recensie van het boek ‘The Abu Ghraib Effect’ van Stephen F. Eisenman.
De oorlog tegen te terrorisme genereert een eindeloze verzameling aan mensenrechten schendingen. De zogenoemde verdachten van terrorisme die door de Verenigde Staten worden vastgehouden op Guantánamo. De Dasht-i-Leili-slachting bij Sheberghan in Jowzhan in Afghanistan in december 2001 door Amerikaanse militairen. De dagelijkse slachtoffers van bombardementen in Afghanistan en Irak. De Extraordinary Rendition van verdachten van terrorisme die over de wereld worden gesleept, gemarteld en opgesloten zonder dat er onafhankelijke rechtspraak aan te pas komt. De martelingen van verdachten op Bagram Airbase, Guantánamo, Abu Ghraib en andere gevangenissen waar verdachten van de oorlog tegen het terrorisme worden vastgehouden. Sinds 11 september 2001 lijkt de ‘rule of law’ een versleten goed. Om een aanslag te voorkomen willen politici, militairen, inlichtingen en opsporingsdiensten alles kunnen gebruiken terwijl er steeds weer een aanslag volgt. Elk humaan stukje weldenkendheid is verdwenen in een oorlog die terreur oproept en niet bestrijdt. Toch is iets vreemd aan deze oorlog. Misschien heeft het niet de tijdgeest mee zoals de oorlog in Vietnam in de jaren zestig. Of operation Desert Storm, de eerste Golfoorlog. Ook voor de oorlog in voormalig Joegoslavië en de bombardementen van de NAVO op Kosovo was meer aandacht, protest en verontwaardiging. Deze oorlog is natuurlijk anders. De vijand diffuus en de aanleiding een monumentaal beeld van vliegtuigen die de WTC torens in vliegen. De verdachten en ‘onze’ tegenstanders hebben echter wel een gezicht. Bij alle aanslagen verschijnen de foto’s van de mogelijke daders op de voorpagina van de ochtendkrant en ook de verdachten van Guantánamo hebben een gezicht. En hoewel de aanslagen op het World Trade Center zeer spectaculair oogden waren er ook bij andere oorlogen aangrijpende beelden. Bij Dessert Storm zijn er de beelden van de precisie bombardementen in navigatie groen. Tijdens de Vietnam oorlog is er de foto van het naakte meisje, Kim Phuc, die vlucht voor een napalm bombardement en de foto van generaal Nguyan Ngoc Loan die een gevangen Vietcong strijder op straat executeert. Elke oorlog heeft zo zijn bepalende beelden. Opvallende aan de oorlog tegen het terrorisme is dat de beelden van 11 september 2001 niet worden vervangen door de beelden van de martelingen in de Abu Ghraib gevangenis in Irak. De ophef rond die kiekjes die een inkijk gaven in de wijze waarop de Amerikanen met ‘verdachten’ omgingen, bleef uit. ‘Verdachten’ waren het allang niet meer, net als de gevangenen in Guantánamo. Geen massale verontwaardiging, geen massale demonstraties en kreten van afschuw. Het lijkt alsof wij deze ‘verdachten’ toch als schuldigen beschouwen, maar dat is te simpel. Niemand heeft de gehele bevolking van Afghanistan en Irak afgeschreven, althans geen enkel weldenkend mens. De oorlog tegen het terrorisme heeft heel veel met onszelf te maken, maar wat precies en hoe.
Stephen F. Eisenman, professor aan de kunstgeschiedenis faculteit van de Northwestern University in de Verenigde Staten neemt in zijn boek ‘The Abu Ghraib Effect’ een facet van de oorlog tegen het terrorisme en probeert de betekenis van de beelden van de gemartelde gevangenen in perspectief te plaatsen. Hij schrijft over het gebrek aan verontwaardiging bij het Amerikaanse publiek, maar zijn verhaal analyseert de mondiale apathie. Hij doet dit aan de hand van de kunst en volgens hem zit de verklaring van die mondiale houding in de beelden zelf. Aan de hand van sculpturen, schilderijen en tekeningen uit de geschiedenis analyseert hij de foto’s die de soldaten in Abu Ghraib van de standjes van de gevangenen namen. Het beeld van de gevangene op een doos met een lang gewaad, een puntmuts en elektriciteitsdraden aan zijn handen plaats Eisenman naast het beeld ‘Victim of Inquisition’ van Francisco Goya uit het begin van de 19de eeuw. De gevangene die naakt van een stapelbed hangt vergelijkt hij met de foto ‘Dominick and Elliot’ van Robert Mapplethorpe uit 1979. De foto van de soldaten Charles Graner en Sabrina Harman met een hoop naakte lichamen van gevangenen voor beeld hij af naast het schilderij ‘Nothing could be done about it’ van Francisco Goya uit 1799. Zo zwerft Eisenman door de geschiedenis heen en weer om beelden op te roepen van iets dat al heel oud is. Volgens de kunsthistoricus is de uitdrukking van geweld en seksualiteit in de foto’s van Abu Ghraib te plaatsen in een Westerse traditie. Slachtoffers worden afgebeeld alsof zij vreugde en genot ervaren van de vernedering en marteling. Deze ‘Pathos Formula’ is terug te voeren op sculpturen uit de Griekse oudheid en kent daar zijn ontstaansgeschiedenis. De gedachtegang van de historicus is simpel. In de beeldende kunst en in de hedendaagse beeldtaal speelt die ‘Pathos Formula’ een belangrijke rol om ons geweten te sussen. Niet voor niets zien wij niet de meest afschuwelijke beelden van de oorlog tegen het terrorisme. De uiteengereten lichamen, de lijven van mannen die gemarteld zijn in Bagram Airbase in Afghanistan zoals de film ‘Taxi to the Dark Side’ laat zien. Wij zien de beelden van Abu Ghraib, een uitgebrande auto, een geëxplodeerd huis, maar geen echt lijden, echt verdriet en echte pijn die elke oorlog hartverscheurend en wreed maakt. Is de ‘Pathos Formula’ ook bij de Nederlandse oorlog tegen het terrorisme te gebruiken. Van de martelingen door de MIVD in Irak zijn geen beelden, maar eigenlijk zijn die niet nodig. Stel je het beeld voor van iemand die hoge tonen te horen krijgt. Zijn grimas zal boekdelen spreken, maar spreekt hier de ‘Pathos Formula’? Een directe relatie zal er niet bestaan, maar de duiding van Eisenman geeft wel aan dat de lijn van Abu Ghraib, Guantánamo naar Extraordinary Rendition een lijn is die niet eindig is. Niet de oorlog bepaalt wanneer zij eindigt, maar wij, de mensheid. En zolang wij de ‘Pathos Formula’ blijven koesteren, hebben terroristen geen gezicht maar genot, hebben verdachten geen pijn maar plezier en hebben slachtoffers geen leed maar vreugde. Het is niet oorlogsmoeheid die verandering brengt en die een verklaring zou zijn van de apathie. De beelden die wij van de oorlog te zien krijgen zijn bepalend voor onze desinteresse. Francisco Goya heeft ook beelden gemaakt die niet zijn terug te vinden in de foto’s van Abu Ghraib. ‘One cannot look’ uit het begin van de 19de eeuw komt uit de serie ‘Los Desastres de la Guerra’ (de rampen van de oorlog), schilderijen van de oorlog tussen de Spanjaarden en de Fransen. De beelden laten slechts de wanhoop van de oorlog zien. Twee mannen met de benen begraven zijn in de aarde die elkaar te lijf gaan met stokken, ‘A Fight with Clubs’ uit 1820. Het gevecht lijkt oneindig te duren. Ook de schilderijen van Leon Golub uit de jaren tachtig van de vorige eeuw proberen een tegenwicht te geven aan de ‘Pathos Formula’. Of dit in de huidige tijd met zoveel beeld zal lukken is de vraag. Het heeft er veel van weg alsof de slachtoffers geretoucheerd worden, bewerkt met Photoshop, alsof het leed niet mag lijden en de pijn niet mag kwelen.