• Buro Jansen & Janssen, gewoon inhoud!
    Jansen & Janssen is een onderzoeksburo dat politie, justitie, inlichtingendiensten, overheid in Nederland en de EU kritisch volgt. Een grond- rechten kollektief dat al 40 jaar, sinds 1984, publiceert over uitbreiding van repressieve wet- geving, publiek-private samenwerking, veiligheid in breedste zin, bevoegdheden, overheidsoptreden en andere staatsaangelegenheden.
    Buro Jansen & Janssen Postbus 10591, 1001EN Amsterdam, 020-6123202, 06-34339533, signal +31684065516, info@burojansen.nl (pgp)
    Steun Buro Jansen & Janssen. Word donateur, NL43 ASNB 0856 9868 52 of NL56 INGB 0000 6039 04 ten name van Stichting Res Publica, Postbus 11556, 1001 GN Amsterdam.
  • Publicaties

  • Migratie

  • Politieklachten

  • IX – De branches horeca en gokautomaten – 3.8. Publieke toegankelijkheid

    3.8. Publieke toegankelijkheid

    Een belangrijk kenmerk van de horeca is natuurlijk haar publieke
    toegankelijkheid. Iedere week bezoeken zo’n twee miljoen
    Nederlanders een horecagelegenheid. De meesten van hen zijn tussen
    de 16 en 30 jaar oud. Vooral het publiek dat caf, bar, bowlingbaan
    en discotheek bezoekt is gemiddeld jong. Het uitgaansleven kent
    hoge bezoekerspieken op de vrijdag- en zaterdagavond. Het
    uitgaanspubliek is op zoek naar plezier en ontspanning; daar hoort
    nachtbraken, drinken en samenzijn bij. De combinatie van het late
    uur, alcoholgebruik en groepsgedrag leidt soms tot beheersproblemen
    onder het uitgaanspubliek. Er kan sprake zijn van geluidsoverlast,
    vandalisme, vechtpartijen en verkeersovertredingen zoals het rijden
    onder invloed. Het uitgaanspubliek is bovendien een aantrekkelijk
    doelwit voor fietsendieven en zakkenrollers; ook zij bevinden zich
    op uitgaansavonden dus in de horeca. De politie werkt, vooral in de
    grote steden, op de uitgaansdagen met een verhoogde bezetting en na
    het weekend staat het aantal misdrijven en ongelukken in de lokale
    maandagskranten te lezen.

    lees meer

    IX – De branches horeca en gokautomaten – 3.7. Houding ten opzichte van autoriteiten

    3.7. Houding ten opzichte van autoriteiten

    De geslotenheid van de branche houdt ook in dat de gemiddelde
    horeca-ondernemer weinig op heeft met autoriteiten zoals politie en
    de gemeentelijke, de provinciale en de rijksoverheid. Er is sprake
    van een wantrouwende houding naar buiten toe. Uit een onderzoek
    door Magis Marktonderzoek (in Missets Horeca, 1987) bleek dat
    twintig procent van de horeca-ondernemers bij vechtpartijen en
    ruzies in de zaak nooit de politie inschakelt en ruim 62 procent
    dat alleen doet in geval van uiterste nood. Slechts achttien
    procent roept altijd politiehulp in bij geweldscalamiteiten. Bijna
    de helft van de onderzochte bar en discotheekhouders vindt
    desalniettemin dat het bestrijden van ongeregeldheden in hun
    bedrijf een overheidstaak is. Eenzelfde percentage wenst meer
    politiesurveillance en hogere straffen voor ruzieschoppers. De
    algemene frustratie in de horeca lijkt te zijn: de illegale
    ondernemer wordt gedoogd, de legale wettelijk stukgecontroleerd,
    financieel uitgezogen en ook nog eens gecriminaliseerd. Op
    spandoeken bij een demonstratie werden leuzen als stop de
    horecamoord en geen horeca-razzias meegevoerd. Gesprekspartners uit
    de branche vinden dat er slecht tegen malafide ondernemers wordt
    opgetreden. Terwijl illegale gelegenheden lang kunnen draaien
    zonder door overheidsinstanties te worden gedeerd, worden bonafide
    horeca-ondernemers op lichte overtredingen snel gepakt, zo vertelt
    een genterviewde. Hij gaf aan het vertrouwen in politiek en politie
    te hebben verloren en signaleert eenzelfde houding bij veel van
    zijn collegae.

    lees meer

    IX – De branches horeca en gokautomaten – 3.6. Organisatie van de branche

    3.6. Organisatie van de branche

    De belangen van de branche horeca worden vertegenwoordigd door
    de ondernemersorganisatie Koninklijke Horeca Nederland. Deze
    ondernemersorganisatie verenigt 13.000 horeca-werkgevers; zo’n
    kleine dertig procent. Omdat vooral de grotere bedrijven bij de
    werkgeversorganisatie zijn aangesloten, zijn alle leden van Horeca
    Nederland samen goed voor 70 procent van de totale omzet in de
    branche. De contributie varieert van 350 tot ruim 3000 gulden per
    jaar. Het zijn vooral de kleine ondernemingen in de grote steden
    die zich niet bij de organisatie aansluiten. Het dieptepunt wordt
    bereikt in Rotterdam, waar slechts tien procent van de
    horeca-uitbaters lid is van KHN. Uit de lage organisatiegraad mag
    worden afgeleid dat de horeca-wereld geen sterke eenheid vormt. De
    horeca-ondernemers zien elkaar in de eerste plaats als concurrent,
    niet als collega. Uit onderzoek blijkt dat de helft van alle
    cafbazen nooit samenwerkt met naburige horeca-exploitanten. Ze
    hebben er geen tijd voor, geen behoefte aan of noemen rivaliteit
    als reden om alleen te werken. De andere helft steekt wel eens de
    koppen bij elkaar – voor evenementen, gezamelijke inkoop of reclame
    – en het gaat dan bijna uitsluitend om uitbaters van grotere
    horeca-gelegenheden. De kleine cafbaas is een alleenganger (Lenting
    en Partners, 1990). Een dergelijk gesloten karakter is een zwak
    punt dat ingangen biedt voor criminaliteit. Horeca Nederland doet
    er, vaak in samenwerking met het Bedrijfschap, veel aan om de naam
    van de branche goed te houden. De organisatie erkent dat de
    criminaliteit een probleem is en geeft toe dat de ondernemers hier
    niet alleen slachtoffer, maar soms ook dader zijn. De
    werkgeversorganisatie heeft een Commissie Criminaliteit in het
    leven geroepen waarin de problemen van de horeca met misdaad
    centraal staan. En van de produkten van deze commissie is de Horeca
    Vertrouwensman die onlangs in Den Bosch en Valkenburg, bij wijze
    van experiment, werd aangesteld. Hoewel de branche-organisatie er
    alles aan doet om het probleem aan de kaak te stellen, blijft de
    geslotenheid het grootste probleem in de aanpak van criminaliteit
    in de branche; de ondernemers vertellen niet wat er speelt.
    Afpersing, opgedrongen portiersdiensten; de caf-houders melden het
    zelden tot nooit, zelfs (of juist) niet aan hun eigen organisatie.
    Overigens zijn niet alle horecagelegenheden welkom bij de
    branchevereniging; coffeeshops die softdrugs verkopen kunnen zich
    niet bij KHN aansluiten; wanneer de branche-organisatie een lid
    betrapt op de verkoop van hash of weed, volgt royering. KHN is het
    niet eens met het Nederlandse drugsbeleid en dan met name het
    gedogen van de softdrugshandel in coffeeshops. Horeca Nederland
    dringt er bij de overheid regelmatig op aan om de handel in zowel
    soft- als harddrugs in horecagelegenheden te verbieden en
    overtreders strafrechtelijk te vervolgen. Ook bordelen zijn
    doorgaans van lidmaatschap uitgesloten, omdat de horecafunctie in
    deze gelegenheden slechts bijzaak is of er sprake is van een
    gesloten club. Alleen zaken die in hoofdzaak bestaan van het
    verlenen van horecadiensten (schenken van dranken, bereiden van
    maaltijden of bieden van logies) mogen tot de brancheorganisatie
    toetreden.

    lees meer

    IX – De branches horeca en gokautomaten – 3.5. Brouwerijen

    3.5. Brouwerijen

    Vooral in drankverstrekkende horeca spelen brouwerijen een grote
    rol. Niet alleen zijn ze de leveranciers van Nederlands meest
    gedronken alcoholische drank (bijna 84 liter per hoofd van de
    bevolking), ze hebben ook naam gemaakt als kredietverstrekker aan
    startende of uitbreidende horeca-ondernemers. Nederland telt
    vijftien brouwerijen waar in totaal ruim achtduizend mensen werk
    vinden. De accijnsopbrengst van bier bedraagt jaarlijks bijna
    600.000 gulden. Nederland importeert voor 136 miljoen gulden bier,
    maar voert tien maal zoveel uit: een kwantiteit ter waarde van 1,4
    miljard gulden. Het bierverbruik in Nederland neemt de laatste
    jaren iets af, maar de export van Nederlands bier groeit nog
    steeds. Er werd in 1994 in totaal 22 miljoen
    hectoliters aan bier geproduceerd, en dat wordt ieder jaar meer, zo
    vertellen de kerncijfers van het Centraal Brouwerij Kantoor (Stiva,
    1994). Over de leningverstrekkende functie zijn de bierproducenten
    overigens heel wat minder open. Het is onmogelijk om hierover
    cijfers te achterhalen.

    lees meer

    IX – De branches horeca en gokautomaten – 3.4. Kapitaalverstrekking

    3.4. Kapitaalverstrekking

    Het is mogelijk om zonder kapitaal van enige betekenis een
    horecagelegenheid te beginnen, want er zijn legio
    financieringsmogelijkheden in de horecawereld. Koninklijke Horeca
    Nederland gaat ervan uit dat een beginnend ondernemer zo’n 25 % aan
    eigen kapitaal inbrengt, maar geeft eveneens toe dat het mogelijk
    is om met minder of geen geld te beginnen (Van Spronsen, 1995). Van
    de beginnende cafetariahouders brengt ongeveer de helft eigen
    kapitaal in. Hoewel voor het starten van een snackbar ongeveer een
    ton nodig is, brengt tien procent van de starters minder dan 25.000
    gulden aan eigen kapitaal in (Lenting en Partners, 1991). Voor het
    caf- en restaurantbedrijf zijn deze cijfers niet bekend. Een
    starter zonder voldoende kapitaal kan kiezen voor pacht van
    een bestaande horeca-gelegenheid; hierbij huurt hij het
    horeca-pand, de inrichting en de zogeheten goodwill: dit is
    een percentage van de omzetwaarde van het bedrijf. Soms wordt het
    onroerend goed door de verpachter van een derde persoon gehuurd en
    het komt eveneens voor dat een bedrijf door een pachter wordt
    doorverpacht. Bijna driekwart van alle caf-bedrijven zit in een
    gehuurd pand (Lenting & Partners, 1990). Bij cafetaria-houders
    is dat iets meer dan de helft. Driekwart van de nieuwe
    cafetaria-ondernemers neemt een bestaand bedrijf over (Lenting
    & Partners, 1991). Vooral de onervaren starters zonder eigen
    kapitaal kiezen voor de pachtconstructie en onder hen bevinden zich
    veel allochtone ondernemers. Soms komen verpachter en pachter
    overeen dat er winstdeling plaatsvindt tegen een bepaald percentage
    (tien tot twintig procent van de opbrengst is dan, naast de
    pachtsom, voor de verpachter).

    lees meer

    IX – De branches horeca en gokautomaten – 1. ALGEMENE INLEIDING

    Frank Bovenkerk en Ankie Lempens Universiteit Utrecht

    1. ALGEMENE INLEIDING

    De horeca trekt ten strijde tegen de criminaliteit, zo kondigde
    een bestuurslid van de branche-organisatie Koninklijke Horeca
    Nederland aan. De ondernemersorganisatie in de horeca sloeg in 1992
    voor het eerst groot alarm op een landelijk symposium over
    criminaliteit. Er werden bij die gelegenheid schrikbarende cijfers
    genoemd; in het voorgaande jaar zou de horeca zo’n driehonderd
    miljoen gulden schade hebben geleden als gevolg van criminaliteit;
    ruim zeventien procent van de omzet en vijftig miljoen meer dan bij
    een eerdere schatting uit 1988. De helft van alle horecabedrijven
    krijgt te maken met n of meer vormen van criminaliteit, zoals
    overvallen, diefstal, geweldpleging en vernieling. Twintig procent
    van de horeca-ondernemers kreeg te maken met chantage, afpersing en
    bedreiging, zo schijft het blad Horeca Entree (1992). Na de
    verandering van de Vestigingswet in 1996 wordt het waarschijnlijk
    nog gemakkelijker om toe te treden tot de markt van
    horeca-ondernemers. De branche-organisatie maakt zich grote zorgen
    over deze wijziging, want zij vreest een grote toestroom van
    onervaren starters op de markt die een potentile prooi voor de
    (georganiseerde) misdaad vormen. Uit ondernemerskringen klinkt al
    jaren de roep om maatregelen die toetreding tot de markt moeilijker
    maken, om zodoende de opmars van de criminaliteit in de horeca te
    stuiten. En dat het nodig is een dam op te werpen mag blijken uit
    het volgende. Toen de voorzitter van de werkgeversbond begin dit
    jaar een pleidooi hield tegen de oprukkende onderwereld, kreeg hij
    daarna diverse dreigtelefoontjes. Is de horecabranche kwetsbaar
    voor criminele inmenging, zo luidt de hoofdvraag van deze studie.
    Zo ja, hoe komt dat en in welke mate maakt de georganiseerde
    criminaliteit gebruik van de zwakke plekken in de horeca-wereld? We
    gaan in dit onderzoek als volgt te werk. Allereerst bekijken we in
    hoofdstuk 2 de omgevingskenmerken van de branche: met welke externe
    invloeden krijgt de horeca te maken? Daarna (3) komen de interne
    factoren aan bod: wat zijn de specifieke kenmerken van deze
    bedrijfstak en op welke manier maken deze eigenschappen de branche
    kwetsbaar? Vervolgens schetsen we in hoofstuk 4 de vormen van
    criminaliteit die in de horeca voorkomen, zoals daar zijn:
    protectie, gedwongen overname, witwassen, de horeca als
    ontmoetingsplaats, afzet van drugs, heling en wurgconstructies. Als
    laatste (5) bespreken we de schade die de criminaliteit in de
    branche veroorzaakt.

    lees meer

    IX – De autobranche en de (vracht)autocriminaliteit – 4.2. Autodiefstallen

    4.2. Autodiefstallen: aantallen en ontwikkelingen

    Er bestaan in Nederland verschillende registratiesystemen waar
    het aantal (vracht)autodiefstallen wordt bijgehouden. Zo schrijven
    Eijken en De Waard (1994, p. 15):Met betrekking tot de registratie
    van gestolen voertuigen is er sprake van verschillende
    databestanden. Zo houdt het Centraal Bureau voor de Statistiek
    (CBS) – op basis van maandelijks door de politiekorpsen verstrekte
    gegevens – cijfers bij over diefstal van personenauto’s. De
    Centrale Recherche Informatiedienst (CRI) registreert aan de hand
    van door de politie verzonden signaleringen vermiste personenauto’s
    in het Opsporingsregister (OPS). Verder beschikt de Nederlandse
    politie nog over allerlei registratiesystemen waaronder het
    herkenningsdienstsysteem (HKS), het bedrijfsprocessensysteem (BPS),
    het Multipolsysteem. Daarnaast vindt ook registratie plaats door de
    verzekeringswereld, in het bijzonder het Centrum voor
    Verzekeringsstatistiek, als de gestolen auto verzekerd is.

    lees meer

    IX – De autobranche en de (vracht)autocriminaliteit – 4.1. Achtergronden van autodiefstallen

    4. (VRACHT)AUTODIEFSTALLEN

    4.1. Achtergronden van autodiefstallen

    Personenauto’s worden om verschillende redenen en om
    verschillende doelen gestolen. Deze redenen kunnen over drie
    groepen worden verdeeld. Men kan auto’s stelen om er tijdelijk
    gebruik van te maken, om er andere criminele activiteiten mee uit
    te voeren of om ze na diefstal weer op de een of andere manier
    illegaal op de legale markt terug te brengen. Deze redenen zijn van
    belang omdat zij uiteindelijk bepalend zijn of een auto naar
    verloop van tijd weer wordt teruggevonden of voor altijd spoorloos
    zal blijven.

    lees meer

    IX – De autobranche en de (vracht)autocriminaliteit – 3.2 De autobranche als dader

    3.2 De autobranche als dader: organisatiecriminaliteit

    De autobranche en de bedrijven die daarin actief zijn hebben al
    jaren last van een twijfelachtig imago als gevolg van het feit dat
    de meeste Nederlanders (misschien door schade en schande wijs
    geworden, maar vaker van horen zeggen) daarvan wel op de een of
    andere wijze het slachtoffer zijn of denken te zijn geworden. Zo is
    uit Amerikaans onderzoek bekend dat autoverkopers daar een zeer
    lage status genieten en als een van de laagste scoren wanneer aan
    mensen wordt gevraagd wie zij als beroepsgroep zouden vertrouwen
    (Leonard en Weber, 1970, p. 144). De slechte reputatie is voor een
    deel te danken aan de te hoge prijs die wordt berekend voor
    gebruikte auto’s en de slechte staat waarin zij, ondanks alle mooie
    beloften van de verkoper, worden afgeleverd. Ook blijkt achteraf de
    rekening van reparaties vaak hoger uit te vallen dan van te voren
    door de garage werd geraamd. Dat alles heeft de autobranche,
    terecht of niet, een imago bezorgd waarmee het woord sjoemelen
    nadrukkelijk is verbonden. Veel wat onder de noemer sjoemelen in de
    autobranche valt, heeft te maken met vormen van
    organisatiecriminaliteit. Van de Bunt (1992, p. 6) heeft
    organisatiecriminaliteit omschreven als de misdrijven die
    individueel of groepsgewijs door leden van een gerespecteerd en
    bonafide organisatie worden gepleegd binnen het kader van de
    uitoefening van organisatorische taken
    .

    lees meer

    IX – De autobranche en de (vracht)autocriminaliteit – 3.1. De autobranche als slachtoffer van criminaliteit

    3. CRIMINALITEIT IN DE AUTOBRANCHE

    3.1. De autobranche als slachtoffer van criminaliteit

    Dealers van personenauto’s lopen volgens de Bovag (1995)
    de volgende risico’s slachtoffer te worden. Dealers kunnen (a)
    onbewust uit onwetendheid een omgekatte, gestolen auto aankopen als
    gebruikte auto. Dit kan ook gebeuren wanneer een gestolen auto
    wordt ingeruild om een nieuwe aan te schaffen. Zij kunnen ook last
    hebben van (b) ontvreemding van auto’s uit de showroom. Niet
    zelden, zo wordt in het Bovag-magazine vermeld, worden (c) auto’s
    tijdens een proefrit gestolen door klanten. Tot voor kort werden
    officile documenten niet goed gecontroleerd of werden klanten
    voornamelijk op hun eerlijke uiterlijk beoordeeld wanneer zij een
    proefrit willen maken met een auto van de dealer. Tegenwoordig zijn
    de controles op de identiteit van de klant scherper, maar nog
    altijd niet waterdicht omdat een klantvriendelijke benadering in
    een sterk concurrerende markt een precieze controle in de weg
    staat. Dealers en garages kunnen (d) ook worden overvallen in de
    zaak. Dit gebeurt volgens de Bovag heel weinig ondanks het feit dat
    over het algemeen in het bedrijf veel cashgeld aanwezig is en het
    vrijwel ontbreken van beveiliging. De Bovag adviseert haar leden
    vaker over te gaan tot girale betaling om berovingen te voorkomen,
    maar de alledaagse praktijk is nog altijd contante betaling bij
    aflevering van de auto. Ten slotte kunnen dealers en garages te
    maken krijgen met (e) inbraken in auto’s van klanten die hun auto
    voor reparatie of onderhoud onder het beheer van de dealer hebben
    geplaatst, of van (f) diefstal van auto’s van klanten die hun auto
    voor reparatie of onderhoud onder het beheer van dealer hebben
    gesteld;

    lees meer

    IX – De autobranche en de (vracht)autocriminaliteit – 2.3. De economische toestand van de autobranche

    2.3. De economische toestand van de autobranche

    In de totale personenautobranche wordt ongeveer 41 miljard
    gulden per jaar omgezet (excl. BTW). Hiervan nemen de dealers
    ongeveer 35 miljard voor hun rekening en de universeelbedrijven
    ongeveer vier miljard. De winstmarges bij de verkoop van nieuwe
    auto’s (433.000) zijn niet erg groot. De meeste verdiensten worden
    voornamelijk verkregen door de handel in gebruikte auto’s en in de
    reparatieherstelwerkzaamheden. Een bekend verliesrisico voor elke
    garage of dealer is een verkeerd voorraadbeheer van gebruikte
    auto’s. Wanneer de handelsvoorraad geen goede omloopsnelheid kent
    of te veel groeit, wordt veel renteverlies geleden en treedt
    kapitaalverlies op. Vaak is elke garage gedwongen telkens weer
    gebruikte auto’s aan te schaffen omdat anders de klanten naar de
    concurrent zullen gaan om daar een nieuwe auto aan te schaffen. Ook
    kan om dezelfde reden niet een al te lage prijs voor een inruilauto
    worden geboden.

    lees meer

    IX – De autobranche en de (vracht)autocriminaliteit – 2.2. De organisatie en structuur van de autobranche in Nederland

    2.2. De organisatie en structuur van de autobranche in
    Nederland

    De autobranche is een georganiseerde branche waar een en ander
    op vrijwillige basis is verenigd en wordt geregeld. Er zijn
    verschillende organisaties actief die de belangen van de
    afzonderlijke leden behartigen op zowel economisch als politiek
    niveau. De lobby van de auto heeft, ondanks alle milieurapportages,
    in politiek Den Haag nog altijd een grote invloed. (Die politieke
    invloed is niet zo wonderlijk wanneer wordt bedacht hoe groot de
    financile belangen van de autobranche voor ‘s Rijks schatkist zijn
    en dat in de toekomst ook zullen blijven. De centrale overheid inde
    in 1994 ruim f.19 miljard aan belastingen als gevolg van de
    economische activiteiten in deze bedrijfstak. Daarvan komt bijna
    vier miljard gulden binnen aan BPM, bijna f.8 miljard aan benzine-
    en dieselaccijnzen en aan motorrijtuigenbelastingen f.2.7
    miljard.)

    lees meer

    IX – De autobranche en de (vracht)autocriminaliteit – 2.1. Het Nederlandse wagenpark

    2. HET NEDERLANDSE WAGENPARK EN DE AUTOBRANCHE

    2.1. Het Nederlandse wagenpark

    De grote welvaartgroei van Nederland in de periode na de Tweede
    Wereldoorlog had enorme gevolgen voor de mobiliteit van de
    bevolking. De nieuwe economische bedrijvigheid verlangde dat
    goederen en mensen steeds vaker en over steeds grotere afstanden
    moesten worden verplaatst. Hand in hand met de welvaartbrengende
    activiteiten nam het aantal bedrijfsauto’s snel toe (zie ook de
    rapportage over het transportwezen). Eerst nam het openbaar vervoer
    de groei van de mobiliteit voor zijn rekening, later stelden de
    hogere inkomens mensen in staat hun eigen privvervoermiddel aan te
    schaffen. Waren er in 1960 nog maar 509.000 personenauto’s in
    Nederland, in 1980 was dit aantal al toegenomen tot ruim 4 miljoen
    exemplaren. Tien jaar later waren er wederom een miljoen
    personenauto’s bijgekomen. Na 1990 groeit het aantal personenauto’s
    nog maar langzaam. Niet alleen raken de wegen in Nederland
    verstopt, ook aan de behoefte van de bevolking om over een eigen
    vervoermiddel te beschikken zijn blijkbaar grenzen. Niet elke
    Nederlandse ingezetene met een rijbewijs (ruim 8 miljoen mensen)
    heeft behoefte aan een eigen auto of is in staat om zelf een
    voertuig aan te schaffen. Ook zijn er mensen die geen auto willen
    om het milieu niet te belasten. Van een verzadiging van de
    automarkt lijkt op dit moment sprake en dat heeft uiteraard
    consequenties voor de autobranche.

    lees meer

    IX – De autobranche en de (vracht)autocriminaliteit – LITERATUUR

    LITERATUUR

    J. Albanese, Where organized and white collar crime meet:
    predicting the infiltration of legitimate business
    (paper
    presented at the annual ASC-meeting), Miami, 1994. Bovag,
    Beleidsnotitie Criminaliteitsproblematiek, Bunnik, (interne
    notitie Bovag), januari 1995.

    lees meer

    IX – De autobranche en de (vracht)autocriminaliteit – 7. SAMENVATTING EN CONCLUSIES

    7. SAMENVATTING EN CONCLUSIES

    In deze deelstudie hebben wij kunnen zien dat de economische
    druk op de autobranche verder toeneemt. De automarkt lijkt
    verzadigd. De vraag naar nieuwe auto’s zal als gevolg van de
    toenemende kosten afnemen en die naar gebruikte personenwagens zal
    stijgen. Om aan de druk van de omstandigheden het hoofd te kunnen
    bieden kunnen garages en dealers hun toevlucht nemen tot allerlei
    vormen van organisatiecriminaliteit waarmee een extra inkomen voor
    het bedrijf kan worden verkregen. De invoering van de Nationale
    Auto Pas zal het opschroeven van de prijs voor gebruikte
    personenwagens in de toekomst tegen moeten gaan. In deze deelstudie
    is beredeneerd dat een deel van de gestolen personenauto’s zijn weg
    vindt via de legale branche naar de Nederlandse klant en een ander
    deel naar het buitenland, in het bijzonder naar het voormalig
    Oostblok.

    lees meer

    << oudere artikelen  nieuwere artikelen >>