Eindrapport – 2.7 BranchesJanuary 1, 1999
2.7 Branches
2.7.1 Aanleiding onderzoek
Onderzoek in andere landen toont aan dat de ernst van de
georganiseerde criminaliteit tevens kan worden afgemeten aan de
mate waarin legale branches betrokken zijn bij de georganiseerde
criminaliteit. Deze betrokkenheid kan verschillende vormen
aannemen. De organisaties binnen de branches kunnen zelf
participeren in de georganiseerde criminaliteit. Daarnaast kunnen
criminele groepen trachten delen van de branches onder controle te
krijgen, waarmee ze gebruik kunnen maken van de infrastructuur van
de branches voor hun criminele activiteiten. De onderzoeksgroep
Fijnaut heeft daarom systematisch een aantal branches doorgelicht
op betrokkenheid bij de georganiseerde criminaliteit. Dit onderzoek
biedt een beeld van de vervlechting van de legale bovenwereld met
de criminele onderwereld.
lees meer
Eindrapport – 2.6 Buitenlandse en allochtone groepenJanuary 1, 1999
2.6 Buitenlandse en allochtone groepen
2.6.1 Aanleiding onderzoek
Onderzoek naar buitenlandse en allochtone groepen en
georganiseerde criminaliteit is een gevoelige aangelegenheid. Het
kan, als er niet zorgvuldig mee wordt omgegaan, gemakkelijk voedsel
geven aan racistische vooroordelen. Tot nu toe is aan het onderwerp
nauwelijks aandacht besteed. Er bestaat geen duidelijk beeld over
de rol van buitenlandse en allochtone groepen in de georganiseerde
criminaliteit in Nederland. De CRI-analyses geven daar slechts
zijdelings antwoord op.
lees meer
Eindrapport – 2.5 Autochtone groepenJanuary 1, 1999
2.5 Autochtone groepen
Het onderzoek naar criminele groepen in Nederland is
onderverdeeld in twee delen: autochtone groepen en allochtone en
buitenlandse groepen. Dit onderscheid is gemaakt omdat belangrijke
verschillen bestaan tussen deze soorten groepen. De Hollandse
netwerken hebben hun basis in Nederland zelf, terwijl in allochtone
gemeenschappen in Nederland criminaliteit voorkomt die direct
verbonden is met de drugeconomie in het land van herkomst, te weten
Suriname, Turkije en Marokko. De verbinding met de drugeconomie in
deze landen heeft duidelijk andere effecten op de allochtone
gemeenschappen in Nederland dan op de Hollandse netwerken, waarin
allochtonen overigens ook een rol kunnen vervullen. Daarnaast zijn
er buitenlandse criminele groepen die nauwelijks een binding hebben
met personen van die nationaliteit in Nederland. In deze paragraaf
komen de autochtone criminele groepen aan de orde.
lees meer
Eindrapport – 2.4 Onderzoek georganiseerde
criminaliteitJanuary 1, 1999
2.4 Onderzoek georganiseerde criminaliteit
De commissie heeft de vier hoogleraren gevraagd onderzoek te
doen naar drie onderdelen:
lees meer
Eindrapport – 2.3 Bestaand beeldJanuary 1, 1999
2.3 Bestaand beeld
Het beeld van de georganiseerde criminaliteit bij politie en
justitie is zeer divers.
lees meer
Eindrapport – 2.2 DefinitieJanuary 1, 1999
2.2 Definitie
De definitie van de georganiseerde criminaliteit geeft
aanleiding tot veel verwarring. Velen hanteren een verschillende
definitie. Het debat over de georganiseerde criminaliteit blijft
vaak steken in discussies over de definitie van het verschijnsel.
Zo hanteert de Divisie centrale recherche-informatie (CRI) een
lijst van kenmerken om te kunnen bepalen of een groepering valt
binnen de categorie van georganiseerde criminaliteit. Met behulp
van de antwoorden op enkele vragen kan de organisatiegraad van de
verschillende groepen worden aangegeven.
lees meer
Eindrapport – 2.11 Contra-strategienJanuary 1, 1999
2.11 Contra-strategien
2.11.1 Aanleiding onderzoek
Uit het onderzoek door de onderzoeksgroep Fijnaut blijkt dat
contra-strategien door criminele organisaties tegen politie en
justitie een wezenlijk onderdeel vormen van de hedendaagse
georganiseerde criminaliteit. Onder contra-strategien worden
verstaan: observatie door criminele organisaties van politieen
justitiefunctionarissen, intimidatie en bedreiging van politie en
justitie door leden van criminele organisaties, corruptie bij
politie en justitie waarbij de georganiseerde criminaliteit een rol
speelt en oneigenlijke benvloeding van de media. Contra-strategien
door criminele organisaties vormen een nieuw verschijnsel waarmee
politie en justitie in het verleden nauwelijks geconfronteerd
werden.
lees meer
Eindrapport – 2.10 Lokale studiesJanuary 1, 1999
2.10 Lokale studies: Amsterdam, Arnhem, Nijmegen en
Enschede
2.10.1 Aanleiding lokale onderzoeken
De onderzoeksgroep Fijnaut heeft ter verdieping en verbreding
van haar inzichten aan de hand van de landelijke onderzoeken,
tevens de georganiseerde criminaliteit in een aantal steden meer
nauwkeurig onderzocht. Amsterdam, Enschede, Arnhem en Nijmegen zijn
op een systematische wijze bezien op de omvang, aard en ernst van
de georganiseerde criminaliteit. De keuze voor Amsterdam ligt voor
de hand. Veel activiteiten van een groot aantal criminele
organisaties vinden hun oorsprong in Amsterdam. Georganiseerde
criminaliteit in de rest van Nederland heeft veelal raakvlakken met
Amsterdam. De steden in het oosten van Nederland zijn onderzocht,
om tevens een beeld te krijgen van de niet-randstedelijke
georganiseerde
criminaliteit. De keuze voor deze steden hangt samen met het feit
dat de hoogleraren Bruinsma en Van de Bunt in het verleden al
onderzoek hadden gedaan in deze steden en daardoor goed bekend
waren met de thematiek.
lees meer
Eindrapport – 2.1 InleidingJanuary 1, 1999
HOOFDSTUK 2 GEORGANISEERDE CRIMINALITEIT IN
NEDERLAND
2.1 Inleiding
Verantwoorde uitspraken over organisatie en methoden van
opsporing vereist onderzoek naar de aard, omvang en ernst van de
georganiseerde criminaliteit in Nederland. De Werkgroep
vooronderzoek opsporingsmethoden heeft geconstateerd dat een
eenduidig beeld van de aard, omvang en ernst van de georganiseerde
criminaliteit in Nederland ontbreekt. Er bestaan zeer verschillende
beelden van en opvattingen over de georganiseerde criminaliteit.
Uitkomsten van wetenschappelijke studies over de georganiseerde
criminaliteit komen niet steeds overeen met de door politie en
justitie geschetste beelden. De werkgroep stelde een aantal vragen
over de georganiseerde criminaliteit:
lees meer
Eindrapport – 1.3 Opbouw rapport en bijlagenJanuary 1, 1999
1.3 Opbouw rapport en bijlagen
In het eindrapport wordt het oordeel van de commissie over de
bevindingen gegeven en worden
aanbevelingen gedaan voor normering van organisatie en methoden. In
elk hoofdstuk geeft de commissie een beschrijving van haar
bevindingen, gevolgd door een beoordeling hiervan op basis van de
beoordelingsvragen, die in paragraaf 1.4 van dit hoofdstuk zijn
weergegeven. In hoofdstuk 2 geeft de commissie haar beeld van de
aard, ernst en omvang van de georganiseerde criminaliteit in
Nederland. In dit hoofdstuk komen de resultaten van de
onderzoeksgroep Fijnaut aan de orde. In hoofdstuk 3 wordt een
uitgebreide beschrijving en beoordeling van het ontstaan, de
werking en het vervolg van de Delta-methode gegeven. In hoofdstuk 4
gaat de commissie in op het gebruik van observatiemethoden en de
zaak Charles Z., de zaak Henk R. en de TCR/TCA zaak. Hoofdstuk 5
gaat in op het runnen van informanten, waarbij tevens aandacht
wordt besteed aan de Laundry-zaak. In hoofdstuk 6 beschrijft de
commissie de vele aspecten van infiltratie. In dit hoofdstuk gaat
de commissie in op de Ramola-zaak, AH Oosterbeek, Exportzaak Twente
en de Copa-zaak. Tevens komt de combinatie van methoden aan de
orde. In hoofdstuk 7 besteedt de commissie aandacht aan andere
vormen van omgaan met informatie, zoals fenomeenonderzoek,
financieel rechercheren en aan bestuurlijke rechtshandhaving.
Bovendien komt de internationale dimensie van opsporing aan de
orde.
lees meer
Eindrapport – 1.2 Procedure en werkwijzeJanuary 1, 1999
1.2 Procedure en werkwijze
In bijlage 1 wordt uitgebreid ingegaan op de werkwijze van de
commissie en de procedures waarlangs tot beslissingen is gekomen.
In deze paragraaf zullen de hoofdlijnen van de gevolgde procedures
en de werkwijze van de commissie aan de orde komen.
lees meer
Eindrapport – 1.1 Voorgeschiedenis en instellingJanuary 1, 1999
HOOFDSTUK 1 INLEIDING
1.1 Voorgeschiedenis en instelling
1.1.1 Instelling commissie
Aan het einde van het kamerdebat van 7 april 1994 over de
opheffing van het interregionaal rechercheteam ( IRT)
Noord-Holland/Utrecht nam de Kamer de motie Dijkstal c.s. aan.
Noot Deze motie bracht de wens tot uitdrukking om een
parlementair onderzoek in te stellen naar de opsporingsmethoden die
in Nederland gebruikt worden en de controle erop. Hier ligt het
begin van het werk van de parlementaire enqute opsporingsmethoden.
Het was duidelijk dat de Kamer, tegen de achtergrond van de
IRT-affaire, beter genformeerd wilde zijn over dit onderwerp.
lees meer
Eindrapport – TEN GELEIDEJanuary 1, 1999
TEN GELEIDE
De parlementaire enqutecommissie opsporingsmethoden presenteert
hierbij haar eindrapport Inzake opsporing.
Het rapport beschrijft de georganiseerde criminaliteit, de
opsporingsmethoden van justitie en politie en de organisatie van de
opsporing in Nederland. Het is de neerslag van een jaar onderzoek.
De conclusies en aanbevelingen van dit rapport geven een duidelijk
antwoord op de hoofdvraag in deze enqute: wat er moet, wat er mag
en wat er niet mag bij de opsporing en bestrijding van
georganiseerde criminaliteit in Nederland. Het is hoog tijd dat
iedereen weet waar men aan toe is.
lees meer
Eindrapport – 10.9 Voorstellen normering
observatiemethodenJanuary 1, 1999
10.9 Voorstellen normering observatiemethoden
De commissie verzoekt de Kamer een oordeel uit te spraken over
alle navolgende aanbevelingen voor de normering van
opsporingsmethoden.
lees meer
Eindrapport – 10.8 Normering van de methoden
algemeenJanuary 1, 1999
10.8 Normering van de methoden algemeen
10.8.1 Definitie opsporing
Opsporing in Wetboek van Strafvordering
lees meer
<< oudere artikelen nieuwere artikelen >>