• Buro Jansen & Janssen, gewoon inhoud!
    Jansen & Janssen is een onderzoeksburo dat politie, justitie, inlichtingendiensten, overheid in Nederland en de EU kritisch volgt. Een grond- rechten kollektief dat al 40 jaar, sinds 1984, publiceert over uitbreiding van repressieve wet- geving, publiek-private samenwerking, veiligheid in breedste zin, bevoegdheden, overheidsoptreden en andere staatsaangelegenheden.
    Buro Jansen & Janssen Postbus 10591, 1001EN Amsterdam, 020-6123202, 06-34339533, signal +31684065516, info@burojansen.nl (pgp)
    Steun Buro Jansen & Janssen. Word donateur, NL43 ASNB 0856 9868 52 of NL56 INGB 0000 6039 04 ten name van Stichting Res Publica, Postbus 11556, 1001 GN Amsterdam.
  • Publicaties

  • Migratie

  • Politieklachten

  • Bijlage V – 5.5 Controle en samenwerking

    5.5 Controle en samenwerking

    5.5.1 De politie

    De organisatie van de politile infiltratie is in handen van de
    ANCPI en de PIT’s. Een politile infiltrant wordt tijdens zijn
    optreden bijgestaan door een begeleidingsteam dat bestaat uit twee
    of meer begeleiders. Deze begeleiding geschiedt onder
    verantwoordelijkheid van de chef van het PIT en niet van het
    kernteam of het regionale korps dat om de infiltratie heeft
    verzocht.

    lees meer

    Bijlage V – 5.4 Feitelijk gebruik

    5.4 Feitelijk gebruik

    5.4.1 Kwantitatieve gegevens

    De mate waarin infiltratie voorkomt blijkt moeilijk vast te
    stellen. Gebruik is gemaakt voor wat de politile infiltratie
    betreft van het rapport De Wit, van de ministerile doorlichting en
    van de aanmeldingsformulieren die de Centrale Toetsingscommissie
    hebben bereikt. De uit die rapporten te distilleren cijfers
    verdienen echter kritische aandacht: enkele grote Nederlandse
    infiltratie-projecten konden niet worden teruggevonden in de
    doorlichting. Bovendien relativeert de inhoud van gesprekken met
    personen die zich met politie-infiltratie hebben beziggehouden de
    kwantiteit.

    lees meer

    Bijlage V – 5.3 Juridische grondslag

    5.3 Juridische grondslag

    Het Wetboek van Strafvordering noch enige andere Nederlandse wet
    in formele zin kent de opsporingsmethode infiltratie. Hoewel art. 1
    Sv bepaalt dat strafvordering alleen plaats heeft op de wijze bij
    de wet voorzien, heeft deze bepaling tot nu toe in de rechtspraak
    niet in de weg gestaan aan de toepassing van infiltratie. In de
    jurisprudentie is sedert het Tallonarrest (HR 4 december 1979, NJ
    1980, 356 m.nt ThWvV) infiltratie als opsporingsmethode erkend.
    Reeds in dit arrest kwam de mogelijkheid aan de orde dat de
    infiltrant strafbare feiten (mede)pleegt.

    lees meer

    Bijlage V – 5.2 Omschrijving methode

    5.2 Omschrijving methode

    5.2.1 Definitie

    Door de commissie-de Wit worden drie vormen van infiltratie
    onderscheiden: I. Het door een politiefunctionaris of burger, al
    dan niet onder de dekmantel van een aangenomen identiteit, onder
    gezag en regie van politie en openbaar ministerie, binnendringen in
    het criminele milieu of deel uitmaken van een criminele
    organisatie, ten behoeve van opsporing en vervolging. II. Het,
    onder gezag en regie van politie en openbaar ministerie, gebruik
    maken van een persoon die reeds deel uitmaakt van een criminele
    organisatie en zich als zodanig, met toestemming van politie en
    openbaar ministerie, schuldig maakt aan bepaalde strafbare
    feiten.

    lees meer

    Bijlage V – 5.1 INLEIDING

    5 INFILTRATIE

    5.1 INLEIDING

    Vanaf eind jaren zestig wordt in Nederland met infiltranten
    gewerkt en aangenomen mag worden dat politile undercover-operaties
    nog veel ouder zijn. Noot Aanvankelijk worden met enige
    regelmaat pseudokopen uitgevoerd door de Amerikaanse Drugs
    Enforcement Administration (DEA), en pas geleidelijk gaat ook de
    Nederlandse politie zich daar georganiseerd op toeleggen. Omstreeks
    1978 is door de Amsterdamse hoofd-inspecteur Sietsma naar Canadees
    model begonnen met pseudokoopteams die zich gaandeweg ook met
    verdergaande vormen van infiltratie hebben beziggehouden. Welbewust
    is toen eind jaren zeventig door middel van de Tallon-zaak een
    uitspraak van de Hoge Raad met betrekking tot infiltratie
    uitgelokt. Het experimentele karakter van infiltratie leidde tot
    problemen rond 1980; ook op het optreden in de direct daarop
    aansluitende periode wordt tegenwoordig teruggezien alsof het er
    toen nogal amateuristisch aan toeging.

    lees meer

    Bijlage V – 4.8 Conclusies

    4.8 Conclusies

    1. Een informant is iemand, die onder zekere waarborgen
    aangaande zijn anonimiteit aan een opsporingsambtenaar gevraagd of
    ongevraagd inlichtingen verstrekt in verband met gepleegde of te
    plegen strafbare feiten. In de praktijk worden evenwel zeer veel
    verschillende definities gehanteerd, waardoor in het bijzonder het
    verschil tussen informanten en burgerinfiltranten onhelder is. 2.
    De meeste informanten worden geworven of dienen zich aan als zij
    als verdachte met de politie in aanraking zijn gekomen, zijn
    afkomstig uit het criminele milieu en hebben wetenschap van
    drugsdelicten. Een minderheid meldt zich spontaan aan of wordt
    benaderd door de CID. Eveneens is een minderheid afkomstig uit het
    relatienetwerk van een subject, of uit het dienstverlenende
    bedrijfsleven, en/of heeft informatie over fraude en andere
    niet-klassieke delicten. Geconstateerd is dat ook politieambtenaren
    als informant worden geregistreerd.

    lees meer

    Bijlage V – 4.7 Casus

    4.7 Casus

    4.7.1 Laundry Een casus ter illustratie van een verdovende
    middelenzaak waarin een

    kroongetuigeregeling wordt gehanteerd.

    lees meer

    Bijlage V – 4.6 Controle en samenwerking

    4.6 Controle en samenwerking

    4.6.1 De politieorganisatie

    Hoewel in ons land geen nationaal politie-apparaat bestaat, zou
    denkbaar zijn dat vanuit de Divisie CRI van het Korps landelijke
    politiediensten (KLPD) een zekere controle werd uitgeoefend op het
    gebruik van informanten. Reeds onder 4.4.1 kwam het nationale
    informantenregister van de bij de CRI ondergebrachte NCID ter
    sprake, waaraan de regionale CID-en geacht worden hun informanten
    te melden; er worden trouwens ook informanten van bijzondere
    opsporingsdiensten geregistreerd al hebben die diensten geen
    CID-status. Zoals reeds vermeld laat de landelijke registratie van
    informanten evenwel te wensen over. De regio’s meldden tot voor
    kort niet aan en omdat de aanmelding in code gebeurt geeft het
    systeem op zichzelf niet de waarborg dat een dubbele melding wordt
    tegengegaan. Enerzijds lijkt er bij de regio’s sprake van
    slordigheid, terwijl anderzijds een rol speelt dat men met het oog
    op de vertrouwelijkheid en de kwetsbaarheid de kring van personen
    die bekend zijn met de informant zo beperkt mogelijk wil houden.
    Ten derde heeft de CRI geen bevoegdheden om correcte meldingen af
    te dwingen.

    lees meer

    middelen, vuurwapens, fraude,

    middelen, vuurwapens, fraude,

    lees meer

    Bijlage V – 4.5 Tegenprestaties voor informatie

    4.5 Tegenprestaties voor informatie: geld en deals

    De tegenprestaties kunnen worden geleverd in geld of andere
    prestaties. Er dient hier op te worden gewezen dat tegenover
    geleverde inlichtingen niet steeds een tegenprestatie behoeft te
    staan. Te denken valt bijvoorbeeld aan incidentele tipgevers uit de
    bovenwereld die hun informatie om niet ter beschikking van de
    politie stellen. Maar ook criminele informanten stellen soms hun
    informatie ter beschikking van de politie zonder dat het hen (in de
    eerste plaats) gaat om het geld dat er mee te verdienen is. Ze
    hebben bijvoorbeeld de verwachting dat het hen wat zal opleveren
    als ze worden aangehouden voor een gepleegd strafbaar feit;

    lees meer

    Bijlage V – 4.4 Feitelijk gebruik van de methode

    4.4 Feitelijk gebruik van de methode

    4.4.1 Kwantitatieve gegevens

    De NCID beheert een systeem waar alle CID-en hun informaten
    gecodeerd aanmelden (zie hierover Bijlage 6 Organisaties,
    hoofdstuk 3 Criminele inlichtingen diensten)
    . Dit systeem
    bevatte echter lange tijd geen totaaloverzicht, omdat tot 14
    september 1995 zes regionale CID-en hebben nagelaten de informanten
    aan te melden.

    lees meer

    Bijlage V – 4.3 Juridische grondslag

    4.3 Juridische grondslag

    4.3.1 Wettelijke regeling

    Een afzonderlijke (formeel) wettelijke basis voor de
    inlichtingeninwinning door middel van informanten ontbreekt. Of een
    dergelijke basis noodzakelijk is, is een punt van discussie. Voor
    zover de gedachte wordt aangehangen dat de politie al datgene mag
    doen, wat ook gewone burgers mogen, is een wettelijke regeling voor
    het passief ontvangen van informatie wellicht niet noodzakelijk.
    Voor zover de gedachte wordt aangehangen dat elk overheidsoptreden
    moet zijn gebaseerd op een wettelijke bepaling, kan aanknoping
    worden gezocht bij enkele algemene – doorgaans als taakstellend
    aangeduide – wettelijke bepalingen. In dat perspectief kan
    inlichtingeninwinning worden beschouwd als een normale politietaak
    die, evenals het leggen en onderhouden van contacten met andere
    burgers, is te baseren op artikel 2 Politiewet 1993. Aangezien het
    hier gaat om inlichtingeninwinning met het oog op de opsporing van
    strafbare feiten, is ook verdedigbaar deze activiteit te baseren op
    andere taakstellende artikelen, zoals de artikelen 141 en 142 Sv.
    Op deze plaats kan vooralsnog in het midden blijven welk van beide
    standpunten wordt ingenomen – dat wil zeggen of men geen wettelijke
    basis noodzakelijk acht dan wel een taakstellend artikel
    noodzakelijk en voldoende acht. Voor beide opvattingen geldt immers
    dat een nadere wettelijke basis noodzakelijk is, indien (en/of voor
    zover) inbreuk wordt gemaakt op grondrechten van burgers en indien
    (en/of voor zover) andere redenen bestaan welke daartoe nopen.

    lees meer

    Bijlage V – 4.2 Omschrijving methode

    4.2 Omschrijving methode

    4.2.1 Definitie

    Het begrip informant kan formeel en inhoudelijk worden
    gedefinieerd. Formeel is de informant degene die als zodanig staat
    geregistreerd bij de Criminele Inlichtingendienst (CID). Deze
    definitie voldoet echter niet, al was het maar om de enkele reden
    dat op grond daarvan niet is vast te stellen wie dan als zodanig
    moeten worden geregistreerd. In het navolgende wordt dan ook een
    materile definitie ontwikkeld. In het rapport Opsporing
    gezocht
    (blz. 25) wordt de informant gedefinieerd als iemand,
    die anders dan als getuige, aan een opsporingsambtenaar gevraagd of
    ongevraagd inlichtingen verstrekt over een gepleegd of nog te
    plegen strafbaar feit. Het is overigens niet uitgesloten dat een
    informant in een later stadium wel wordt gehoord als (al dan niet
    anonieme of beschermde) getuige. Het is evenmin uitgesloten dat een
    informant in een zaak waarover hij informatie aandraagt alsnog als
    verdachte in het vizier komt. In dat perspectief is het wenselijk
    om de systematiek van de Regeling tip-, toon- en voorkoopgelden
    (1985) over te nemen en in plaats van de frase anders dan als
    getuige op te nemen dat de inlichtingen worden verstrekt, onder
    voorwaarde dat de anonimiteit wordt gewaarborgd. Dat doet ook recht
    aan het grote gewicht dat in de praktijk aan deze toezegging wordt
    toegekend.

    lees meer

    Bijlage V – 4.1 Inleiding

    4 HET GEBRUIK VAN INFORMANTEN

    4.1 Inleiding

    Indien een proces-verbaal begint met de zin Uit bij de criminele
    inlichtingendienst binnengekomen informatie is het volgende
    gebleken, is de niet genoemde bron veelal een informant. Deze heeft
    zijn informatie op basis van vertrouwelijkheid aan een Criminele
    inlichtingendienst (CID) verschaft. Daarmee onderscheidt de
    informant zich van de gewone aangever en de gewone getuige. Het is
    weliswaar theoretisch mogelijk dat de informant op zeker moment als
    bedreigde getuige, of als anonieme getuige wordt gehoord, maar
    gebruikelijk is dat hij op geen enkele wijze in het strafproces wil
    worden gemengd.

    lees meer

    Bijlage V – 3.6 Conclusies

    3.6 Conclusies

    1. Traditionele observatie – vanuit een vast punt of door volgerij
    – levert onder omstandigheden een inbreuk op het recht op privacy
    op.
    2. De telefoontap – meer algemeen het tappen van gegevensverkeer
    via de telecommunicatie-infrastructur – is wettelijk geregeld. Deze
    wettelijke regeling en de wijze waarop daarmee wordt gewerkt worden
    algemeen in de rechtspraak in overeenstemming met het Europees
    Verdrag voor de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden
    geacht.

    lees meer

    << oudere artikelen  nieuwere artikelen >>