Als we naar de ontwikkelingen van de afgelopen jaren op het gebied van veiligheid en privacy kijken, dan valt op dat de roep om maatregelen veelal tot cirkelredeneringen leidt. Als de criminaliteit daalt dan helpen de maatregelen en moeten er meer worden ingevoerd om nog meer resultaat te zien en als ze niet helpen moeten er ook meer worden ingevoerd omdat ze nog niet helpen.
Cijfers met betrekking tot criminaliteit en gevoelens van veiligheid of onveiligheid zijn voor velerlei uitleg vatbaar. Veel onderzoek maakt dan ook misbruik van de onveiligheidsmythe. Onderzoek van het COT (een onderzoeksinstituut) in 2004 in Amsterdam Zuid Oost met betrekking tot preventief fouilleren toonde aan dat het fouilleren effectief was, maar als we het rapport lezen blijkt die conclusie niet te trekken uit de verzamelde gegevens. Zo is het ook met de geïntegreerde aanpak van de veiligheid in bijvoorbeeld Amsterdam Zuid Oost. In het winkelcentrum de Amsterdamse Poort zijn veel veiligheidsmaatregelen genomen: cameratoezicht, preventief fouilleren, meer patrouilleren, alcoholverbod en ga zo maar door. Maar bij een daling van de criminaliteitscijfers en het onveiligheidsgevoel valt er in wezen niets te concluderen. Individuele functionarissen geven in interviews die wij gehouden hebben aan dat de daling ook gebaseerd zou kunnen zijn op een algemene trend van daling van criminaliteit.
Bij veiligheidsmaatregelen wordt altijd over privacy gesproken, zo ook vanavond. Maar privacy is natuurlijk geen statisch begrip. Zonder twijfel is het denken over privacy veranderd. Twintig jaar geleden wilden mensen niet dat er iets van hen in het publieke domein bekendwerd. Nu is het veeleer zo dat mensen juist wel open en bloot in het publieke domein deel willen nemen.
Er is een vreemde tegenstelling tussen de publieke ruimte, voor veel mensen de traditionele media en de nieuwe media, en de openbare ruimte.
De publieke ruimte is een bühne waarop je je privacy prijsgeeft. In de openbare ruimte begeef je je maar wil je wel met rust gelaten worden. Het is in dat opzicht opmerkelijk hoe brede lagen van de bevolking reageren op de Wet op de Uitgebreide Identificatieplicht. Ze zijn verbolgen dat beambten hen vragen om hun papieren te tonen. Vorige week sprak ik een oudere vrouw uit Zeeland wiens man op de veerpont was gecontroleerd door ‘mannen in uniform’. Ze heeft inmiddels een klacht ingediend en vragen laten stellen aan de burgemeester van haar dorp.
Maar breken maatregelen die de afgelopen jaren in het kader van het veiligheidsbeleid zijn genomen wel primair in op de privacy van de burger? Het debat in de kamer over de Wet op de Uitgebreide Identificatieplicht, maar ook de maatregel zelf laat veeleer zien dat het de overheid niet gaat om aantasting van de privacy – ook al is dat een bijwerking van de wetgeving – maar om disciplinering.
De behandeling van druggebruikers en dak- en thuislozen door politie en justitie geeft een duidelijker beeld van de uitwerking van die wet op straat. In april 2005 kwam ik een gebruiker tegen die in tien dagen meer dan twintig boetes had gekregen waarvan de helft het gevolg was van het niet kunnen tonen van een identiteitsbewijs. De rest had hij te danken aan doelloos rondhangen, zonder reden zich ergens ophouden, slapen in de openbare ruimte, zich bevinden in het groen, door rood licht oversteken en dergelijke.
Politiek, burgers en politie beschouwen deze mensen als veroorzakers van overlast en lastpakken. Er dienen maatregelen genomen te worden om hen van de straat te halen. Maar waar is de betrokkenheid bij hen en het denken aan structurele maatregelen? Of vindt de samenleving het een structurele maatregel deze mensen eens in de zoveel tijd twee jaar op te sluiten of uit te sluiten door middel van dijkverboden? Dit zijn toch niet de zware jongens die onze veiligheid aantasten? Of zijn onveiligheid en overlast synoniem?
Iedereen lijkt te denken dit zal mij toch niet overkomen? Ik heb geen last van de bestuurlijke maatregelen die druggebruikers en dak- en thuislozen corrigeren. Ik heb geen last van de agent die als hulpofficier een dijkverbod uitschrijft dat zo ruim is dat ik het centrum niet meer in kan. Ik heb geen last van noodverordeningen die voetbalsupporters treffen. NAC supporters werden in september dit jaar, toen zij zonder problemen te veroorzaken op een terras in Arnhem zaten plotseling een bus in geslagen, het stadion ingedreven en met hun identiteitsbewijs naast hun hoofd op de foto gezet. Het zijn toch maar hooligans hoor ik iedereen denken. Misschien wordt er wel door de overheid in mijn persoonlijke leven gesnuffeld, maar ik heb toch niets te verbergen. Mij zullen de nieuwe maatregelen niet treffen, ik behoor niet tot de doelgroep.
Is dat de verklaring dat de overheid zonder noemenswaardig protest, zeker sinds 11 september 2001, zoveel maatregelen heeft ingevoerd dat de vraag kan worden gesteld of ze nog weet wat ze heeft ingevoerd en wat het effect zal zijn. Zoals in een geïntegreerd veiligheidsbeleid niet is te onderzoeken of de afzonderlijke elementen nog enige zin hebben, is bij al die wetgeving die vraag ook nooit meer te beantwoorden. Ja, Samir A. zal na al die wetgeving wel ooit een keer veroordeeld worden of hij nu werkelijk ergens aan schuldig is of niet.
Wij hebben in ons laatste boek Onder Druk uitgebreid over de aanslagen van 11 maart 2003 in Madrid geschreven. Los van de vraag wie schuldig zijn is de vraag gerechtvaardigd of de overheid niet meer wist voordat de aanslagen plaatsvonden en waarom er dan niet is opgetreden? Even kort twee punten over die aanslagen. Het dynamiet dat bij de aanslagen gebruikt is werd aan de verdachten verkocht door een informant van de politie en deze man had ook nog een mobiele telefoon van de geheime dienst bij zich. En alle namen van de verdachten, hun telefoonnummers en de kentekengegevens van hun auto’s waren door een imam van een moskee drie maanden voor de aanslagen aan de politie gegeven omdat deze imam de mannen erg verdacht vond.
Ook bij terrorismebestrijding zou het om op feiten gebaseerde bewijsvoering moeten gaan. De vraag is gerechtvaardigd of dat nog wel zo is. Het lijkt er soms op dat men zich bij terrorismebestrijding laat leiden door de gedachte: wij denken dat je schuldig bent en dus ben je schuldig. Zelfs wetenschappers laten zich verleiden om mensen als radicaal en fundamentalistisch te bestempelen op basis van eenzijdige informatie.
De nette burger lijkt de dans te ontspringen. Alle maatregelen staan in dienst van de veiligheid van die ideale mens die niets te verbergen heeft. Dat dacht een ‘onschuldige’ scheikundeleraar ook. In de NRC van 8 juli 2006 doet hij zijn verhaal. Hij kreeg bezoek van twee leden van de AIVD die hem vroegen of ze konden komen praten over massavernietigingswapens. Hij was bezig met het maken van een examenopgave over zwaar water. Zijn telefoon was getapt, zijn e-mails bekeken en zijn relaties en vroegere werkgevers ondervraagd. De man dient een klacht in en komt… nergens. Hij zegt aan het eind van het interview: ‘van sommige mensen uit mijn netwerk heb ik niets meer gehoord sinds ik verteld heb over de belangstelling van de AIVD’. Eigenlijk viel het nog best mee met deze man. Enkele andere gewone burgers werden in Rotterdam in juli 2005 gearresteerd. De dag voor de arrestatie was een anoniem telefoontje binnengekomen. Na 24 uur observatie werd tot arrestatie overgegaan. De verdenking was: het beramen van een terroristische aanslag. Na zes dagen in de cel werden ze vrijgelaten, want … er was geen enkel bewijs.
Heeft u nog steeds niets te verbergen?
Niet de privacy is dood maar iets heel anders, namelijk de authentieke waarheidsvinding en het feit dat je onschuldig bent totdat het tegendeel is bewezen. Zonder het uitgangspunt van onschuld, ben je dus in wezen schuldig en dat maakt het weer logisch dat de overheid allerlei informatie over je verzamelt en bewaart zonder dat je van iets verdacht wordt. Niet om eventueel te gebruiken als je van iets wordt verdacht, maar omdat je dient aan te tonen dat je niet schuldig bent aan een toekomstig vergrijp. Heel langzaam is de omgekeerde bewijslast ons rechtssysteem ingeslopen.