Wil van der Schans en Erik Timmerman
NRC Handelsblad, 8 mei 2003
Wil van der Schans en Erik Timmerman
Justitiele Verkenningen, nr 3, mei 2004
De gecompliceerde verhouding tussen activiteiten van inlichting- en veiligheidsdiensten en burgerrechten wordt geïllustreerd in de bijdrage van Van der Schans en Timmerman. Zij menen dat deze activiteiten ‘onvermijdelijk’ leiden tot schending van burgerrechten. Ze geven daarvoor verscheidene voorbeelden gebaseerd op ervaringen van antiglobaliseringsactivisten en vluchtelingen. De auteurs verwijzen naar een oordeel van de Raad van State dat luidde dat de destijds geldende Wet op de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten in strijd was met de artikelen 8 en 13 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). Hoewel de nieuwe wet uit 2002 de taken en bevoegdheden van de diensten nauwkeurig benoemt, wordt het precieze werkterrein van de AIVD niet omschreven. Ook wordt de geïntroduceerde term ‘nationale veiligheid’ niet gedefinieerd. Dit kan er volgens de auteurs toe leiden dat bijvoorbeeld
vredesactivisten worden beschouwd als een bedreiging voor de nationale veiligheid en om die reden een doelwit zijn van de AIVD.
Special van Justitiele Verkenningen over inlichtingendiensten
Jaargang, nr 3, mei 2004
Inlichtingen- en veiligheidsdiensten zijn sinds het einde van de Koude Oorlog verwikkeld in een ingrijpend veranderingsproces. De overzichtelijke bipolaire wereld van destijds waarin bijna elke brandhaard als vanzelf een oost-westconflict werd, is veranderd in een wereld die weliswaar wordt gedomineerd door de Verenigde Staten, maar die tegelijkertijd vol regionale conflicten is. In toenemende mate beschikken niet-statelijke actoren over (geavanceerde) wapens en wereldwijde netwerken die hen in staat stellen hun eisen met grootschalig geweld kracht bij te zetten. De aanslagen van 11 september 2001 in New York en 11 maart 2004 in Madrid onderstrepen bovendien dat het ‘nieuwe terrorisme’, belichaamd in groepen als Al-Qaeda, afgaande op hun eigen verklaringen niet minder dan een oorlog voert tegen het Westen. Aan inlichtingendiensten stelt deze ontwikkeling nieuwe eisen. Was het tijdens de Koude Oorlog voldoende de CPN in de gaten te houden, tegenwoordig wordt van de AIVD (voorheen BVD) een meer pro-actieve houding verwacht. De dienst tracht potentiële dreigingen
in een vroeg stadium als zodanig te identificeren. Binnen het aandachtsgebied vallen nu zeer uiteenlopende onderwerpen zoals spanningen tussen bevolkingsgroepen, de werving van jihad-strijders, de smokkel van wapens en nucleair materiaal en de internationaal vertakte georganiseerde misdaad. Binnen de Nederlandse verhoudingen komt daar na de moord op Pim Fortuyn en perikelen rond het koningshuis ook de roep bij om een ruimere taakopvatting van de dienst als het gaat om de beveiliging van politici en antecedentenonderzoek.
Mede naar aanleiding van deze gebeurtenissen en op verzoek van de Tweede Kamer heeft de minister van Binnenlandse Zaken recent een commissie ingesteld die het werk van de AIVD gaat evalueren en daarmee een antwoord zal geven op vraag of de dienst er in is geslaagd de omslag naar de 21e eeuw te maken. De vraag hoe de activiteiten van de dienst zich verhouden tot de burgerrechten komt in de commissie niet aan de orde, maar wel in dit themanummer van Justitiële verkenningen. Het lijkt slechts een kwestie van tijd voordat
de roep om ruimere bevoegdheden voor inlichtingendiensten ook in Nederland zal klinken. Op dit moment is het gebruik van AIVD-informatie in het strafproces al een punt van discussie. Door de terroristische dreiging is het maatschappelijk klimaat voor honorering van dergelijke verlangens gunstig, maar het is de vraag hoever een open democratische samenleving kan gaan in haar streven naar veiligheid. Voorts heeft de redactie het onderwerp inlichtingendiensten nadrukkelijk in een historische en internationale context willen plaatsen. Zie voorwoord
Inhoud:
Inlichtingendiensten in Europa en Amerika; de heroriëntatie sinds de val van de Muur en 11 september 2001
door C. Fijnaut
Het gevaar van succes in de strijd tegen terrorisme; portret van de nieuwe vijand
door R. de Wijk
Wie wint de ‘war on terrorism’?
door B. de Graaff
De problemen rond de internationale intelligence liaison
door C.Wiebes
Veiligheidsdienst in verandering; de BVD/AIVD sinds het einde van de Koude Oorlog
door P.H.A.M. Abels en R.Willemse
Infiltratie in de praktijk; BVD en CPN tijdens de Koude Oorlog
door F. Hoekstra
De AIVD en de burger; ervaringen van actievoerders en vreemdelingen
W. van der Schans en E. Timmerman
Inlichtingenwerk en ethiek; een wildernis van spiegels
door B. Hoogenboom
Het gebruik van AIVD-informatie in het strafproces
door L. van Wifferen
De AIVD constateert in het verslag dat terroristische netwerken zich in toenemende mate richten op ‘soft targets’, personen of objecten die, omdat ze gemakkelijk te benaderen of toegankelijk zijn, een gemakkelijk doelwit vormen. De netwerken hebben hun organisatorisch zwaartepunt verlegd naar semi-autonome lokale cellen, die in belangrijke mate zelfvoorzienend zijn. De netwerken zijn daardoor lastiger dan in het verleden bloot te leggen en onschadelijk te maken. De AIVD noemt de dreiging van het islamitisch terrorisme – ook voor Nederland – nog altijd aanzienlijk.
In Nederland richten de netwerken zich vooral op het rekruteren van jongeren voor de jihad en op het faciliteren van de gewapende strijd door middel van valse papieren, verblijfplaatsen en dergelijke. Het gaat hierbij om een qua samenstelling steeds wijzigende groep. Hun aantal beweegt zich rond de 150 personen.
Met ingang van 1 juli 2003 is de Commissie van Toezicht betreffende de inlichtingen- en veiligheidsdiensten (hierna af te korten als: de commissie) haar werkzaamheden begonnen. De instelling van deze commissie is geregeld in de op 29 mei 2002 in werking getreden Wet op
de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2002 (hierna af te korten als: de WIV 2002).1 Onder bedoelde diensten begrijpt artikel 1 van deze wet de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) en de Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (MIVD), die achtereenvolgens vallen onder de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) en de Minister van Defensie, terwijl in het verband van de toezichthoudende taak van de commissie tevens wordt gedoeld op de onder de Minister-President ressorterende coördinator van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten (zie artikel 4). Tevens valt onder de taakomschrijving van de commissie het toezicht op ambtenaren van de politie, Koninklijke marechaussee en de rijksbelastingdienst, voor zover deze functionarissen werkzaamheden verrichten ten behoeve van de AIVD (zie artikel 60).
In hoofdstuk 6 van de WIV 2002 (de artikelen 64-84) zijn de samenstelling, taakuitvoering en andere bijzondere onderwerpen, de commissie betreffende, opgenomen. Voor haar bevoegdheden wordt overigens ook naar andere bepalingen van deze wet verwezen, in het bijzonder de artikelen 34, tweede lid en 55, derde lid. De commissie is krachtens artikel 64, tweede lid, van de WIV 2002 meer specifiek belast met:
a. het toezicht op de rechtmatigheid van de uitvoering van hetgeen bij of krachtens deze wet en de Wet veiligheidsonderzoeken (WVO)2 is gesteld;
b. het gevraagd en ongevraagd inlichten en adviseren van de betrokken bewindspersonen (‘Onze Ministers’ als bedoeld in artikel 1 van de wet) aangaande de door de commissie geconstateerde bevindingen;
c. het adviseren van de betrokken bewindspersonen terzake van klachten;
d. het ongevraagd adviseren van de betrokken bewindspersonen over de notificatieplicht, die in artikel 34 van de wet is opgenomen.
Voor de werkwijze van de commissie wordt verwezen naar het door haar vastgestelde reglement van orde dat op 1 september 2003 in werking is getreden3 en als bijlage aan dit jaarverslag is toegevoegd. Zie ook het KB van 22 juli 2002, Stb. 454, dat voorschriften bevat omtrent de rechtspositie van de voorzitter en leden van de commissie.
Op grond van artikel 80 van de WIV 2002 brengt de commissie jaarlijks vóór 1 mei een openbaar verslag van haar werkzaamheden uit.4 Het verslag wordt aangeboden aan de beide kamers der Staten-Generaal en aan de betrokken bewindspersonen. In artikel 10 van het reglement van orde van de commissie is ten behoeve van een zo groot mogelijke inhoudelijke actualiteit bepaald, dat dit verslag de periode van 1 april van het voorafgaande kalenderjaar tot en met 31 maart van het lopende jaar bestrijkt. Het eerste jaarverslag van de commissie, waarmee aan artikel 80 uitvoering wordt gegeven, bestrijkt dus het tijdvak van 1 juli 2003 tot 1 april 2004.