Op 28 september, om zes uur ‘s ochtends, vielen vier teams van de Haagse recherche binnen bij het kantoor van de stichting Opstand en bij drie bestuursleden. In aanwezigheid van een rechter-commissaris (op ieder adres één!(1)) doorzochten zij de huizen en haalden alles overhoop. De aanwezigheid van de speurhond Lady, gespecialiseerd in het ontdekken van explosieven, duidde op een gerichte zoektocht. Het kantoor, waar niemand aanwezig was, werd bijna helemaal leeggehaald. Twee computers, een p rinter, een antwoordapparaat, computerbestanden, een groot deel van het archief en actueel documentatiemateriaal. Ook bij de bestuursleden van Opstand werd veel meegenomen. Persoonlijke correspondentie (tot 15 jaar terug), fotomateriaal, agenda’s, compute rbestanden, cassettebandjes, gereedschap en ga zo maar door. De Haagse persofficier N. Zandbergen wilde niet veel loslaten: “We hebben diep over deze werkwijze nagedacht en die voorgelegd aan de rechter-commissaris. En die vond dat het kon. We concludeerden dat het grote belang van het onderzoek het bekendm aken van de reden van de inval in de weg staat.”(2)
De landelijke pers wist kennelijk meer en legde verband tussen de invallen en het RaRa-onderzoek. “Invallen in hoofdstad van Haagse Justitie in verband met RaRa”, “Justitie blaast RaRa-onderzoek nieuw leven in”, “RaRa doelwit p olitie-invallen in hoofdstad”, “Mogelijke relatie RaRa met invallen”.
De medewerkers van Opstand kregen niet meer te horen dan dat het onderzoek gericht was tegen anonieme verdachten in een `artikel 140 onderzoek’. Na enig aandringen werd daar aan toegevoegd dat zij zelf nadrukkelijk niet verdacht waren. Dat maakte de si tuatie alleen maar onduidelijker. Niet zelf verdacht, toch een inval en in beslag name? Een onderzoek naar anonieme verdachten? Wat was er aan de hand?
Onderzoeken naar anonieme verdachten in het kader van artikel 140 worden sinds eind jaren tachtig vaak uitgevoerd. Artikel 140 verbood het lidmaatschap van een criminele vereniging. De term lidmaatschap wordt in de jurisprudentie behoorlijk opgerekt. I n het onderzoek naar de rellen bij de ontruiming van de Mariënburcht(3) was het delen van een koelkast en een huishoudpot al voldoende om betrokkenheid bij de `vereniging’ te veronderstellen.
De betekenis van het begrip `criminele vereniging’ is intussen verworden tot iedere verzameling van twee of meer mensen die iets kwaads in de zin heeft. Het begrip `vereniging’ is daartoe gewijzigd in het ruimer op te vatten `organisatie’. Eén van de grote voordelen van artikel 140 voor de opsporende instanties is dat er in veel gevallen een hogere straf staat op lidmaatschap van een criminele organisatie dan op de feiten op zich waar mensen van verdacht worden. Dat betekent ook meer bevoegdheden voor de opsporende instantie. Na de inval bij Radio 100 in Amsterdam(4) bleek dat de medewerkers verdacht werden van “deelneming aan de organisatie Radio 100 die tot doel heeft het zonder vergunning uitzenden”. Het zenden zonder machtiging kost je een boete en een straf van ten hoogste een half jaar. Metartikel 140 in de hand konden niet alleen telefoons worden afgeluisterd, ook werd van alle post die in de postbus van de radio kwam de afzender geregistreerd en werden de namen en adressen van al le mensen die geld storten op de girorekening van Radio 100 bijgehouden. De daarop volgende huiszoekingen strekten veel verder dan inbeslagneming van de zender: medewerkers, bestuursleden en zelfs een drukkerij die in hetzelfde pand gevestigd is, werden h et slachtoffer. Overigens was de radio de dag na de inval alweer in de lucht en bovendien is uit deze hele operatie nooit een veroordeling voortgekomen.
Uit een aantal onderzoeken tegen actievoerders waarbij artikel 140 werd ingezet, is duidelijk geworden hoezeer het verzamelen van inlichtingen uit de hand kan lopen. Uit het Mariënburcht-dossier bleek dat de politie bijna de gehele kraakbeweging h ad doorgespit. Foto’s en namen van honderden mensen werden verzameld, urenlange telefoongesprekken – gevoerd na de bewuste ontruimingsrellen – werden opgenomen, mensen werden weken geobserveerd. De politie inlichtingendiensten (PID’s) maakten overuren, hu n gegevensbestand van actieve mensen in en rond Nijmegen was in één keer up to date.
De laatste jaren wordt het artikel 140 onderzoek veel gebruikt in de strijd tegen de zogeheten georganiseerde misdaad. De politie wil niet alleen de kleine wetsovertreders pakken maar zoekt naar `de organisatie’ erachter. Informatie verzamelen staat vo orop.
Het belang van artikel 140 ligt dan ook niet zozeer in de daadwerkelijke strafvervolging maar vooral in de mogelijkheden die het opsporingsonderzoek biedt.(5)
Met de opening van een gerechtelijk vooronderzoek (g.v.o.) inzake anonieme daders, inzake NN, zijn de mogelijkheden nog verder uitgebreid. Het onderzoek richt zich dan op een – niet met name genoemd – persoon van wie het vermoeden bestaat dat hij onder deel is van een groter geheel. Groot voordeel van een onderzoek inzake NN is dat de uiteindelijke verdachten niet dezelfden hoeven te zijn als de personen waar mee begonnen is. Bovendien is het voor de betrokkenen moeilijk om erachter te komen dat er een g.v.o. tegen ze is gestart.
Tot nu toe was het zo dat het g.v.o. op naam gesteld werd op het moment dat de politie overging tot het doen van huiszoeking. Op het moment dat de rechter-commissaris toestemming gaf voor een huiszoeking was duidelijk op wie het onderzoek gericht was.
Met de inval bij de Stichting Opstand zijn deze opsporingsmethoden opnieuw uitgebreid. De inval vond namelijk plaats bij anderen dan de personen waartegen het anonieme verdachten onderzoek liep.
De Haagse persofficier N. Zandbergen verdedigde zich door te stellen dat “huiszoekingen bij derden wel vaker voorkomen, bijvoorbeeld bij banken of administratiekantoren die voorwerpen van verdachten in bezit kunnen hebben dan wel voorwerpen (besch eiden) die tot de waarheidsbevinding kunnen bijdragen (denk aan depositorekeningen op nummer of fictieve naam)”.(6) Wat hij echter vergat te vertellen, is dat er in díe gevallen altijd sprake is van een `bekende’ verdachte. Doel van de huiszoeki ngen is dan het verzamelen van bewijsmateriaal tegen die `bekende’ verdachte.
De goedkeuring van de rechter-commissaris voor het gebruik vanhuiszoeking tegen `derden’ binnen een anonieme verdachten onderzoek opent voor justitie een nieuwe weg: die van gelegitimeerde inkijkoperaties. Dit kan een interessant alternatief worden voo r de opsporingsmethoden waarmee de politie het afgelopen jaar zo in opspraak is gekomen.
Juridisch is er nu ruimte gekomen die het de politie mogelijk maakt om op zoek naar bewijsmateriaal tegen `anonieme derden’ een inval te doen bij willekeurig wie, als de rechter-commissaris het maar goedkeurt. Het bewijsmateriaal in een artikel 140 zaa k kan nogal ruim opgevat worden. Het kan in principe alles zijn wat maar enigszins het bestaan van die bepaalde criminele groep kan bewijzen.
Aanslagrelevante thema’s?
Het gebruik van artikel 140 en de uitbreiding van bevoegdheden is niet het enige addertje onder het gras in de Opstand-zaak. Even belangrijk is de poging om het begrip `lidmaatschap van een criminele organisatie’ verder op te rekken. Tot nu toe was ver oordeling op grond van artikel 140 gebonden aan de eis dat “de verdachte een duidelijk aandeel had gehad in de gedragingen die uiteindelijk geleid hebben tot het misdadige doel van de organisatie”.(7)
In de zaak tegen Opstand gaat justitie een stap verder. De basis hiervoor vertoont grote overeenkomsten met de uitslag van het onderzoek van de Nijmeegse polemoloog Leon Wecke. Na de bomaanslag op het huis van voormalig staatssecretaris Kosto en het mi nisterie van binnenlandse zaken vergeleek hij de persverklaring van RaRa met het RaRa-zelfinterview dat in de Konfrontatie van juni 1991 verscheen.(8)
Eén van de hoofdconclusies was dat de “bomplaatser(s) en de RaRa-ideolo(o)g(en) niet identiek lijken te zijn”. Wecke sprak in dat verband van een groep doeners en een groep denkers die in zijn ogen gedeeltelijk los van elkaar opereerden. Ook na de bomaanslag op de DIA kwam deze theorie weer boven drijven.(9) Het openbaar ministerie lijkt voort te borduren op deze theorie en deze in het geval Opstand in praktijk uit te testen.
Op grond van bovengenoemde uitspraak van de Hoge Raad uit 1990 is het strafrechtelijk uitwerken van de `doeners’ en `denkers’ theorie moeilijk. Hoewel van de ‘denkers’ niet meer bewezen hoeft te worden dat ze rechtstreeks iets met de bomaanslagen zelf te maken hebben gehad, moet hun aandeel in de `organisatie’ RaRa wel degelijk bewezen worden. En hoe bewijs je dat iemand bij de `denkers’ hoort? Flinterdunne overeenkomsten tussen de persverklaringen en eigen geschriften? Gedachtenfrutsels op papier of i n de computer over het beleid van Kosto? Een uit woede geschreven verslag over een inval van de DIA? Of is het voldoende als een RaRa-lid anoniem informatie bij Opstand heeft ingewonnen? De uiteindelijke bewijsvoering, wil die niet op half Nederland van t oepassing zijn, zal zeer moeilijk zijn. Nederland komt hiermee gevaarlijk dicht in de buurt van het Duitse artikel 129a, op grond waarvan groepen die zich met `aanslagrelevante thema’s’ bezighouden, zijn aangepakt.(10)
De bij de huiszoeking opgemaakte verslagen van in beslag genomen spullen geven aan dat de Haagse Justitie in ieder geval in gedachten speelt met deze constructie. Normaal gesproken bevatzo’n lijst een vrij droge opsomming van alle spullen die in beslag zijn genomen. Zo niet de lijsten bij de Stichting Opstand. Door uitvergroting van alles wat maar enigszins verband houdt met een kritische visie op het vreemdelingenbeleid, artikelen in openbare bladen of kranten over aanslagen en discussies of verbanden met `radicaal links’ wordt meer dan de suggestie gewekt dat Opstand spil is in een `terroristisch netwerk’. Waar de naam van oud-RaRa verdachte René R. in een artikel valt, wordt deze zeer nadrukkelijk met hoofdletters op de lijst vermeld. Bij een a antal brochures wordt gemeld “dat die gemaakt zijn door diverse bekenden”. De beschrijving van een voorstel van Stichting Opstand om te pleiten voor een collectieve aanvraag voor een verblijfsvergunning voor een groep illegale buitenlanders word t geflankeerd door de beschrijving “waarin voorkomt het woord xenofobie (denk aan de claimbrief)”. Ook uit de vele archiefdozen van BONK (Burgelijke Ongehoorzaamheid en Non-Koöperatie), een actiegroep uit het brede spectrum van de anti-kern wapenbeweging, is zeer selectief geciteerd. Vooral twee aanslagen in Bergen op Zoom en Gouda(11) zijn er uitgelicht (“met heel interessante passages”), aanslagen die niets met BONK te maken hadden.
Met deze lijsten geeft justitie aan dat het gelieerd zijn aan een radicaal linkse actiebeweging en het verspreiden van gegevens en ideëen die dicht bij het gedachtengoed van RaRa staan, genoeg kan zijn om zelf in het verdachtenbankje te worden gep laatst.
Toch nog verdacht
Anderhalve maand na de inval bij Opstand kreeg de advocaat van Opstand, mr. Ties Prakken, drie faxen uit Den Haag. De eerste betrof het gerechtelijk vooronderzoek tegen NN c.s., ruim een jaar eerder gestart op 1 oktober 1993. Deze anonieme verdachten w orden ervan verdacht “dat zij in de periode van 1987 tot en met 1 oktober 1993 te ‘s Gravenhage en/of elders in Nederland hebben deelgenomen aan een organisatie die zich `RaRa’ noemt, welke organisatie het oogmerk heeft het plegen van misdrijven, zoa ls het opzettelijk teweegbrengen van ontploffingen, brandstichtingen en/of het vernielen van gebouwen en/of andere goederen, in ieder geval van het plegen van misdrijven”.
Tegelijkertijd vielen er bij Ties Prakken twee andere faxen in het bakje. Bij nadere vordering werden Hans Krikke en Jan Müter, beide medewerkers van de Stichting Opstand, alsnog aangemerkt als verdachten. Het Openbaar Ministerie had tussen de in beslag genomen spullen kennelijk voldoende informatie gevonden om deze verdachtmaking te rechtvaardigen.
Op een geïmproviseerde persconferentie in de kantine van het Haagse paleis van Justitie diezelfde dag, deelde persofficier van justitie Zandbergen een persbericht uit aan een select gezelschap genodigde journalisten. Zandbergen benadrukte nog eens dat de Opstandmedewerkers Jan Müter en Hans Krikke ten tijde van de huiszoekingen geen verdachten waren. Na de huiszoekingen bestonden er wel `goede gronden’ om Jan Müter en Hans Krikke aan te merken als leden van de criminele organisatie RaRa. Hij onthulde verder dat het onderzoek naar Opstand was begonnen nadat het Haagse opsporingsteam “aanwijzingen had gevonden dat er contacten waren tussen RaRa en Opstand”. Het was om `tactische’ redenen dat Müter en Krikke niet gearresteerd werden.
Wat die tactische redenen waren, bleek al snel. Advocaat Ties Prakken belde na ontvangst van de faxen naar Den Haag voor inzage in de dossiers. Ze kreeg te horen dat ze niet hoefde te komen. De dossiers zouden gevoelige informatie bevatten die in dit s tadium van het onderzoek niet op straat mocht komen te liggen. En justitie wil dit stadium zo lang mogelijk laten duren. Als Müter en Krikke gearresteerd zouden worden, moet justitie binnen drie maanden de verdenkingen staven en daarmee ook voor advo caat en verdachten opening van zaken geven.
Ondertussen werden Jan Müter en Hans Krikke wel publiekelijk verdacht gemaakt. Persofficier Zandbergen suggereerde in het NOS-journaal van 16 november dat de twee de claimbrief van de RaRa-aanslag op de Dienst Inspectie Arbeidsverhoudingen van het ministerie van sociale zaken hadden geschreven. Zandbergen: “Het onderzoek is er ook op gericht om te zien waar de claimbrief is gemaakt. Op dit ogenblik kan ik nog niet zeggen of de claimbrief uit de handen van deze mensen is gekomen”. Op de v raag of daar dan bewijs voor was, antwoordde Zandbergen dat hij het niet uitsloot maar er op dat moment geen definitieve uitspraak over kon doen. De pers nam dit bericht over en de dagen erna werden Müter en Krikke voortdurend in verband gebracht met de RaRa-aanslagen.
Opstand liet het er niet bij zitten en ging in beroep bij de Haagse raadkamer. Op 5 december 1994 behandelde de raadkamer hun verzoek om inzage in het dossier. Terwijl persofficier van justitie Zandbergen in november nog beweerde dat er `goede gronden’ waren om Müter en Krikke als verdachten aan te merken, stelde de raadkamer dat `de prille fase van het onderzoek’ een reden was om inzage te weigeren. Arrestaties waren niet verricht of te verwachten en er was nog absoluut geen zicht op een rechtszi tting. Daarnaast zou het persoonlijk belang van Müter en Krikke niet opwegen tegen het belang van het onderzoek.
Hiermee keurden de rechters alle tot nu door justitie en politie gebruikte methodes goed en werd de verdachten elke mogelijkheid onthouden zichzelf te verdedigen.
Een zoektocht naar informatie
Stichting Opstand is één van de vele organisaties die zich de laatste jaren veel met illegale buitenlanders is gaan bezig houden. Netwerkondersteuning, gedegen onderzoek naar achtergronden van legale en illegale immigratie, arbeidsverhoudinge n en de toenemende `toyotisering’ van de Nederlandse arbeidsverhoudingen zijn stuk voor stuk onderwerpen waarin Opstand, in hun eigen woorden, consequent de kant kiest van diegenen die de klappen krijgen. Opstand was betrokken bij de oprichting van solida riteitscomités met illegale arbeiders in de confectie-ateliers en de glastuinbouw. Opstand was ook één van de initiatiefnemers van de Schone Kleren Campagne tegen C&A. Ten tijde van de inval was Opstand bezig met een actie-onderzoek naa r de mogelijkheden om een ondersteuningsnetwerk voor illegale buitenlanders op te zetten.
Opstand richt zich met woorden en campagnes tegen het vreemdelingenbeleid. Hét onderwerp dat RaRa explosief aanpakte. Uit de inbeslagnamelijst blijkt dat justitie vooral op zoek isnaar de groep mensen die zich de laatste jaren met het illegalen-en vreemdelingenbeleid bezig hielden.
Binnen het RaRa-onderzoek speelt het verzamelen van informatie een belangrijke rol. Al jarenlang zeggen de BVD en justitie dat ze RaRa in het vizier hebben. De groep zou echter te goed afgeschermd zijn om te infiltreren en onschadelijk te maken. In de loop der jaren is duidelijk geworden dat `RaRa’ vaak gebruikt wordt als kapstok om `linkse activisten’ in het algemeen in de gaten te houden.
Het verzamelen en verwerken van `criminele’ en `politieke’ inlichtingen heeft een grote vlucht genomen. Vanaf eind jaren tachtig is er aan een integraal computer systeem gewerkt waarin allerlei soorten van verzamelde gegevens gecombineerd kunnen worden . In principe mocht geen enkele vorm van informatie uitgesloten worden of het nu om documenten, tapverslagen, foto’s of video-opnamen ging. Het misdaadanalyseprogramma Octopus werd uitgekozen om verspreid te worden over alle regionale CID’s en zou een hoo fdrol moeten gaan spelen bij grootschalige rechercheonderzoeken. Voor Octopus in gebruik genomen werd, kreeg het Bommenteam, dat het onderzoek verrichtte naar de aanslag op het huis van Kosto en Binnenlandse Zaken, als eerste grote rechercheteam de beschi kking over het computerprogramma. De extra miljoenen die dat team als budget had gekregen, zijn voor een niet onaanzienlijk deel opgegaan aan het opleiden van de rechercheurs en het inwerken van het systeem.
In een evaluatie in het Algemeen Politie Blad(12) schreef de leider van het Bommenteam dat “Octopus zo omvangrijk en veelzijdig is dat – zeker in het begin – de opbouw van het programma moeilijk voor te stellen en te bevatten is. De mensen hebben in het begin ook nauwelijks benul wat er in Octopus gebeurt en wat daardoor de mogelijkheden zijn”. Vooral de inwerktijd was lang maar “de nadelen vallen in het niet bij de voordelen. Alleen de voordelen merk je pas als er al veel is inge voerd en je zelf dingen begint te vergeten. Octopus vergeet niets, ongeacht hoeveel het is. Alles is er in elke gelegde combinatie uit te halen. Van de ene persoon stap je over naar de volgende relatie, bekijkt even wat er in het betreffende document staa t en gaat verder naar de volgende interessante relatie en maar verder en verder (of terug). Snuffelen in je kaartenbak.” Duidelijk is dat, toen al, zeer veel mensen in het kader van het RaRa-onderzoek werden opgenomen in dit computerprogramma.
Ook de BVD ging in dezelfde periode aan de slag met een geautomatiseerd analyse-programma.(13) Een informatiesysteem dat werkt op basis van relationele database-techniek. Daarnaast bestaat er een apart generiek systeem voor het in kaart brengen en op e lkaar afstemmen van informatie uit diverse bronnen. Net als de CID’s gebruikt de BVD dit systeem voor het maken van analyses. Na beproefd te zijn op het terrein van de contraspionage werkt het systeem inmiddels ook in het kader van de terrorismebestrijdin g.
Het gevaar van deze moderne misdaadanalyse-programma’s komt in de Opstand-zaak duidelijk naar boven. Opsporingsdiensten slaan op hol bij het in kaart brengen van `virtuele’ relaties en proberen ze om te zetten in een niet bestaande werkelijkheid. Uit d e inbeslagnemingslijsten doemt een `virtueel’ radicaal netwerk op, een weerslag van jaren noeste arbeid van de landelijke PID’s, dat zich in de hoofden van de betrokken agenten heeft omgevormd tot een `terroristisch’ netwerk.
De informatie die justitie bij Opstand heeft opgehaald, zal ook zijn weg weten te vinden naar deze electronische kaartenbakken. Opstand bezat bijzonder veel informatie over de activiteiten van kritische organisaties, niet alleen over comités van en voor illegale arbeiders. Uit het verleden beheerde Opstand bijvoorbeeld een groot deel van de archieven van BONK.
BVD en politie zijn zeer geïnteresseerd in samenwerkingsverbanden, onderlinge discussies en meningsverschillen. Zaken die te filteren zijn uit notulen en verslagen die bij Opstand te vinden waren. Daarnaast moet natuurlijk niet uit het oog verlore n worden dat een aantal van de buitenlandse organisaties waar Opstand nauw mee samengewerkt heeft in de belangstelling staan van politie en BVD. Dev Sol en de PKK zijn vorig jaar flink aangepakt door (ook de Haagse) politie. Twee maanden na de inval bij O pstand (en dus ook een maand na de verdachtmakingen) kreeg iemand van Dev Sol, die in Nieuwersluis vastzit in afwachting van z’n uitzetting, bezoek van de Haagse politie. In z’n agenda hadden ze het telefoonnummer van Opstand zien staan en ze ondervroegen hem over de contacten tussen Dev Sol en Opstand. Ook in een gesprek dat de BVD had met een Alkmaarse man van Turkse afkomst kwamen contacten met Opstand zijdelings ter sprake. De BVD was bij hem langs gekomen omdat zijn telefoonnummer in het adresboekje stond van iemand van Dev Sol in Frankrijk. Opstand wordt ontleed en vooralsnog gezien als spil in een netwerk.
Tijdens de raadkamerzitting over de inzage in de dossiers op 5 december 1994 werd dit in plastische termen bevestigd door officier van justitie mr. F. de Groot. Hans Krikke beschrijft dit later in zijn dagboek als volgt: “Mevrouw Tan geeft de offi cier van justitie de gelegenheid iets te zeggen. Onder het aanhoren van de pleidooien is de officier van justitie rood aangelopen. Nu pas herken ik hem, althans dat denk ik: hij was op de 28-ste september bij mij thuis. De Groot is niet welbespraakt…Hij heeft het over een stamboomonderzoek, over takken. Hij zwaait met z’n armen, hij bootst een boom na. Levende en dode takken. Inzage in het dossier, zo besluit hij zijn betoog, zou de veiligheid van de staat schaden.”(14)
Met deze verruimde opsporingsmethodes maken kritische linkse organisaties zich verdacht zo gauw ze zich begeven op terreinen waar groepen als RaRa actief zijn. In feite creëert justitie, net als in het verleden in Duitsland gebeurde, indirect een beroepsverbod voor deze mensen. Wat het betekent om gebrandmerkt te zijn als potentiële terrorist heeft Opstand al aan den lijve ondervonden. Een fiks aantal opdrachtgevers stelde zich terughoudend op in de samenwerking met Opstand. Waar rook is, is vuur, denkt men al gauw. In haar ijver draait justitie de zaken om. De speurtocht naar RaRa wordt aangegrepen om een beweging die zich tegen het illegalen- en vreemdelingenbeleid keert in kaart te brengen. Alsof je met rook een vuurtje kan stoken.
eindnoten:
(1) René R, de enige RaRa-verdachte die tot nu voor de rechter verscheen, werd in 1989 na het hoger beroep vrijgelaten omdat tijdens de huiszoekingen op zeven adressen maar één rechter-commissaris aanwezig was.
(2) Trouw 30 september 1994.
(3) Op 24 maart 1987 werden in Nijmegen 8 mensen gearresteerd opverdenking van het vormen van de criminele vereniging die de rellen tijdens de ontruiming van de Mariënburcht had georganiseerd. In eerste instantie werd het gebruik van artikel 140 n iet door de rechtbank gehonoreerd. In hoger beroep werden de acht veroordeeld tot 9 maanden, wél op basis van artikel 140.
(4) Op 15 mei 1991 viel de politie binnen bij het woon/werk complex Tetterode, waar de zender was gevestigd, bij 7 privéwoningen en bij de kroeg van Radio 100. Vijftien mensen werden gearresteerd.
(5) Van alle 481 artikel 140 zaken die in 1993 zijn uitgevoerd zijn er 300 voor de rechter gekomen (62%). Onderzoekers van de Centrale Directie Wetenschapsbeleid en Ontwikkeling van het ministerie van Justitie concludeerden dat artikel 140 vaak gebruik t wordt om zaken die moeilijk zijn te bewijzen toch rond te krijgen. Zie voor een evaluatie van het gebruik van artikel 140 de special van Juist, januari 1995.
(6) Persconferentie 13 november 1994.
(7) Uitspraak Hoge Raad, zie Volkskrant, 17 oktober 1991.
(8) Leon Wecke en Fred Wester (red.), RaRa, De redenering achter de Bom, Cahier 53 Studiecentrum voor vredesvraagstukken te Nijmegen.
(9) RaRa radicaliseert. Gelderse Overijselse Courant, 2 juli 1993.
(10) Artikel 129a stelt niet alleen het oprichten en lidmaatschap van een terroristische vereniging strafbaar maar ook `werving’ en `ondersteuning’. Met de ruime uitleg die de Duitse justitie aan deze begrippen geeft, is in feite het uitdragen van een bepaalde mening strafbaar geworden.
(11) Ten tijde van de BONK-acties tegen de plaatsing van de kruisraketten op Woensdrecht werden twee aanslagen gepleegd tegen de Hollandse Beton Groep. HBG was één van de bunkerbouwers op Woensdrecht. De aanslag is altijd onterecht in verband gebracht met BONK.
(12) APB 1993 nr 10.
(13) Computable, 20 september 1991.
(14) De Groene Amsterdammer, 25 januari 1995.