Bijlage VII – VI.3. Het wegsluizen van misdaadgeld in de
legale economieJanuary 1, 1999
VI.3. Het wegsluizen van misdaadgeld in de legale
economie
Misdaad loont. De winsten die met georganiseerde criminaliteit
worden behaald, zijn soms buitensporig hoog. Toch is de aandacht in
Nederland voor het confisceren van deze winsten pas van recente
datum. Meer in het algemeen is er, zoals reeds in hoofdstuk IV naar
voren kwam, betrekkelijk weinig kennis over de omvang en de aard
van de bestedingen van misdaadgeld. In de jaren zeventig en tachtig
groeide weliswaar de aandacht voor de omvang van zwart geld, het
voor de fiscus verzwegen inkomen, maar deze problematiek werd niet
in verband gebracht met de opbrengsten uit misdaad. Overigens is
het in de legale economie sluizen van winsten van georganiseerde
criminaliteit in internationaal verband onder het trefwoord money
laundering eerder wel hoog op de politieke agenda terechtgekomen
(Van Zoest, 1995). Witwassen is de verbindende schakel tussen de
illegaliteit en de legale sectoren van de economie; het vereist de
(al dan niet verwijtbare) betrokkenheid van integer geachte
personen (onder wie advocaten en accountants) en systemen, zoals
het bankwezen en de beurs. Niet zozeer door de criminele
grondfeiten maar door het wegsluizen van crimineel geld in het
legale circuit kan de zo gevreesde innesteling of infiltratie
plaatsvinden. Vanwege de enorme geldbedragen, die in de criminele
wereld in omloop zijn, is witwassen geen symptoom van het
eigenlijke probleem (georganiseerde criminaliteit), maar is het een
probleem op zichzelf geworden.
lees meer
Bijlage VII – VI.2. De rol van de
vrije-beroepsbeoefenaarsJanuary 1, 1999
VI.2. De rol van de vrije-beroepsbeoefenaars
In de afgelopen jaren zijn enkele vrije-beroepsbeoefenaars in
opspraak geraakt omdat zij banden zouden onderhouden met de
georganiseerde misdaad. Ook binnen de beroepsgroepen zelf is
toenemende zorg ontstaan over de dreiging die van de georganiseerde
criminaliteit uitgaat op de integriteit van deze vrije beroepen. In
dit kader zijn vooral de advocatuur, het notariaat en de
accountancy van belang. Hoe zeer deze beroepen inhoudelijk ook van
elkaar verschillen, zij zijn alle drie professionele
beroepen. Van professionele beroepsbeoefenaars wordt verwacht dat
zij op grond van de maatschappelijke functie van hun beroep een
zekere mate van maatschappelijke verantwoordelijkheid dragen. Deze
maatschappelijke functie gaat gepaard met een aantal privileges,
zoals een monopoliepositie met betrekking tot het verlenen van
bepaalde diensten en een verschoningsrecht voor de advocaat en de
notaris. De maatschappelijke status van deze beroepen, vooral dat
van de traditionele professionele beroepsbeoefenaars als de
advocaat en de notaris, komt tot uitdrukking in hun uitstraling van
respectabiliteit en betrouwbaarheid. Het fundamentele belang van
dit goede vertrouwen voor het maatschappelijk verkeer kan moeilijk
worden overschat.
lees meer
Bijlage VII – VI.1. InleidingJanuary 1, 1999
VI. BRUGFUNCTIES IN DE GEORGANISEERDE
CRIMINALITEIT
VI.1. Inleiding
Zoals in het vorige hoofdstuk naar voren is gekomen, opereert de
georganiseerde criminaliteit niet in een maatschappelijk vacum.
Criminele groepen onderhouden tal van parasitaire en symbiotische
relaties met legale sectoren van de samenleving. In deze zin is de
wettige wereld een levensvoorwaarde voor de georganiseerde
criminaliteit. Ook in dit hoofdstuk wordt de aandacht gevestigd op
de verbindingen tussen de georganiseerde criminaliteit en de
conventionele samenleving. De nadruk ligt hier op de manier waarop
de wettige wereld zich leent voor het leveren van hand- en
spandiensten aan de georganiseerde criminaliteit. Als gevolg
hiervan worden niet alleen de gepleegde misdrijven, maar ook de
illegaal verkregen opbrengsten effectief afgeschermd van de
politie, justitie en fiscus.
lees meer
Bijlage VII – V.8. BesluitJanuary 1, 1999
V.8. Besluit
In de discussie over de ontwikkeling van de georganiseerde
criminaliteit is in de afgelopen jaren haar dreigende vervlechting
met legale economische sectoren voortdurend aan de orde gesteld.
Bij herhaling werd gewag gemaakt van het feit dat de onderwereld
langzaam maar zeker de bovenwereld zou infiltreren. Italiaanse of
Amerikaanse toestanden zouden ook in Nederland reeds spelen. De
integriteit van de Nederlandse maatschappij zou gevaar lopen. Het
lag derhalve voor de hand dat in dit onderzoek werd nagegaan of van
een dergelijke evolutie sprake is.
lees meer
Bijlage VII – V.7. De textielnijverheidJanuary 1, 1999
V.7. De textielnijverheid
Van de textielnijverheid kan men zeggen dat zij historisch
verdacht is wanneer het gaat om georganiseerde criminaliteit. De
georganiseerde criminaliteit kreeg greep op de textielnijverheid in
New York door de vakbonden van textielwerknemers over te nemen na
ernstige arbeidsconflicten (Block en Chambliss, 1981). In Nederland
is echter van een dergelijke ontwikkeling nooit sprake geweest. Na
de ineenstorting van de textielindustrie in de jaren zestig en
zeventig als gevolg van de concurrentie van de lage-lonen-landen in
Azi, verschenen op diverse plaatsen in het midden van de jaren
tachtig wel allerlei naaiateliers. Deze ateliers kwamen op als
gevolg van de internationale ontwikkelingen in de
confectie-industrie waarin om een flexibele en snelle produktie
wordt gevraagd. Zij werden veelal door Turken als zelfstandige
ondernemers opgezet en waren gevestigd in Amsterdam, de Achterhoek,
Brabant, Limburg en Twente. Het aantal bedrijven in Nederland steeg
spectaculair, van 28 in 1981 tot ongeveer 1.000 in 1993 (Van
Vondelen, 1993). In het begin waren de confectie-ateliers bijna
allemaal legaal, maar toen de prijzen gingen dalen en de
concurrentie toenam, terwijl het aanbod aan illegale werkers in
Nederland alsmaar groter werd, gleden de meeste van de legale
ateliers af naar een gedeeltelijk en later zelfs naar een volledig
illegale bedrijfsvoering. Zwarte loonbetalingen, werken met
illegale vreemdelingen, handel in valse facturen waren instrumenten
om het hoofd boven water te houden. Na verloop van tijd drong tot
de buitenwereld door dat er met illegale werkneem(st)ers onder
uiterst slechte arbeidsomstandigheden werd gewerkt en deden
geruchten de ronde dat de (Turkse) georganiseerde criminaliteit
daarbij zou zijn betrokken.
lees meer
Bijlage VII – V.6. De afvalverwerkingsbrancheJanuary 1, 1999
V.6. De afvalverwerkingsbranche
De afvalverwerkingsbranche heeft zich in Nederland in relatief
korte tijd kunnen ontwikkelen van een marginale bezigheid tot een
krachtige economische sector. De omzet is groot. Er valt veel geld
te verdienen aan de restanten van de welvaartsmaatschappij. Afval
is een inelastisch goed waardoor de afvalbedrijven in zekere zin
zelf de prijs voor de verwerking kunnen bepalen. Het milieubeleid
van de Nederlandse overheid heeft aan de ene kant geleid tot het
opschroeven van de eisen die aan de verwerking van afval worden
gesteld en aan de andere kant heeft het een verregaande vorm van
zelfregulering en privatisering in de hand gewerkt, zonder dat er
is gezorgd voor een adequaat controlesysteem. Bepaalde condities in
de afvalverwerkingsbranche hebben zich jarenlang redelijk
ongestoord kunnen ontwikkelen waardoor een gelegenheidsstructuur is
ontstaan die een voedingsbodem voor zware milieu-criminaliteit
vormt. Een van deze condities is dat er veel overheidsinstanties
bij zijn betrokken die door de branche-organisaties en handige
afvalverwerkers tegen elkaar worden
uitgespeeld. Verder is de afvalmarkt sterk in beweging. De
kleinere, van oudsher familiale bedrijven ondervinden steeds
grotere concurrentie van kapitaalkrachtige bedrijven, die proberen
monopolieposities in de gehele keten te verkrijgen. Hoe meer
onderdelen van die keten een bedrijf in bezit heeft, des te groter
zijn de winstkansen voor dat bedrijf en des te moeilijker is het
door de overheid te controleren. De grote bedrijven zullen de
kleinere na verloop van tijd ook uit de markt drukken omdat de
afvalverwerking aan steeds hogere milieu-eisen moet voldoen. Die
eisen hebben immers tot gevolg dat steeds grotere investeringen
nodig zijn om adequate verwerkingsinstallaties te laten bouwen.
lees meer
Bijlage VII – V.5. De bouwnijverheidJanuary 1, 1999
V.5. De bouwnijverheid
In ons land is de bouwnijverheid een economische sector waar
veel geld in omgaat. Criminele groepen zouden in deze sector dus
met racketeering een vaste bron van inkomsten kunnen
aanboren. De sector is in elk geval erg gevoelig voor een
dergelijke illegale praktijk. Standaardisering van complete
projecten is in de bouwnijverheid vrijwel onmogelijk. Er moet ter
plekke worden gebouwd. Bovendien is het bouwproces uiterst
arbeidsintensief waardoor de kosten per produktie-eenheid erg hoog
liggen. In de bouwnijverheid moet personeel trouwens altijd naar de
bouwplaats worden gebracht in tegenstelling tot andere
bedrijfstakken die hun produktie naar gebieden met goedkopere
arbeidskrachten kunnen verplaatsen. Haar kwetsbaarheid wordt nog
verhoogd door de grote onderlinge concurrentie. Verder moeten
bouwondernemers altijd onder grote tijdsdruk werken. De
bouwnijverheid is ook zeer gefragmenteerd en flexibel. Het grote
aantal bouwbedrijven biedt aan ruim 330.000 mensen werk. De meeste
bedrijven hebben nauwelijks zelf personeel in dienst en bestaan
relatief kort. Dit korte bestaan wordt mede in de hand gewerkt door
de snelheid waarmee kan worden teruggekeerd in de bouwnijverheid.
Het is in Nederland vrij eenvoudig met een nieuwe onderneming tot
de bouwnijverheid toe te treden (personeel, kennis en
kapitaalgoederen zijn makkelijk in te huren of via een katvanger te
koop). Het aantal faillissementen in de bouwnijverheid is dan ook
groter dan in andere bedrijfstakken. Volgens een recente analyse
(Corten, 1994) is 36% van de nieuwe ondernemingen binnen drie jaar
failliet. De belangrijkste reden hiervan is het gebrek aan eigen
vermogen of kapitaal. In hoeverre er ook sprake is van frauduleuze
faillissementen is niet duidelijk.
lees meer
Bijlage VII – V.4. De autobrancheJanuary 1, 1999
V.4. De autobranche
Voor criminele groepen die op grote schaal in gestolen auto’s
handelen is het aantrekkelijk om samenwerking te zoeken met
bonafide bedrijven. Het feit dat er per jaar ongeveer 5 tot 7.000
auto’s niet terug worden gevonden maakt duidelijk dat er wel
samenwerking met garagebedrijven in Nederland moet zijn. Criminele
groepen moeten voor deze illegale handel beschikken over veel
deskundigheid. Voor de levering van nummerplaten, valse
kentekenbewijzen, het plaatsen van nieuwe sloten, het veranderen
van chassisnummers en het eventueel overspuiten van auto’s is veel
vakkennis nodig en veel handelingen kunnen ook niet op straat en in
het openbaar gebeuren. Daarvoor heeft een criminele groep een
gespecialiseerde werkplaats nodig en vakspecialisten om de diverse
werkzaamheden uit te voeren. Voor criminele groepen of andere
professionele daders is het nauwelijks interessant een volledig
garagebedrijf op te kopen en dit zelf te voorzien van apparatuur en
personeel. De kans dat een garage zonder klanten op de een of
andere manier bij de politie bekend wordt, is redelijk groot; het
kan via de legale handelsactiviteiten de illegale niet goed
camoufleren. Wanneer toch een normaal garagebedrijf wordt opgekocht
neemt de afhandeling van de (noodzakelijke) gewone clientle te veel
tijd in beslag, is de administratieve rompslomp te groot in
verhouding tot de opbrengsten en komt er controlerend personeel van
diverse instanties over de vloer. Infiltratie van garages is met
andere woorden onaantrekkelijk voor criminele groepen. Ook de
beperkte hoeveelheid geld die via dit type bedrijven kan worden
witgewassen, maakt deze optie minder interessant.
lees meer
Bijlage VII – V.3. Het transport over de weg, over zee en
via de luchtJanuary 1, 1999
V.3. Het transport over de weg, over zee en via de
lucht
De geografische ligging van Nederland heeft gevolgen voor de
aard en de omvang van de georganiseerde criminaliteit in Nederland.
De uitstekende transportverbindingen en de aanwezigheid van enkele
vitale transportknooppunten van diverse internationale
handelsroutes, de haven Rotterdam en de luchthaven Schiphol, bieden
internationale smokkelaars de mogelijkheid hun illegale waar naar
de gewenste plaatsen te vervoeren. De smokkelwaar, waaronder drugs,
wapens, gestolen auto’s, gevaarlijk afval, bedreigde dieren- en
plantensoorten, is verstopt in de massale goederenstromen die over
de weg of via beide havens dagelijks Nederland binnen worden
gebracht. Er wordt door de (inter)nationale georganiseerde
criminaliteit gewoon geprofiteerd van de aanwezige infrastructuur
in ons land.
lees meer
Bijlage VII – V.2. De horecaJanuary 1, 1999
V.2. De horeca
De horeca in Nederland is over het algemeen een goed lopende,
bloeiende sector waarin veel geld omgaat. Mede vanwege de lage
toetredingseisen komen er nog steeds veel caf’s, restaurants en
snackbars bij en hun gezamelijke omzet stijgt. In totaal zijn er
bijna 40.000 horecagelegenheden in ons land. Het is een financieel
interessante branche waarin veel wordt verdiend. De gemakkelijke
toetredingsvoorwaarden trekken veel onervaren en laag opgeleide
ondernemers aan die niet altijd opgewassen zijn tegen de realiteit
van het horecabedrijf. Vooral voor de kleinere bedrijven in de
grote steden wordt de spoeling steeds dunner en is de concurrentie
zwaar. Ruim een kwart van de cafetariahouders heeft directe
concurrentie van vijf of meer andere snackbar-uitbaters, nog eens
60 procent ondervindt broodstrijd van n tot vijf
collega-ondernemers (Lenting en partners, 1991). De
modegevoeligheid van het uitgaanspubliek vergt ondernemersinzicht n
kapitaal voor nieuwe investeringen. Door een stijging van de kosten
balanceert een aantal kleine horecabedrijven op de grens van het
faillissement. De toenemende plaatsingsbeperking van speelautomaten
kan voor velen de zaak naar de verkeerde kant doen overhellen.
Minder vermogende horeca-uitbaters vinden hun financiering zelden
bij de reguliere geldinstellingen en zijn aangewezen op leningen
van brouwerijen en – in toenemende mate – van
speelautomatenexploitanten. Zo worden velen van hen afhankelijk van
geldschieters die hun financile belangen in deze sector hebben
geconcentreerd. Vooral de zwakke broeders onder de
horeca-exploitanten hebben hierin weinig keus.
lees meer
Bijlage VII – V.1. InleidingJanuary 1, 1999
V. GEORGANISEERDE CRIMINALITEIT IN LEGALE ECONOMISCHE
SECTOREN: FEIT OF FICTIE?
V.1. Inleiding
Georganiseerde criminaliteit wordt nog altijd in de eerste
plaats geassocieerd met de produktie van en handel in illegale
goederen en diensten en zo bezien heeft deze soort criminaliteit
niets te maken met het gevestigde bonafide bedrijfsleven. Maar
zoals in de discussie over de georganiseerde criminaliteit in
Nederland ook naar voren is gekomen, bestaat er de vrees dat met
name groepen die in traditionele vormen van georganiseerde
criminaliteit (drugshandel, enzovoort) actief zijn (geweest),
zullen proberen om ook in legale economische sectoren een
machtspositie op te bouwen. Mede hierom is in dit onderzoek
rekening gehouden met een dergelijke ontwikkeling, en is voor een
aantal branches onderzocht of er van zulk een vervlechting sprake
is. De bedoelde vervlechting kan op uiteenlopende wijzen
plaatsvinden. In het spoor van het onderscheid dat eerder werd
gehanteerd bij de typering van de verschillende fraudezaken,
onderscheiden we ook in dit verband twee hoofdvormen. De relatie
tussen de georganiseerde criminaliteit en het bedrijfsleven kan
parasitair van aard zijn. Dit doet zich voor wanneer
criminele groepen uitsluitend profiteren en de betrokken bedrijven
tot slachtoffer maken. Zij kan echter ook symbiotisch zijn
en dan profiteren beide partijen ervan door samen te werken.
lees meer
Bijlage VII – IV.7. BesluitJanuary 1, 1999
IV.7. Besluit
Hiervoor kon om redenen die in de inleiding zijn genoemd, geen
compleet beeld worden geschetst van de aard en omvang van de
traditionele georganiseerde criminaliteit in Nederland. Bezien naar
haar aard ontbreekt een kenschets van het illegale gokwezen. En wat
haar omvang betreft ontbreken zelfs voor de drughandel maatgevende
cijfers. In de voorgaande paragrafen is dus hoofdzakelijk
uiteengezet hoe bepaalde vormen van traditionele georganiseerde
criminaliteit er op een aantal wezenlijke punten uitzien: wat voor
groepen zijn betrokken bij de criminele activiteiten in kwestie,
hoe organiseren zij die en welke is de bestemming van de aldus
gegenereerde inkomsten. Dat in deze uiteenzetting de drugshandel
een prominente plaats inneemt, is niet alleen een gevolg van het
feit dat de opsporingscapaciteit van politie en justitie voor een
groot deel op de bestrijding van deze handel is gericht. Deze
enorme inzet van de schaarse middelen correspondeert tot op zekere
hoogte met de vooraanstaande rol die de drugshandel in de
georganiseerde criminaliteit in Nederland speelt.
lees meer
Bijlage VII – IV.6. Vormen van fraudeJanuary 1, 1999
IV.6. Vormen van fraude
In de definitie van georganiseerde criminaliteit die in dit
onderzoek wordt gehanteerd, is nadrukkelijk ruimte geschapen voor
andere vormen van criminaliteit dan bijvoorbeeld drugshandel,
wapenhandel en vrouwenhandel. Hiervoor werd nagegaan in hoeverre de
diefstal van auto’s, en in het bijzonder de internationale handel
in gestolen auto’s, kan worden gerekend tot de georganiseerde
criminaliteit. Een andere vorm van criminaliteit die door ons onder
bepaalde voorwaarden als een vorm van georganiseerde criminaliteit
wordt beschouwd, is fraude, gaande van BTW-fraude tot oplichting
van beleggers. Typerend voor deze fraude is dat door de fraudeur
een valse schijn wordt gewekt, waarbij het vertrouwen van de ander
wordt misbruikt en die ander in de waan wordt gebracht dat er
adequaat wordt ingespeeld op zijn belangen of behoeften. De 18 door
ons bestudeerde zaken spelen zich af in legale economische markten
waarin wettige ondernemingen opereren en waarin overheden een
regulerende rol spelen. De relaties van de fraudeur tot deze andere
actoren in de markt kunnen ruwweg twee vormen aannemen: parasitair
of symbiotisch. Bij parasitaire verhoudingen is sprake van een
zero sum-situatie: de illegaal verkregen winst betekent
verlies voor de wettige marktpartijen; de anderen zijn
slachtoffers. Crediteuren worden bijvoorbeeld door een
faillissementsfraude benadeeld; oplichting van (financile)
instellingen brengt voor de laatsten meestal een aanzienlijke
schadepost met zich mee. In het geval van symbiose zijn de relaties
tussen het illegaal optreden van de criminele organisaties en de
wettige marktpartijen minder eenduidig. De wettige marktpartijen
zijn niet louter aan te merken als slachtoffers. Er is meer of
minder sprake van een verwijtbare betrokkenheid van een deel van de
wettige nijverheid bij de gepleegde misdaad. De betrokkenheid van
de reguliere marktpartijen kan uiteenlopen van het deel uit maken
van de fraudeconstructie, het afnemen van goederen tegen
onwaarschijnlijk lage prijzen tot aan het op eigen initiatief
bemachtigen van een zwart of grijs marktaandeel. Sommige
marktpartijen hebben derhalve belang bij het ontstaan en
voortbestaan van criminele groepen binnen hun branches. Dit heeft,
zoals nog verduidelijkt zal worden, gevolgen voor de wijze waarop
de fraudeurs zich tegenover de vijandige onderdelen van de
buitenwereld afschermen.
lees meer
Bijlage VII – IV.5. De diefstal van auto’sJanuary 1, 1999
IV.5. De diefstal van auto’s
In aansluiting op de laatste opmerking kan deze paragraaf over de
diefstal van auto’s het beste worden begonnen met een herhaling van
de reden waarom in het onderhavige onderzoeksproject speciaal deze
vorm van diefstal onder de loep is genomen. Het argument hiervoor
is dat ook in de internationale literatuur keer op keer wordt
gesteld dat autodiefstallen niet alleen worden gepleegd door
groepen beroepsdieven maar ook door criminele groepen die algemeen
worden gerekend tot het milieu van de georganiseerde criminaliteit,
zoals de diverse geledingen van de Italiaanse mafia. Waarom ook
deze groepen zich bezighouden met de diefstal van auto’s, valt
gemakkelijk te begrijpen. Enerzijds kunnen auto’s met gemak op
betrekkelijk grote schaal worden gestolen en tegen relatief veel
geld worden (door-)verkocht, anderzijds is de pakkans voor de
daders erg gering en is, in het geval dat zij toch worden gepakt,
de straf gewoonlijk laag. Blijkens de deelstudie over de
autobranche worden er in Nederland jaarlijks tussen de 30.000 en
35.000 (vracht)auto’s gestolen. Het grootste deel hiervan wordt
echter teruggevonden. Het deel dat overblijft – tussen de 5.000 en
7.000 personenauto’s en een kleine 200 vrachtauto’s – wordt dus
echt gestolen. Wie voor laatstbedoelde diefstallen verantwoordelijk
zijn, is niet zo duidelijk. En dit ook om de reden die in het
voorgaande al werd gesuggereerd: de bestrijding van deze vorm van
diefstal geniet landelijk geen prioriteit. En dus zijn ook de
gegevens over de betrokken (groepen) dieven aan de schaarse kant.
Uit de landelijke studie betreffende de rol van allochtone en
buitenlandse groepen in het bedrijven van georganiseerde
criminaliteit in Nederland, is gebleken dat er weliswaar ook in
Surinaamse, Marokkaanse en Nigeriaans-Ghanese kringen somtijds
bendes actief zijn die auto’s (laten) stelen om ze vervolgens naar
hun land van herkomst te verschepen (via Rotterdam en Antwerpen),
maar dat na de val van De Muur vooral Russische en Joegoslavische
bendes op dit gebied actief zijn geworden. Dit is ook naar voren
gekomen in de plaatselijke studies, zij het dat de politie in
Amsterdam – door gebrek aan onderzoek – niet echt kijk heeft op de
activiteiten van deze groepen. Wel heeft zij door middel van
onderzoek vastgesteld dat er in de stad zo’n 10 groepen
professionele autodieven van Nederlandse origine werkzaam zijn.
Verder neemt zij aan dat tenminste enkele van deze groepen in
contact staan met buitenlandse (Ghanees-Nigeriaanse, Russische)
handelaren in gestolen auto’s. De meeste wetenschap die in dit
onderzoeksproject over (de plegers van) autodiefstallen werd
vergaard, is geput uit 30 dossiers aangaande autodiefstallen die
ons van overal uit het land werden toegestuurd. De meeste van deze
dossiers hebben betrekking op autochtone groepen autodieven, enkele
op groepen die uit Oost-Europa afkomstig zijn (Rusland, Letland,
Oekrane en voormalig Joegoslavi). Hun analyse leert dat de
autochtone groepen gewoonlijk slechts op lokale of regionale schaal
werken en jaarlijks tussen de 10 en 15 auto’s stelen. Gemiddeld
tellen zij vier tot vijf man waartussen een zekere werkverdeling
bestaat: sommigen zijn beter in het stelen en verrijden van auto’s,
anderen beschikken over de vaardigheden die nodig zijn om auto’s om
te katten, papieren te vervalsen, enzovoort. Deze groepen kennen
geen echte leider, maar hebben meestal wel een centrale figuur die,
omdat hijzelf eigenaar is van een garage, een autosloperij of een
werkplaats, goed thuis is in de (il)legale autohandel en zodoende
ook met enig gezag taken kan verdelen en transacties weet af te
wikkelen. Doorgaans kennen de kernleden van deze groepen elkaar al
lange jaren, al was het maar omdat zij familieleden zijn of in
dezelfde buurt of op hetzelfde woonwagenkamp zijn opgegroeid. Er
hoeven in zulke groepen dan ook geen (positieve en/of negatieve)
sancties te worden toegepast om een vlotte, loyale samenwerking te
verzekeren. Niettemin treffen de meeste groepen wel de bekende
voorzorgsmaatregelen om hun illegale activiteiten af te schermen,
zoals afzien van het gebruik van de telefoon om zaken te regelen.
Veel verder behoeven zij ook niet te gaan, omdat zij zo goed als
niets te duchten hebben van de politie. Overigens plegen de leden
van deze groepen veelal niet alleen autodiefstallen, maar maken zij
zich ook schuldig aan onder meer inbraak en heling. De buitenlandse
groepen zijn gewoonlijk groter. Hun kern telt zo’n vijf tot acht
leden. Daarenboven doen zij veelal beroep op andere
personen/groepen om speciale onderdelen van de illegale handel voor
hun rekening te nemen. Hierbij kan men zowel denken aan de
inschakeling van buitenlanders zoals Joegoslaven, die zich in het
plegen van autodiefstallen hebben gespecialiseerd, als aan het
aantrekken van landgenoten die de gestolen auto’s vliegensvlug over
de grens moeten rijden of naar de haven van Rotterdam, Amsterdam of
Antwerpen moeten brengen. Sommige van deze groepen gebruiken
officieel erkende garages of import- en exportbedrijven om hun
illegale handel af te schermen.
lees meer
Bijlage VII – IV.4. De handel in wapensJanuary 1, 1999
IV.4. De handel in wapens
In het begin van de jaren negentig kwamen verschillende
onderzoekers tot de vaststelling dat in de loop van de jaren
tachtig het daadwerkelijk (crimineel) vuurwapengebruik aanzienlijk
was toegenomen, van 99 schietpartijen in 1983, 152 in 1985, naar
263 in 1990. Het aantal doden (19 in 1983, 71 in 1990) en gewonden
(87 in 1985, 170 in 1990) steeg navenant (Kruissink en Wiebrens,
1992). Nadere analyse van de dodelijke schietpartijen in de jaren
1985 – 1987 (169 in totaal) wees uit dat deze voor het grootste
deel in het criminele milieu plaatsvonden. In 17% van de gevallen
(22) zou het om een liquidatie zijn gegaan (Van den Eshof en
Bergsma, 1989).
lees meer
<< oudere artikelen nieuwere artikelen >>