goederen, witwassen van criminele
    gelden, ontduiking van belastingen en sociale premies, enzovoort.
    Deze vaststelling impliceert de erkenning dat ook in een stad als
    Amsterdam de georganiseerde criminaliteit niet als vanzelf beperkt
    blijft tot de (illegale) levering van (illegale) goederen en
    diensten, maar ook hier in n (of meer) economische sectoren vormen
    kan aannemen die gewoonlijk worden geassocieerd met steden waar
    deze criminaliteit algemeen als een ernstig maatschappelijk
    probleem wordt gekwalificeerd. Dit is dus niet per definitie
    uitgesloten. Wie nog meent dat dit wel zo is, strooit zichzelf zand
    in de ogen. De hiervoor beschreven ontwikkeling in de horeca toont
    naar onze mening in elk geval aan dat een dergelijk negatief
    scenario beslist tot de rele mogelijkheden behoort. En dus is het
    zaak om een ontwikkeling als deze scherp in het oog te houden.
    Speciaal ook om op langere termijn te kunnen bezien of zij toch ook
    niet de voorbode vormt van een veel bredere evolutie die de
    georganiseerde criminaliteit in de stad doormaakt, namelijk een
    evolutie waarbij vooral de drugshandelaren van vroeger zich (ook)
    ontpoppen als quasi-legale ondernemers, juist ook buiten de sector
    van de horeca.

    lees meer

    Bijlage XI – 4.5. Het particuliere vervoer

    4.5. Het particuliere vervoer

    Een van de meest succesvolle onderzoeken naar criminaliteit
    binnen een branche is het onderzoek dat in Amsterdam vanaf 1993
    wordt verricht naar fraude in het particuliere vervoer. Op last van
    de wethouder van
    sociale zaken is toen een Regionaal Interdisciplinair Fraudeteam
    (RIF) opgericht om uit te zoeken in hoeverre in deze sector de
    bestaande wetgeving wordt overtreden. De meeste Amsterdammers
    voelen wel aan dat men in deze wereld zijn eigen gang gaat en er
    zijn duidelijk aanwijzingen dat er iets mis zit, maar in hoeverre
    is dat het geval en hoe ernstig is het? De taxi-wereld zit
    betrekkelijk overzichtelijk in elkaar. Vrijwel alle deelnemers zijn
    goed op de hoogte van de verschillende vormen van fraude die er
    opgeld doen. En het is dus niet zo moeilijk voor de politie om een
    goede informatiepositie te verwerven. Let wel: reeds dit simpele
    feit is een aanwijzing dat de georganiseerde misdaad geen hechte
    greep heeft op de branche; dan zou het veel moeilijker zijn geweest
    om van mensen die in deze sector werken, verklaringen los te
    krijgen. Het basisprobleem wordt gevormd door de kunstmatige
    beperking die aan de branche is opgelegd. Want hierdoor wordt de
    sanerende werking van het spel van vraag en aanbod geblokkeerd.
    Beperking van het aantal auto’s die als taxi dienst mogen doen,
    werkt even criminogeen als het quoteren van de visvangst of de
    melk. Als de economische capaciteit groter is dan de toegestane
    uitbreidingsmogelijkheid en als voldoende mensen voorhanden zijn om
    in deze sector hun geluk te beproeven, is de kans op systematische
    ontduiking van de regels groot.

    lees meer

    Bijlage XI – 4.4. De bouwnijverheid

    4.4. De bouwnijverheid

    Een van de legale economische sectoren die in de literatuur ook
    steeds weer in verband wordt gebracht met georganiseerde
    criminaliteit is de bouwnijverheid. De reden hiervan is niet ver te
    zoeken: zowel de Italiaanse en Italiaans-Amerikaanse mafia als de
    Japanse yakuza zijn berucht om de machtspositie die zij in de
    voorbije decennia – in elk geval in Itali, in de Verenigde Staten
    en Japan – hebben opgebouwd in deze tak van industrie. Waarom dit
    juist in de bouwnijverheid kan gebeuren, is een vraag waarop
    eigenlijk alleen een gedifferentieerd antwoord past. Maar in het
    kader van dit rapport moet worden volstaan met te wijzen op de
    relatief grote vatbaarheid van de bouwnijverheid voor penetratie
    door criminele groepen. Dit heeft met name te maken met de hoge
    kosten van vertraging, de ongewisse continuteit van het werk in de
    sector, de inzet van naar verhouding veel ongekwalificeerd
    personeel, de complexiteit en grootschaligheid van meer belangrijke
    bouwprojecten, en het systeem van contractering van de aannemer met
    de laagste prijs. En wanneer een criminele organisatie in een
    bepaalde stad of streek eenmaal greep heeft gekregen op
    (belangrijke delen van) de bouwnijverheid, dan exploiteert zij haar
    op alle mogelijke manieren: corrumpering van politici en ambtelijke
    diensten, geweld tegen opponerende bouwbedrijven en
    tegenstribbelende werknemers, te hoge inschrijvingen voor
    bouwprojecten, geen of gebrekkige afdracht van sociale premies,
    niet-betaling van verschuldigde belastingen, etcetera.

    lees meer

    Bijlage XI – 1.1. Het kader van het onderzoek

    1. ALGEMENE INLEIDING

    1.1. Het kader van het onderzoek

    De Parlementaire Enqutecommissie Opsporingsmethoden heeft niet
    alleen de taak gekregen om een onderzoek in te stellen naar de
    opsporingsmethoden en hun feitelijke toepassing, maar ook om,
    vooral met het oog op de normering van de bedoelde methoden, na te
    gaan hoe het in Nederland is gesteld met de aard en de omvang van
    de georganiseerde criminaliteit. Om deze laatste vraag te
    beantwoorden werd een externe onderzoeksgroep samengesteld van vier
    hoogleraren in de criminologie: F. Bovenkerk, G. Bruinsma, C.
    Fijnaut en H. van de Bunt.

    lees meer

    Bijlage XI – 4.3. De textielnijverheid

    4.3. De textielnijverheid

    Van de textielbranche kan men zeggen dat zij historisch verdacht
    is wanneer het gaat om georganiseerde misdaad. De sweat
    shops
    van New York vormden aan het begin van deze eeuw immers
    het toneel van de Joodse onderwereld. De georganiseerde misdaad
    controleerde de textielnijverheid door de vakbonden van haar
    werknemers over te nemen na ernstige arbeidsconflicten (Block en
    Chambliss, 1981). In Nederland heeft die associatie echter nooit
    bestaan. Uitbuiting van arbeiders, jazeker! Maar georganiseerde
    misdaad? In Nederland is de arbeidersbeweging daarvan volkomen vrij
    geweest. Het zou ook raar zijn om thans zo’n relatie te leggen,
    want de Nederlandse textielnijverheid is in de afgelopen dertig
    jaar spectaculair ingekrompen. Werkten in 1963 nog 77.000 mensen in
    de confectie-industrie, in 1985 waren er nog maar 12.000
    arbeidsplaatsen over. Vooral in de periode tussen 1972 en 1982 ging
    het hard achteruit. De produktie liep toen jaarlijks met ruim 7,5%
    terug (Bloeme en Van Geuns, 1987). Amsterdam, zich nog steeds
    noemend: confectiestad van Nederland, vormt geen uitzondering. In
    1963 werkten er nog 12.000 mensen in de textiel, in 1985 waren dat
    er minder dan 2.000.

    lees meer

    Bijlage XI – 4.2. De horeca en het gokwezen

    4.2. De horeca en het gokwezen

    De stad Amsterdam is ongeveer 4.000 horeca-gelegenheden rijk en
    deze gelegenheden variren van hotels en restaurants tot
    drinklokalen en coffeeshops. Er werken 15.000 werknemers in deze
    sector en hun aantal neemt (licht) toe. De horeca vertegenwoordigt
    dus een zeer aanzienlijk economisch belang. Maar de horeca is ook
    op velerlei wijze bij criminaliteit betrokken: (a) de sector is er
    slachtoffer van, (b) zijn openbare toegankelijkheid maakt hem
    geschikt als pleegplaats ervoor en (c) er zijn horeca-ondernemers
    die zichzelf aan misdaad schuldig maken. Deze drie mogelijke
    relaties staan niet op zichzelf: als er misdaden in een lokaliteit
    worden gepleegd is er vaak ook met de eigenaren al meer aan de hand
    dan dat zij in hun eigen zaak geen overwicht hebben, of ondernemers
    die veelvuldig zelf slachtoffer zijn geworden kunnen gemakkelijk in
    de verleiding komen het hoofd boven water te houden op een illegale
    manier.

    lees meer

    Bijlage XI – 4.1. Inleiding

    4. GEORGANISEERDE CRIMINALITEIT:

    OOK IN LEGALE BRANCHES?

    4.1. Inleiding

    Het belang van de rol die georganiseerde criminaliteit in een
    samenleving speelt, kan aan meer worden afgemeten dan aan het
    niveau van geweldgebruik, de omvang van zwarte markten en de
    (on)leefbaarheid van bepaalde buurten. Dit belang wordt, algemeen,
    namelijk ook afgemeten aan de mate waarin criminele groepen de
    inkomsten die zij via illegale handel hebben verworven, ook uit
    winstbejag omzetten in illegale, of toch op zijn minst
    bedenkelijke, vormen van controle over op zichzelf hele reguliere,
    legale sectoren van het economische leven. Is dit namelijk in
    verregaande mate het geval, dan is er niet langer sprake van de
    ontplooiing van zomaar illegale activiteiten, maar van de
    afschaffing van een zo vrij mogelijke economische orde in die
    sectoren, en dus van de opheffing van n van de basisbeginselen van
    de maatschappij die wij kennen. En dit temeer omdat criminele
    groepen die een dergelijke economische machtspositie hebben weten
    uit te bouwen, veelal bereid zijn om hun monopolie in de
    desbetreffende branches niet alleen met corruptie, maar
    uiteindelijk ook met geweld – tegen wie dan ook – te verdedigen. De
    voorbeelden van deze situatie liggen in Itali, in Japan, in de
    Verenigde Staten en elders voor het oprapen! In een studie als deze
    is het dus ook van groot belang om na te gaan of een dergelijke
    situatie ook in Amsterdam is ontstaan, of aan het ontstaan is. Zou
    zij hier inderdaad bestaan, dan zou het probleem van de
    georganiseerde criminaliteit veel ernstiger zijn dan menigeen
    momenteel denkt. Zou ze hier helemaal niet bestaan, dan betekent
    dit dat er nog altijd een zr groot verschil is tussen het probleem
    van die criminaliteit in steden als Tokyo, Kobe, Palermo, Napels en
    New York, en dat in de hoofdstad van Nederland. Of ligt het niet zo
    zwart-wit? Om deze vraag te kunnen
    beantwoorden, hebben wij de liggende informatie over
    (georganiseerde) criminaliteit in vier branches bij elkaar
    gebracht: de horeca en het gokwezen, de textielnijverheid, de
    bouwnijverheid en het particuliere vervoer. De keuze van deze
    branches is zeker enigermate bepaald door het feit dat er reeds
    enig onderzoek is verricht naar de mogelijke criminele kanten van
    deze branches. Anderzijds is zij vooral ingegeven door wat
    buitenlands onderzoek op dit gebied heeft opgeleverd. En dit is dat
    ook de onderhavige branches om uiteenlopende redenen nogal vatbaar
    zijn voor penetratie van criminele groepen. Met andere woorden: als
    het probleem van de georganiseerde criminaliteit in Amsterdam – in
    economisch opzicht – veel groter is dan gewoonlijk wordt gedacht,
    dan moet dit aan de criminaliteit in de bedoelde branches te zien
    zijn. Overigens moeten de beschrijvingen van de Amsterdamse
    situatie die hierna worden gepresenteerd, worden bezien in relatie
    tot de landelijke rapporten die over de desbetreffende branches
    zijn geschreven.

    lees meer

    Bijlage XI – 3.6. Tot besluit

    3.6. Tot besluit

    Vorenstaande beschrijvingen van de drugshandel, de
    vrouwenhandel, de illegale wapenhandel en de illegale autohandel in
    Amsterdam zijn door gaten in ons informatiebestand zeker niet alle
    even volledig. Niettemin geven zij gezamenlijk toch al een
    behoorlijk genuanceerd beeld van wat in Amsterdam de betrokken
    actuele vormen van traditionele georganiseerde criminaliteit
    voorstellen. Wanneer men dit beeld poogt te vangen in een antwoord
    op de vraag van de Parlementaire Enqutecommissie Opsporingsmethoden
    naar de aard, de ernst en de omvang van de georganiseerde
    criminaliteit in Nederland, dan kan dit antwoord als volgt worden
    geformuleerd.

    lees meer

    Bijlage XI – 3.5. De handel in gestolen auto’s

    3.5. De handel in gestolen auto’s

    In de voorbije jaren zijn er bij herhaling berichten
    binnengekomen dat ook in Amsterdam op internationale schaal auto’s
    worden gestolen en verhandeld. Veel van deze berichten hebben nu
    eens betrekking op Joegoslaven en Russen die – zo lijkt het
    tenminste – op eerder individuele voet opereren, dan weer op
    landgenoten van hen die dit duidelijk in georganiseerd verband
    doen. Deze laatsten behoren niet alleen tot een groep die als
    zodanig is onderkend, zij stelen ook op een betrekkelijk vakkundige
    manier. Waarbij moet worden aangetekend dat deze internationale
    diefstal van (vracht)auto’s en de handel hierin voor Amsterdam niet
    nieuw is. In de loop van de jaren tachtig bleek immers dat een
    groep Ghanese criminelen, die ook actief was in de vrouwenhandel,
    tezelfdertijd honderden luxe-auto’s op bestelling had laten stelen
    en vervolgens – via Amsterdam, Rotterdam of Antwerpen – liet
    verschepen naar een of ander West-Afrikaans land. De hoofdverdachte
    hield te Amsterdam kantoor onder de naam African
    Express
    .

    lees meer

    Bijlage XI – 3.4. De illegale handel in vuurwapens

    3.4. De illegale handel in vuurwapens

    Van oudsher wordt de illegale handel in vuurwapens, zeker in
    illegale vuurwapens, geassocieerd met georganiseerde criminaliteit.
    Niet alleen omdat de grootschaliger vormen van deze handel op
    zichzelf reeds gemakkelijk de kenmerken van deze criminaliteit
    vertonen, maar ook omdat in alle andere vormen van georganiseerde
    criminaliteit het gebruik van geweld, ook door middel van
    vuurwapens, een cruciale rol speelt. De beschrijving die hiervoor
    is gepresenteerd van de drugshandel in Amsterdam, laat hier geen
    enkel misverstand over bestaan. Daarenboven mag niet uit het oog
    worden verloren dat, juist ook vanwege het gewelddadige karakter
    van veel drugshandel, groepen die in drugs doen geregeld tevens
    illegaal wapens verhandelen.

    lees meer

    << oudere artikelen  nieuwere artikelen >>