3.5 Casus
3.5.1 De zaak Charles Z. Een casus ter illustratie van de
rechterlijke beoordeling van observatie
Feiten en omstandigheden
Feiten en omstandigheden
Dynamische observatie vindt plaats door het subject op enige
afstand te volgen, zowel op de openbare weg als in voor het publiek
toegankelijke ruimten, middelen van openbaar vervoer enzovoorts.
Soms wordt hierbij gebruik gemaakt van technische hulpmiddelen
zoals verrekijkers en beeldregistratie-apparatuur. Dergelijke
activiteiten worden als regel uitgevoerd door een observatieteam
(OT), een team van opsporingsambtenaren dat hiervoor speciaal is
opgeleid en uitgerust.
De meeste van de hiervoren genoemde vormen van observatie hebben
geen uitdrukkelijke wettelijke grondslag: het observeren en volgen,
het gebruik van plaatsbepalingsapparatuur, het maken van foto- en
video-opnamen en het (al dan niet met toestemming van een van de
gesprekspartners) afluisteren met behulp van technische middelen
zijn niet geregeld. Discussie of slechts gedeeltelijke regeling
bestaat ten aanzien van het scannen van mobiel telefoon- en
semafoonverkeer, de postvang en de inkijkoperaties. Wel wettelijk
geregeld is het aftappen van gegevensverkeer dat wordt gevoerd via
de telecommunicatie-infrastructuur: het tappen (en het scannen)
daarvan wordt bestreken door artikel 125g Sv. De wettelijke
grondslag voor de inzage in computerbestanden is te vinden in de
artikelen 125i t/m 125n Sv (Wet computercriminaliteit). In de
Nederlandse rechtspraak is de meeste aandacht uitgegaan naar de
toelaatbaarheid van observatiemethoden met het oog op artikel 8
EVRM dat de persoonlijke levenssfeer beschermt. Het observeren
(schaduwen) van personen kan niet zonder meer worden beschouwd als
een inbreuk op de privacy. Of daarvan sprake is hangt af van de
concrete omstandigheden van het geval.
Observatie komt in uiteenlopende verschijningsvormen voor. De
traditionele observatie kan statisch of dynamisch zijn. Statische
observatie geschiedt vanuit een vast punt, terwijl bij dynamische
observatie het te observeren object of subject wordt gevolgd.
Gesproken wordt dan ook wel van volgerij, mobiele observatie of
schaduwen. Het gaat dan om het direct, fysiek, heimelijk gadeslaan
en systematisch heimelijk volgen van een persoon of een object, al
dan niet met gebruikmaking van hulpmiddelen. Voor zowel de
statische als voor de dynamische observatie geldt dat deze zowel
incidenteel als stelselmatig kan zijn. Onder het aftappen van
telecommunicatie wordt in de eerste plaats de telefoontap verstaan,
maar sinds kort kan ook de fax worden getapt en opgenomen door een
opsporingsambtenaar evenals ander niet voor het publiek bestemd
gegevensverkeer via de telecommunicatie-infrastructuur. Wel moet
het vermoeden bestaan dat de verdachte daaraan deelneemt. Het
aftappen gaat vooralsnog via de infrastructuur van PTT-Telecom. Het
aftappen via de telecommunicatieinfrastructuur betreft een concreet
aangewezen abonneenummer. Het gaat hier om gegevensverkeer per
telefoon, semafoon, telefax en telex. Het dataverkeer tussen
computers (E-mail) via de telefoonlijn valt er eveneens onder. Dit
laatste ondervindt overigens in de praktijk nog veel technische
problemen.
In het kader van onderzoek naar strafbare feiten is observatie
een middel van informatievergaring. De term observatie dekt een
grote lading. Onder observatie verstaat de commissie: Het gadeslaan
van bepaalde personen, objecten en situaties ten einde informatie
te verzamelen, al dan niet op de openbare weg of al dan niet in
voor het publiek toegankelijke ruimten.
1. De onderzochte opsporingsmethoden hebben – behoudens enkele
vormen van de in hoofdstuk 3 behandelde observatie – geen
uitdrukkelijke wettelijke basis. Redenen om in een dergelijke basis
te voorzien kunnen worden ontleend aan 1) artikel 1 Sv, 2) het
bepaalde in de mensenrechtenverdragen, in het bijzonder met het oog
op het recht op een eerlijk proces en met het oog op het recht op
privacy, 3) het feit dat sommige opsporingsmethoden gepaard gaan
met strafbare feiten gepleegd door opsporingsambtenaren, en 4) het
belang van de integriteit van de strafrechtspleging.
Centraal in het Wetboek van Strafvordering staat het begrip
verdenking: het redelijk vermoeden dat iemand zich heeft schuldig
gemaakt aan een strafbaar feit. Vrijwel alle in dat wetboek
behandelde dwangmiddelen eisen dat het dwangmiddel slechts wordt
toegepast in geval van een verdenking jegens een verdachte; soms
eist de wet voor de toepassing van een dwangmiddel slechts de
verdenking dat een strafbaar feit is begaan (bijvoorbeeld artikel
97 Sv). Dikwijls clausuleert de wet de gevallen: dan mag een
bepaald dwangmiddel bijvoorbeeld slechts worden gehanteerd in geval
van verdenking van een misdrijf waarvoor voorlopige hechtenis is
toegelaten.
De onderzochte opsporingsmethoden hebben – behoudens enkele
vormen van de in hoofdstuk 3 behandelde observatie – geen
uitdrukkelijke wettelijke basis. Er zijn verschillende redenen om
aan te nemen dat tenminste een aantal van deze methoden zulks
eigenlijk wel behoeven. Achtereenvolgens wordt ingegaan op de
betekenis van artikel 1 Sv, de mensenrechtenverdragen, de
problematiek van het plegen van strafbare feiten in
het kader van de opsporing en het belang van de integriteit van de
rechtspleging. Dat laatste punt nadert al snel de rechtspolitieke
afwegingen die hier niet aan de orde zijn, maar wordt in dit
hoofdstuk uitsluitend geplaatst tegen de achtergrond van de (zoals
zal blijken beperkte) mogelijkheden van de rechter om
opsporingsmethoden op dit punt te toetsen.
Opsporing is volgens de commissie het verzamelen, registreren en
verwerken van gegevens en informatie door bevoegde ambtenaren
omtrent vermoedelijk gepleegde strafbare feiten of te plegen zeer
ernstige strafbare feiten in enig georganiseerd verband met het
doel te komen tot een strafrechtelijke sanctie. Dat het gaat om
opsporingshandelingen houdt in dat de gegevensverzameling en/of
-verwerking wordt benut voor een strafprocesrechtelijke afdoening
door de justitile autoriteiten of de strafrechter. Dit hoofdstuk
betreft de juridische achtergronden van de navolgende
opsporingsmethoden: a. observatie; b. runnen van informanten; c.
infiltratie; d. andere wijzen van informatie-inwinning, waaronder
misdaadanalyse, fenomeenonderzoek en financieel rechercheren. Deze
onderwerpen omvatten tal van deelonderwerpen die elk op zich ook
als opsporingsmethoden worden aangemerkt.
De commissie heeft als een van haar opdrachten gekregen
onderzoek te doen naar de feitelijke toepassing, de rechtmatigheid,
het verantwoord zijn en de effectiviteit van de opsporingsmethoden.
De resultaten van dit onderzoek zijn in de voorliggende bijlage
neergelegd.
Rechtbank Arnhem 18 april 1995, nr. 05/075.090/92
(Artt. 8, 9 EVRM, 6 Grondwet, 123 Sv (inmiddels vervangen door
art. 12 Algemene Wet op het binnentreden)) Verdachte wordt
tenlastegelegd meerdere overvallen te hebben gepleegd, waaronder de
overval op het Albert Heijn filiaal te Oosterbeek in mei
1990. Daarbij zijn twee personen met behulp van een riot-gun om het
leven gebracht en is een persoon zwaar gewond geraakt (zie voor een
uitgebreide beschrijving van feiten en omstandigheden hoofdstuk
5 Infiltratie).
Rechtbank Rotterdam, 16 mei 1995 (afkorting van Rabo Money
Laundry) en gerechtshof ‘s-Gravenhage 27 december 1995 (niet
gepubliceerd).
Het onderzoek in de Ramola-zaak is begonnen na een melding
(in januari 1993, nogmaals medio 1993) van ongebruikelijke
wisseltransacties (Wet MOT) door de Rabobank in Utrecht.
Aanvankelijk startte het onderzoek te Utrecht, maar op grond van
aanwijzingen dat het geld werd ingezameld bij een aantal
Rotterdamse adressen werd het onderzoek overgenomen door de
regiopolitie Rotterdam-Rijnmond. Mede op basis van (in)directe
verbanden tussen bezochte panden en verdovende middelen werd op 10
juni 1993 een gerechtelijk vooronderzoek geopend. In de loop der
tijd werd het gerechtelijk vooronderzoek steeds meer uitgebreid tot
andere verdachten en panden.
HR 4 januari 1994, NJ 1994, 294 (DD 24 (1994) 94.185 (95. 607 E)
p. 430.
(Artt.1a en 30b Wet op de Kansspelen)
Verbalisanten (politile infiltranten A 119 en A 127) mengden zich
in het spelende publiek in een casino en deden zelf mee aan de
spellen om illegale gokactiviteiten te kunnen gadeslaan en
opsporen.. Rechtsvraag:
Hof Amsterdam 4 februari 1993, NJ 1994, 113
Rechtsvraag:
Door de verdediging is opgeworpen dat een groot aantal
processen-verbaal van de activiteiten die in dezen zouden hebben
plaatsgevonden (pseudokopen) ontbreken, waardoor toetsing daarvan
door de rechter niet naar behoren mogelijk zou zijn. Tevens stelt
de verdediging de verantwoordelijkheid van de officier van justitie
voor pseudo-koop en under cover activiteiten aan de
kaak.
EHRM 15 juni 1992, NJ 1993, 711 m.nt. EAA
Op 15 maart 1984 informeerde de Duitse politie haar collega’s van
het kanton Bern, dat een landgenoot in
gevangenschap 200.000 Zwitserse francs had gevraagd voor de
aankoop van ongeveer 5 kilogram cocane in Zwitserland. Hierop
startte de rechter-commissaris te Laufen een gerechtelijk
vooronderzoek. Met toestemming van het Obergericht van het kanton
Bern en op grond van het Berner Wetboek van Strafvordering beval
de rechter-commissaris de telefoon van de klager af te
luisteren. Daarnaast besloten de politie te Laufen en een speciale
drugseenheid, dat een bedigd ambtenaar van de politie van het
kanton Bern zich zou voordoen als een potentile koper van de cocane
onder de verzonnen naam Toni. Zij handelden met toestemming van de
leiding van de kantonale politie en brachten de
rechter-commissaris te Laufen op de hoogte van hun plan.
Rechtsvraag: