6.4 Feitelijk gebruik
6.4.1 Misdaadanalyse
Wie
Vrije beroepsbeoefenaren, zoals advocaten, notarissen,
accountants en belastingadviseurs, kunnen een belangrijke
faciliterende rol vervullen voor de georganiseerde misdaad. Zij
zijn in staat de benodigde deskundigheid te verschaffen om
financile transacties te verrichten of zij kunnen dergelijke
transacties autoriseren. Daarnaast bieden de vrije
beroepsbeoefenaren goede mogelijkheden tot afscherming. Hun
betrokkenheid bij transacties kan de schijn van vertrouwen wekken;
de geheimhoudingsplicht en het verschoningsrecht bieden een
belangrijke bescherming aan de clinten. Vrije beroepsbeoefenaren
zijn om deze redenen aantrekkelijk voor de georganiseerde
criminaliteit.
Advocaten, notarissen en accountants hebben de beschikking over
specifieke deskundigheid op juridisch, financieel en fiscaal
terrein. In dit opzicht zijn zij aantrekkelijk voor criminele
organisaties. Daarnaast kunnen zij dienen als een belangrijke en
betrouwbare faade, waarachter criminelen zich kunnen afschermen. In
bepaalde gevallen kunnen criminelen zelfs niet om deze
dienstverleners heen. Advocaten hebben het wettelijk monopolie van
procesvertegenwoordiging, bij het passeren en opmaken van
authentieke akten schrijft de wetgever de tussenkomst van een
notaris dwingend voor, en accountants hebben het alleenrecht om
goedkeurende verklaringen af te geven bij jaarrekeningen. In dit
rapport wordt de aandacht gevestigd op de verwijtbare betrokkenheid
van deze vrije-beroepsbeoefenaars bij hun dienstverlening aan
criminele organisaties. Deze verwijtbare betrokkenheid kan eruit
bestaan dat de beroepsbeoefenaar welbewust en opzettelijk meewerkt
aan strafbare handelingen. Daarnaast onderscheid ik verwijtbare
betrokkenheid in ruimere zin. Hiervan is sprake als de
beroepsbeoefenaar niet voldoende zorgvuldigheid in acht neemt ter
voorkoming van misbruik van zijn ambtsuitoefening voor criminele
doeleinden. Er is dan weliswaar niet sprake van het welbewust
meewerken aan strafbare handelingen, maar wel kan hem worden
verweten dat hij had moeten of kunnen weten dat van zijn diensten
misbruik werd gemaakt voor criminele doeleinden.
De rechter-commissaris heeft twee hoofdtaken. Hij dient
allereerst het gebruik van ingrijpende dwangmiddelen te bewaken,
dat wil zeggen te beslissen of in het belang van het
strafrechtelijk onderzoek inbreuken op vrijheid
en privacy van verdachten en andere personen kunnen worden gemaakt.
Deze bevoegdheid hangt samen met de onafhankelijkheid van de
rechter-commissaris. Hij wordt beter dan de officier van justitie
in staat geacht een onpartijdig oordeel te vellen. Als de officier
van justitie zulke ingrijpende maatregelen nodig acht, zal hij
daarvoor altijd de toestemming van de rechter-commissaris moeten
vragen. De toepassing van de klassieke dwangmiddelen wordt door de
officier gevorderd en de rechter-commissaris beslist op die
vordering. De tweede hoofdtaak is het instellen en verrichten van
het gerechtelijk vooronderzoek door het verhoren van verdachten en
getuigen (artt. 181, 184 lid 2, 185, 200 en 210 Sv), het
onderzoeken van plaatsen (artt. 112 en 192 Sv) en andere
onderzoekswerkzaamheden. De rechter-commissaris voert zijn taken in
beginsel uit in aanwezigheid van de verdachte of diens raadsman,
die hij steeds de gelegenheid moet geven vragen te stellen en
opmerkingen te maken.
De advocaat is een rechtshulpverlener, die zijn clinten met raad
en daad terzijde staat. Iedere burger dient, wanneer hij rechtshulp
nodig heeft, een onbelemmerde toegang tot een advocaat te hebben.
De hulpzoeker moet er zeker van kunnen zijn dat de geheimhouding
van de informatie die aan de hulpverlener wordt verstrekt,
gewaarborgd is. De relatie tussen de advocaat en zijn clint is een
vertrouwensrelatie, die door de geheimhoudingsplicht en het
verschoningsrecht ten opzichte van derden (onder wie de rechter)
wordt afgeschermd. Het beroep van advocaat is wettelijk beschermd.
De advocaat is bovendien als enige gerechtigd rechtsbijstand te
verlenen (procesmonopolie). Noot
Informanten worden vaak geworven als zij als verdachten met de
politie in aanraking zijn geweest. In andere gevallen melden zij
zich spontaan aan. Ook zijn er informanten die benaderd worden door
de CID. Het komt voor dat er ook buitenlandse informanten worden
gerund. Deze worden meestal geworven door Nederlandse liaison
officers in het buitenland en indien zij interessant zijn
Nederlandse zaken worden zij bij een RCID gentroduceerd .
2.3 Informanten en infiltranten
2.3.1 Vragen naar aanleiding van de
beslispunten
2.3.2 Regelgeving informanten
2.3.3 Praktijk informanten
2.3.4 Regelgeving infiltratie
2.3.5 Praktijk infiltratie
2.3.8 Deals met criminelen
2.3.7 Getuigenbescherming
2.3.6 Opsporingsgelden
In het midden van de jaren zeventig werd in Nederland
pseudo-koop ingezet bij de bestrijding van de drughandel. Inmiddels
vindt het middel pseudo-koop nog slechts incidenteel toepassing. De
effectiviteit is in de loop der tijd geringer geworden aangezien de
criminelen goed op de hoogte zijn van het gebruik van dit middel.
Dat neemt niet weg dat in combinatie met andere vormen van
infiltratie pseudo-koop is aangetroffen. Met enige regelmaat worden
vertrouwensaankopen of proefaankopen gedaan door infiltranten om te
kunnen beslissen of overgegaan moet worden tot een gecontroleerde
aflevering of doorlating. Hiermee zijn nog aanzienlijke bedragen
gemoeid:
Rond 1900 wordt binnen de politie de scheiding aangebracht
tussen de algemene politiedienst en de justitile dienst. Later
groeide dit uit tot de scheiding tussen de surveillancedienst en de
recherche. De recherche verzamelt inlichtingen over strafbare
feiten en personen die daarvan verdacht worden, teneinde de
onderliggende strafzaken bij het OM aan te brengen ter afdoening.
Noot De tactisch rechercheur is derhalve georinteerd op
het aanleveren van bewijsmateriaal voor concrete zaken.
Het openbaarministerie (OM) is belast met de strafrechtelijke
handhaving van de rechtsorde. Daartoe draagt het OM het gezag over
de opsporing en beschikt het over het vervolgingsmonopolie. Verder
heeft het OM verschillende andere taken en sinds de
inwerkingtreding van de Politiewet 1993, taken die voorvloeien uit
het medebeheer van de politie. De officieren van justitie staan in
het hirarchische verband van het openbaar ministerie onder het
gezag van de hoofdofficier van justitie en via deze onder dat van
de procureur-generaal bij het hof. Daarnaast bestaat
ondergeschiktheid van alle leden van het openbaar ministerie aan de
minister van Justitie (artikel 5 RO). De opsporingsbevoegdheid
wordt door de wet toebedeeld aan de individuele officier van
justitie (artikel 141 Sv). Hij kan bevelen geven inzake de
opsporing van strafbare feiten aan andere personen met opsporing
belast (artikel 148 Sv) en kan strafbare feiten doen opsporen
(artikel 149 Sv). Met de opsporing van strafbare feiten zijn, naast
de politie, ook andere diensten belast. Het onderstaande beperkt
zich tot het gezag dat het OM over de politie uitoefent. Veel wat
in dit hoofdstuk aan de orde komt is ook van toepassing op de
relatie tussen het OM en de bijzondere opsporingsdiensten.
6.4.1 Algemeen
6.4.2 Criminele inlichtingendiensten
6.4.3 Tactische recherche
6.4.4 Kernteams
6.4.5 Korps landelijke politiediensten
6.4.6 BVD
6.4.7 FIOD
6.4.8 Internationale samenwerking
Openbaar verhoor enqutecommissie
Opsporingsmethoden
Verhoor 4
6 september 1995
Stenografisch verslag van het openbare verhoor van de
parlementaire
enqutecommissie opsporingsmethoden op
woensdag 6 september 1995
in de vergaderzaal van de
Eerste Kamer der Staten-Generaal te Den Haag
Verhoord wordt
mr. R.A. Gonsalves
Aanvang 16.30 uur