• Buro Jansen & Janssen, gewoon inhoud!
    Jansen & Janssen is een onderzoeksburo dat politie, justitie, inlichtingendiensten, overheid in Nederland en de EU kritisch volgt. Een grond- rechten kollektief dat al 40 jaar, sinds 1984, publiceert over uitbreiding van repressieve wet- geving, publiek-private samenwerking, veiligheid in breedste zin, bevoegdheden, overheidsoptreden en andere staatsaangelegenheden.
    Buro Jansen & Janssen Postbus 10591, 1001EN Amsterdam, 020-6123202, 06-34339533, signal +31684065516, info@burojansen.nl (pgp)
    Steun Buro Jansen & Janssen. Word donateur, NL43 ASNB 0856 9868 52 of NL56 INGB 0000 6039 04 ten name van Stichting Res Publica, Postbus 11556, 1001 GN Amsterdam.
  • Publicaties

  • Migratie

  • Politieklachten

  • Bijlage V – 7.4 Delta-methode IRT Noord-Holland/Utrecht

    7.4 Delta-methode IRT Noord-Holland/Utrecht

    7.4.1 Inleiding

    Medio 1992 was er contact tussen CID chef Dordrecht Van der
    Putten en CID-chef Haarlem Langendoen, waarbij de problematiek van
    het invoeren van containers met verdovende middelen aan de orde
    kwam. Noot Langendoen zocht een chauffeur om een
    container uit de haven te halen. Van der Putten introduceerde
    chauffeur M. bij Langendoen. Langendoen verklaart dat chauffeur M.
    vanaf 1992 ook daadwerkelijk zijn ingeschreven bij de CID Haarlem.
    De commissie heeft dat niet kunnen vaststellen. M. was behulpzaam
    bij het binnenhalen van containers voor het IRT. Daarmee was de
    Delta-methode voor het IRT begonnen.

    lees meer

    Bijlage V – 7.3 Ontstaansgeschiedenis

    7.3 Ontstaansgeschiedenis

    Vanaf het begin van de jaren tachtig werkte het Duitse
    Bundeskriminalamt (BKA) samen met de Nederlandse politie bij
    gecontroleerde afleveringen. Noot Deze gecontroleerde
    afleveringen werden over het algemeen in beslag genomen nadat zij
    door de ontvangende organisatie aan anderen waren doorverkocht.
    Daarbij speelden zowel de lokale CID-en als de NCID een belangrijke
    rol. Het BKA maakte voor de financiering van een deel van dat
    traject gebruik van crimineel geld.

    lees meer

    Bijlage V – 7.2 Omschrijving methode

    7.2 Omschrijving methode

    De methode bestaat uit het onder regie van politie en justitie
    gebruik maken van informanten die criminele organisaties facilitair
    ondersteunen. De politie gebruikt de informanten om informatie te
    verzamelen over het functioneren van de criminele organisatie. De
    informanten hebben op n of andere wijze contact met leden van
    criminele organisaties. Het gaat onder andere om informanten die
    werkzaam zijn in de transportwereld. Noot De politie
    wordt door een informant in kennis gesteld van de verwachte
    aankomst van een container waarin verdovende middelen zijn
    verborgen. De informant draagt kennis van de gegevens van de
    container, het schip en de vermoedelijke datum van aankomst. De
    politie zorgt er met hulp van FIOD-medewerker(s), voor dat de
    container niet door de douane wordt gecontroleerd. De FIOD/politie
    heeft afspraken met de douane dat indien de FIOD/politie daarom
    vraagt bepaalde containers zonder verder vragen door de douane
    worden geloodst. Onder regie van de politie en door tussenkomst van
    de FIOD wordt de container dan door een burgerchauffeur, die met de
    politie samenwerkt, uit het havengebied gereden en getransporteerd
    naar een neutraal terrein, bijvoorbeeld een parkeerplaats.
    Vervolgens zorgt politiepersoneel of later de burgerchauffeur voor
    transport naar een loods. Een medewerker van de FIOD zorgt
    inmiddels voor de inklaring van de containers en de daarvoor
    benodigde documenten. In een aantal gevallen vervoeren
    politiemensen zelf de container vanaf het haventerrein naar de
    loods.

    lees meer

    Bijlage V – 7.12 Kennis en verantwoordelijkheid

    7.12 Kennis en verantwoordelijkheid

    In het onderzoek heeft de commissie getracht te achterhalen wat
    verantwoordelijke politiefunctionarissen, bestuurders en officier
    van justitie wisten. Wat wisten de betrokkenen en hoe hebben zij
    hun verantwoordelijkheden uitgeoefend? De commissie gaat daarbij
    ervan uit dat, voor het kunnen uitoefenen van het gezag over de
    politie, het OM op de hoogte dient te zijn van de gebruikte
    methoden en het functioneren van de CID en haar medewerkers. Ook de
    korpsleiding dient naar het oordeel van de commissie weet te hebben
    van de activiteiten van de CID om tot een verantwoorde sturing van
    de CID te kunnen komen. Korpsleiding en OM hebben naar het oordeel
    van de commssie de verantwoordelijkheid zich op de hoogte te
    stellen van de activiteiten van de CID. Dat neemt niet weg dat de
    commissie tevens van oordeel is dat het de verantwoordelijkheid van
    betrokken CID-functionarissen is om de korpsleiding en het OM op de
    hoogte te stellen van hun activiteiten. Noot

    lees meer

    Bijlage V – 7.11 Totaal aantal containers en kilo’s

    7.11 Totaal aantal containers en kilo’s

    Het is duidelijk dat grote hoeveelheden verdovende middelen met
    medeweten en onder regie van politie en justitie op de markt
    verdwenen zijn. Een dag voor het begin van de openbare verhoren van
    de commissie, op 5 september 1995, sprak de minister van Justitie
    in de Kamer van 100 tot 400 ton softdrugs die waren doorgeleverd.
    Hoeveel daarvan op de markt was gekomen was nog onderwerp van
    onderzoek.

    lees meer

    Bijlage V – 7.10 Verdiensten en criminele gelden

    7.10 Verdiensten en criminele gelden

    7.10.1 Verdiensten

    Tijdens het onderzoek stuitte de commissie op het feit dat
    informanten de gelden die zij verdienden met het binnenhalen van de
    containers mochten behouden. De criminele organisaties betaalden de
    informanten voor het binnenhalen van de containers. En informant
    heeft de commissie meegedeeld dat hij per container gemiddeld 1
    miljoen gulden verdiende. Dit geld behoefden de informanten niet af
    te dragen aan de politie. Verschillende informanten hebben vele
    miljoenen guldens verdiend aan deze activiteiten. De informanten
    moesten wel zorgdragen voor het huren van een loods, de benodigde
    papieren en het betalen van de chauffeur. De informant gaf het geld
    voor deze betalingen aan de politie, die vervolgens de betalingen
    verrichtte.

    lees meer

    Bijlage V – 7.1 Inleiding

    HOOFDSTUK 7 DE DELTA-METHODE:

    DOORLATEN VAN DRUGS ONDER REGIE VAN POLITIE EN
    JUSTITIE

    7.1 Inleiding

    De commissie heeft intensief onderzoek gedaan naar de methode
    van het bewust doorlaten van drugs onder verantwoordelijkheid van
    politie en justitie, waarbij gestuurde informanten of beter gezegd
    burgerinfiltranten behulpzaam zijn. Deze methode, die bekend is
    geraakt als de Delta-methode, heeft mede ten grondslag gelegen aan
    de opheffing van het interregionaal rechercheteam
    Noord-Holland/Utrecht (IRT), eind 1993. Bij haar aantreden in
    december 1994 stond voor de commissie vast dat ook de methode die
    gebruikt werd door het opgeheven IRT nader onderzocht moest worden.
    Zij kon toen nog niet voorzien dat deze delta-methode ook na de
    opheffing van het IRT door de CID in Kennemerland was voortgezet.
    Daarvoor kreeg zij de eerste aanwijzingen in maart 1995. De
    commissie beschikte over informatie dat een informant in Rotterdam
    actief was geweest bij het doorlaten van drugs nadat het IRT was
    opgeheven. Het ging hier om de zaak die later bekend werd onder de
    naam Bever. Op grond van deze gegevens en nieuwe feiten rond
    sigarettensmokkel is een rijksrecherche-onderzoek begonnen op
    aanvraag van de korpschef en de hoofdofficier van justitie in
    Haarlem en de hoofdofficier te Rotterdam. Nadat deze zaak in de
    openbaarheid was gekomen, heeft het College van procureurs-generaal
    een algemeen rijksrecherche-onderzoek gelast naar het functioneren
    van de CID Kennemerland. Vanaf het begin is de commissie in de
    persoon van haar voorzitter en de vice-voorzitter op de hoogte
    gehouden van de voortgang van het rijksrecherche-onderzoek. De
    commissie heeft gekozen voor een breder onderzoek dan de
    rijksrecherche. Niet alleen de politieregio Kennemerland was
    onderwerp van onderzoek, maar de commissie heeft ook gekeken naar
    enkele andere regio’s waar sprake was van het doorlaten van drugs
    onder regie van de politie, zoals Rotterdam, Gooi en Vechtstreek,
    Twente en Haaglanden. Noot De commissie wilde niet het
    onderzoek van de commissie-Wierenga, die onderzoek deed naar de
    redenen voor de opheffing van het IRT, volledig over te doen. De
    bestuurlijke en organisatorische verhoudingen rondom het IRT zijn
    derhalve geen direct onderwerp van onderzoek geweest van de
    commissie. De methode van het IRT en het oordeel van de
    commissie-Wierenga hierover daarentegen des te meer. Het onderzoek
    van de commissie naar deze methode leverde veel gegevens op. De
    commissie heeft noodgedwongen een selectie moeten maken uit deze
    gegevens. Tijdens het onderzoek naar deze methode werd de commissie
    geconfronteerd met elkaar tegensprekende verklaringen van leden van
    het OM en politiefunctionarissen. Indien mogelijk heeft de
    commissie een oordeel gegeven over de verschillende verklaringen.
    In een aantal gevallen bleek het niet mogelijk tot een oordeel te
    komen. Sommige feiten waren niet meer te achterhalen. Desondanks
    wordt in dit hoofdstuk een zo goed mogelijke chronologische
    weergave gegeven van de gebeurtenissen.

    lees meer

    Bijlage V – 6.6 Conclusies

    6.6 Conclusies

    1. Misdaadanalyse is het opsporen en inzichtelijk maken van
    verbanden tussen criminaliteitsgegevens onderling en andere
    mogelijk relevante gegevens met het oog op de praktijk van politie
    en justitie. Enerzijds kan misdaadanalyse gericht zijn op direct
    toepasbare resultaten voor de opsporings- en vervolgingspraktijk
    (operationele analyse), anderzijds kan de analyse een rol spelen in
    de bepaling van het beleid (strategische analyse).

    lees meer

    Bijlage V – 6.5 Controle

    6.5 Controle

    De verantwoordelijkheid voor de beslissing om tot
    misdaadanalyse, fenomeenonderzoek of financile recherche over te
    gaan ligt verspreid. Operationele misdaadanalyse en financile
    recherche lijken vooral te worden aangevangen op verzoek van een
    tactische recherchechef of een CID-chef. Wie opdracht geeft tot het
    verrichten van een strategische misdaadanalyse in de regio’s of een
    fenomeenonderzoek kan verschillen, behalve voor zover het gaat om
    respectievelijk de landelijke inventarisaties criminele
    groeperingen dan wel de verdeling van fenomeenonderwerpen over de
    diverse kernteams: deze geschiedde door het CBO. De korpsbeheerder
    heeft in deze feitelijk, noch als zodanig noch als beheerder van
    het politieregister, een
    controlerende rol van betekenis (zie bijlage 6 Organisaties,
    hoofdstuk 3
    Criminele inlichtingendiensten). Hoewel,
    zoals hiervoor reeds is gebleken, sommige leden van het OM eisen
    stellen aan deze vormen van informatie-inwinning (verdenking en/of
    toestemming openbaar ministerie om bij derden inlichtingen in te
    winnen), is dit bepaald geen algemene bevinding. Integendeel, de
    politie lijkt in deze een grote vrijheid te hebben. De CTC heeft
    naar aanleiding van het Fieccom-onderzoek het gebruik van openbare
    bronnen toelaatbaar geacht, en het ook toelaatbaar geacht om
    politieregisters (zoals daar ook zijn de CID-registers) bij het
    fenomeenonderzoek te betrekken op het moment waarop de verdenking
    ontstaat. In dat laatste geval werd geen scherp onderscheid gemaakt
    tussen het fenomeenonderzoek en het opsporingsonderzoek; er kan
    evenwel uit worden opgemaakt dat de CTC geen bezwaren ziet aan het
    gebruik van deze registers bij een (strategische)
    misdaadanalyse.

    lees meer

    Bijlage V – 6.4 Feitelijk gebruik

    6.4 Feitelijk gebruik

    6.4.1 Misdaadanalyse

    Wie

    lees meer

    Bijlage V – 6.3 Juridische grondslag

    6.3 Juridische grondslag

    Voor informatie-inwinning door de politie bestaat geen
    expliciete wettelijke regeling. Er wordt wel vanuit gegaan dat het
    de politie vrijstaat aan een ieder vragen te stellen, maar niet
    iedereen is het daar ongeclausuleerd mee eens.

    lees meer

    Bijlage V – 6.2 Omschrijving methoden

    6.2 Omschrijving methoden: definities en
    verschijningsvormen

    6.2.1 Misdaadanalyse

    Onder misdaadanalyse wordt hier, met de Werkgroep misdaadanalyse
    van de Recherche Adviescommissie ( RAC), verstaan: het opsporen en
    inzichtelijk maken van verbanden tussen criminaliteitsgegevens
    onderling en andere mogelijk relevante gegevens met het oog op de
    praktijk van politie en justitie. Noot Enerzijds kan
    misdaadanalyse gericht zijn op direct toepasbare resultaten voor de
    opsporings- en vervolgingspraktijk (operationele analyse),
    anderzijds kan de analyse een rol spelen in de bepaling van het
    beleid (strategische analyse). Beide analysevormen lopen soms door
    elkaar en kunnen op lokaal, regionaal en nationaal niveau worden
    verricht.

    lees meer

    Bijlage V – 6.1 Inleiding

    6 OVERIGE INFORMATIE-INWINNING

    6.1 Inleiding

    Overige informatie-inwinning is een op het eerste gezicht
    buitengewoon ruime categorie. Met de term informatie-inwinning
    wordt hier gedoeld op het vergaren en genereren van gegevens die
    nog niet bij de politie bekend zijn. Uiteraard doet de politie dat
    als zij een persoon observeert, als zij een informant aanhoort of
    als zij een infiltrant in een criminele organisatie binnenbrengt.
    Die methoden kwamen in de voorgaande hoofdstukken aan de orde. De
    politie kan echter ook elders verzamelde informatie vergaren: in
    eenvoudige vorm doet zich dit voor als ze de krant leest of bij de
    burgerlijke stand inlichtingen inwint. Het genereren van gegevens
    doet zich voor als de politie de bij haar zelf aanwezige informatie
    dusdanig bewerkt, dat daaruit als nieuw te kwalificeren gegevens
    ontstaan.

    lees meer

    Bijlage V – 5.7 Conclusies

    5.7 Conclusies

    1. Infiltratie is het met het oog op opsporing en vervolging
    onder regie en gezag van politie en openbaar ministerie
    binnendringen in een criminele organisatie of groep, het ervan deel
    uitmaken, het gebruik maken van personen die er reeds deel van
    uitmaken en het (desgevraagd) ondersteunen ervan, indien dit
    optreden gepaard gaat met I) het aannemen van een valse identiteit
    en/of II) het plegen van strafbare feiten en/of III) bieden van
    steun aan de criminele organisatie of groep.

    lees meer

    Bijlage V – 5.6. Casus

    5.6. Casus

    5.6.1. RAMOLA (Rabo Money Laundering)

    Een casus ter illustratie van pseudo-koop uitgevoerd
    door
    burgerinfiltranten.

    lees meer

    << oudere artikelen  nieuwere artikelen >>