• Buro Jansen & Janssen, gewoon inhoud!
    Jansen & Janssen is een onderzoeksburo dat politie, justitie, inlichtingendiensten, overheid in Nederland en de EU kritisch volgt. Een grond- rechten kollektief dat al 40 jaar, sinds 1984, publiceert over uitbreiding van repressieve wet- geving, publiek-private samenwerking, veiligheid in breedste zin, bevoegdheden, overheidsoptreden en andere staatsaangelegenheden.
    Buro Jansen & Janssen Postbus 10591, 1001EN Amsterdam, 020-6123202, 06-34339533, signal +31684065516, info@burojansen.nl (pgp)
    Steun Buro Jansen & Janssen. Word donateur, NL43 ASNB 0856 9868 52 of NL56 INGB 0000 6039 04 ten name van Stichting Res Publica, Postbus 11556, 1001 GN Amsterdam.
  • Publicaties

  • Migratie

  • Politieklachten

  • Brochure Europol 2 – Inleiding

    Politie zonder verdachten

    Inleiding

    Bij de officiële opening van het Europolkantoor in Den Haag in maart 1995, bood minister van Justitie Winnie Sorgdrager de Europese politiedienst een boompje aan. “Ik hoop en verwacht dat de jonge loot Europol zich zal ontwikkelen tot een sterk en volwassen onderdeel van ons Verenigd Europa” duidde de minister de symboliek. (1)

    lees meer

    De totstandkoming van Europol: Niet fraai, maar het kon nou eenmaal niet anders

    Sinds de jaren zeventig wordt in Europa samengewerkt door de nationale politie- en inlichtingendiensten. De samenwerking had een sterk informeel karakter. Met de verdergaande Europese integratie werd deze samenwerking meer geformaliseerd. Onder de naam Trevi kreeg het overleg een regelmatig karakter en werd de invloed van deze samenwerking op het nationale beleid van de Lidstaten groter. De formalisering van de samenwerking leidde er niet toe dat er meer openbaarheid of democratische controle tot stand kwam. De samenwerking was intergouvernementeel: een onderlinge zaak van de regeringen, waar nationale parlementen niets over te zeggen hebben.
    Met de ondertekening van het Verdrag van Maastricht (december 1991) werd een belangrijke stap gezet om de Europese samenwerking op het gebied van Justitie en Binnenlandse Zaken te intensiveren. In het Verdrag van Maastricht verklaarden de Europese regeringsleiders politie- en justitiezaken tot een kwestie van ‘gezamenlijk belang.’ De samenwerking kreeg een officieel plekje binnen de structuren van de Europese Unie. De Europese Raad voor Justitie en Binnenlandse Zaken (JBZ-Raad) werd het orgaan waarin de samenwerking haar beslag kreeg.
    Toch bleef de samenwerking een vreemde eend in de Europese bijt. De instituten van de Europese Unie, zoals de Europese Commissie, het Europese Parlement en het Europese Hof van Justitie, kregen geen zeggenschap over de politie- en justitiesamenwerking, omdat de samenwerking intergouvernementeel bleef.
    Ook de nationale parlementen staan buiten spel bij bij intergouvernementele samenwerking. Op afspraken tussen regeringen hebben zij geen invloed. Alleen als het uitmondt in een verdrag, kan een nationaal parlement zijn zegje doen. Maar dit is een beperkte invloed: een parlement kan een verdrag alleen in zijn geheel aannemen of verwerpen. Het kan een verdrag niet amenderen of veranderen. De JBZ-Raad, kortom, valt niet echt als een proeftuin der democratie te karakteriseren.
    Het Nederlands Parlement vond de volstrekt marginale rol die het toebedeeld kreeg in JBZ-zaken wel erg mager. Het had al de ervaring van de verdragen van Schengen achter de rug, waarbij voor de Nederlandse praktijk ingrijpende beslissingen tot stand kwamen, zonder dat het parlement daar enige invloed op had kunnen uitoefenen. Als voldongen feiten werden de vruchten van de intergouvernementele samenwerking op het bordje van het Parlement gekieperd: slikken of stikken.
    Om toch enige grip te kunnen houden op de Europese beleidsontwikkeling, bedong het Nederlands Parlement in de Goedkeuringswet van het Verdrag van Maastricht een zogenaamd instemmingsrecht: voordat de Nederlandse regering in de JBZ-Raad haar goedkeuring hecht aan besluiten die Nederland juridisch binden, moet het dat besluit aan de Kamer voorleggen.
    Formeel had de Kamer daarmee een beetje grip op de beleidsontwikkeling. In de JBZ-pijler wordt met unanimiteit besloten. Op het moment dat de Nederlandse Kamer tegen de regering zegt: U mag met dit besluit niet instemmen, spreek het veto maar uit, dan wordt de Europese besluitvorming geblokkeerd. lees meer

    Actieplan georganiseerde criminaliteit

    Uit: Europol Dossier 2 4

    operationeel, pro-actief, effectief, executief

    Actieplan georganiseerde criminaliteit Europol is niet het enige project waarin de Europese politiesamenwerking vorm krijgt. Sterker nog: terwijl de verschillende nationale parlementen zich buigen over de ratificatie van het Europol-verdrag, zijn de Europese leiders al weer een paar stappen verder. Er worden volop plannen gesmeed om de strijd tegen de georganiseerde criminaliteit verder te intensiveren en het mandaat en de bevoegdheden van Europol uit te breiden. De politieke druk, vooral vanuit Duitsland, om de Europese politiesamenwerking een nieuwe impuls te geven komt tot uiting tijdens de Europese Top van Dublin in 1996.

    lees meer

    Container-trajecten – Theoretisch concept methode

    5.1. Theoretisch concept methode

    Zoals in hoofdstuk II werd beschreven evolueerde de Nederlandse aanpak van de verdovende middelenhandel eind jaren ’80 onder invloed van het buitenland. Zowel de stationering van Nederlandse liaisons in het buitenland als de aldaar toegepaste tactieken zorgden voor nieuwe informatie en impulsen voor de Nederlandse opsporingspraktijk. Samenwerking tussen CRI en buitenlandse opsporingsdiensten, de kennis die daarover binnen de politie werd verspreid en een innovatief CID-traject in Dordrecht, waarbij werd toegestaan dat soft drugs op de markt verdwenen, gingen vooraf aan de toepassing van de methode van gecontroleerd doorlaten van drugs, door de RCID Kennemerland. Op het Dordtse traject wordt later teruggekomen.

    lees meer

    Container-trajecten – Inleiding

    5. CONTAINER-TRAJECTEN

    5.0 Inleiding

    In dit hoofdstuk wordt beschreven hoe met betrokkenheid van de RCID Kennemerland containers met soft drugs werden doorgelaten. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen:

    doel en inhoud van het theoretisch concept van deze methode;

    de uitvoeringspraktijk van de methode zoals toegepast door de RCID Kennemerland en de uitvoering van de concrete containertrajecten.

    In hoofdstuk 1 is beschreven welk uitgangspunt is gehanteerd om van betrokkenheid van de RCID Kennemerland te kunnen spreken. Het doorlaten van drugs werd door de RCID Kennemerland niet uitsluitend als methode toegepast ten behoeve van het IRT. Ook in andere trajecten en ten behoeve van andere politieregio’s werd het middelgebruikt.

     

    Feitelijke situatie en werkwijze Kennemerland – Samenwerking met anderen

    4.6. Samenwerking met anderen

    Door de RCID Kennemerland werd een aantal samenwerkingsverbanden aangegaan met andere politie-instanties. De samenwerkingsverbanden met het voormalige IRT, de RCID Rotterdam Rijnmond, de RCID Gooi en Vechtstreek en de RCID Dordrecht worden elders in deze rapportage uitvoerig besproken.

    In deze paragraaf wordt de samenwerking van de RCID Kennemerland beschreven met sommige andere RCID’en in Nederland, voorzover deze samenwerking verder ging dan de normale gegevens-uitwisseling tussen RCID’en. Tevens wordt de samenwerking met de FIOD beschreven.

    lees meer

    Feitelijke situatie en werkwijze Kennemerland – Opsporingsmethodieken

    4.5. Opsporingsmethodieken

    In deze paragraaf wordt beschreven hoe de RCID Kennemerland sturend omging met de informatie, die van de diverse informanten werd ontvangen. Deze sturing gebeurde onder andere door het toekennen van de evaluatiecodering ‘B4′, de afhandelingscodering ’00’ en het gebruik van de ‘U-bocht constructie’.

    Tevens wordt in deze paragraaf een aantal door de RCID gebruikte opsporingsmethodieken beschreven, zoals doorlevering en inkijkoperaties. De RCID Kennemerland maakte gebruik van gecreëerde personen en bedrijven, van identiteiten van bestaande personen, van valse identiteitspapieren en van afgeschermde voertuigen en communicatie-apparatuur.

    lees meer

    Feitelijke situatie en werkwijze Kennemerland – Informanten

    4. Informanten

    In hoofdstuk II is de ontwikkeling van het werken met informanten en de groei naar infiltratie beschreven.

    Een groot deel van deze paragraaf wordt besteed aan de beschrijving van de daadwerkelijke werkzaamheden van de RCID met betrekking tot haar informanten. Zo wordt een aantal facetten van de wijze van runnen van informanten door de RCID Kennemerland uitvoerig belicht.

    lees meer

    Feitelijke situatie en werkwijze Kennemerland – Werksfeer en aansturing RCID Kennemerland

    14.3. Werksfeer en aansturing RCID Kennemerland

    In iedere organisatie is de werksfeer van invloed op de werkzaamheden van de medewerkers. In deze paragraaf wordt ingegaan op de werksfeer zoals deze was bij de CID Haarlem/RCID Kennemerland in de periode 1990 tot en met 1995 waarbij ook aandacht wordt besteed aan het OT dat formeel deel heeft uitgemaakt van de (R)CID.

    In het tweede gedeelte van deze paragraaf wordt stilgestaan bij de wijze waarop de aansturing van de (R)CID heeft plaatsgevonden. Aansturing is belangrijk binnen een organisatie omdat het de vertaling is van het vastgestelde beleid naar de uitvoering door medewerkers en de controle daarop. Besproken wordt de wijze waarop de runners van de (R)CID werden aan-gestuurd. Daarnaast wordt de aansturing van de (R)CID vanuit het OM en het politiemanagement besproken.

    lees meer

    Feitelijke situatie en werkwijze Kennemerland – Verantwoordelijkheden

    4.2. Verantwoordelijkheden

    4.2.1. Verantwoordelijken in de politielijn Kennemerland

    Tot 1 februari 1992 was de Haarlemse korpsleiding verantwoordelijk voor de werkzaamheden van de CID in het Haarlemse korps (en dus ook, ingevolge de CID-regeling van 1986, voor de regionale CID).

    Straver hield zich voor de IRT-affaire ( periode tot eind 1993) alleen bezig met de beheersmatige aspecten van de CID. Inhoudelijk hield hij zich bezig met de vraag op wat voor criminaliteit de CID zich diende te richten.

    De operationele aansturing van de CID liet Straver over aan zijn recherchechef en de beoordeling van proportionaliteit en subsidiariteit aan het OM, met name aan de CID-OVJ. Voor wat betreft de verantwoordelijkheid voor activiteiten ten behoeve van het IRT, was Straver van mening, dat deze thuishoorde bij de korpsleiding en het OM in Utrecht en in de laatste fase van het IRT, in Amsterdam. Op basis van de afspraak dat de onderzoeken van het IRT van de korpsen zouden worden afgeschermd, heeft Straver zich niet inhoudelijk bezig-gehouden met deze onderzoeken.

    lees meer

    Feitelijke situatie en werkwijze Kennemerland – Organisatorische omstandigheden Kennemerland

    4.1. Organisatorische omstandigheden Kennemerland

    In paragraaf 4.1. worden de organisatorische omstandigheden van de RCID Kennemerland beschreven. Hierbij wordt aandacht besteed aan de opbouw en omvang van deze RCID vanaf 1990, de personele bezetting en leiding in die periode. Tevens wordt de sollicitatieprocedure rond de vacature ‘adjudant Inwinning’ belicht. Met betrekking tot Van Vondel worden zijn ontslagprocedure, zijn ‘part-time’ werkzaamheden voor de RCID Kennemerland en zijn werkzaamheden voor de politie, die hij uitvoerde nadat hij met ontslag was gegaan, beschreven. In deze paragraaf wordt tevens een beschrijving gegeven van de toerusting van de medewerkers van de RCID. Hierover werden slechts in beperkte mate gegevens in de administratie van Kennemerland aangetroffen.

    Verder wordt besproken welke werkafspraken er waren voor personeel van de RCID Kennemerland met betrekking tot de tijdsbesteding ten behoeve van het IRT.

    lees meer

    Feitelijke situatie en werkwijze Kennemerland – Inleiding

    4. FEITELIJKE SITUATIE EN WERKWIJZE KENNEMERLAND

    4.0. Inleiding

    In hoofdstuk II is ingegaan op de ontwikkeling van het CID-werk. Het beschreef de totstandkoming van CID’en, de regelgeving, de CID-structuur, de functie en de cultuur en het heeft een referentiekader verschaft waartegen het functioneren van de RCID Kennemerland kan worden afgezet.

    In hoofdstuk IV worden de feitelijke situatie en de werkwijze van de RCID Kennemerland beschreven. Ingegaan wordt op de organisatorische omstandigheden, werksfeer, aansturing, omgang met informanten en opsporingsmethoden.

     

    Onderzoek CID-administratie Kennemerland – Bevindingen

    3.4. Bevindingen

    * Uit het onderzoek bleek dat in de periode van C.J. Mefles en Langendoen de CIDinformatie slecht met andere rechthebbenden werd gedeeld. Informatie van nationaal of internationaal belang werd zeer beperkt in- of doorgezonden. De CID-administratie werd voornamelijk voor intern gebruik gehouden. Opgemerkt dient te worden dat eind jaren tachtig, begin jaren negentig het in- of doorzenden van CID-informatie door een aantal andere CID’en ook matig geschiedde;

    * De RCID Kennemerland levert zijn subjecten sinds maart 1995 (periode-Woest) aan bij de NCID ten behoeve van de landelijk bevraagbare CIDSI. De verplichting voor het aanleveren van subjecten geldt vanaf de inwerkingtreding van de CID-regeling 1986. De RCID Kennemerland is pas sinds maart 1995 geautoriseerd voor het gebruik van de CIDSI;

    lees meer

    Onderzoek CID-administratie Kennemerland – Onderzoek aangetroffen administraties/ registraties

    3.3. Onderzoek aangetroffen administraties/ registraties

    De overgedragen administratie betrof een geautomatiseerde en een handmatige administratie. Daarnaast werden zeven ordners met observatierapporten, één kasboek en zes ordners, betrekking hebbende op de Regeling tip-, toon- en voorkoopgelden administratie, 16 floppy’s welke door Langendoen bij de korpsleiding in bewaring waren gegeven en zeven floppy’s met tapverslagen e.d. in ontvangst genomen.

    Bij het onderzoek van de registraties, zoals deze gevoerd werden binnen de RCID Kennemerland, is de volgende indeling aangehouden:

    1 CID-register:

    a. verzameling CID-informatierapporten;

    b. registratie van CID-subjecten;

    c. een registratie van CID-acties;

    d. verstrekkingenbestand en

    e. persoonsdossier;

    lees meer

    Onderzoek CID-administratie Kennemerland – Inhoud administratie

    3.2. Inhoud administratie

    3.1.1. Ontwikkeling informatie huishouding RCID Kennemerland

    Ingevolge de Basisregeling regionale samenwerking politie en de CID-regeling 1986 werd de CID van de gemeentepolitie Haarlem aangewezen als regionale CID voor de regio Kennemerland. Eén en ander hield in een lokale CID-functie met daarnaast een regionale taak. Van deze regio maakten ook deel uit de CID’en van Haarlemmermeer, IJmuiden, Bloemendaal en Zandvoort.

    Het toenmalige hoofd van de CID Haarlem werd aangewezen als RCID-coördinator.

    In de periode C.J.Mefles (1989 tot 1 januari 1991) werd de CID uitgebouwd tot in totaal 31 personeelsleden. Deze mensen werden formatief toegewezen aan het centrumkorps Haarlem. De formatie bestond uit het OT Haarlem/ Zaanstad, misdaadanalisten, administratieve krachten en CID-rechercheurs.

    lees meer

    << oudere artikelen  nieuwere artikelen >>