Uit: Opening van Zaken, buro Jansen & Janssen, 1993.
Wil van der Schans
In het jaarverslag over 1991 omschrijft de BVD de angst voor het overslaan van conflicten uit landen waar asielzoekers of migranten vandaan komen als belangrijkste reden om deze groepen in de gaten te houden. Moslim-fundamentalisten, Koerden, Surinamers en nu natuurlijk Joegoslaven, allen kunnen rekenen op de belangstelling van de Dienst. Nu is het vreemdelingenbeleid in Nederland al vergeven van de ondoorzichtige restrictieve maatregelen, de bemoeienis van de BVD maakt het er niet helderder op. Hoever de belangstelling van de Dienst gaat en welke invloed dat kan hebben, heeft onder meer de Palestijnse vluchteling Ibrahim Al Baz mogen ondervinden. In de periode tot eind 1991 heeft de BVD hem van verschillende kanten onder druk gezet: via z’n kennissen, via hem onbekende Palestijnen en door zijn naturalisatieverzoek te frustreren.
Op de achtergrond van dit verhaal speelt de Golfoorlog. Ver weg, maar interessant voor de Dienst, omdat het conflict mogelijk zou kunnen overslaan naar West-Europa en omdat er veel zakelijke banden zijn van Nederlandse bedrijven met landen in het Midden-Oosten. De Arabische gemeenschap in Nederland werd van de één op de andere dag een potentieel gevaar voor de staat. Een speciaal team van 80 BVD-ers ging op pad om Nederland te behoeden voor terroristische aanslagen en om bedrijven die de boycot tegen Irak ontdoken op de vingers te tikken. Palestijnen hadden de bijzondere belangstelling van de BVD.
VAN NATURALISATIE NAAR NEUTRALISATIE?
Ibrahim Al Baz fungeert al jaren als spreekbuis van de Palestijnse gemeenschap in Nederland. Hij verblijft hier sinds 1980 en is lange tijd voorzitter van de Palestijnse Arbeiders Vereniging geweest. Zijn activiteiten in Nederland zijn tweeërlei. Aan de ene kant spant hij zich in voor de Palestijnse kwestie en aan de andere kant houdt hij zich bezig met het welzijn van migranten in Nederland.
Door zijn positie in de Palestijnse gemeenschap wordt Al Baz vaak om advies gevraagd en hij is dan ook niet verbaasd als begin 1991 de Palestijn Youssef uit Amsterdam hem belt om eem afspraak te maken. Youssef was door de BVD op pad gestuurd om te infiltreren binnen de actieve Palestijnse gemeenschap. “Zoek contact met die man en probeer een persoonlijke vriend van hem te worden. Als dat lukt krijg je geld en een verblijfsvergunning.” Youssef wilde eigenlijk niet, maar had weinig keus: zijn asielprocedure was uitgelopen op een afwijzing. Hij was platzak en stond op het punt om definitief uitgewezen te worden. De BVD zou regelen dat hij niet zou worden uitgezet en beloofde hem bovendien een vergoeding van 50 tot 100 gulden per week. Echt gemakkelijk voelde Youssef zich niet in zijn nieuwe rol, maar hij ging wel een paar keer op bezoek bij het Palestijnse ontmoetingscentrum in Vlaardingen. Na een tijdje maakte hij een afspraak met Al Baz op het station te Rotterdam. Hij had toen al genoeg van zijn rol als infiltrant en hij biechtte zijn hele verhaal op. Na het gesprek met Al Baz stopte hij definitief met zijn werkzaamheden voor de BVD. Van de zware psychische last ontdaan hoopt hij weer wat rust te vinden, maar de BVD denkt daar anders over. De edelmoedig aangeboden bescherming verandert in een kleinzielige pestpartij. Youssef krijgt een tijd lang onverwachte huisbezoeken, hij wordt geïntimideerd en lastig gevallen. Wie eenmaal uit de gratie valt bij de Dienst moet dat kennelijk aan den lijve ondervinden.
Voor Youssef wordt het allemaal te veel en mede uit angst uiteindelijk uitgewezen te worden besluit hij naar de Verenigde Staten te verhuizen.
MEER INTIMIDATIES
Het beeld dat Docters van Leeuwen schept van de gemiddelde BVD-agent is ingetogen en correct. “Goedemiddag, Van Leeuwen, BVD. Stapje naar achteren, niet naar voren natuurlijk”, zo zegt Docters van Leeuwen iemand te benaderen voor informatie. Dat het soms ander gaat ervaarden twee kennissen van Al Baz. “Je moet voorzichtiger zijn met het uitzoeken van je vrienden,” met deze woorden verliet de BVD-agent de woning van Mohammed. De entree was al net zo elegant geweest: zonder aan te bellen stond hij plotseling in de keuken. De Dienst was vooral geïnteresseerd in de relatie van Mohammed met Al Baz. “Heeft Al Baz jou ooit gevraagd iets voor hem te doen? Heb je ooit iets voor hem moeten bewaren?”. Mohammed laat zich gelukkig niet zo gemakkelijk intimideren. Net zo min als Kassim, een andere kennis van Al Baz. Toen Kassim op een dag met z’n auto weg wilde rijden, stapte er onverwacht een man in. Kassim schrok natuurlijk en de man in kwestie liet snel een pasje zien, “Binnenlandse Zaken, BVD”. Ook hier dezelfde vraag over het contact met Al Baz. Kassim liet snel weten niet gediend te zijn van een gesprek, stopte en maakte meer dan duidelijk dat de BVD-er de auto beter kon verlaten.
Uit gesprekken die Al Baz voerde met een aantal andere benaderde Palestijnen blijkt dat zij vaak foto’s kregen te zien van zijn huis en/of echtgenote. Iemand kreeg een deel van een afgeluisterd gesprek te horen, een privé gesprek van de vrouw van Al Baz. Ook de medewerking van Al Baz aan de brochure ‘De Vluchteling Achtervolgd’ werd hem op deze manier voor de voeten geworpen.(1) De BVD zit duidelijk in z’n maag met de aanwezigheid van de politiek actieve Al Baz. Ook via de ‘officiële’ weg probeerde de Dienst alles in het werk te stellen om Al Baz monddood te maken.
Ten tijde van de Golfoorlog liep er een naturalisatie-procedure van Al Baz. Vlak voor het einde van de termijn, waarin de beslissing moest vallen verklaarde Justitie Al Baz plotseling tot ongewenst burger. Uit geheime BVD informatie zou blijken dat hij ‘heimelijke activiteiten ontplooit die voortvloeien uit zijn functie van vertegenwoordiger van de Palestijnse organisatie Al Fatah’. Verbaasd over deze inschatting van zijn activiteiten zocht Al Baz de openbaarheid. Hij had zijn politieke activiteiten ten bate van de Palestijnse kwestie immers nooit onder stoelen of banken gestoken.
Zowel procedureel als inhoudelijk bleek de zaak aan alle kanten te rammelen. Het Nederlands Juristen Comité voor de Mensenrechten (NJCM) kritiseerde het gebruik van geheime BVD informatie bij de ongewenstverklaring. ‘De onmogelijkheid voor betrokken persoon om hierin inzage te verkrijgen is een aanzienlijke beperking in zijn procedurele rechten’.(2) Inhoudelijk werd zijn zaak aan de orde gesteld door tal van maatschappelijke organisaties, die geschokt waren door de inbreuk op de rechten van migranten. Onder grote druk trekt staatssecretaris van Justitie mr. A. Kosto het besluit op 29 november 1991 uiteindelijk in: er blijkt bij nader onderzoek te weinig grond te zijn om Al Baz tot ongewenst persoon te verklaren. Terugkijkend op de hele kwestie geeft Docters van Leeuwen toe dat er inderdaad wel eens fouten worden gemaakt. “De Raad van State zei: u komt hier met informatie die is drie jaar oud, waarom heeft u er toen niets mee gedaan, is dat niet wat laat? En het was niet meer zo, wij hadden er te lang over gedaan. De Raad van State had gelijk, we hadden er toen op moeten zitten. Ja, misschien zijn er fouten gemaakt. Soms kijk je te lang naar iets. Je weet zoiets niet van tevoren. Afsluiten is moeilijk”, aldus Docters van Leeuwen in een interview met Vrij Nederland op 21 december 1991. Of het werkelijk een kwestie van te lang laten liggen is blijft natuurlijk de vraag. Is het niet veel eerder zo dat de BVD onder druk van de omstandigheden – de Golfoorlog – een daad wilde stellen? Wilde de BVD maar niet al te graag laten zien op zijn taken voorbereid te zijn?
DE WERVING VAN INFORMANTEN
De BVD worstelt nogal met het migranten- en vluchtelingenvraagstuk. Dit voor de BVD toch tamelijk onontgonnen terrein riep dan ook om een extern wetenschappelijk onderzoek ten bate van de beleidmakers binnen de BVD. Het Instituut voor Sociologisch, Bestuurskundig en Milieukundig Onderzoek van de Erasmus Universiteit te Rotterdam werd gevraagd een onderzoek te doen naar ‘Verwachte immigratiestromen en maatschappelijke integratieprocessen’. Peter Klerks hekelde in het Mensen Rechten Magazine (MRM) van december 1992 de kwaliteit van dit onderzoek. Verschillende feitelijke onjuistheden en ondoordachte taxaties laten duidelijk zien dat de onderzoekers niet echt thuis zijn met de problematiek. In een aantal formuleringen kunnen de onderzoekers hun vooringenomenheid niet verbergen. ‘Vluchtelingen die ‘op flagrante wijze de culturele normen dan wel wettelijke regels’ overtreden in hun land van herkomst, worden in dezelfde context genoemd als de criminaliteit van etnische minderheidsgroepen in Nederland’. Het is meer dan tragisch dat een dienst die in de diepste privacy van buitenlanders weet binnen te dringen haar intellectuele peil over diezelfde buitenlanders met dit soort onderzoeken voedt.
Op wat informelere bijeenkomsten, zoals bijvoorbeeld de lezing voor de Technische Universiteit te Eindhoven van plaatsvervangend hoofd A. Kievits, blijkt het niveau van de top van de BVD niet veel hoger te zijn. In deze lezing signaleerde Kievits dat veiligheid en economie steeds dichter naar elkaar toe groeien. Als voorbeeld noemt Kievits de stroom van migranten die om economische beweegredenen naar ons land komen. “Een aantal van hen heeft geen aangeboren, opgevoede of ontwikkelde zin voor democratie. Zij zijn de aandacht van de Binnenlandse Veiligheidsdienst zeker waard.”
De aandacht van de BVD voor migranten en asielzoekers is al vaker aan de orde gesteld. Van links tot rechts wordt onderstreept dat de BVD zich ten opzichte van asielzoekers terughoudend dient op te stellen. In het Kamerdebat dat gevoerd werd naar aanleiding van de benadering van de Filippijn Nathan Quimpo kwam dit duidelijk naar voren. Tweede Kamerlid voor de PvdA P. Stoffelen merkte toen op dat asielzoekers in principe niet uitgesloten mogen zijn van benadering, maar “dat wel vast staat dat nooit misbruik gemaakt mag worden van de soms wel zeer kwetsbare positie van asielzoekers. En evenzo staat vast dat er nooit druk mag worden uitgeoefend, er mag bijvoorbeeld nooit een verblijfsvergunning in ruil voor medewerking beloofd worden of het omgekeerde”.
In ‘De Vluchteling Achtervolgd’ is beschreven dat de zwakke positie van asielzoekers in veel benaderingen juist wel gebruikt wordt om informatie los te krijgen. Veelvuldig worden toezeggingen gedaan over een positieve afhandeling van het asielverzoek. Tegen deze manier van werken zijn verschillende vluchtelingenorganisaties in verweer gekomen. Naar aanleiding van de Quimpo affaire(3) heeft de Vereniging VluchtelingenWerk er bij het ministerie van Binnenlandse Zaken op aangedrongen geen beroep meer te doen op asielzoekers als informanten. ‘Deze mensen zijn niet vrij om medewerking te weigeren: zij bevinden zich immers in een sterke afhankelijkheidsrelatie tot de Nederlandse overheid’, schrijft Vluchtelingenwerk op 11 november 1991 in een brief aan minister Dales van Binnenlandse Zaken. In haar antwoord van 16 maart 1992 verwijst Dales naar een verslag van de BVD voor de Vaste Commissie voor Binnenlandse Zaken op 2 maart 1992. Op verzoek van de kamer worden hierin een aantal grenzen gesteld waarbinnen de BVD moet werken, als het gaat om het verkrijgen van inlichtingen van asielzoekers.
BESCHERMEN
Naast het feit dat er onder asielzoekers mensen kunnen zijn, die een gevaar vormen voor de staat, rechtvaardigt de BVD haar bemoeienis met asielzoekers door de edele rol van beschermheer op zich te nemen. Iemand moet toch de asielzoekers, die het slachtoffer zijn of worden van politieke intimidatie of bedreiging door hier verblijvende landgenoten, behoeden. De categorieën die de BVD het meeste verdenkt van intimidatie zijn zowel in Nederland actieve politiek extremistische groepen als buitenlandse geheime diensten. Bij Vluchtelingenwerk wordt bevestigd dat de activiteiten van de BVD, soms ook op verzoek van asielzoekers zelf, zich inderdaad meer op het laatste terrein begeven. Vooral de intimiderende activiteiten van de Iraanse geheime dienst lopen in het oog.
Op de vraag van Vluchtelingenwerk of Dales duidelijkheid kan verschaffen over de toezeggingen die de BVD bij benaderingspogingen doet, benadrukt zij in de brief dat de Dienst áltijd duidelijk moet maken ‘dat de BVD niet kan beslissen over de toekenning van verblijfsvergunningen en dat er geen verplichting bestaat tot de gevraagde informatieverstrekking’. Of dit in de praktijk zo gebeurt valt te betwijfelen. Het grootste deel van de benaderingen wordt niet gedaan door de BVD zelf maar door de plaatselijke inlichtingendiensten, de PID’s. PID-ers verrichtten hun taak in opdracht van de BVD, binnen het politiekorps. In vrijwel iedere plaats is de PID nauw verbonden met de vreemdelingendienst. Meestal hebben beide diensten dezelfde chef en vaak heeft minimaal één agent beide petten op. Door deze dubbelfunctie belandt op eenvoudige wijze informatie van Justitie en de vreemdelingendienst bij de BVD. Bij asielzoekers ontstaat al snel de indruk dat de BVD zeggenschap heeft over hun asielaanvraag. Volgens minister Dales zijn er in 1991 21 asielzoekers min of meer geregeld benaderd door de BVD. Onduidelijk is hoeveel vluchtelingen éénmalig zijn benaderd.
In het Kamerdebat van 24 maart 1992 is Dales openhartig over de samenwerking die er bestaat tussen de Dienst Vreemdelingenzaken van het ministerie van Justitie en de BVD. De BVD heeft een aantal categorieën asielzoekers aangegeven, waarin ze geïnteresseerd is. Dales verklapt niet om welke categorieën het gaat, maar het laat zich raden dat een aantal politieke groepen en bepaalde landen op het verlanglijstje staan. Na inzage in de basisgegevens vraagt de BVD van een aantal asielzoekers de dossiers op. Dales schat, na een telling van de laatste 8 maanden, dat het om 130 dossiers gaat op jaarbasis. Vanaf 1 januari 1992 houdt de directie vreemdelingenzaken de cijfers keurig bij.
SAMENWERKING
Eind 1991 werd P., een Koerdische asielzoeker, uitgewezen naar Turkije. Hij voldeed niet aan de Nederlandse normen om in aanmerking te komen voor een verblijfsvergunning. Ook een beroep op humanitaire gronden mocht niet baten, hij zou geen risico lopen op vervolging in Turkije ondanks het feit dat hij in 1981 werd vervolgd voor activiteiten bij de communistische partij. Na de paspoortcontrole werd hij apart genomen en stond hij oog in oog met de gevreesde Turkse geheime dienst MIT. Het ontvangstcomité zette hem flink onder druk en dreigde hem te arresteren. Het was duidelijk wat ze wilden: hij moest voor hen infiltreren in de Koerdische PKK. De informatie waarover ze beschikten was verbazingwekkend: hij werd geconfronteerd met een foto en andere gegevens die tijdens zijn verblijf in een asielzoekerscentrum in Alkmaar bleken te zijn verzameld.
Geïntimideerd door zowel de fysieke dwang als de kennis over zijn situatie in Nederland stemde hij toe. Zodra de situatie het toeliet vluchtte hij zo snel mogelijk met een vals paspoort weer uit Turkije. Via Duitsland kwam hij weer in Nederland terecht, waar hij momenteel opnieuw bedreigd wordt met uitzetting. In het kort geding hiertegen eiste zijn advocate mr. G. Later een uitgebreid onderzoek naar infiltratie van de Turkse geheime dienst in asielzoekerscentra.
Dat er een uitgebreide samenwerking is tussen de Turkse geheime dienst en de BVD is al jaren bekend. Vooral leden van Dev Sol en PKK genieten de brede belangstelling van beide diensten. Verschillende Europese landen houden een lijst bij van ‘terroristische personen’, waarop onder andere leden van de PKK voorkomen. In Nederland is zo’n lijst nooit bekend geworden, maar het is vrijwel zeker dat de BVD op soortgelijke wijze informatie over ‘terroristen’ (deels dus ook asielzoekers) uitwisselt met de Turkse overheid. Al in 1989 werd door de Vereniging van Turkse en Koerdische Vluchtelingen een aantal gevallen beschreven, waarbij gevoelige informatie over asielzoekers door de BVD was doorgegeven aan de Turkse autoriteiten.
In de brief voor de Vaste Kamercommissie van Binnenlandse Zaken van 2 maart 1992 stelt Dales daarentegen dat gegevens die de BVD krijgt uit vreemdelingendossiers nooit aan het land van herkomst bekend worden gemaakt. Voor de goede lezer wordt er echter een verschil gemaakt tussen landen waar schending van de mensenrechten aan de orde is (‘ Ten aanzien van die landen wordt meestal geen relatie met de inlichtingen- en veiligheidsdiensten onderhouden’) en bevriende mogendheden. In het debat van 24 maart 1992 verschaft ze duidelijkheid: “Dat neemt niet weg dat het in bepaalde gevallen noodzakelijk is dat de BVD gegevens over een asielzoeker verstrekt aan een zusterdienst van een bevriende mogendheid. (…) De zorgvuldigheid die bij gegevensuitwisseling over een asielzoeker wordt betracht, is echter minstens zo groot als die normaal in het internationale verkeer tussen zusterdienst wordt gehanteerd”. Dales schetst het beeld dat de activiteiten van buitenlandse inlichtingendiensten rechtstreeks onder curatele staan van de BVD: “ik noem bijvoorbeeld het feit dat het hoofd van de BVD alle nieuwe bevriende buitenlandse inlichtingenofficieren ontvangt en deze op de hem bekende wijze duidelijk maakt aan welke spelregels men zich hier bij de taakuitvoering dient te houden. Dat is onder meer dat nooit zelfstandige inlichtingenactiviteiten worden ondernomen, maar dat dit altijd geschiedt in overleg met en onder verantwoordelijkheid van de BVD.”
De ervaringen met de MIT in Europa doen vermoeden dat deze dienst nogal eens weet te ontsnappen aan het scherpe toezicht van Docters van Leeuwen. In steeds meer landen lopen zowel politie als inlichtingendiensten regelmatig rondspionerende MIT-ers tegen het lijf. Vanuit verschillende diensten wordt bevestigd dat regelmatig is opgetreden tegen activiteiten van de MIT.(4)
De BVD fungeert in Nederland ook als liaison voor de verschillende TREVI-werkgroepen. De Dienst neemt deel aan vergaderingen met ambtenaren en ministers en coördineert het uitwisselen van gegevens met andere Europese landen. Binnen het TREVI-overleg vormen zowel internationale terreurbestrijding, immigratiebeperkende maatregelen en drugsbestrijding een belangrijk onderdeel. Binnen TREVI zijn verregaande afspraken gemaakt over het onderling uitwisselen van gegevens en het op elkaar afstemmen van maatregelen. In Europees verband wordt groot belang gehecht aan verdere structurering van de samenwerking, er wordt regelmatig overleg gevoerd, waarbij de BVD het voortouw neemt. Hoewel de Turkse geheime dienst daar geen deel van uitmaakt kunnen gegevens van de BVD die binnen dit verband worden uitgewisseld daar via via wel terecht komen.
De link tussen drugshandel en extreem-linkse en rechtse Turkse groepen wordt regelmatig gelegd. In het verslag ‘Ontwikkelingen op het gebied van Binnenlandse Veiligheid’ van februari 1992 constateerde de BVD bij een aantal potentieel gewelddadige Turkse groepen ‘het gevaar van aansluiting van sommige van deze groeperingen bij kringen van de georganiseerde misdaad, in het bijzonder drugshandel’. Gezien de verregaande samenwerking in de bestrijding van de drugshandel ligt het voor de hand dat ook de gegevens van politieke vluchtelingen op deze manier bij de Turkse autoriteiten terecht kunnen komen.
De houding van de BVD over samenwerking met andere inlichtingen- en/of veiligheidsdiensten is nogal ambivalent. Soms klopt men zich op de borst over de geweldige uitwisseling en bereikte resultaten, vaak worden contacten juist ontkend.
Dijkstal (VVD) constateerde dit ook in het Kamerdebat over de Quimpo-kwestie: “Ik moet de regering erop betrappen, dat zij vaak met twee monden spreekt. Op het ene moment wordt met veel trots gezegd hoe men in internationaal verband weer nieuwe afspraken gemaakt heeft om de internationale criminaliteit en terreur, zoals in dit geval, te bestrijden. Op een ander moment wordt ontkend dat er een samenwerking bestaat tussen de CRI en de CIA of tussen de CRI en de DEA”.
VAN ASIELZOEKER TOT STAATSVIJAND NR. 1
Professor Jose Sison was in 1968 één van de mede-oprichters van de verboden communistische partij (CPP) op de Filippijnen. Een jaar later stond hij mede aan de wieg van de New People’s Army (NPA), een overblijfsel uit de tijd van de strijd tegen de Japanse bezetting, dat nieuw leven in werd geblazen. Sison zelf was vooral actief als schrijver en publicist en vormde met zijn ideeën mede het ideologisch kader voor de politieke activiteiten van de CPP en het NPA. Hij heeft zelf nooit actief deelgenomen aan de gewapende strijd op de Filippijnen. Op 10 november 1977 werd hij gearresteerd en tot 5 maart 1986 werd hij onder erbarmelijke omstandigheden gevangenen gehouden. Sison doorstond de acht jaar gevangenschap, die gepaard gingen met martelingen, folteringen en vastketening. Hij heeft nooit te horen gekregen op grond van welke beschuldigingen hij werd vastgehouden en een veroordeling is altijd achterwege gebleven.
Amnesty International heeft meerdere malen de mensenrechtensituatie op de Filippijnen gekritiseerd. Na de algemene amnestie, afgekondigd na het vertrek van Marcos, leek de situatie te verbeteren. De nieuwe president Aquino bracht aanvankelijk verandering in de situatie van de mensenrechten op de Filippijnen. Aan de liberalisering kwam echter al snel een einde en na het mislukken van de onderhandelingen met de NPA en in 1987 werd het lidmaatschap van de CPP wederom verboden. De repressieve maatregelen overtroffen zelfs de periode Marcos. Onbeperkte detentie werd mogelijk voor personen die verdacht werden van ‘subversieve activiteiten’ en de maximum straf voor ‘associatie’ met het NPA werd verhoogd van twaalf jaar tot levenslang. De mensenrechtensituatie verslechterde aanzienlijk en Amnesty maakt zich sinds 1988 weer ernstige zorgen over het stijgende aantal verdwijningen. Vooral leden van linkse oppositiegroepen, vakbonden en mensenrechtenorganisaties zijn hiervan het slachtoffer.
Na zijn vrijlating wordt Sison aangesteld als Associate Research Professor in de politieke wetenschappen aan de universiteit van Manilla. Hij maakt een groot aantal rondreizen over de wereld om aan verschillende universiteiten lezingen te houden. Op de Filippijnen hervat hij niet zijn activiteiten voor de CPP, maar richt samen met een aantal anderen de People’s Party op. Sinds de oprichting bekleedt hij echter geen officiële functie binnen de partij. De People’s Party, een legale partij die twee zetels bezet in het parlement, wordt sinds de oprichting geteisterd door aanslagen en bedreigingen. In november 1986 werd de toenmalige voorzitter Rolando Olalia vermoord, vermoedelijk door vigilantes (extreem-rechtse doodseskaders), die sterke banden hebben met leger. Andere partijleden ontvingen doodsbedreigingen en een aantal is aan een aanslag ontsnapt.
In september 1988, als Sison zich voor een aantal lezingen in het buitenland bevindt, dient kolonel Evaristo Corino een Militairy Complaint tegen hem in. In de praktijk houdt dat in dat de Officier van Justitie een arrestatiebevel uitvaardigt gebaseerd op het vermoeden dat hij weer actief betrokken is bij de communistische partij, de CPP. Een aantal dagen later wordt op grond van een decreet uit de tijd van Marcos Sison’s paspoort ingetrokken. Sison is op dat moment op bezoek bij de Rijksuniversiteit te Utrecht en zodra hij het bericht uit de Filippijnen hoort, vraagt hij in Nederland politiek asiel aan.
Het ministerie van Justitie wijst op 13 juli 1990 zijn verzoek af. Op grond van een geheim BVD-ambtsbericht was Justitie tot de conclusie gekomen dat ‘er ernstige verdenkingen zijn dat de heer Sison als auctor intellectualis verantwoordelijkheid draagt voor aanslagen van de gewapende arm van de CPP’. De vervolging die hij heeft te vrezen zou op de Filippijnen geen politiek karakter dragen, ‘het verbod van de communistische partij blijkt niet ingegeven door de ideologie als zodanig, maar door het feit dat deze partij met geweld tracht haar doel te bereiken’. Bovendien zou hij geen onevenredig zware bestraffing hoeven te vrezen. Op basis van deze gegevens vindt Justitie dat Sison geen beroep kan doen het vluchtelingenverdrag.
Het vermoeden rijst dat bij deze negatieve beslissing druk van buitenaf een grote rol heeft gespeeld. Zowel Amnesty International als de UNHCR komen in hun commentaar tot de conclusie dat Sison wel degelijk heeft te vrezen voor ernstige vervolging en dat hem op grond van openbare informatie onmogelijk enige verbintenis met de CPP of NPA is aan te wrijven. Zijn advocaat, mr T. Boekman, onderstreepte bij het beroep voor de Raad van State dat geheime stukken bij de beoordeling van het asielverzoek buiten beschouwing moeten worden gelaten, tenzij gedetailleerd wordt meegedeeld wat de beschuldigingen inhouden. ‘Alleen op die manier kan de rechtszekerheid worden gewaarborgd waarop ook professor Sison aanspraak moet kunnen maken, en kan de verdenking worden weggenomen dat de heer Sison om politieke redenen, dat wil zeggen wegens zijn politieke opvattingen of wegens politieke druk vanuit de Filippijnen en/of Amerika, in Nederland wordt geweigerd.’
Al tijdens de behandeling van zijn zaak in de Adviescommissie Vreemdelingenzaken, die in eerste instantie beslist over een asielaanvraag, deed de raadsman van Sison het voorstel een hoorzitting te houden, waarbij de ambtenaren die betrokken zijn geweest bij het verzamelen van de geheime informatie, gehoord zouden kunnen worden. Als de documenten zelf niet ingezien kunnen worden, dan maar de samenstellers cq lezers ervan gevraagd naar de inhoud. Hieraan werd geen gehoor gegeven. Momenteel is er een procedure gestart tegen de betrokken ministeries om alsnog inzage te krijgen of minimaal een hoorzitting.
De Raad van State vernietigt op 17 december 1992 het besluit van Justitie. De Raad vindt dat de BVD-stukken onvoldoende duidelijkheid verschaffen. Het voordeel was in dit geval aan de kant van Sison, omdat de Raad van mening is dat hij zich moet kunnen verdedigen tegen vertrouwelijke informatie. Justitie heeft tekortgeschoten in het aangeven welke daden Sison zou hebben gepleegd en op welke tijdstippen deze zouden hebben plaatsgevonden. Als voorschot op een hernieuwde beslissing van Justitie staat de Raad op het standpunt dat Sison wel degelijk voor discriminatoire vervolging en onevenredig zware bestraffing te vrezen heeft.
De verbazing bij Sison en zijn advocaat is dan ook groot als de beslissing van het hernieuwingsverzoek op 26 maart 1993 valt.
STAATSBELANG
Sison heeft geen recht op bescherming op grond van het Geneefse Vluchtelingenverdrag, omdat hij verantwoordelijk kan worden gesteld voor misdrijven van de CPP tegen de menselijkheid en disproportioneel geweld. Opnieuw is de afwijzing voor het grootste deel gebaseerd op informatie afkomstig van de BVD, aangevuld met informatie van Amnesty en een aantal kranteberichten. Ditmaal is het ministerie iets scheutiger met de informatie. De BVD heeft op 3 maart een brief geschreven aan Justitie over de kwestie Sison. De BVD stelt hierin dat Sison voorzitter is van de CPP en uit dien hoofde volledige verantwoordelijkheid draagt voor de acties van de NPA. Sison zou feitelijke sturing geven aan de NPA en daarmee verantwoordelijk zijn voor een groot aantal terreurdaden van de NPA op de Filippijnen. Opmerkelijk is dat de BVD ook melding maakt van de onderlinge strijd in de CPP/NPA, die in 1985 plaatsvond. Hierbij zouden 800 leden zonder vorm van proces zijn vermoord. De BVD eindigt haar bijdrage met vermelding van de constatering ‘dat de CPP/NPA contacten onderhoud met terroristische organisaties verspreid over de gehele wereld, terwijl er ook persoonlijke contacten tussen Sison en vertegenwoordigers van dergelijke organisaties zijn waargenomen’.
De aanvullende informatie heeft betrekking op het door Amnesty International uitgegeven rapport ‘The Killing goes on’ van februari 1992 over de mensenrechtensituatie op de Filippijnen, waarin de NPA heeft toegegeven de laatste jaren een aantal gewelddadige acties te hebben ondernomen tegen onschuldige burgers. De persberichten hebben voornamelijk betrekking op acties van het NPA tegen Amerikaanse militairen.
Het ministerie van Justitie tekent dit maal aan dat zelfs als Sison wel een beroep zou kunnen doen op het Vluchtelingenverdrag hij nog niet in aanmerking zou komen voor een verblijfsstatus. ‘Immers de activiteiten die door en op gezag van betrokkene zijn en worden ontplooid tasten een gewichtig belang van de Nederlandse staat aan, te weten de integriteit en geloofwaardigheid van Nederland als soevereine staat, met name in relatie tegenover andere staten’, aldus het ministerie in de toelichting.
Alsof de beslissing op zich nog niet voldoende was, wordt Sison middels een verkort persbericht van het ministerie van Justitie rechtstreeks in verband gebracht met terroristische organisaties. In een reactie aan Justitie schrijft Sisons raadsman dat het toch wel de perken te buiten gaat om zijn cliënt af te schilderen als staatsvijand nr. 1, ‘sterker nog als bedreiging voor de internationale veiligheid, als schender van mensenrechten en als terrorist’. Mr. Boekman hekelt vooral het uit z’n juridisch verband gebruiken van dit soort termen. Justitie heeft inmiddels via een advocatenkantoor bericht geen aanleiding te zien voor rectificatie. Het persbericht zou de essentie van de zaak beschreven hebben. Sison heeft laten weten de zaak in een kort geding aan de rechter voor te leggen.
Sison weet punt voor punt de aantijgingen van het ministerie van Justitie te ontkrachten. Zijn vermeend voorzitterschap van de CPP is nog steeds gebaseerd op geheime BVD informatie. De beschuldiging dat hij uit dien hoofde verantwoordelijk zou zijn voor ‘misdaden tegen de mensheid en disproportioneel geweld’ zijn gebaseerd op activiteiten van het NPA in 1985, toen Sison nog gevangen zat en uit latere jaren toen hij de Filippijnen al had verlaten. Uit een brief van 4 maart van het ministerie van Buitenlandse Zaken zou moeten blijken dat Sison veilig kan terugkeren naar de Filippijnen, omdat de Anti-Subversion Law is ingetrokken. Ditzelfde argument is door de Raad van State al gewikt en gewogen op 29 oktober 1992. De Raad concludeerde toen al dat er nog meer dan genoeg andere repressieve wetten zijn, nog steeds mensenrechten worden geschonden, de CPP nog niet gelegaliseerd is en dat Sison nog steeds onder de Order of Battle staat. Dit houdt in dat hij door elke militair doodgeschoten kan worden zodra hij in het zicht verschijnt.
LIBIË EN HET JAPANSE RODE LEGER
In het kamerdebat van 19 januari 1993 over het jaarverslag van de BVD van 1991 is minister van Binnenlandse Zaken Dales helder en duidelijk over de kwestie Sison. Tweede Kamerlid Krayenbrink (CDA) wilde meer weten over de passage die de BVD in zijn jaarverslag aan het Filippijnse wijdde. Sison wordt daar ten tonele gevoerd als voorzitter van de CPP, en de BVD constateert dat hij sinds zijn verblijf in Nederland zijn activiteiten vanuit hier voortzet. ‘Gezien de geweldsdreiging die er van het verzet van deze groepering uitgaat is het streven van de Dienst er op gericht aan deze activiteiten, voor zover deze in Nederland worden voorbereid of aangestuurd, een einde te maken’, zo schrijft de BVD. De nadere toelichting die Krayenbrink hierop vraagt is nog korter dan de passage zelf. Dales: “Het streven om aan zijn activiteiten een einde te maken, vindt onverminderd voortgang. De rechtsgang ter zake is nog niet beëindigd. Justitie is nu weer aan zet. Mijn standpunt is onveranderd”.
De onverschrokken houding van Dales ten opzichte van de Filippijnse gemeenschap kwam al eerder naar voren bij de affaire rondom Nathan Quimpo. In het kamerdebat dat aangevraagd werd door W. Willems van Groen Links was Dales iets uitgebreider met haar verklaring: “De NPA is een terroristische organisatie die verantwoordelijk is voor het vermoorden van een tiental Amerikaanse militairen op de Filippijnen. Er zijn sterke aanwijzingen dat de organisatie gefinancierd wordt door Libië en dat er contacten bestaan tussen de NPA, het Japanse Rode Leger en andere terreurorganisaties”. Dales’ lijstje vertoont erg veel overeenkomsten met het rijtje ‘terroristische organisaties’ dat het Amerikaanse State Department jaarlijks samenstelt. Consequent worden hierin linkse bevrijdingsbewegingen in samenhang met terroristische organisaties gepresenteerd, met Khadaffi als grote geldschieter op de achtergrond. Van het Zuidafrikaanse ANC tot de Salvadoraanse FLMN, en dus ook het Filippijnse NPA, alle bevrijdingsbewegingen hebben de eer (gehad) op deze lijst vermeld te staan.
De ‘jacht op het Filippijnse verzet’ past uitstekend in toegenomen belangstelling van de CIA voor de Filippijnen. In 1987 stelde Reagan een extra budget van 10 miljoen dollar beschikbaar voor CIA hulp bij de bestrijding van het Filippijnse verzet. De toenemende aanhang van de communisten baarde de VS zorgen. De hulp zou bestaan uit technische middelen, zoals computers, maar ook ‘ondergrondse activiteiten’ en het inwinnen van informanten stonden hoog op het geheime Amerikaanse lijstje. De belangstelling van de BVD voor de Filippijnse zaak gaat verdacht gelijk op met die van de Amerikanen. In het geval van Quimpo was overduidelijk dat de CIA de leiding had over de hele operatie. De belangen van de geheime diensten liggen in de zaak-Sison niet direct voor het oprapen. De campagne om hem zwart te maken is wellicht belangrijker dan een daadwerkelijke uitzetting. Het in een kwaad daglicht stellen van bevrijdingsbewegingen is immers een vaker beproefde strategie.
(Wil van der Schans is medewerker van buro Jansen & Janssen)
1. De Vluchteling Achtervolgd, Fjodor Molenaar / Buro Jansen & Janssen, Ravijn Amsterdam, 1991. Deze brochure documenteert tientallen zaken waarin de BVD asielzoekers benadert. Het onderzoek werd verricht in opdracht van het inmiddels opgeheven Landelijk Steunpunt Vluchtelingen.
2. Brief van de NJCM aan staatssecretaris van justitie mr. A. Kosto. In deze brief spreekt het NJCM haar zorgen uit over de procedure tot uitzetting van Ibrahim Al Baz.
3. In oktober 1991 werd de Filippijnse asielzoeker Nathan Quimpo benaderd door twee agenten van de BVD en de CIA. De VARA filmde het tweede gesprek dat Quimpo met het duo had. Consternatie ontstond vooral omdat overduidelijk bleek dat de CIA het initiatief en de overhand had bij deze wervingspoging. Voor het eerst werd inzichtelijk wat samenwerking in de praktijk kan inhouden.
4. An Inventory of European Intelligence Services, Domestic Security Research Foundation, P. Klerks, Amsterdam, April 1993. (Ongepubliceerd)