Bijlage VI – 4.1 InleidingJanuary 1, 1999
4 TACTISCHE RECHERCHE
4.1 Inleiding
4.1.1 Algemene introductie
Als afzonderlijke eenheid binnen de politie verwerft de
recherche voor het eerst rond 1900 een eigen positie. De opkomst en
de institutionalisering van de recherche volgen in feite de
ontwikkelingen van het bestaande politiebestel. In het begin van de
20ste eeuw wordt in gemeentepolitiekorpsen een organisatorische
scheiding aangebracht tussen de algemene politiedienst en de
justitile dienst. In de kiem ligt hierin de latere tweedeling
tussen surveillancedienst en recherche. Bij de rijkspolitie
voltrekt de vorming van centraal georganiseerde, specialistische
recherche-onderdelen zich pas in de periode 1965-1980. Er komen
recherchegroepen naast de reeds bestaande, lokaal georinteerde
landgroepen. Noot De functie van de tactische recherche
laat zich het best omschrijven wanneer daarbij het proces van
specialisatie binnen de recherche wordt betrokken. Zo is de
criminele inlichtingendienst (CID) als afzonderlijke eenheid binnen
de politie ontstaan door taken van de klassieke, algemene
recherche-eenheden af te splitsen. Andere specialismen binnen de
politie zijn bijvoorbeeld de observatieteams (OT), arrestatieteams
(AT), de technische recherche en de sectie technische ondersteuning
(STO). In dit hoofdstuk gaat het om de tactische recherche. De term
tactisch wordt vaak gebruikt ter onderscheiding van de technische
recherche (TR). De technische recherche is de specialistische
afdeling die al sinds het begin van deze eeuw het technische bewijs
levert in onderzoeken. De technische recherche stelt sporen, zoals
vingerafdrukken, deuken en bloedsporen, veilig op de plaats van het
delict, identificeert deze en verricht natuurkundig en scheikundig
onderzoek op materiaal dat op de plaats van het delict is
aangetroffen. Noot De technische recherche werkt ten
behoeve van het tactisch recherche-onderzoek.
lees meer
Bijlage VI – 3.6 ConclusieJanuary 1, 1999
3.6 Conclusie
1. De werkzaamheden die de CID verricht ter uitvoering van de in
de CID-regeling neergelegde taak, zijn te onderscheiden in
inlichtingenwerk dat bestaat uit het verzamelen en bewerken van
informatie en inlichtingenwerk dat bestaat uit het genereren van
informatie. Het inlichtingenwerk geschiedt ook in de proactieve
fase dat wil zeggen voordat een verdenking bestaat jegens een
persoon en/of voordat het redelijk vermoeden bestaat dat een
strafbaar feit is gepleegd), maar ook parallel aan tactisch
recherche-onderzoek en/of parallel aan gerechtelijk
vooronderzoek.
lees meer
Bijlage VI – 3.5 Sturing en controle van CIDJanuary 1, 1999
3.5 Sturing en controle van CID
3.5.1 De korpsbeheerder
De korpsbeheerders tonen in het algemeen terughoudendheid met
betrekking tot de gang van zaken bij het gebruiken van
opsporingsmethoden. Zij orinteren zich vooral op hun financile
verantwoordelijkheid en hun verantwoordelijkheid als werkgever. Zij
houden zich bijvoorbeeld bezig met de vraag of in de totale omvang
van het korps – personeel en materieel – niet onevenredig veel
prioriteit wordt gegeven aan georganiseerde misdaad ten detrimente
van bijvoorbeeld lokale misdaad, veel voorkomende criminaliteit en
ordehandhaving. De verantwoordelijkheden impliceren niet dat de
korpsbeheerders zich indringend bezighouden met opsporingsmethoden
of de organisatie van de CID-en. De casustiek van het recherchewerk
en het inlichtingenwerk gaat in hoofdzaak aan hen voorbij. Tekenend
is misschien het feit dat de korpsbeheerder weliswaar wettelijk
beheerder van de politieregisters – ook van de CID-registers – is,
maar dat dit tenminste bij n voormalige korpsbeheerder dit niet
bekend was.
lees meer
Bijlage VI – 3.4 SamenwerkingJanuary 1, 1999
3.4 Samenwerking
In deze paragraaf wordt eerst ingegaan op de directe
samenwerking tussen regionale CID-en en vergelijkbare eenheden
binnen andere opsporingsdiensten. Vervolgens komt de NCID van het
Korps landelijke politiediensten (KLPD) aan de orde. Daarbij zal
uitsluitend worden ingegaan op de cordinatie en facilitering in
verband met het runnen van informanten en het registreren van
CID-subjecten. Noot . Aan het slot van deze paragraaf
wordt ingegaan op de internationale uitwisseling van
CID-gegevens.
lees meer
Bijlage VI – 3.3 Beslissingen over de keuze van zaken en
methodenJanuary 1, 1999
3.3 Beslissingen over de keuze van zaken en methoden
3.3.1 Zaken
De CID is doorgaans – zij het niet overal in gelijke mate – nauw
betrok ken bij de keuze welke zaken moeten worden aangepakt. In
beginsel besluiten de RCID-chef, de tactische chef en de officier
van justitie, die be last is met georganiseerde criminaliteit,
welke grote zaken worden aangepakt. De beslissing over kleine en
middelgrote zaken wordt primair genomen op het niveau van
districten en basiseenheden. Het overleg over grote zaken, dat in
elk korps (onder verschillende benamingen) bestaat, kan worden
aangeduid als het overleg of platform voor de bestrijding van de
georganiseerde criminaliteit. Noot Binnen de
onderscheiden Divisies zware criminaliteit of vergelijkbare
platforms van de korpsen weegt bij de beleidskeuzen de voorhanden
zijnde tactische informatie vaak zwaarder dan de CID-informatie.
Dat is opmerkelijk, tegen het licht van de eerder gemaakte
vaststelling dat het verzamelen van inlichtingen ertoe dient de
opsporing te sturen. Ten behoeve van de prioriteitsstelling en de
keuze van onderzoek naar georganiseerde misdaad zou de RCID
de verzamelde informatie behoren te analyseren, teneinde
voorstellen te doen omtrent aan te pakken zaken of criminele
groeperingen. Daarbij zou dan uit de analyse moeten blijken of een
zaak voldoet aan de criteria van de CRI inzake
georganiseerde misdaad. In de praktijk geeft de RCID in dat
opzicht slechts zelden uitgewerkte analyses. Het lijkt er soms
eerder op dat de CID zaken entameert louter op grond van een
verhaal van een informant.
lees meer
Bijlage VI – 3.2 Organisatie CIDJanuary 1, 1999
3.2 Organisatie CID
3.2.1 Taak
Taakomschrijving CID
lees meer
Bijlage VI – 3.1 InleidingJanuary 1, 1999
3 CRIMINELE INLICHTINGENDIENSTEN
3.1 Inleiding
3.1.1 Algemene introductie
Van oudsher heeft de politie belangstelling voor wat leeft in
het criminele milieu. Altijd hebben mensen vanuit het milieu zich
bereid getoond de politie informatie te verschaffen.
lees meer
Bijlage VI – 2.5 AfsluitingJanuary 1, 1999
2.5 Afsluiting
De wettelijke organisatie van de opsporing is complex. In de
navolgende hoofdstukken geeft de commissie een overzicht van de
activiteiten van de organisaties die een rol spelen bij de
opsporing van georganiseerde criminaliteit.
lees meer
Bijlage VI – 2.4 De structuur van de politie
organisatieJanuary 1, 1999
2.4 De structuur van de politie organisatie
2.4.1 Inleiding
Niet alleen de taken van de politie, maar ook de structuur van
de politie-organisatie wordt slechts gedeeltelijk bij wet geregeld.
De Politiewet geeft namelijk alleen aan dat er 25 regionale
politiekorpsen en iin Korps landelijke politiediensten zijn
(artikel 4 Politiewet 1993). Het regionale politiekorps bestaat uit
functionele en territoriale onderdelen. De territoriale onderdelen
kunnen een of meer gemeenten in de politieregio omvatten; zij
kunnen ook delen van gemeenten omvatten (artikel 35 lid 1
Politiewet 1993). Uit lagere regelgeving valt over de structuur en
de organisatie van de politie niet veel meer te zeggen. Het Besluit
beheer regionale politiekorpsen maakt slechts melding van het
bestaan van enkele functionele onderdelen. Dit betreft de CID, het
AT, het OT en het BFO. Veel meer dan het bestaan en een
taakaanduiding van deze onderdelen alsook het feit dat de
politieministers regels kunnen geven over de organisatie, kan uit
het Besluit beheer regionale politiekorpsen niet worden afgeleid.
Bovendien rept het Besluit met geen woord over de aanwezigheid van
tactische recherche-eenheden of andere functionele eenheden zoals
de technische recherche, de herkenningsdienst (HKD) en de secties
technische ondersteuning (STO’s). De CID-regeling 1995 bevat een
artikel over de organisatie van de CID bij de reguliere poliite.
Artikel 1 CID-regeling bepaalt namelijk dat er een regionale en een
landelijke CID is.
lees meer
Bijlage VI – 2.3 Andere aan de opsporing verwante
instantiesJanuary 1, 1999
2.3 Andere aan de opsporing verwante instanties
2.3.1 Binnenlandse veiligheidsdienst
De taak van de Binnenlandse veiligheidsdienst (BVD) is geregeld
in de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten (WIV).
Noot In artikel 8, tweede lid, wordt de taak van de BVD
als volgt geformuleerd: a. het verzamelen van gegevens omtrent
organisaties en personen welke door de doelen die zij nastreven,
dan wel door hun activiteiten aanleiding geven tot het ernstige
vermoeden dat zij een gevaar vormen voor het voortbestaan van de
democratische rechtsorde, dan wel voor de veiligheid van de of voor
andere gewichtige belangen van de Staat;
lees meer
Bijlage VI – 2.2 Politie, openbaar ministerie en
rechter-commissarisJanuary 1, 1999
2.2 Politie, openbaar ministerie en
rechter-commissaris
2.2.1 Taken politie en openbaar ministerie
De taak van de politie is de daadwerkelijke handhaving van de
rechtsorde en het verlenen van hulp aan hen die deze behoeven
(artikel 2 Politiewet 1993). Deze taak dient in overeenstemming met
de geldende rechtsregels te worden uitgeoefend. Voor zover het
betreft de opsporing van strafbare feiten zijn bevoegdheden van de
politie daartoe vastgelegd in het Wetboek van Strafvordering en in
andere wetten, zoals bijvoorbeeld de Opiumwet, de Wet wapens en
munitie en de Wet op de economische delicten. Van oudsher
geschieden evenwel handelingen waartoe in de wet niet uitdrukkelijk
een bevoegdheid is verleend, zoals sporenonderzoek en het horen van
getuigen.
lees meer
Bijlage VI – 2.1 InleidingJanuary 1, 1999
2 ORGANIEK WETTELIJK KADER EN
ORGANISATIESTRUCTUUR
2.1 Inleiding
Onderzoek naar de organisatie van de opsporing begint met
inzicht in het wettelijk kader en de organisatiestructuren van de
organisaties die betrokken zijn bij die opsporing. De
enqutecommissie geeft hier een kort overzicht van de meest
relevante bepalingen en taakomschrijvingen. Tegen deze achtergrond,
die de structuur van de Nederlandse opsporing omvat, kunnen de
volgende hoofdstukken uit deze bijlage worden begrepen.
lees meer
Bijlage VI – 1 ALGEMENE INLEIDINGJanuary 1, 1999
1 ALGEMENE INLEIDING
De commissie heeft als een van haar opdrachten gekregen
onderzoek te doen naar de organisatie, het functioneren van en de
controle op de opsporing. De resultaten van dit onderzoek zijn in
de voorliggende bijlage opgenomen.
lees meer
Bijlage VI – 12.5 ConclusiesJanuary 1, 1999
12.5 Conclusies
1 Van de zijde van het ministerie van Justitie is niet of
nauwelijks bij het openbaar ministerie gevraagd naar het gebruik
van opsporingsmethoden en de daarbij ondervonden problemen, ondanks
het feit dat enkele ambtenaren hiervoor de aandacht hebben
gevraagd.
lees meer
Bijlage VI – 12.4 Verhouding tussen de ministeries van
Justitie en Binnenlandse ZakenJanuary 1, 1999
12.4 Verhouding tussen de ministeries van Justitie en
Binnenlandse Zaken
De twee politie-ministeries hebben elk eigen bevoegdheden en
verantwoordelijkheden op het gebied van de rechts- en
ordehandhaving. De spreiding van bevoegdheden en
verantwoordelijkheden die het Nederlandse politiebestel kenmerkt,
komt mede tot uitdrukking in het naast elkaar bestaan van de twee
ministeries. Dat is de prijs die wordt betaald voor het gezochte
evenwicht tussen justitile en bestuurlijke belangen en tussen
centrale en decentrale inspanningen bij de rechts- en
ordehandhaving. Het evenwicht tussen de bevoegdheden en
verantwoordelijkheden van de twee ministeries en de voor- en
nadelen van het bestaan van twee ministeries op dit gebied zijn
voortdurend onderwerp van publieke en politieke, maar zeker ook
ambtelijke discussie. Op verschillende terreinen van de bestrijding
van de georganiseerde criminaliteit hebben de twee ministeries
gedeelde of complementaire bevoegdheden en verantwoordelijkheden.
In veel gevallen zijn de ministers gehouden in overeenstemming dan
wel in of na overleg met elkaar te handelen. Des te opvallender is
het ontbreken van een gestructureerd overleg tussen de beide
ministeries over de georganiseerde criminaliteit en de
opsporingsmethoden. Dit klemt te meer omdat de verdeling van
bevoegdheden en verantwoordelijkheden tussen de twee ministeries in
de praktijk niet altijd even duidelijk is. In de praktijk bestaat
bijvoorbeeld nogal eens het misverstand dat de bestrijding van de
georganiseerde criminaliteit het exclusieve domein van Justitie is.
Niet voor niets adviseert de Recherche adviescommissie de beide
ministers over de meest doelmatige inrichting en werking van de
recherchediensten van de politie en over de uitrusting van die
diensten met apparatuur en technische hulpmiddelen. Binnenlandse
Zaken en Justitie hebben beide via het beheer invloed
op de kernteams.
Zolang als er twee politie-ministeries zijn, is er discussie over
de voor- en nadelen daarvan en worden voorstellen gedaan om tot n
politie-ministerie te komen. De commissie-Donner constateert dat
het gebrek aan slagvaardigheid terzake op landelijk niveau, met
name door het dooreen lopen van de verantwoordelijkheden van twee
bewindspersonen en hun beider apparaten, door velen binnen en
buiten het OM wordt ervaren als een zelfstandige factor van
belemmering voor een effectief gezag over de politie.
Noot Volgens sommigen zou de bundeling van de centrale
verantwoordelijkheid binnen n ministerie de bestrijding van de
georganiseerde criminaliteit ten goede komen.
lees meer
<< oudere artikelen nieuwere artikelen >>