Archief: van het Latijnse archivum; residentie van de magistraat van het Griekse arkhe; commanderen of regeren.
Hal Foster bedacht de uitdrukking ‘archival impulse’, waarbij het verwezenlijken van historiciteit en het verzamelen van data en informatie in het visuele werk door middel van een performatieve handeling naar voren gebracht worden. Deze ‘archiverende impuls’ omvat zaken die worden gevonden maar toch readymade zijn, feitelijk doch fictief, publiek doch privé.1 In mijn werk als kunstenaar geef ik de voorkeur aan onderzoek. Mijn praktijk draait om het overbrengen van gefilterde informatie en beelden. Gebruikmakend van interviews, statistieken, enquêtes, reportage, veldonderzoek en archiefonderzoek – om de hiaten binnen het ‘feitelijke’ bloot te leggen – triggert mijn werk ruimten van reflectie door de inhoud. Ik raadpleeg veelvuldig archieven en breng vervolgens archiefmateriaal bijeen in contextgevoelige, performatieve ensceneringen. Het hergebruik van dit archiefmateriaal bepaalt de vorm en context van mijn installaties, interventies en publicaties. Je zou dus kunnen spreken van een performatief archief, waarbij het archief wordt geactiveerd en uitgevoerd als kunst.
‘Zoals veel wetenschappers hebben opgemerkt, is macht en bestuur van fundamenteel belang voor de etymologie van het woord.’3 Archieven zijn een reflectie van de bureaucratische structuur en vaak een werktuig (wapen) gebruikt door de overheid, niet van, door of vóór het volk. Archieven worden bewaard in enorme gebouwen, met een geheime politie om ze te bewaken, betaalde informanten om de informatie te verzamelen
en experts om de vervatte kennis te interpreteren en te verspreiden. Het is een manier om de sociale orde te normaliseren en te legitimeren, als ware het een spiegel van de bureaucratische orde. Zulke bureaucratische structuren waren een belangrijk kenmerk van
koloniale regimes in de zeventiende eeuw. De Nederlanders waren toen al begiftigde archivarissen en stonden bekend om het ontwikkelen van een effectief, strak ingedeeld bureaucratisch systeem van bestuur in hun koloniën. Ook waren ze berucht om hun bijzondere uitvinding van het categoriseren naar de mate van geheimhouding. Documenten werden geclassificeerd en bestempeld als ‘vertrouwelijk’, ‘zeer vertrouwelijk’, ‘geheim’ en ‘zeer geheim’, waarmee de vraag werd opgeworpen of deze zaken wel echt zo ‘geheim’ waren. De inhoud van de documenten varieerde van de locatie van vijandelijke forten en zaken rond rassenvermenging tot missstanden onder plaatselijke beambten, die de etikettering van vertrouwelijk overtraden vanwege de schaal van de problemen of omdat ze het niet eens konden worden.4 Wat eens een geheim was, was vijf jaar later algemene kennis, of niet? En het systeem dat deze kunst van het vergaande indelen voortbracht, was hetzelfde systeem dat het handhaafde, samen met openbaar verdedigers die, terwijl ze de kennis begeerden, privétoegang tot die kennis hadden. Bureaucraten configureerden deze documenten van uitsluiting en insluiting, en zo organiseerden ze het verband tussen geheimhouding, wet en macht.
Literaire metaforen schieten te binnen, zoals Franz Kafka’s Het Slot, met stapels overvloedig papierwerk, vervreemding en bureaucratie. Kafka vecht tegen het systeem (belichaamd door het slot) en probeert toegang te krijgen tot een structuur die hij niet begrijpt. Mysterieuze beambten die nooit verschijnen. In plaats daarvan leiden secretarissen of ambtenaren de transacties. Visueel gezien creëert Orson Welles’ versie van Kafka’s Het Proces de ultieme clair-obscur verfilming van architectonische bureaucratie (hallen vol typende typistes, gebouwen binnen gebouwen), waardoor een
labyrint van met elkaar verweven schaduwen en licht wordt gecreëerd. Het Proces legt de existentiële problemen bloot vanuit het perspectief van het individu dat wordt geconfronteerd met een anonieme staat. ‘Zoals Foucault al provocatief waarschuwde, is het archief noch de som van alle teksten die een cultuur bewaart noch die instituties die instaan voor het bewaren van die gegevens. Het archief is eerder dat “systeem van verklaringen”, die “praktijkregels”, die de specifieke regelmatigheden vormgeven van wat wel en wat niet gezegd mag worden.’
Iedereen in Nederland kan om de openbaarmaking van informatie of documenten verzoeken. Overheidsinstanties ontvangen aanvragen van burgers om documenten
te verkrijgen maar ook audio opnamen, films en foto’s die vallen onder de WOB (de Wet openbaarheid van bestuur). Artikel 26 van de WOB stelt dat overheidsinstanties hun verplichtingen uit moeten voeren en zonder enige vorm van vooroordeel het algemeen
belang van publieke toegang tot informatie moeten volgen. De administratieve autoriteit moet tevens verzekeren dat de informatie die wordt geleverd accuraat is, up-to-date en in overeenstemming is met de aangevraagde informatie. De overheidsinstantie heeft officieel acht weken (tweemaal vier weken) om hieraan te voldoen, anders kan men een beroep doen op compensatie. Een overheidsinstantie heeft het recht om openbaarmaking te weigeren, gebaseerd op verschillende gronden: de staatsveiligheid, internationale zaken en de privacy van individuen, enzovoort. Maar de staat kiest er vaak voor om delen van documenten te weigeren en ‘bewerkt’ sommige passages alsof ze ‘topsecret’ informatie censureren.
Wie besluit wat er wordt geweigerd en wie ‘bewerkt’ de WOB-aanvragen? De belegerde bureaucraat lijkt zomaar de rol van abstracte schilder te hebben aangenomen. Gebruikmakend van fotokopieën zijn de gekozen kleuren altijd zwart of wit, waardoor stukken als abstracte velden worden gecreëerd. Sommige schilderkunstige stalen blijven zichtbaar als over het hoofd geziene of niet ingevulde hiaten. Een snelle streep met een marker, of een grote druppel uit een potje Tipp-Ex stelt deze ambtenaren in staat om zogezegd mee te gaan met de stroom. De slag van de hand markeert een unieke uitroeiing, in tegenstelling tot de overbodige patronen die hele delen van een pagina blokkeren. Teruggrijpend naar de ultieme macht van de schriftgeleerde, is het de bureaucraat die waarheid en werkelijkheid in een fractie van een seconde componeert, beslist wat te verbergen, wat te onthullen. Foucault wijst er treffend op dat die dingen die zijn weggelaten, ook onderdeel van het archief zijn. Ook de WOB resultaten verwijzen naar al deze ontbrekende pagina’s, spaties, zodra de onzichtbaarheidfactor aan de oppervlakte komt. Wat is er nog leesbaar? Welke inhoud blijft er over?