• Buro Jansen & Janssen, gewoon inhoud!
    Jansen & Janssen is een onderzoeksburo dat politie, justitie, inlichtingendiensten, overheid in Nederland en de EU kritisch volgt. Een grond- rechten kollektief dat al 40 jaar, sinds 1984, publiceert over uitbreiding van repressieve wet- geving, publiek-private samenwerking, veiligheid in breedste zin, bevoegdheden, overheidsoptreden en andere staatsaangelegenheden.
    Buro Jansen & Janssen Postbus 10591, 1001EN Amsterdam, 020-6123202, 06-34339533, signal +31684065516, info@burojansen.nl (pgp)
    Steun Buro Jansen & Janssen. Word donateur, NL43 ASNB 0856 9868 52 of NL56 INGB 0000 6039 04 ten name van Stichting Res Publica, Postbus 11556, 1001 GN Amsterdam.
  • Publicaties

  • Migratie

  • Politieklachten

  • Bijlage VII – IV.3. De handel in vrouwen

    IV.3. De handel in vrouwen

    IV.3.1. De landelijke situatie

    De handel in vrouwen wordt ook in deze tijd nog beschouwd als de
    meest karakteristieke vorm van mensenhandel (Adviescommissie
    etc.,1992). Algemeen wordt aangenomen dat het er bij dit soort
    handel om gaat dat vrouwen onder dwang tot prostitutie worden
    gebracht. In Nederland wordt sedert het begin van de jaren tachtig
    beleidsmatig veel aandacht besteed aan de (bestrijding van)
    vrouwenhandel, maar dit wil niet zeggen dat er sindsdien een beter
    beeld van de aard en omvang van deze vorm van criminaliteit is
    ontstaan (Fijnaut, 1993; Van Mens, 1992). De voornaamste reden
    hiervan is dat er nog nooit een systematisch onderzoek naar het
    dark number van dit delict is ingesteld. De landelijke
    cijfers die omtrent vrouwenhandel beschikbaar zijn, weerspiegelen
    slechts de gevallen die bij de ene of de andere instantie bekend
    zijn geworden. De
    werkelijke omvang van de vrouwenhandel in Nederland is dus
    onbekend. En het viel buiten de perken van het onderhavige
    onderzoek om meer licht te brengen in zijn dark number. In
    de periode 1988 – 1994 kreeg de Stichting tegen Vrouwenhandel een
    toenemend aantal meldingen van vrouwenhandel. Dit aantal schommelde
    in de eerste jaren van deze periode rond de 70, in de latere jaren
    (1993 en 1994) liep het spectaculair op, tot 88 respectievelijk
    168. Sedert het begin van de jaren negentig heeft een toenemend
    aantal van deze meldingen betrekking op gevallen van vrouwenhandel
    waarbij daders en slachtoffers afkomstig zijn uit Midden- en
    Oost-Europa, met name uit Rusland, Oekrane, Hongarije, Tsjechi en
    Polen (International Organization for Migration, 1995). Het aantal
    meldingen dat resulteerde in een aangifte hield volgens de gegevens
    van de genoemde Stichting geen gelijke tred met de stijging van het
    aantal meldingen als zodanig. Zo werden in 1992 36 aangiften
    gedaan, in 1993 54 en in 1994 67 (Stichting tegen Vrouwenhandel,
    1994). Dat lang niet alle aangiften (al dan niet gedaan met de hulp
    van de Stichting) uitmonden in heuse strafzaken, is overigens
    gebleken uit het onderzoek van De Boer (1994). Zij registreerde in
    1988 12 van zulke zaken, in 1989 8, in 1990 2, in 1991 3 en in 1992
    10.

    lees meer

    Bijlage VII – IV.2. De handel in drugs

    IV.2. De handel in drugs

    IV.2.1. De overheersende rol van de drugshandel in de
    georganiseerde criminaliteit

    De ontwikkeling van de georganiseerde criminaliteit in Nederland
    vanaf het begin van de jaren zeventig is nauw verbonden met de
    opkomst van een omvangrijke nationale en internationale
    consumentenmarkt in drugs en met de introductie van commercile
    handel, distributie en verkoop van verdovende middelen. Het lijdt
    geen
    twijfel of de handel in drugs heeft andere vormen van zware
    criminaliteit voor een belangrijk deel verdrongen en grote
    zuigkracht uitgeoefend op de onderwereld en de individuele personen
    die daar hun inkomsten verwerven. Vergeleken met het overwinnen van
    de obstakels op de burgerlijke weg die leidt tot maatschappelijk en
    economisch succes is de drempel voor toetreding in de drugshandel
    laag. Formele diploma’s en gespecialiseerde kennis worden hier niet
    gevraagd. De pakkans bij de uitvoering van criminele projecten is
    gering en dat geldt zeker voor de jaren zeventig en tachtig toen de
    politie de import en handel van cannabis vrijwel ongemoeid liet.
    Het simpele verschil tussen de prijzen van inkoop en verkoop van
    drugs is zo groot dat handelaren de vangst van n of enkele partijen
    contrabande gemakkelijk kunnen overleven. De vervangingswaarde van
    de inbeslaggenomen kapitaalgoederen die nodig zijn voor de
    produktie, het transport en de distributie van drugs, is naar
    verhouding tot de waarde van het produkt zelf zo laag dat men het
    verlies wel kan velen. Sommige onconventionele eigenschappen
    strekken wel tot aanbeveling om in deze handel te floreren.
    Drugshandelaren moeten over voldoende lef en koelbloedigheid
    beschikken om in deze (niet door de overheid gereglementeerde en
    beheerste) markt geweld te gebruiken om hun belangen te verdedigen
    als dat nodig is of om daar althans effectief mee te dreigen, en
    zij moeten voldoende sluwheid aan de dag kunnen leggen om het
    voortdurende gevaar om door de handelspartner of de concurrent te
    worden bedrogen, het hoofd te kunnen bieden. Verder is het vooral
    een kwestie van het voorhanden hebben van vrij besteedbaar kapitaal
    om de smokkel van grote partijen te financieren. Wie bezaten die
    lef en arglistigheid en wie hadden de beschikking over zo’n grote
    hoeveelheid onbelast kapitaal om de groothandel in drugs van de
    grond te krijgen?

    lees meer

    Bijlage VII – IV.1. Inleiding

    IV. ACTUELE VERSCHIJNINGSVORMEN VAN TRADITIONELE
    GEORGANISEERDE CRIMINALITEIT

    IV.1. Inleiding

    Traditioneel wordt georganiseerde criminaliteit bovenal
    geassocieerd met de illegale organisatie van gokspelen, de controle
    over de prostitutie, de handel in verboden drugs, de illegale
    wapenhandel, en afpersing bedrijven, met name in de sfeer van de
    horeca. Daarenboven wordt steevast aangenomen dat criminele –
    afpersing niet alleen van personen die eveneens zulke illegale
    activiteiten ontplooien, maar ook van legale groepen die in
    bovengenoemde sectoren van de georganiseerde criminaliteit actief
    zijn, heel goed ook nog andere vormen van misdaad kunnen bedrijven.
    Hierbij kan zowel worden gedacht aan allerhande vormen van diefstal
    (autodiefstallen, bankovervallen) als aan allerhande vormen van
    fraude (sociale fraude, belastingfraude). Waarmee meteen nog eens
    is gezegd dat niet iedere dief of dievengroep, en ook niet iedere
    fraudeur of groep fraudeurs, mag worden bestempeld als een (bende)
    georganiseerde misdadiger(s). In hoofdstuk II werd dit onderscheid
    al toegelicht.

    lees meer

    Bijlage VII – III.6. Besluit

    III.6. Besluit

    Uit de bovenstaande beschrijving van de gehanteerde
    onderzoeksmethoden, de geraadpleegde bronnen en de uitgevoerde
    onderzoeken blijkt wel dat de onderhavige studies er voornamelijk
    op gericht zijn om de aard van de georganiseerde criminaliteit te
    kunnen beschrijven. Dit wil niet zeggen dat in de deelrapporten
    alln de aard van de georganiseerde criminaliteit aan bod is
    gekomen. Er is wel geprobeerd, zoveel als dat wetenschappelijk
    verantwoord en mogelijk was, bepaalde ontwikkelingen, bijvoorbeeld
    die van de liquidaties, te kwantificeren.

    lees meer

    Bijlage VII – III.5. De plaatselijke onderzoeken

    III.5. De plaatselijke onderzoeken

    De plaatselijke onderzoeken completeren de landelijke
    onderzoeken. Zij zijn verricht vanuit dezelfde twee perspectieven
    als deze laatste onderzoeken, het perspectief van de criminele
    groepen en dat van de branches. Meer bepaald zijn deze lokale
    studies bedoeld om relif te geven aan het landelijke beeld, door te
    laten zien dat de variteit aan criminele groepen, aan criminele
    activiteiten, aan modi operandi en aan illegale inkomsten groter is
    dan op voorhand mag worden aangenomen. Bovendien kon op deze wijze
    meer en detail de invloed van de georganiseerde criminaliteit op
    een stad worden bestudeerd.

    lees meer

    Bijlage VII – III.4. De landelijke onderzoeken

    III.4. De landelijke onderzoeken

    Er zijn op landelijk niveau vijf verschillende onderzoeken
    uitgevoerd. Twee onderzoeken zijn geschreven vanuit het perspectief
    van de autochtone, allochtone en buitenlandse groepen, n onderzoek
    vanuit het perspectief van een aantal branches. Verder is er op dit
    niveau n onderzoek uitgevoerd naar de betrokkenheid van de
    beoefenaren van de vrije beroepen bij georganiseerde criminaliteit,
    en een ander naar belangrijke vormen van fraude en van witwassen.
    Hoe al deze onderzoeken precies zijn uitgevoerd kan in elk
    deelrapport worden nagelezen. Hier moet met een algemene kenschets
    worden volstaan.

    lees meer

    Bijlage VII – III.3. Opzet en uitvoering van het eigen onderzoek

    III.3. Opzet en uitvoering van het eigen onderzoek

    In dit onderzoek is hoofdzakelijk gebruik gemaakt van informatie
    waarover de politie beschikt. Dit heeft natuurlijk alles te maken
    met de rol die de politie ten overstaan van het probleem van de
    georganiseerde criminaliteit speelt. Zij is er meer dan welke
    andere overheidsinstelling ook bij betrokken en beschikt qualitate
    qua over de meeste en, zeker naar verhouding, de beste informatie.
    Het lag derhalve voor de hand om in dit onderzoek, dat toch al
    onder hoge tijdsdruk moest worden uitgevoerd, volop allerhande
    politile gegevensbronnen te raadplegen. Dit betekent evenwel niet
    dat geen rekening is gehouden met de tekortkomingen die ook deze
    bronnen vertonen, en zeker niet dat andere bronnen buiten
    beschouwing zijn gelaten. In de mate van het mogelijke zijn ook
    deze bronnen aangeboord. In III.3.2 zal nader op de waarde van
    politiebronnen worden ingegaan. Eerst zullen in III.3.1 enkele
    belangrijke keuzes die wij bij de opzet van het onderzoek hebben
    gemaakt, worden gemotiveerd en verantwoord.

    lees meer

    Bijlage VII – III.2. Wetenschappelijk onderzoek naar georganiseerde criminaliteit

    III.2. Wetenschappelijk onderzoek naar georganiseerde
    criminaliteit

    Het werk van twee commissies van de Amerikaanse Senaat heeft
    lange tijd het beeld van de georganiseerde misdaad bepaald. In 1950
    hield de Kefauver-commissie een openbaar onderzoek waarin de
    conclusie werd getrokken dat de georganiseerde criminaliteit een
    nation wide Italian syndicate was. De tweede commissie (1963),
    genoemd naar haar voorzitter McLellan, leunde sterk op de
    verklaringen van een spijtoptant, Joseph Valachi, die deel
    uitmaakte van de Genovese mafiafamilie. Deze commissie bevestigde
    het beeld van Kefauver van de georganiseerde misdaad. Het ging hier
    in de kern om Italiaans-Amerikaanse syndicaten bestaande uit
    divisies, geleid door luitenanten en bemand met soldaten. In 1967
    werd in Amerika voor het eerst een wetenschappelijk onderzoeker, de
    criminoloog Donald Cressey, ingeschakeld, en wel door de Federal
    Task Force on Organized Crime. Hij kreeg voor zijn rapport, het
    latere boek Theft of the Nation (1969), de beschikking over
    de dossiers van de federale politie over wat de cosa nostra werd
    genoemd. Ook Cressey kwam toen tot de conclusie dat de
    georganiseerde criminaliteit in wezen werd gevormd door 24
    Italiaans-Amerikaanse misdaadsyndicaten die door heel het land hun
    activiteiten onderling afstemmen.
    Het werk van Cressey heeft tot veel controverses binnen de
    criminologie geleid. Sommigen verweten hem dat hij zich door de
    politie een bril had laten aanmeten, anderen namen het voor hem op
    (Rogovin en Martens, 1992; Albini, 1993; Martens en Roosa, 1994).
    Belangrijker dan dit was dat een aantal onderzoekers de daad bij
    het woord voegden en onafhankelijk van politiebronnen informatie
    gingen verzamelen. Ianni en Reuss-Ianni (1972) bestudeerden zeer
    gedetailleerd de opkomst en organisatie een Italiaanse mafiafamilie
    in een buurt in New York. Zij maakten van uitvoerige observaties en
    van informanten gebruik om de personen en hun onderlinge
    verbindingen in kaart te brengen. Een militair georganiseerd
    syndicaat troffen zij niet aan. Nadien hebben zij een sociale
    netwerkbenadering in het onderzoek naar georganiseerde
    criminaliteit gepropageerd waarbij informanten uit de wereld van de
    georganiseerde criminaliteit als veldonderzoekers worden gebruikt
    (Ianni en Reuss-Ianni, 1990). Chambliss (1978) voerde als
    deelnemend observant veldstudies uit in Seattle om de complexe
    relaties tussen politici, ambtenaren, ondernemers en misdadigers te
    beschrijven. Hoewel veldwerk onmiskenbaar voordelen heeft (zie
    Potter, 1994, p. 40-41) is het zeer de vraag of onderzoekers langs
    deze weg een goed zicht krijgen op de belangrijke criminele groepen
    of een landelijk beeld van georganiseerde criminaliteit kunnen
    schetsen. De wetenschappelijke studies naar deze vorm van
    criminaliteit, waarvan hier slechts enkele voorbeelden zijn
    gepresenteerd, maken duidelijk dat onderzoekers beter niet kunnen
    vertrouwen op n methode of afgaan op n gegevensbron. Block (1994)
    maakte daarom voor zijn studies uitgebreid gebruik van
    politiedossiers en krantenberichten. Reuter (1983) beschreef de
    illegale markten in New York met behulp van gegevens uit
    politiedossiers, observaties, informanten n openbare bronnen. De
    mixture van bronnen en methoden zal worden bepaald door de vraag of
    het accent meer op een algemene inventarisatie van de problemen dan
    wel op de beantwoording van specifieke theoretische of empirische
    vragen ligt. Een recent voorbeeld van een inventariserende studie
    met een grote mixture aan bronnen en methoden is de studie van
    Arlacchi naar criminele groepen en hun rol in de illegale markten
    en witwasactiviteiten in Itali (Ministero dell’Interno, 1994). Maar
    de belangrijkste bron van Arlacchi waren echter toch ook weer
    politiedossiers. In de jaarlijkse inventariserende studies van het
    BKA (Bundeskriminalamt) worden zowel statistische gegevens en
    politie-dossiers betreffende lopende onderzoeken gebruikt als
    politile informatie die centraal is verzameld. Deze analyses zijn
    sterk op personen gericht en minder op groepen. In de Nederlandse
    CBO-enqute ligt het accent juist wel op het inventariseren van
    actieve criminele groepen. In de meest recente telling (1995)
    werden 450 groepen getraceerd waarvan er 100 hooggeorganiseerd
    zouden zijn.

    lees meer

    Bijlage VII – III.1. Inleiding

    III. MOGELIJKHEDEN EN BEPERKINGEN VAN ONDERZOEK NAAR
    GEORGANISEERDE

    III.1. Inleiding

    Het doen van wetenschappelijk onderzoek naar georganiseerde
    criminaliteit is een hachelijke onderneming. In het voorgaande
    hoofdstuk is als een van de drie kenmerken van georganiseerde
    criminaliteit genoemd het vermogen om zich op betrekkelijk
    effectieve wijze af te schermen. Georganiseerde criminaliteit is
    dan ook voor wetenschappelijk onderzoekers een veel minder
    toegankelijk onderzoekterrein dan bijvoorbeeld voetbalvandalisme of
    druggebruik. Daarenboven zijn de traditionele informatiebronnen van
    criminologische wetenschap, zoals de politie en slachtoffers,
    doorgaans weinig toeschietelijk bij het verlenen van medewerking
    aan onderzoek naar georganiseerde criminaliteit. De politie wil
    niet graag haar informatiepositie prijsgeven (Reuter en Rubinstein,
    1978) en slachtoffers zijn dikwijls beducht om te spreken. Het is
    gemakkelijker om winkeliers over winkeldiefstal te interviewen dan
    horeca-ondernemers over gedwongen protectie in hun bedrijfstak.

    lees meer

    Bijlage VII – II.3. Besluit

    II.3. Besluit

    Tot besluit van dit hoofdstuk is het aangewezen om de definitie
    van georganiseerde criminaliteit die in de vorige paragraaf werd
    ontwikkeld, te situeren in de discussie die in Nederland is gevoerd
    over deze kwestie. De ene hoofdlijn in deze discussie betreft de
    vraag of georganiseerde criminaliteit primair moet worden
    gedefinieerd in termen van de maatschappelijke functies en belangen
    die zij vervult respectievelijk dient, dan wel in termen van de
    groepen die dergelijke criminaliteit plegen. Hiervoor is niet
    alleen duidelijk gemaakt dat in dit onderzoek is gekozen voor de
    tweede optie, maar ook waarom deze keuze is gemaakt. De andere
    hoofdlijn in die discussie draait om de kwestie of georganiseerde
    criminaliteit het best op een algemene, open manier wordt
    gedefinieerd, dan wel op een bijzondere, meer gesloten manier.
    Hiervoor is duidelijk
    gekozen voor de laatste benadering, omdat anders de term
    georganiseerde criminaliteit al te zeer aan betekenis inboet, dus
    een betekenisloze term wordt, die al te gemakkelijk op alle
    mogelijke soorten criminaliteit wordt geplakt. Zeker met het oog op
    empirisch onderzoek is het nodig dat zo specifiek mogelijk wordt
    bepaald wat onder georganiseerde criminaliteit wordt verstaan. Maar
    ook vanuit een oogpunt van beleid is dit wenselijk. Gezien de
    negatieve lading die de term georganiseerde criminaliteit doorgaans
    heeft, kan een ongebreidelde toepassing van deze term gemakkelijk
    beleidsontwikkelingen teweegbrengen die niet in verhouding staan
    tot de werkelijke ernst van het probleem.

    lees meer

    Bijlage VII – II.2. De definitie van georganiseerde criminaliteit in dit onderzoek

    II.2. De definitie van georganiseerde criminaliteit in dit
    onderzoek

    Door georganiseerd te werken zijn mensen in staat grote
    prestaties te leveren. Georganiseerd staat voor doelgerichte
    samenhandeling en rationele arbeidsdeling. Het is niet overdreven
    om te stellen dat het huidige peil van welvaart zonder de inbreng
    van informele en formele organisaties nooit zou zijn bereikt. Het
    begrip georganiseerde criminaliteit drukt treffend de ongerijmdheid
    uit dat deze functionele samenwerkingsvorm tegelijkertijd ook
    bedreigend kan zijn voor de samenleving. De samenleving
    wordt met haar eigen wapens bestreden.

    lees meer

    Bijlage VII – II.1. De discussie over de definitie in Nederland

    II.1. De discussie over de definitie in Nederland

    Ook voor Nederland geldt dat de geschiedenis van de discussie
    over de definitie van georganiseerde criminaliteit nog moet worden
    geschreven. Links en rechts is er wel een aanzet gegeven, maar het
    verhaal is nog verre van volledig (Beetstra et al., 1994).
    Zeker wanneer men in een analyse van die geschiedenis een koppeling
    wil aanbrengen tussen de definitie van georganiseerde criminaliteit
    en het beleid dat in functie van een definitie is gevoerd, valt er
    veel voor te zeggen in de onderhavige geschiedenis een cesuur aan
    te brengen in het najaar van 1990, en meer bepaald in de maand
    oktober van dat jaar, toen in Den Haag de Dutch American
    Conference on Organized Crime
    plaatsvond. Onder invloed van
    deze conferentie werd weliswaar niet direct de officile definitie
    van georganiseerde criminaliteit bijgesteld, maar werd wel het
    beleid ingrijpend aangepast. Terwijl voordien de bestrijding van
    georganiseerde criminaliteit vanuit een repressief,
    strafrechtelijk, perspectief was opgebouwd, werd vanaf dat moment
    erkend dat er ook behoefte was aan preventief – bestuurlijke
    maatregelen om het probleem te beheersen. De bijdragen van de leden
    van New York State Organized Crime Task Force aan de genoemde
    conferentie lieten immers zien dat een eenzijdig repressieve aanpak
    op den duur niet voldoende effect kan sorteren (Fijnaut en Jacobs,
    1991).

    lees meer

    Bijlage VII – II. DE DEFINITIE VAN GEORGANISEERDE CRIMINALITEIT

    II. DE DEFINITIE VAN GEORGANISEERDE
    CRIMINALITEIT

    Er is in de voorbije jaren veel geschreven over de geschiedenis
    van de georganiseerde criminaliteit, en ook over de geschiedenis
    van haar bestrijding. Veel en veel minder aandacht is daarentegen
    geschonken aan de geschiedenis van de maatschappelijke discussie
    over deze vorm van criminaliteit, in het bijzonder de discussie
    over de definitie van dit fenomeen. Toch is ook dit geen
    onbelangrijke kwestie, zoals de werkgroep-Van Traa terecht heeft
    vastgesteld. Want de manier waarop georganiseerde criminaliteit
    wordt gedefinieerd, bepaalt niet alleen in hoge mate het uitzicht
    dat dit verschijnsel heeft, maar heeft ook verstrekkende gevolgen
    voor het beleid dat ertegen wordt of moet worden gevoerd. Tegen de
    achtergrond van de discussie die in Nederland over de definitie van
    georganiseerde criminaliteit heeft gespeeld, wordt in II.2 de
    definitie verantwoord en gepreciseerd die in dit onderzoek is
    gehanteerd.

    lees meer

    Bijlage VII – I.3. De inhoud van de volgende hoofdstukken

    I.3. De inhoud van de volgende hoofdstukken

    In de loop van het onderzoek is niet of nauwelijks afgeweken van
    de opzet die hiervoor is uitgetekend. Dit betekent dat er
    uiteindelijk inderdaad zeven deelrapporten zijn vervaardigd. Het
    gaat met name om:

    lees meer

    Bijlage VII – I.2. De opzet van het onderzoek

    I.2. De opzet van het onderzoek

    Reeds in januari 1995 besliste de Enqutecommissie – mede in het
    licht van het parlementaire debat – om een externe onderzoeksgroep
    de aard, omvang en ernst van de zware, georganiseerde criminaliteit
    in kaart te laten brengen. Meer bepaald werd aan de auteurs van dit
    rapport – prof. dr. C. Fijnaut (onderzoeksleider), prof. dr. F.
    Bovenkerk, prof. dr. G. Bruinsma en prof. dr. H. van de Bunt –
    gevraagd onderzoek te doen naar drie zaken:

    lees meer

    << oudere artikelen  nieuwere artikelen >>