• Buro Jansen & Janssen, gewoon inhoud!
    Jansen & Janssen is een onderzoeksburo dat politie, justitie, inlichtingendiensten, overheid in Nederland en de EU kritisch volgt. Een grond- rechten kollektief dat al 40 jaar, sinds 1984, publiceert over uitbreiding van repressieve wet- geving, publiek-private samenwerking, veiligheid in breedste zin, bevoegdheden, overheidsoptreden en andere staatsaangelegenheden.
    Buro Jansen & Janssen Postbus 10591, 1001EN Amsterdam, 020-6123202, 06-34339533, signal +31684065516, info@burojansen.nl (pgp)
    Steun Buro Jansen & Janssen. Word donateur, NL43 ASNB 0856 9868 52 of NL56 INGB 0000 6039 04 ten name van Stichting Res Publica, Postbus 11556, 1001 GN Amsterdam.
  • Publicaties

  • Migratie

  • Politieklachten

  • Eindrapport – 8.7 Koninklijke marechaussee en Rijksrecherche

    8.7 Koninklijke marechaussee en Rijksrecherche

    lees meer

    Eindrapport – 8.6 Bijzondere opsporingsdiensten

    8.6 Bijzondere opsporingsdiensten

    8.6.1 Inleiding

    In het rapport van de Werkgroep vooronderzoek opsporingsmethoden
    is een aantal vragen gerezen over de betrokkenheid van de
    bijzondere opsporingsdiensten bij de bestrijding van zware,
    georganiseerde misdaad. Immers vele bijzondere opsporingsdiensten
    worden op n of andere manier geconfronteerd met uitingen van
    georganiseerde misdaad en een aantal draagt ook actief bij aan de
    bestrijding ervan (denk aan BTW-fraude, verdovende middelen,
    EG-fraude, milieu-fraude). Derhalve heeft de commissie aandacht
    besteed aan de organisatie en het functioneren van de Fiscale
    inlichtingen- en opsporingsdienst (FIOD) van het ministerie van
    Financin, de Economische controledienst (ECD) van het ministerie
    van Economische Zaken, de Algemene inspectiedienst (AID) van het
    ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, het
    Milieubijstandsteam ( MBT) en de Dienst recherchezaken (DRZ),
    beiden van het ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke
    Ordening en Milieu. Documenten zijn bestudeerd en vele interviews
    zijn gehouden met betrokken functionarissen.

    lees meer

    Eindrapport – 8.5 Kernteams

    8.5 Kernteams

    8.5.1 Inleiding

    In de tweede helft van de jaren tachtig is de belangstelling
    voor de bestrijding van georganiseerde criminaliteit toegenomen.
    Noot In dit kader ontstond de gedachte om permanente
    opsporingscapaciteit vrij te maken ter bestrijding van dit type
    criminaliteit. Gezien het feit dat de criminele activiteiten zich
    veelal uitstrekten over grote delen van Nederland en het buitenland
    werd besloten tot de oprichting van interregionale opsporingsteams.
    Aanvankelijk werd gesproken van interregionale recherche-teams
    (IRT’s); vanaf 1994 van kernteams. Het zijn er thans zes, te weten
    Noord-Oost-Nederland, Randstad-Noord en Midden, Zuid, Rotterdam,
    Haaglanden en Amsterdam. Er is een landelijk team (LRT) in
    oprichting.

    lees meer

    Eindrapport – 8.4 Ondersteunende diensten

    8.4 Ondersteunende diensten

    8.4.1 Inleiding

    De CID-en en de tactische recherche maken gebruik van
    verschillende ondersteunende eenheden. Het gaat daarbij om eenheden
    die werkzaamheden met een geheim karakter verrichten, met name
    observatie-acties. De commissie heeft onderzoek gedaan naar de
    organisatie en het functioneren van observatieteams (OT’s),
    arrestatieteams (AT’s), Secties technische ondersteuning (STO’s),
    de Dienst technisch operationele ondersteuning (DTOO) van het Korps
    landelijke politiediensten (KLPD), de politile infiltratieteams
    (PIT’s) en de bureaus financile ondersteuning (BFO’s).

    lees meer

    Eindrapport – 8.3 Tactische recherche

    8.3 Tactische recherche

    8.3.1 Inleiding

    Rond 1900 wordt binnen de politie de scheiding aangebracht
    tussen de algemene politiedienst en de justitile dienst. Later
    groeide dit uit tot de scheiding tussen de surveillancedienst en de
    recherche. De recherche verzamelt inlichtingen over strafbare
    feiten en personen die daarvan verdacht worden, teneinde de
    onderliggende strafzaken bij het OM aan te brengen ter afdoening.
    Noot De tactisch rechercheur is derhalve georinteerd op
    het aanleveren van bewijsmateriaal voor concrete zaken.

    lees meer

    Eindrapport – 8.2 Criminele inlichtingendiensten

    8.2 Criminele inlichtingendiensten

    8.2.1 Inleiding

    Informatie vanuit de criminele wereld is altijd belangrijk
    geweest voor het werk van politie en justitie. Vanaf de jaren
    zeventig wordt op een systematische manier criminele informatie
    verzameld. Het leggen en onderhouden van contacten met informanten
    en het op andere wijze verzamelen van criminele informatie, door
    bijvoorbeeld observatie, wordt in de loop der tijd meer en meer
    werk voor specialisten. Sinds het begin van de jaren zeventig is
    sprake van aparte criminele inlichtingendiensten (CID-en).

    lees meer

    Eindrapport – 8.8 Binnenlandse veiligheidsdienst

    8.8 Binnenlandse veiligheidsdienst

    8.8.1 Inleiding

    De commissie heeft besloten ook onderzoek te doen naar de rol
    die de Binnenlandse veiligheidsdienst (BVD) en de Regionale
    inlichtingendiensten (RID-en) spelen bij de bestrijding van de
    georganiseerde criminaliteit. De commissie is van oordeel dat het
    van belang is voor het beeld van de organisatie en het functioneren
    van de opsporing dat de commissie inzicht krijgt in de methoden die
    de BVD en de RID-en hanteren bij de bestrijding van de
    georganiseerde criminaliteit.

    lees meer

    Eindrapport – 8.1 Inleiding

    HOOFDSTUK 8 OPSPORINGSORGANISATIES EN
    INLICHTINGENDIENSTEN

    8.1 Inleiding

    De commissie heeft onderzoek gedaan naar de structuur en het
    functioneren van de verschillende organisaties die een rol spelen
    tijdens de opsporing. De inzet van opsporingsmethoden hangt immers
    samen met de organisatie van de diensten die zich bezighouden met
    de bestrijding van georganiseerde criminaliteit. Derhalve komen in
    dit hoofdstuk de criminele inlichtingendiensten (CID-en), de
    tactische recherche, de kernteams, verschillende ondersteunende
    diensten, enkele grote bijzondere opsporingsdiensten en de
    Binnenlandse veiligheidsdienst (BVD) aan de orde. In het rapport
    van de Werkgroep vooronderzoek opsporingsmethoden zijn vele vragen
    opgenomen over de organisatie en het functioneren van deze
    eenheden. Voor een uitgebreidere beschrijving en analyse van het
    functioneren van deze organisaties verwijst de commissie naar
    bijlage 6 Organisaties van de opsporing. In dit hoofdstuk komen de
    belangrijkste bevindingen aan de orde, gevolgd door
    beoordelingen.

    lees meer

    Eindrapport – 7.5 Internationale opsporing

    7.5 Internationale opsporing

    7.5.1 Inleiding

    In het licht van de bestrijding van de op internationale schaal
    opererende criminele organisaties wordt aandacht besteed aan de
    praktijk van de internationale opsporing. In dit kader wordt
    ingegaan op internationale samenwerking en gegevensuitwisseling.
    Tevens komt het functioneren van buitenlandse opsporingsambtenaren
    in Nederland en Nederlandse opsporingsambtenaren in het buitenland
    aan de orde. Er zal geen aandacht worden besteed aan andere vormen
    van rechtshulp dan de rogatoire commissie en politile samenwerking.

    7.5.2 Juridische structuur en organisatie

    Regelmatig blijkt tussen verschillende staten behoefte te
    bestaan aan strafprocessuele bijstand in de vorm van kleine
    rechtshulp. Kleine rechtshulp vindt plaats op basis van
    schriftelijke verzoeken tot het verzamelen van bewijsmateriaal van
    de ene justitile autoriteit aan de andere. Dergelijke verzoeken
    moeten ex artikel 552 n Sv op een verdrag zijn gebaseerd als zij de
    toepassing van dwangmiddelen, zoals inbeslagneming en onvrijwillig
    verhoor van personen, vergen. Dergelijke tot Nederland gerichte
    verzoeken vragen de inschakeling van de rechter-commissaris. Men
    noemt dergelijke verzoeken rogatoire commissies. Er zijn
    verschillende rechtshulpverdragen gesloten. Zo is Nederland partij
    bij het Europees verdrag aangaande de wederzijdse hulp in
    strafzaken (1959), inclusief het protocol (1978), de
    Nederlands-Duitse overeenkomst van Wittem (1979), de Schengen
    Uitvoeringsovereenkomst. Nederland zal naar verwachting partij
    worden bij het Europolverdrag. Indien geen dwangmiddelen nodig zijn
    om aan een rechtshulpverzoek tegemoet te kunnen komen, kan sinds
    kort de politie zelfstandig, zonder tussenkomst van een officier
    van justitie, hieraan gevolg geven (zie art. 552i Sv).
    Gegevensverstrekking in het kader van internationale
    politiesamenwerking is geregeld in artikel 13 Besluit
    politieregisters (1991). Er is geen aparte wettelijke regeling voor
    uitgaande rechtshulpverzoeken anders dan artikel 539a Sv. Hierin is
    bepaald dat het optreden van politie/justitie in het buitenland
    gehouden is aan het Nederlandse Wetboek van Strafvordering.

    lees meer

    Eindrapport – 7.4 Bestuurlijke rechtshandhaving

    7.4 Bestuurlijke rechtshandhaving

    7.4.1 Omschrijving

    Onder bestuurlijke rechtshandhaving verstaat de commissie in het
    kader van dit onderzoek het geheel van bestuurlijke maatregelen dat
    mogelijk is ter beheersing van de (georganiseerde) criminaliteit
    zoals het weigeren of verlenen van vergunningen, aanbestedingen of
    subsidies en het treffen van maatregelen binnen
    overheidsorganisaties. Noot

    De voorzitter:
    Wij hebben het alleen gehad over strafvordering. Vindt u ook
    dat criminele inlichtingen van de politie gebruikt moeten kunnen
    worden ten behoeve van het bestuur? Het komt dus niet tot een zaak,
    maar de informatie is wel zodanig dat het bestuur er baat bij kan
    hebben in het kader van
    bestuurlijke
    rechtshandhaving.
    De heer Corstens:
    Ja, mijn antwoord daarop is een voorzichtig: ja. Het lijkt
    mij uitermate nuttig, zeker als wij denken aan kwesties van
    verwevenheid van onderwereld met bovenwereld, waarover vanochtend
    gesproken is. Het gevaar van die verwevenheid, dat weet u beter dan
    ik, is uitermate groot en uitermate bedreigend voor de samenleving.
    Ik ben dan geneigd om te zeggen dat het onder omstandigheden en
    onder bepaalde voorwaarden zou moeten kunnen.

    Noot

    7.4.2 Bevindingen

    Verschillende overheidsorganen zijn bezig met maatregelen op het
    terrein van de bestuurlijke rechtshandhaving. Het voorkomen en
    bestrijden van integriteitsaantasting en het vergroten van de
    weerbaarheid van overheidsorganisaties zijn daarbij een belangrijk
    aandachtspunt. Het ministerie van Binnenlandse Zaken is het primair
    verantwoordelijke departement. Noot Bestuurders kunnen
    uit openbare bronnen informatie verzamelen ter voorbereiding van
    een bestuursbesluit. Daarbij zijn met name het handelsregister en
    het kadastrale register het meest belangrijk. In de praktijk zullen
    deze gegevens geen overtuigende motivering opleveren voor het
    weigeren van een vergunning, subsidie, ontheffing of gunning aan
    een bepaalde inschrijver.

    lees meer

    Eindrapport – 7.3 Informatiehuishouding

    7.3 Informatiehuishouding

    7.3.1 Omschrijving

    Onder informatiehuishouding verstaat de commissie het aanleggen van
    persoonsregisters en de opslag van gegevens in deze registers, het
    beheer daarvan en de verstrekking van gegevens aan derden. De in
    het register opgenomen personen en organisaties hoeven niet per se
    veroordeelden of verdachten te zijn. In (tactische) onderzoeken
    worden veelal tijdelijke registers aangelegd, waarin alle in het
    onderzoek op enigerlei wijze betrokken personen worden opgenomen.

    Een CID-subject is een natuurlijke of rechtspersoon die als
    verdachte betrokken is, of naar redelijkerwijs kan worden vermoed
    als verdachte betrokken kan worden bij enig misdrijf dat gezien de
    ernst of frequentie dan wel het georganiseerd verband waarin het
    wordt gepleegd een ernstige inbreuk op de rechtsorde oplevert.
    Noot Een CID-subject is niet per definitie verdachte in
    de zin van artikel 27, eerste lid Wetboek van Strafvordering. Een
    CID- subject kan immers ook zijn een persoon of organisatie ten
    aanzien van wie redelijkerwijs kan worden vermoed dat hij of zij
    als verdachte betrokken zal worden bij enig misdrijf met het oog
    waarop een CID-register is aangelegd (artikel 1 sub c CID-regeling
    1995). Hetzelfde geldt haast per definitie voor een
    grijze-veld-subject.

    lees meer

    Eindrapport – 7.2 Bevindingen

    7.2 Bevindingen

    7.2.1 Informatie-inwinning bij derden

    De politie wint allerlei informatie in bij andere organisaties voor
    en tijdens een opsporingsonderzoek. Het gaat daarbij deels om
    openbare informatie zoals gegevens van de Kamers van koophandel.
    Daarnaast vraagt de politie aan derden informatie die valt onder de
    bescherming van de privacy, zoals bepaald in de Grondwet (artikel
    10) en de daaruit voortvloeiende Wet persoonsregistraties (WPR), of
    die anderszins (meer) vertrouwelijk is, zoals bijvoorbeeld gegevens
    van banken. De commissie heeft geconstateerd dat daarbij veelal
    niet de formele weg wordt bewandeld. Formele strafvorderlijke wegen
    om informatie van derden te krijgen zijn onder meer het oproepen
    van de derde als getuige in het kader van een gerechtelijk
    vooronderzoek en, wanneer het gaat om op gegevensdragers
    vastgelegde informatie, is er de huiszoeking, onderzoek in
    computers of het bevel tot uitlevering van stukken. Daarnaast
    vraagt de politie informatie, die valt onder de bescherming van de
    WPR, aan derden. In overeenstemming met artikel 11 WPR beoordeelt
    de houder van een register in de private sector het verzoek
    gegevens te verstrekken. Een probleem hierbij is dat het voor de
    houder van een register feitelijk vrijwel onmogelijk is om bij de
    beslissing tot verstrekking van gegevens de wettelijk
    voorgeschreven afweging (artikel 11, lid 2 WPR) te maken tussen de
    dwingende en gewichtige reden (van opsporing) en de mate waarin de
    persoonlijke levenssfeer van de geregistreerde door verstrekking
    wordt geschaad. Voor verstrekking uit registers van de
    (semi)publieke sector aan een persoon of instantie met een
    publiekrechtelijke taak (zoals de politie) geldt niet de eis van
    een dringende en gewichtige reden, de vrager moet deze gegevens
    nodig hebben voor de uitvoering van zijn taak en de persoonlijke
    levenssfeer van de geregistreerde mag door verstrekking niet
    onevenredig worden geschaad. In de praktijk hanteert de politie bij
    de meeste vormen van informatie-inwinning het uitgangspunt dat als
    derden (al dan niet) op een (informele) vraag van de politie
    beslissen vrijwillig informatie te verstrekken, zij die informatie
    mag gebruiken. Deze vrijwillige verstrekking aan politie-ambtenaren
    en het gebruik van de verkregen gegevens is gezien de hiervoor
    genoemde formele weg en op zijn minst omstreden.

    De voorzitter:
    Als ik opbel naar een bank en vraag wat op de rekening van
    de heer Willems staat, dan wordt gezegd: ga fietsen, je hebt er
    niets mee te maken.
    De heer Willems:
    Ik vind dat ze dat ook tegen een politieman moeten zeggen.
    Ik vind dat daar een beschermd recht ligt.
    De voorzitter:
    H?
    De heer Willems:
    Ik vind dat de burger er aanspraak op heeft om niet zo maar
    zijn bankgegevens meegedeeld te krijgen aan iemand die daarom
    vraagt.
    De voorzitter:
    Het is misschien wel rechtens als wij kijken naar de Wet
    persoonsregistratie.
    De heer Willems:
    In die fase en met het oog op de mogelijke verdenking die je
    gaat koesteren, vraag ik mij af of dat inderdaad de positie
    is.
    De voorzitter:
    Dat zou nieuw licht werpen op de vraag of in de proactieve
    fase de politie dit soort dingen kan doen.
    De heer Willems:
    Ik heb daar wel vraagtekens bij. Ik heb begrepen dat er vrij
    intensief onderzoek is gedaan bij banken. Ik meen dat dit niet
    zonder meer vrij kan staan. Je kunt beginnen met de formulering,
    dat de politie mag wat een burger mag. U zegt terecht dat de
    politie toch niet de gewone burger is. Als de politie het doet,
    gebeurt dat op een manier en een schaal, waaraan je nooit toekomt
    in de gedachte van wat de burger mag. U moet mij niet vragen hoe ik
    dat precies moet definiren.
    Noot

    In de praktijk komt het bijvoorbeeld voor dat
    politiefunctionarissen bij bankmedewerkers informeel vragen of een
    bepaald persoon een rekening heeft bij die bank en welk bedrag
    hierop staat of welke financile handelingen recent zijn verricht.
    Indien daar een voor de politie positief antwoord op volgt en de
    informatie noodzakelijk lijkt voor het bewijs, wordt alsnog de
    formele procedure gevolgd. Zo ook in het financile traject in de
    zaak Charles Z.: In 1991 heeft het team die de zaak Charles Z.
    onderzocht contact gelegd met de toenmalige ABN bank om te vragen
    naar een hypotheek die verstrekt was voor het woonverblijf van
    Charles Z. Later is, aan de NMB bank dit keer, gevraagd naar een
    rekening van een bedrijf Investment cars B.V. die in relatie stond
    met Charles Z. Tevens is gevraagd of het onderzoekssubject aldaar
    een rekening hield. Dit was het geval. Bovendien meldde de bank dat
    zij nog een oninbare vordering had van ruim acht ton op betrokkene.
    Van de kant van de politie is vervolgens aan de veiligheidsdienst
    van de NMB aangegeven dat een beruchte wisselaar van criminele
    gelden in dienst was bij een van de vestigingen. De
    veiligheidsdienst ontdekte daarop een aantal verdachte
    wisseltransacties op het betreffende kantoor welke zijn gemeld aan
    het onderzoeksteam. Deze informeel verkregen informatie tijden de
    diverse bankbezoeken is later formeel opgevraagd met machtigingen
    van de rechter-commissaris. Zo is het team in oktober 1993 op
    bezoek geweest bij de ING bank waar een afschrift van het
    klantendossier van het bedrijf Investment Cars B.V. is opgevraagd.
    Noot In het openbaar verhoor van Van Gemert is het
    volgende gezegd over deze zaak:

    De voorzitter:
    In de zaak-Z is het toch wel gebeurd?
    De heer Van Gemert:
    In de zaak-Z is er inderdaad contact met een bank geweest en
    is informatie opgevraagd, maar de manier waarop het gebeurd is, is
    een andere geweest dan u net schetste.
    De voorzitter:
    Hoe dan?
    De heer Van Gemert:
    (…) Een derde mogelijkheid is dat in een groot onderzoek –
    ik praat dan over een opsporingsonderzoek, zoals in de zaak-Z – in
    een contact met de bank wordt aangegeven dat een
    opsporingsonderzoek gaande is en dat de vraag wordt gesteld of er
    van politiezijde behoefte is aan informatie. In bedoeld geval is
    dat gebeurd en heeft de bank een afweging gemaakt en heeft zij
    besloten, informatie aan de politie te verstrekken.
    De voorzitter:
    Zij gaf u dus die informatie vrijwillig.
    De heer Van Gemert:
    Ja. (…)
    De heer Van Gemert:
    Er was nog geen GVO.
    De voorzitter:
    Was er al een verdachte?
    De heer Van Gemert:
    In mijn beleving was er al een verdachte. (…)
    De voorzitter:
    Ik wil helder hebben of u in de manier waarop u informatie
    verzamelt onderscheid maakt tussen gevallen waarin er een verdachte
    is en gevallen waarin die er niet is.
    De heer Van Gemert:
    Daar maken wij onderscheid tussen. Ik zal u proberen uit te
    leggen waarom ik zo’n moeite heb met het antwoord op de vraag: ja
    of nee? Er was een situatie waarin besloten was een onderzoek te
    verrichten naar bepaald activiteiten van de heer Zwolsman. Er waren
    allerlei aanleidingen om dat te doen. Wij waren bezig met het
    verzamelen van informatie, er was sprake van een opsporingsfase,
    waarin ook open bronnen werden benaderd en er waren contacten met
    de belastingdienst. Op enig moment is er contact met een bank
    geweest. Toen hebben wij om informatie gevraagd en hebben wij die
    verkregen.
    De voorzitter:
    Dus in het opsporingsonderzoek?
    De heer Van Gemert:
    Ja.
    De voorzitter:
    Moet er voor een opsporingsonderzoek sprake zijn van een
    verdachte of kan er ook sprake zijn van zo’n onderzoek zonder dat
    er een verdachte of een verdenking is?
    De heer Van Gemert:
    Als u denkt aan het benoemen van een verdachte, zoals
    weergegeven in artikel 27 Strafvordering, moet ik zeggen dat er
    sprake kan zijn van een fase waarin je dat wellicht nog niet exact
    kan. Maar dan is er wel sprake van een opsporingsfase. Dat
    probeerde ik aan te geven toen ik het had over het arrest in de
    zaak-Zwolsman.
    Noot

    In deze zaak is bovendien niet alleen sprake van
    informatie-inwinning bij verschillende banken, maar ook van
    informatie-verstrekking aan een bank.
    Inmiddels zijn met banken nadere afspraken gemaakt over de wijze
    waarop
    politiefunctionarissen informatie kunnen verkrijgen.
    Noot Men streeft naar het vinden van een minder
    omslachtige weg om informatie op te vragen en te verstrekken.

    De heer Koekkoek:
    Maakt u in uw huidige onderzoeken ook gebruik van het vragen
    van informatie bij banken?
    De heer Dros:
    Wij hebben dat tot voor kort gedaan. Toen ik begonnen ben
    als teamleider op 1 april 1994 hebben wij hier uitputtend over
    gesproken met het openbaar ministerie en wij zijn met elkaar tot de
    conclusie gekomen dat het juridisch verantwoord kan, mits de
    resultaten van de vrijwillige medewerking van een bank niet leiden
    tot bewijzen in het dossier. Daarmee zou je namelijk mensen in de
    problemen kunnen brengen die hieraan meewerken. Wij hebben dit
    gedaan uit de optiek dat het bijzonder moeilijk is om zicht te
    krijgen op geldstromen. Het is, meen ik, hier verschillende malen
    aan de orde geweest dat het verstandig is om de financile
    deskundigheid bij de politie te vergroten. In mijn optiek is dat
    niet het grootste probleem, want die deskundigheid begint zo
    langzamerhand wel op orde te komen. Het grootste probleem is om de
    losse uiteinden te vinden van geldstromen en
    witwas-constructies.
    Noot

    Dezelfde wijze van informatie-inwinning heeft de commissie
    aangetroffen bij creditcardmaatschappijen en andere financile
    instellingen dan banken. Politiefunctionarissen benadrukken dat het
    hier gaat om een volkomen geaccepteerde vorm van informatie-
    inwinning. Vragen staat vrij.

    7.2.2 Misdaadanalyse

    Onder misdaadanalyse verstaat de commissie het opsporen en
    inzichtelijk maken van verbanden tussen criminaliteitsgegevens
    onderling en andere mogelijk relevante gegevens met het oog op de
    praktijk van politie en justitie. Noot Misdaadanalyse
    kan enerzijds gericht zijn op direct toepasbare resultaten voor de
    opsporings- en vervolgingspraktijk, dit is operationele
    misdaadanalyse. Dit kan onder meer resulteren in relatie-, familie-
    of handelsactiviteitenschema’s. Anderzijds kan de analyse een rol
    spelen in de bepaling van beleid, dit is strategische
    misdaadanalyse. Niet altijd is er een duidelijke scheiding tussen
    deze twee vormen. Bij operationele misdaadanalyse wordt met name
    gewerkt met reeds beschikbare gegevens uit opsporingsonderzoeken.
    Incidenteel wordt ter complementering informatie bij derden, ook
    van buitenlandse instanties, ingewonnen. Deze vorm van
    misdaadanalyse, en dan met name de relatieschema’s, wordt
    veelvuldig gebruikt in het kader van de bestrijding van de
    georganiseerde criminaliteit.

    lees meer

    Eindrapport – 7.1 Inleiding

    HOOFDSTUK 7 OMGAAN MET INFORMATIE EN INTERNATIONALE
    OPSPORING

    7.1 Inleiding

    Naast observatie, het gebruik van informanten en infiltratie
    onderscheidt de commissie enkele andere opsporingsmethoden die door
    politie en justitie gehanteerd worden bij de opsporing en
    vervolging van de georganiseerde criminaliteit. Het gaat dan om
    informatie-inwinning bij derden, misdaadanalyse, fenomeenonderzoek
    en financieel rechercheren. De commissie besloot aandacht aan deze
    methoden te besteden aangezien in de praktijk van opsporing
    frequent melding werd gemaakt van deze relatief nieuwe methoden van
    onderzoek. Het gaat daarbij niet zo zeer om afzonderlijke methoden
    van opsporing als wel om methoden ter structurering of verzameling
    van informatie.

    lees meer

    Eindrapport – 6.6 Beoordeling

    6.6 Beoordeling

    Infiltratie vindt zijn juridische grondslag in de Richtlijn
    infiltratie en de jurisprudentie. De commissie constateert dat een
    expliciete wettelijke basis voor de verschillende vormen van
    infiltratie niet bestaat. Dat neemt niet weg dat infiltratie
    inmiddels veelvuldig gebruikt wordt door politie en justitie. De
    commissie is van oordeel dat voor infiltratie een wettelijke basis
    noodzakelijk is. Infiltratie maakt inbreuk op grondrechten van
    burgers. Door een fictieve voorstelling van zaken worden burgers
    geconfronteerd met een infiltrant die stelt bepaalde activiteiten
    te kunnen verrichten. Het rechtmatig en effectief kunnen uitvoeren
    van infiltratie-acties maakt het noodzakelijk infiltratie wettelijk
    te normeren. De bevoegdheden en verantwoordelijkheden bij politile
    infiltratie en pseudo-koop-acties zijn inmiddels redelijk
    uitgekristalliseerd. Pseudo-koop en -verkoop spelen samen met
    andere infiltratiemethoden nog steeds een rol bij de opsporing van
    de georganiseerde criminaliteit. Pseudo-verkoop betekent dat de
    overheid welbewust illegale goederen op de markt brengt zonder die
    in beslag te nemen. Daartegen bestaan dezelfde bezwaren als tegen
    doorlating.

    lees meer

    Eindrapport – 6.5 Combinatie van methoden

    6.5 Combinatie van methoden

    Methoden worden in combinatie ingezet. Het gesoleerd gebruiken
    van een van de beschreven methoden komt nauwelijks voor. De
    opsporing en vervolging van criminele organisaties doet politie en
    justitie verschillende methoden tegelijkertijd inzetten.

    lees meer

    << oudere artikelen  nieuwere artikelen >>