Verruiming mogelijkheden tot opsporing en vervolging van terroristische misdrijven (30.164)
De behandeling van dit wetsvoorstel door de Commissie van Justitie in de Eerste Kamer is afgerond. De minister van Justitie verduidelijkte in het memorie van Antwoord nogmaals hoe de regering aan kijkt tegen het criterium ‘aanwijzing’.
“Ik wil voorop stellen dat het begrip ‘aanwijzingen’, anders dan deze leden veronderstellen, nadrukkelijk niet het verdenkingsvereiste voor de toepassing van bijzondere opsporingsbevoegdheden zal vervangen. De mogelijkheid om bijzondere bevoegdheden tot opsporing van terroristische misdrijven in te zetten indien sprake is van ‘aanwijzingen van een terroristisch misdrijf’ geldt als een aanvulling op de bestaande toepassingsmogelijkheden. De verhouding tussen het verdenkingscriterium en het criterium van ‘aanwijzingen’ is aldus, dat zodra sprake is van een verdenking er in ieder geval ook ‘aanwijzingen’ van een strafbaar feit zijn. Daarmee vormt het verdenkingsvereiste in wezen de bovengrens van het criterium van ‘aanwijzingen’. De introductie van het ruimere begrip ‘aanwijzingen’ draagt eraan bij dat niet het gevaar ontstaat dat de eisen die in het algemeen aan een verdenking worden gesteld in de praktijk worden opgerekt onder invloed van de toepassing van opsporingsbevoegdheden in verband met terrorismebestrijding. Juist op dat terrein geldt immers dat het buitengewoon ongewenst is als, bij aanwijzingen van een terroristisch misdrijf, opsporingshandelingen waarvan redelijkerwijs mag worden verwacht dat zij een bijdrage kunnen leveren aan het voorkomen van een aanslag en de opsporing van terroristische misdrijven, achterwege zouden worden gelaten bij gebreke van een voldoende onderbouwde verdenking. Op dit uitgangspunt is, zo verduidelijk ik de leden van de CDA-fractie graag, het voorstel tot invoering van het ruimere criterium van ‘aanwijzing’ gebaseerd.
Met deze leden ben ik van mening dat het verdenkingsvereiste net zomin als het criterium van ‘aanwijzingen’ los kan worden gezien van het strafbare feit waarop de verdenking zich richt. Dat betekent naar mijn mening echter niet dat door de introductie van verruimde strafbaarstellingen, zoals de strafbare voorbereiding en de samenspanning, al eerder sprake is van een verdenking van dergelijke strafbare feiten dan een verdenking van andere strafbare feiten. Een verdenking blijft immers een verdenking, dat wil zeggen een ‘redelijk vermoeden’ van een strafbaar feit. Dat vereiste van een ‘redelijk vermoeden’ geldt ook bij tal van bevoegdheden waarvan de toepassing is gekoppeld aan de verruimde strafbaarstellingen van strafbare voorbereiding en samenspanning. Daarom brengt ook voor deze delicten de introductie van het criterium ‘aanwijzingen’ met zich mee dat eerdere toepassing van opsporingsbevoegdheden mogelijk is omdat inderdaad, zoals deze leden opmerkten, dan informatie voldoende is die erop duidt dat daadwerkelijk een terroristisch misdrijf zou zijn of zal worden gepleegd. Bij aanwijzingen moet de beschikbare informatie duiden op het strafbare feit, bij een verdenking moet de informatie ‘het redelijk vermoeden’ kunnen staven.”
Het begrip aanwijzing in dit wetsvoorstel een belangrijk begrip omdat er naar aanleiding van ‘aanwijzingen’ dat iemand betrokken is terrorisme of de ondersteuning daarvan, al bijzondere opsporingsbevoegdheden ingezet kunnen gaan worden.
Wetsvoorstel veruiming opsporingsbevoegdheden