• Buro Jansen & Janssen, gewoon inhoud!
    Jansen & Janssen is een onderzoeksburo dat politie, justitie, inlichtingendiensten, overheid in Nederland en de EU kritisch volgt. Een grond- rechten kollektief dat al 40 jaar, sinds 1984, publiceert over uitbreiding van repressieve wet- geving, publiek-private samenwerking, veiligheid in breedste zin, bevoegdheden, overheidsoptreden en andere staatsaangelegenheden.
    Buro Jansen & Janssen Postbus 10591, 1001EN Amsterdam, 020-6123202, 06-34339533, signal +31684065516, info@burojansen.nl (pgp)
    Steun Buro Jansen & Janssen. Word donateur, NL43 ASNB 0856 9868 52 of NL56 INGB 0000 6039 04 ten name van Stichting Res Publica, Postbus 11556, 1001 GN Amsterdam.
  • Publicaties

  • Migratie

  • Politieklachten

  • Bijlage VIII – II.7. De besteding van drugswinsten

    II.7. De besteding van drugswinsten

    Surinaamse drugshandelaren in Nederland willen vaak opvallen met
    een swingende levensstijl. Ze rijden in dure auto’s, dragen mooie
    kleren en opvallende sieraden. Dat laatste is overigens misleidend
    en leent zich voor een cultureel misverstand. Ook mensen die
    werkelijk arm zijn, dragen vaak goud en dat is dan ook hun gehele
    vermogen. Boslandcreolen handelen veel in goud en als zij dat doen
    hoeft dat helemaal niet te betekenen dat ze het met drugstransport
    of -handel hebben verdiend. Soms komt er bij de drugstransacties
    helemaal geen geld aan te pas. In Suriname bestaat grote behoefte
    aan bepaalde schaarse, Westerse importartikelen. Een dienst in het
    drugstransport kan worden afgerekend door kinderkleding uit
    Nederland op te sturen of levensmiddelen of luxe badzeep en
    tandpasta. De rijkste drugshandelaren zelf wassen hun revenuen wit
    en investeren in het Carabisch gebied. We hebben geen gegevens die
    er op wijzen dat zij in Nederland investeren of hier in enige
    economische sector penetreren. Grote hoeveelheden geld worden via
    banken verzonden en in het geval van grote Hindoestaanse
    ondernemers is vastgesteld dat zij een ingenieus systeem hanteren
    dat in India bekend staat onder de naam Hawala-bankieren of
    ponton-bankieren. Dit is gebaseerd op absoluut onderling vertrouwen
    en daarom leent de Hindoestaanse grootfamilie zich er goed voor. De
    wijze waarop de nieuwverworven rijkdom in Suriname wordt
    geconsumeerd, volgt stereotype etnische lijnen. De etnische groepen
    stemmen overeen voor zover zij prachtige villa’s laten bouwen ten
    noorden van Paramaribo. Coca-bungalows worden ze genoemd.
    Schitterend wit, uitgerust met zwembaden en tennisbanen. Er zijn
    ook eigen vliegtuigen waargenomen. De drugshandelaren van
    Paramaribo worden in het openbaar herkend omdat ze rondrijden in
    jeepjes van het merk Suzuki en altijd met de muziek hard aan. Omdat
    het favoriete type van dit automerk Vectari heet, worden zij
    Vectari-boys genoemd. In het Hindoestaans milieu herkent men de
    plotselinge rijkdom aan een prachtig ingerichte winkel.

    lees meer

    Bijlage VIII – II.6. Corruptie onder Nederlandse overheidsdienaren van Surinaamse afkomst

    II.6. Corruptie onder Nederlandse overheidsdienaren van
    Surinaamse afkomst

    Aan het einde van de jaren tachtig bereikte de politie de eerste
    mededeling over een marechaussee die dienst deed op luchthaven
    Schiphol en die aan de Surinaamse kant uitstekende betrekkingen
    onderhield met een manager bij de Surinaamse Luchtvaart
    Maatschappij die betrokken was bij de handel in drugs, en aan de
    Nederlandse kant met een grote Hindoestaans-Surinaamse importfirma.
    Het bericht luidde dat de marechaussee drugskoeriers opving en
    doorsluisde en dat hij via een dienstvoertuig partijen cocane
    overdroeg aan zijn zakenvriend. Over een ambtenaar in dienst van
    een Amsterdamse deelraad kwam informatie binnen dat deze zich bezig
    hield met fraude van gesloten cheques en handelde in Nederlandse
    paspoorten. Haar positie stelde haar in staat de afgegeven
    paspoorten in het register van de burgelijke stand te registreren.
    Er kwamen berichten binnen over verschillende corrupte Surinaamse
    agenten in dienst van de regiopolitie te Amsterdam. Ook zij zouden
    met paspoortfraude te maken hebben, met heling, met het omkatten
    van gestolen auto’s en met het doorspelen van strafrechtelijke
    onderzoeksinformatie naar criminele organisaties. Voor ambtenaren
    van de rijksrecherche die deze informatie verwerken, is het
    aanleiding om in 1991 te vragen om justitieel onderzoek. Het
    onderwerp lag politiek uiterst gevoelig: was er werkelijk reden om
    te veronderstellen dat er speciaal met Surinamers in
    overheidsdienst iets niet in orde zou zijn? In 1990 kwam een hele
    groep Surinaamse politiemensen naar Nederland toe nadat Herman
    Gooding was vermoord. Zij vertelden dat ze van de militaire politie
    gevaar te duchten hadden en boden zich in Nederland aan om in
    politiedienst te gaan. De Nederlandse politie was juist op dat
    moment volop bezig om in het kader van haar positieve-actie-beleid
    Surinamers te werven en getrainde collega’s kon men op zichzelf
    goed gebruiken. Het was jammer dat hun antecedenten niet konden
    worden nagetrokken omdat er geen formele contacten bestonden tussen
    de Nederlandse en de Surinaamse politie. Nadat een aantal van hen
    in dienst was genomen, rees ten aanzien van sommige agenten de
    twijfel dat het vluchtverhaal was verzonnen en dat het om
    politiemensen ging die in Suriname zelf wegens wangedrag uit het
    korps waren gezet en die met uitdrukkelijk medeweten van de
    Surinaamse legerleider in Nederland waren geplant. De functionaris
    die toen bij de Amsterdamse politie het minderhedenbeleid
    cordineerde, heeft in de instroom van de Surinaamse politiemensen
    een actief aandeel gehad. Dit deel van het verhaal wordt in ons
    rapport over de georganiseerde misdaad in de hoofdstad in detail
    verteld. Hier volstaan we met de constatering dat een rapport,
    opgemaakt door de BVD over de betrekkingen die deze functionaris
    met Bouterse onderhield, voor de burgemeester en de korpschef reden
    was hem onmiddellijk te ontslaan. Het had onder andere bevreemding
    gewekt dat de betrokkene in de periode dat hij nog over een
    connectie bij de Surinaamse politie beschikte via welke hij de
    antecedenten van sollicitanten kon natrekken, geen alarm had
    geslagen bij een notoir geval. Rijksrechercheurs verzamelden de
    namen van Surinaamse agenten die op deze verdachte manier waren
    aangenomen en verzochten de procureur-generaal in Amsterdam om
    nader onderzoek. In 1993 werd een nieuwe groep Surinaamse
    werknemers op Schiphol aangetroffen die hand- en spandiensten
    verichtten voor drugssmokkelaars. Er kwamen meer berichten binnen
    over Surinaamse ambtenaren in dienst van de gemeente Amsterdam, de
    sociale dienst en bij de huisvestingsdienst die corrupt waren. De
    Amsterdamse politie had inmiddels zelf onderzoek ingesteld en vier
    agenten van Surinaamse afkomst
    ontslagen. Een daarvan werkte in een andere stad als portier bij
    een discotheek en trad op als priv-chauffeur van n van de grotere
    autochtone drugshandelaren van Nederland. Ook in drie andere steden
    (onder andere Utrecht) worden corrupte Surinaamse politiemensen
    ontslagen. Een agent deed opvallend veel moeite om te kunnen werken
    als vertaler bij van de telefoon afgeluisterde gesprekken en was
    daarbij succesvol. Toen bleek dat hij nauwe contacten onderhield
    met een Surinaamse drugshandelaar. Er rezen verdenkingen tegen vier
    Surinamers die in opleiding waren bij verschillende korpsen en van
    nog eens vier afgewezen sollicitanten was van meet af aan duidelijk
    dat zij een groot risico op zouden leveren. Ook onder het
    bewakingspersoneel in een penitentiaire inrichting zou zich zo
    iemand bevinden, die een indrukwekkende carrire als sadist in
    dienst van de Surinaamse politie achter de rug had. In 1994 bedroeg
    het aantal verdenkingen tegen corrupte marechaussees op Schiphol al
    vijf. Het was moeilijk om werkelijk corruptieve handelingen te
    bewijzen, maar de connecties (familie, vrienden) met tal van
    bekende drugshandelaren waren evident. Een marechaussee die ten
    onrechte iemands paspoort van een toelatingsstempel voorzag,
    verontschuldigde zich bij ontdekking met de (waarschijnlijk juiste)
    mededeling vriendendienst! Van al deze verdenkingen kwam maar
    weinig naar buiten, maar het verlamde op verschillende plaatsen het
    politiewerk, omdat politiemensen niet wensten samen te werken met
    enkele collega’s die oorspronkelijk uit Suriname afkomstig waren.
    Ruim 15 jaar geleden interviewde Bovenkerk alle gekleurde
    politiemensen die Nederland rijk was. Het waren er toen op de kop
    af twintig en hij publiceerde daarover in een door de Federatie van
    Surinaamse Welzijnsinstellingen uitgegeven boekje met de titel: Als
    ze allemaal zo waren als jij! (Bovenkerk en Luning, 1979). Die
    titel sloeg op het vooroordeel van blanke politieagenten tegenover
    Surinamers in het algemeen. De genterviewden vertelden bij die
    gelegenheid hoe moeilijk het was om je als Surinamer (of
    Antilliaan) te onttrekken aan de aanspraken uit eigen etnische
    kring. Hun gemeenschappen waren klein en iedereen had in zijn
    familie of kennissenkring wel mensen die met politie en justitie in
    aanraking waren gekomen en die aanklopten om hulp. Je kon je
    natuurlijk helemaal losmaken van je etnische groep, maar dat
    betekende niet enkel een persoonlijke tragedie, het potentile
    voordeel voor de politie om zulke mensen in dienst te hebben, zou
    er mee verloren gaan. Het werd moeilijk afwegen waar de grens lag
    van de loyaliteit van familie, etnische groep en nationale afkomst.
    Ze vertelden dat zij met dit dilemma in een maatschappelijk
    krachtenveld moesten opereren dat fundamenteel anders was dan dat
    van hun Hollandse collega’s. Dat hun positie ook corruptiegevoelig
    zou kunnen zijn kwam bij de onderzoekers in 1979 niet eens op en
    daar hebben ze toen ook niet naar gevraagd (wat trouwens toch niet
    veel zou hebben opgeleverd). Thans mag de Nederlandse politie zich
    gelukkig prijzen met vele honderden Surinamers, Antillianen en
    Arubanen (en leden van andere etnische groepen) in haar dienst. Het
    verstevigt haar informatiepositie en legitimeert het korps als
    geheel bij het Surinaamse volksdeel. Positieve actie is nergens
    populair, maar bij de politie is zij goed aangeslagen. Het
    geschetste loyaliteitsdilemma heeft echter een corruptieprobleem
    opgeleverd, in elk geval bij de politie. De aanwijzingen die
    hierboven zijn genoemd, zijn zo overtuigend dat we gerust mogen
    zeggen dat het een echt probleem is en geen kunstmatig produkt van
    racistische waarneming of selectieve aandacht. Een Amsterdamse
    advocaat die zeer veel grote drugszaken in Surinaamse kring doet,
    beweert dat de Nederlandse overheid lek is. Zijn clinten hebben hem
    laten weten goede connecties bij de politie te hebben, zegt hij, en
    als er iets nodig is voor de verdediging, moest hij het maar laten
    weten. In de tijd dat er over ethische normen in de advocatuur nog
    niet zo veel werd gediscussieerd als thans kon hij, volgens eigen
    zeggen, over het uitgewerkte plan voor de pro-actieve fase van een
    groot politieonderzoek beschikken.

    lees meer

    Bijlage VIII – II.5. Georganiseerde criminaliteit onder Surinamers in Nederland

    II.5. Georganiseerde criminaliteit onder Surinamers in
    Nederland

    Tot ver in de jaren zeventig is er geen reden om de
    criminaliteit onder Surinamers als apart vraagstuk aan de orde te
    stellen. Als met de komst van sociaal zwakke immigranten wel
    problemen ontstaan, zoals in de Amsterdamse Bijlmermeer en op de
    Rotterdamse Kruiskade, wordt het politiek niet als correct
    beschouwd om het verschijnsel bij de naam te noemen. Het ministerie
    van Justitie heeft in al in de jaren tachtig besloten de etnische
    afkomst van personen die bij criminaliteit zijn betrokken, niet
    meer te registreren teneinde stigmatisering te voorkomen. Het was
    evenmin bon ton om specifiek culturele criminaliteitsbevorderende
    factoren te releveren. Een aanmerkelijk deel van de kinderen in de
    Surinaams-Creoolse volksklasse groeit op in onvolledige gezinnen.
    Van alle Surinaamse huishoudens is 32 procent uit een noudergezin
    en voor de subcategorie der Creolen zelfs meer dan de helft.
    Vergelijk dit met een percentage voor de Nederlandse bevolking in
    haar geheel van 7 en bijvoorbeeld Marokkanen van 3 procent (Van
    Praag, 1989). Dit gezinstype draagt volgens van Niekerk (1992) bij
    tot armoede, uitkeringsafhankelijkheid en maatschappelijk
    isolement. In de loop van de jaren tachtig verdwijnt de
    aanvankelijke schroom. Buiks (1983) schreef toen een gedurfd
    rapport over Creoolse jongens in Rotterdam die hun leven
    organiseerden rond verslaving aan herone en rond de tegencultuur
    van de Rasta-beweging, of die de exuberante levensstijl van een
    zogenaamde wakaman ten toon spreidden. Het vraagstuk werd
    hier nog opgevat als een probleem van beklagenswaardige
    randgroepjongeren: de wakaman zijn jongens die met
    versluierend woordgebruik voor hun levensonderhoud zijn overgegaan
    op praktijken die de omringende samenleving als illegaal of
    crimineel aanmerkt (Buiks, 1983, 127). Bij nadere lezing van de
    tekst blijken deze praktijken te bestaan uit niet minder dan
    huisbreken, bankroven en vooral poederverkopen (p. 117). De
    criminaliteit van Surinaamse jongens in de jaren zeventig en het
    begin van de jaren tachtig is nauw verbonden met de verslaving aan
    drugs. De misdaad die daaruit voortvloeit, is vooral
    verwervingscriminaliteit. Met georganiseerde drugshandel hebben ze
    dan nog weinig te maken. Zij zijn er de slachtoffers van of vormen
    als kleine dealers het onderste echelon van deze handel. Dat
    verandert aan het einde van de jaren tachtig. Livio Sansone deed in
    1992 verslag van zijn belevenissen over een periode van 1981 tot
    1990 met eenzelfde groep Creoolse jongens in Amsterdam. Die jongens
    komen op allerlei manieren aan hun inkomen, maar daartoe behoren
    ook zogenaamde zwarte hossels, illegale dingen. In de periode dat
    hij ze onderzoekt, neemt het verslavingsprobleem sterk af. De
    Surinaamse junkies vormen tot op zekere hoogte een uitstervend
    cohort. Zij gaan over op de verkoop van drugs. Het begint met
    kleine straatdealers die plastic zakjes uitventen met een gram
    hash. Zij streven er echter naar om huisdealer te worden. Het
    koffiehuizencircuit van Amsterdam groeit in de jaren tachtig
    explosief en voorziet een internationale
    toeristen-consumenten-markt van drugs. Desondanks, stelt Sansone
    vast, blijven de Surinaamse dealers onderaan in die markt hangen.
    Hun ostentatieve levensstijl (scherpe kleren, overvloedige gouden
    sieraden) is niet erg geschikt om zich als etnisch ondernemer op te
    werken naar een hoger niveau. Bovendien zijn zij buitengewoon
    ongeorganiseerd en de politie laat Sansone weten dat het geen enkel
    probleem is om
    Creoolse dealers te laten verklaren over hun concurrenten. Hier
    zien we iets terug van wat in Suriname krabbenpolitiek wordt
    genoemd. Zoals krabben elkaar bij de poten naar omlaag trekken
    zodat zij de ton individueel niet uitklimmen, zo staan volkscreolen
    elkaar niet toe beter af te zijn dan zijzelf (Brana-Shute,
    1979).

    lees meer

    Bijlage VIII – II.4. De cocane-economie

    II.4. De cocane-economie

    De staatsgreep in Suriname viel historisch samen met het
    tijdstip waarop de Colombiaanse drugskartels en ook cocanebedrijven
    in andere Zuidamerikaanse landen hun markt in Noord-Amerika hadden
    volgepompt en uitbreidden naar Europa. De vliegtuigjes met het
    witte poeder haalden de Verenigde Staten niet in n keer en moesten
    onderweg, althans langs de Oostkust van Amerika, worden bijgetankt.
    Europa werd bevoorraad via de bestaande infrastructuur van
    vrachtverkeer overzee en in vracht- en passagiersvliegtuigen. Was
    Suriname in de jaren zeventig nog een achterhoek, dat werd nu
    plotseling anders. Verkeerstechnisch zowel als geopolitiek is
    Suriname een uitgelezen plek op de wereld om dienst te doen als
    tussenstation. De orintatie van Suriname op Nederland, maar ook die
    van Frans Guyana (waar zich, zoals we zagen, een aanzienlijke
    bosnegerkolonie had gevestigd) op Frankrijk manifesteert zich
    materieel in druk verkeer van personen en goederen. Dit biedt
    uitbundige mogelijkheden tot smokkel.

    lees meer

    Bijlage VIII – II.3. De militaire coup

    II.3. De militaire coup

    Op 25 februari 1980 werd het politiebureau aan de Waterkant te
    Paramaribo in brand geschoten door een groep van zestien ontevreden
    militairen in de rang van sergeant. Uit dit gezelschap kwam Desi
    Bouterse naar voren als leider die het gezag in het land overnam.
    In maart werd een nieuwe eerste minister aangesteld: Henk Chin A
    Sen en daarmee had de regering haar burgerlijke gezicht
    teruggewonnen, maar er kon geen twijfel bestaan in wiens handen de
    werkelijke macht lag. Met n flinke klap was een einde gekomen aan
    de etnisch gepacificeerde verhoudingen in de politiek, die door
    buitenlandse waarnemers wel waren gezien als lichtend voorbeeld van
    politieke stabiliteit in een maatschappelijk gespleten samenleving
    (Dew, 1994). In december 1982 volgde de koelbloedige moord op 15
    politieke tegenstanders.

    lees meer

    Bijlage VIII – Woord vooraf

    Woord vooraf

    Over de vraag in hoeverre gevestigde etnische minderheden met
    politie en justitie in aanraking komen, is sedert de opheffing van
    de samenzwering van zwijgzaamheid naar aanleiding van de discussie
    over een Amsterdams rapport over Marokkaanse straatroof in 1989
    zeer veel geschreven, maar in die literatuur wordt geen aparte
    aandacht besteed aan de mate waarin etnische minderheden betrokken
    zijn bij de zware en georganiseerde criminaliteit. Komt de
    lucratieve georganiseerde misdaad in deze kring eigenlijk wel voor
    of bevinden de allochtonen zich ook in dit opzicht onder aan de
    criminele ladder aangezien zij vooral worden aangehouden voor
    lichte en niet winstgevende vergrijpen? Zijn op Nederlands
    grondgebied transnationale criminele organisaties actief (vergelijk
    de mafia) die in zoverre van uitheemse herkomst zijn dat zij vanaf
    elders worden aangestuurd? Politie en justitie weten hier naar
    verhouding weinig van af en dat komt onder andere doordat deze
    groepen moeilijk benaderbaar zijn en ook omdat zij geneigd kunnen
    zijn hun geschillen af te doen in de beslotenheid van hun eigen
    milieu. Voor zover zij er iets over weten, leggen hun
    vertegenwoordigers een zekere terughoudendheid aan de dag, omdat
    het taboe dat er op dit type misdaad rust nog grotendeels intact is
    en niemand dat graag doorbreekt. Ook ingeburgerde immigranten die
    ons erover zouden kunnen berichten weten soms maar weinig over hun
    onderwerelden af en voor zover zij ervan weten, bestaat bij hen de
    begrijpelijke angst dat openhartigheid hun hele groep in diskrediet
    kan brengen. Zonder deskundig commentaar uit deze kring zou het
    evenwel niet eenvoudig zijn geweest om de grote hoeveelheid
    feitelijk materiaal die wel bij de politie aanwezig is en die wij
    hier, net als bij alle rapporten over aard, omvang en ontwikkeling
    van de georganiseerde misdaad ten behoeve van de Enqutecommissie,
    tot uitgangspunt nemen van onze analyse, in volle omvang te
    doorgronden. Uitingen van georganiseerde misdaad in allochtone
    gemeenschappen in Nederland zijn moeilijk te begrijpen zonder dat
    insiders iets vertellen over de politieke context waarbinnen deze
    criminaliteit tot bloei kwam in het land van herkomst, over de
    economische belangen die ermee zijn gemoeid en over de manifestatie
    ervan binnen de etnische gemeenschap hier te lande.

    lees meer

    Bijlage VIII – 2.4. De vroegere bendes in Brabant

    2.4. De vroegere bendes in Brabant

    Ofschoon het er in andere grensgebieden ook niet altijd bepaald
    zachtzinnig aan toe ging, werd, toch zeker rondom de Tweede
    Wereldoorlog, de criminaliteit nergens anders in Nederland zo
    gewelddadig bedreven en tegelijk zo hardhandig bestreden als in
    Brabant (Kempe en Vermaat, 1939; Van Rooy, 1949). De strijd werd,
    zoals bekend, vr de oorlog het hardst gestreden in en rondom Oss,
    en verwekte groot schandaal (Schouten, 1982). Dankzij W. Nagel
    (1949) kunnen we ons nu – 60 jaar later – nog een goed beeld vormen
    van de criminaliteit waar het toen in eerste instantie allemaal om
    begonnen was. Aanknopend bij de toenmalige geschiedschrijving over
    het bendewezen in Brabant in de achttiende en negentiende eeuw,
    geeft Nagel in het eerste deel van zijn boek een overzicht van de
    criminaliteit die in het begin van de jaren dertig zo omvangrijk en
    zo gewelddadig werd, dat in 1935 werd besloten tot de zuivering van
    Oss door de marechaussee in samenwerking met de gemeentepolitie. De
    misdaden waaraan vooral een aantal Osse families zich schuldig
    maakten, gingen van eenvoudige kippendiefstallen en stroperijen,
    via allerhande vormen van mishandeling, tot inbraken, overvallen en
    brandstichtingen, dikwijls uitgevoerd met grof geweld tegen de
    slachtoffers. In het tweede deel wordt verder doorgegaan op de
    delinquenten en stelt Nagel zich, ook onder invloed van de toen
    recente Amerikaanse criminologische literatuur over georganiseerde
    misdaad, onder meer de vraag in hoeverre er in Oss van een
    bendewezen sprake was. Zijn antwoord luidt dat, als er hier al van
    een bendewezen kon worden gesproken, er tenminste drie bendes zijn
    geweest. Deze bendes vormden (nog) niet zulke groeperingen als
    waarvan in het buitenland sprake was: met een vaste
    arbeidsverdeling, een zekere specialisatie, onderlinge
    solidariteit, enzovoort. Maar zij waren mogelijk wel verder in die
    richting gevolueerd, als de overheid in 1935 niet hard had
    ingegrepen. In het bijzonder de overkomst van enkele geduchte
    Amsterdamse beroepsmisdadigers zou een dergelijke ontwikkeling in
    de hand hebben gewerkt. Op het moment van de zuivering waren de
    betrokken bendes echter nog slechts exponenten van het hele milieu,
    los-vaste verbanden van steeds weer andere figuren uit dezelfde
    kring van criminelen, gerecruteerd uit het milieu van Oss. Het
    optreden van deze bendes werd niet alleen bevorderd door het feit
    dat zij niet op zichzelf stonden, maar ook door het feit dat zij
    konden terugvallen op de stilzwijgende steun van een hele
    gemeenschap. Ook het falen der repressie tegen hen gaf deze bendes
    het gevoel, de gevoelsmatige zekerheid, dat zij niet te pakken
    waren en werkte zo hun interne consolidatie in de hand. En op het
    moment dat er eindelijk werd ingegrepen, openbaarde zich een soort
    van frontvorming waarvan eerder geen sprake was geweest, niet
    openlijk althans. Het plegen van criminaliteit werd, ook in de
    geest van veel andere mensen, getransformeerd tot een strijd tegen
    het gezag. En in de hoofden van de gezaghebbers speelde zich
    eenzelfde proces af. Zij zagen zich geconfronteerd met een front
    dat – in naam der wet – per se moest worden gebroken. Een ander
    roemrucht oord was het kerkdorp St. Willebrord, ook wel het Heike
    genoemd, voor een deel bewoond door Heikesmensen. En het waren deze
    laatsten waarom het in het nieuws van die dagen k te doen was. Zij
    vormden de harde kern van de dieven, stropers en smokkelaars die in
    het Brabants-Belgische grensgebied rondspookten. In de studie die
    A. Schreurs (1947) over dit kerkdorp en de criminaliteit van de
    Heikesmensen schreef, beklemtoont ook hij dat om allerhande redenen
    – politieke, militaire, economische, geografische – hun
    criminaliteit niet van vandaag of gisteren dateerde, maar een
    voorgeschiedenis kende die terugging tot de roverijen van de 18e
    eeuw. Bezien naar de eerste decennia van deze eeuw viel het op
    hoezeer niet alleen veel mannen, maar ook heel wat vrouwen
    allerhande vormen van geweldscriminaliteit pleegden. Niettemin was
    er sprake van een zekere gestage daling van hun (geregistreerde)
    criminaliteit. Alleen in en na de Eerste en de Tweede Wereldoorlog
    was er sprake van een plotse hoge stijging, vanzelfsprekend in de
    sfeer van de stroperij, smokkelarij en andere economische en
    fiscale delicten. Hoe de Heikesmensen de criminaliteit, en vooral
    de smokkel, bedreven, wordt in deze studie niet erg belicht. Wel
    merkt de auteur op dat in de desbetreffende streek kleinhandel en
    smokkelhandel helemaal door elkaar liepen en dat zo goed als
    iedereen eraan deelnam: zij hebben hiervoor een speciale neus en
    zijn
    uitermate sluw in het uitbuiten van mogelijkheden en in het vinden
    van nieuwe. Omstreeks de eeuwwisseling werd voornamelijk zout
    verhandeld, tijdens de Eerste Werelsoorlog petroleum, koffie,
    chocolade en peper, en in de laatste oorlogsjaren tabak, drank en
    deviezen. Achter de schermen was er evenwel meer aan de hand, maar
    hier dorst Schreurs nauwelijks te kijken. Niettemin merkt hij twee
    dingen op die in het kader van dit rapport niet onbelangrijk zijn.
    Ten eerste schrijft hij dat ofschoon de sluikhandel in het algemeen
    niet de allure heeft van groots opgezette smokkelaffaires, (……)
    toch grotendeels wordt bedreven in opdracht van smokkelaars van
    groot formaat uit de plaats zelf. Het smokkelen geschiedt in
    ploegverband om het risico te verminderen; de dragers worden voor
    hun diensten zeer goed gehonoreerd. Ten tweede laat hij weten dat
    Heikesmnnen vooral, door de smokkelhandel, meer dan eens in contact
    (staan) met obscure elementen uit de grotere steden, en dat in
    tijden dat de verboden handel opbloeit dit euvel naar aard en
    omvang veel ernstiger (is). Het is belangrijk om deze opmerkingen
    goed vast te houden, want zij gaan helemaal in de richting van de
    beschrijvingen die in de jaren zeventig-tachtig zijn gegeven van de
    opkomst van de tegenwoordige drugsgroothandel in Nederland.

    lees meer

    Bijlage VIII – 2.3. De vroegere onderwerelden in Holland

    2.3. De vroegere onderwerelden in Holland

    Over de ontwikkelingen in de eerste helft van de twintigste eeuw
    zijn we niet zoveel beter genformeerd dan over die in de
    negentiende eeuw. Weliswaar begon in die tijd de opbloei van de
    criminologie haar eerste vruchten af te werpen, maar de dominante
    orintatie van deze criminologie op de individuele dader bracht als
    vanzelf met zich mee dat sociologische studies van criminele
    groepen en hun leefwereld uitzonderingen bleven. En voorzover ze
    dan toch werden vervaardigd, konden hun auteurs zich nog niet
    altijd onttrekken aan de sterke invloed van de zogenaamde criminele
    anthropologie (Van Schreven, 1957; Jens, 1939). Maar er is op
    enkele punten toch wat meer empirisch houvast voor bepaalde
    uitspraken. De beschikbare literatuur kan worden onderverdeeld in
    twee categorien: enerzijds politile mmoires over de onderwereld in
    de Hollandse grootsteden, anderzijds wetenschappelijke en
    journalistieke studies over Brabantse bendes. Deze tweedeling sluit
    natuurlijk aan op wat hiervoor is geschreven over de Grote
    Nederlandse Bende, maar anticipeert tevens op wat nog te berde zal
    worden gebracht over de opkomst en samenstelling van de
    tegenwoordige drugsgroothandelsgroepen. In deze paragraaf zal de
    bedoelde mmoire-literatuur kort worden besproken. De studies over
    de criminaliteit in Brabant komen in de volgende paragraaf aan bod.
    Lezend in al die mmoires krijgt men de indruk dat zeker in een stad
    als Amsterdam het centrum van de onderwereld, de penose, in
    die tijd al gauw enkele honderden personen moet hebben geteld. In
    steden als Den Haag, Rotterdam en Utrecht was zij waarschijnlijk
    wel wat minder omvangrijk (Fremery Kalff, 1961; Groen, 1952 en
    1962; Kallenborn, 1953; Van Exel, 1951; Van Nie, 1964; Van Slobbe,
    1937; Voordewind, 1949 en 1950). Deze stedelijke onderwereld werd
    door allerhande figuren bevolkt: inbrekers, oplichters, dieven
    allerhande, helers, pandjesbazen, opkopers, souteneurs,
    drugssmokkelaars, enzovoort. En zij kende ook rangen en standen.
    Een pakjesdief of kwartjesvinder kon zich niet meten met een
    hoteldief of een oplichter. De meeste achting genoten jarenlang de
    brandkastkrakers. Maar in de jaren dertig werd hun positie in het
    gedrang gebracht door gangsters, mannen die naar Amerikaans
    voorbeeld gewapenderhand overvallen uitvoerden op postkantoren en
    bankinstellingen.

    lees meer

    Bijlage VIII – 2.2. De schone schijn van de negentiende eeuw

    2.2. De schone schijn van de negentiende eeuw

    Op grond van de literatuur over de ontwikkeling van de
    criminaliteit in de negentiende eeuw zou men kunnen denken dat het
    na de ondergang van de grote roversbendes rond 1800 afgelopen was
    met zulke vormen van georganiseerde criminaliteit. Immers, voor wat
    betreft de negentiende eeuw is er nog nooit een serieuze studie
    gemaakt van onderwerelden in de grote steden, noch van bendes die
    al dan niet vanuit de steden op het platteland opereerden. Maar de
    schone schijn die de bestaande literatuur op dit punt opwekt, moet
    ook in dit geval bedrieglijk zijn. Indirect kan dit worden
    opgemaakt uit het feit dat in de loop van de negentiende eeuw
    eveneens in Nederland de strafrechtspleging steeds verder werd
    uitgebouwd om bepaalde misdaadproblemen beter te kunnen beheersen.
    Natuurlijk heeft haar toenmalige versterking ook haar wortels in de
    politieke en economische veranderingen welke in die tijd
    plaatsgrepen, maar zij stoelde vooral op de gedachte – en voor veel
    tijdgenoten op het feit – dat zeker in de steden de misdaad een
    steeds groter gevaar voor de gevestigde orde begon te vormen
    (Fijnaut, 1985). Direct blijkt de realiteit van de voortzetting van
    zoiets als stedelijke onderwerelden uit de schaarse studies die de
    laatste jaren zijn gemaakt over de problematiek van orde en
    veiligheid in de negentiende eeuw (Manneke, 1993).

    lees meer

    Bijlage VIII – 2.1. Het bendewezen in de achttiende eeuw

    2.1. Het bendewezen in de achttiende eeuw

    Een van de eerste belangrijke hedendaagse studies over dit
    onderwerp was van de hand van H. van den Eerenbeemt (1970) over het
    bendewezen in de meierij van ‘s-Hertogenbosch rond 1800. Zij liet
    zien hoe in dit gebied uit de kring van niet-gevestigde burgers:
    bedelaars, marskramers, voddenkooplieden, kermisgasten, enzovoort,
    keer op keer kleinere bendes werden geformeerd die, geholpen door
    hun lotgenoten ter plaatse, links en rechts inbraken en overvallen
    pleegden. De bendes die al meer dan twee eeuwen lang tot de
    verbeelding spreken, zijn de roversbendes die in de achttiende eeuw
    vooral in (het huidige) Zuid-Limburg huis hielden: de bendes van de
    zogenaamde bokkerijders. Over deze bendes is in de voorbije eeuwen
    natuurlijk veel geschreven, maar een van de weinige omvattende
    onderzoeken over hun opkomst, samenstelling en bedrijvigheid, en
    ondergang, is niet zo lang geleden afgerond door A. Blok (1991).
    Uit dit onderzoek blijkt, dat de leden van deze bendes ook
    overwegend uit de streek zelf kwamen. En – parallel aan de leden
    van de Bossche bendes – hadden zij in het algemeen ook zwervende
    beroepen (marskramers, vilders, verarmde ambachtslieden), die
    maatschappelijk geen aanzien genoten. De samenhang die de bendes
    van deze marginalen kenmerkte, berustte vooral op de banden van
    verwantschap en buurtschap. Daarnaast speelde het besef te behoren
    tot een soort van geheim subversief genootschap zeker ook wel een
    rol hierbij. Net als in het geval van de Bossche bendes school de
    kracht van de bokkerijders-bendes voor een groot stuk in de zwakte
    van de overheid. De grote institutionele verdeeldheid van politie
    en justitie belemmerde de effectieve bestrijding van al deze bendes
    zeer.

    lees meer

    Bijlage VIII – 2. Over de geschiedenis van de georganiseerde criminaliteit in Nederland

    2. Over de geschiedenis van de georganiseerde criminaliteit
    in Nederland

    Nederland kan niet bepaald het land worden genoemd met een grote
    traditie op het vlak van de geschiedschrijving in de sfeer van
    misdaad en straf. Slechts sedert de jaren zeventig bestaat er een
    kleine kring van historici, antropologen en criminologen die
    interesse hebben voor de geschiedenis van de criminaliteit en de
    strafrechtspleging in Nederland. Hun geschriften hebben tot nu toe
    evenwel hoofdzakelijk betrekking op de manier waarop door overheden
    op het probleem van de criminaliteit werd gereageerd. Dit probleem
    zelf werd dan ook veelal slechts in functie van deze invalshoek
    behandeld (Faber, 1983; Spierenburg, 1984; Diederiks en Roodenburg,
    1991). Er is echter een gelukkige uitzondering: de geschiedenis van
    het bendewezen in en rond de Republiek in de achttiende eeuw.

    lees meer

    Bijlage VIII – 1.2. De verdere opbouw van deze studie

    1.2. De verdere opbouw van deze studie

    Om een beeld te geven van de rol die autochtone criminele
    groepen spelen in de georganiseerde criminaliteit in Nederland, is
    deze studie als volgt opgebouwd. In hoofdstuk 2 wordt, zoals al
    eerder werd aangegeven, ingegaan op de geschiedenis van de
    georganiseerde criminaliteit in Nederland. De reden hiervan is niet
    ver te zoeken. Niet alleen de georganiseerde criminaliteit van
    buitenlandse groepen en binnen etnische gemeenschappen heeft een
    geschiedenis, maar ook de georganiseerde criminaliteit die door
    autochtone groepen wordt bedreven. En het is belangrijk om,
    voorzover mogelijk, haar geschiedenis hier te releveren, met name
    om de xenofobe gedachte tegen te gaan dat de criminaliteit in
    kwestie hier de voorbije decennia door vreemdelingen en
    buitenlanders is gemporteerd. Hoofdstuk 3 bevat een analyse van de
    top van de georganiseerde criminaliteit in Nederland. Deze analyse
    komt neer op een beschrijving – zoveel mogelijk conform het
    analyse-schema dat algemeen in dit onderzoeksproject wordt
    gehanteerd – van een klein aantal criminele groepen die in
    Nederland tot de meest belangrijke worden gerekend. Dit hoofdstuk
    biedt dus geen kwantitatief inzicht in de samenstelling van die
    top, maar een kwalitatief inzicht. Mede omdat de onderlinge
    verhoudingen aan de top niet duidelijk zijn, worden, ook bij wijze
    van overgang naar hoofdstuk 5, in hoofdstuk 4 enkele criminele
    netwerken beschreven die functioneren op het midden-niveau van de
    georganiseerde
    criminaliteit. Ogenschijnlijk gaat het hier slechts om een
    wanordelijk samenstel van lokale cliques die interregionaal
    opereren, maar bij nader onderzoek is er op hoger niveau,
    top-niveau, (waarschijnlijk) meer verband dan men zo vermoedt. In
    dit hoofdstuk wordt ook ingegaan op de rol van de Hells Angels, als
    landelijke groepering, in de Nederlandse georganiseerde
    criminaliteit. Hoofdstuk 5 is gewijd aan de basis van de
    georganiseerde criminaliteit in Nederland. Deze basis wordt gevormd
    door de honderden lokaal en regionaal opererende criminele groepen
    en criminele figuren, die op zichzelf niet kunnen worden gerekend
    tot wat ook in dit onderzoeksproject de georganiseerde
    criminaliteit wordt genoemd, maar zij bij tijd en wijle allerlei
    hand- en spandiensten verlenen aan de belangrijke autochtone
    criminele groepen, en dat zij ook onophoudelijk zorgen voor hun
    nieuwe aanwas. De top van de georganiseerde criminaliteit in een
    land kan niet bestaan zonder een basis.

    lees meer

    Bijlage VIII – 1.1. Het onderzoek dat werd verricht

    1.1. Het onderzoek dat werd verricht

    Welk onderzoek werd verricht? Evenals de andere deelonderzoeken
    is ook dit onderzoek in hoge mate gestuurd door de definitie van
    georganiseerde criminaliteit die voor heel het onderzoeksproject
    tot uitgangspunt is gekozen. Er is sprake van georganiseerde
    criminaliteit wanneer groepen van personen uit winstbejag op een
    systematische manier misdaden plegen die ernstige gevolgen voor de
    samenleving hebben en zij hun illegale optreden op allerhande
    manieren, maar in het bijzonder door (dreiging met) geweld of
    corruptie trachten af te schermen tegen gericht optreden van de
    overheid hiertegen. Gewoonlijk wordt deze criminaliteit overwegend
    geassocieerd met de levering van illegale goederen en diensten op
    bijbehorende zwarte markten (prostitutie, gokken, drugs). Zeker zo
    belangrijk zijn echter de vormen van georganiseerde criminaliteit
    waarbij illegale activiteiten worden ontplooid om geld te verdienen
    in legale bedrijfstakken en nijverheden. En
    tenslotte mag men niet uit het oog verliezen dat groepen van
    personen die zich schuldig maken aan bovengenoemde vormen van
    georganiseerde criminaliteit, ook betrokken kunnen zijn bij het
    plegen van heel andere delicten, zoals Europese-Unie-fraude en
    kidnapping.

    lees meer

    Bijlage VIII – Bibliografie

    Bibliografie

    Beer Poortugael, D. den, De marechaussee grijpt in, Bruna
    & Zoon, Utrecht, 1954. Blok, A., De bokkerijders;
    Roversbenden en geheime genootschappen in de landen van
    Overmaas
    , Prometheus, Amsterdam, 1991.

    lees meer

    Bijlage VIII – 6. Algemeen besluit

    6. Algemeen besluit

    In dit algemeen besluit moet allereerst nog eens worden
    herhaald, dat de georganiseerde criminaliteit in Nederland in de
    voorbije jaren niet is gemporteerd door buitenlandse en/of
    allochtone groepen. Ook wanneer deze criminaliteit wordt
    gedefinieerd zoals in de inleiding is gebeurd, dan kan worden
    gesteld dat zij – ook in haar huidige vormen – voor een belangrijk
    stuk wortelt in de (geschiedenis van de) Nederlandse samenleving.
    Wanneer dit niet zo zou zijn, zou onmogelijk kunnen worden
    verklaard waarom uitgerekend kampers zo’n belangrijke rol in de
    internationale drugshandel spelen.

    lees meer

    << oudere artikelen  nieuwere artikelen >>