In het jaarlijkse rapport van de NGO Privacy International wordt Nederland afgeschilderd als een staat waar het met de privacy slecht is gesteld. Nederland staat onderaan hun ranglijst van privacyschendende staten. De plaats op de lijst is een gevolg van de stortvloed van genomen maatregelen die het niet zo nauw nemen met de bescherming van persoonlijke levenssfeer van Nederlandse burgers. Politici en opsporings, – en inlichtingendienstambtenaren zeggen dat het inleveren van onze privacy de prijs is die wij voor een veilige samenleving moeten betalen. Maar is wel dat zo?
‘Ik heb niets te verbergen, dus ik heb niets te vrezen’ roept de burger veelal bij de wet en regelgeving tegen terreur in breedste zin. Niemand verwacht in het profiel van een mogelijk crimineel of terrorismeverdachte te passen.
Waar burgers zich wel druk over maken, zijn de agenten die tegenwoordig op elke straathoek naar je identificatiebewijs kunnen vragen. Bij het woord privacy wordt al gauw gedacht aan de Wet op de Uitgebreide Identificatieplicht en aan de toenemende verzamel, – en controledrang van de overheid op het internet. Als een politiefunctionaris een Nederlandse burger in het winkelgebied staande houdt voor het fietsen aldaar, zijn de rapen gaar. Hoe durft de agent te vragen naar de identiteitspapieren van keurige burgers. Moeten ze geen échte boeven vangen? De politiefunctionaris heeft een overtreding geconstateerd en houdt de persoon in kwestie aan om een bekeuring uit te delen. Zonder de identificatieplicht zouden mensen ook naar naam en adres worden gevraagd om een boete te ontvangen. Als het gaat om de identificatieplicht staat de privacy dan ook niet echt onder druk.
Dan is er het internet; de bewaarplicht van communicatiegegevens die de Nederlandse overheid in de toekomst voor anderhalf jaar mag bewaren. Mocht er een zelfmoordaanslag worden gepleegd dan kan de dader met behulp van deze bewaarde gegevens in retrospectief worden opgespoord. Wat dit aan ‘veiligheid’ bijdraagt is een ander onderwerp, maar is de informatie die in die communicatiegegevens is opgeslagen anders dan de informatie die mensen zelf op Hyves, Facebook, Google en elders op het internet achter laten? Het lijkt erop dat wij niet veel privacy opgeven, omdat we onszelf al blootgeven in de publieke ruimte. Het blootgeven is onze eigen keus.
Beide bovengenoemde ontwikkelingen leiden er toe dat wij niet langer onopgemerkt door het leven kunnen gaan, zeker op het internet. Maar zorgelijker dan je papieren tonen bij een overtreding, is de achterliggende gedachte van de overheid. Deze komt tot uitdrukking in de wet, – en regelgeving ter uitbreiding van de bevoegdheden van opsporings- en inlichtingendiensten die de laatste jaren is aangenomen. Leidraad hierin is de omkering van de bewijslast, de gedachte; ‘schuldig en verdacht tenzij het tegendeel is bewezen’.
Met de bewaarplicht van communicatiegegevens van burgers; de uitbreiding van de bijzondere opsporingsbevoegdheden van de politie waarbij meer en meer niet-verdachte burgers in het opsporingsnet komen; de wijziging van de wet op de inlichtingen en veiligheidsdiensten die het mogelijk maakt voor geheime diensten om in allerlei databanken onbeperkt rond te neuzen, en met een scala van andere strafrechtelijke en bestuurlijke maatregelen wordt niet alleen de privacy geschonden, maar vooral het adagium ‘onschuldig tenzij het tegendeel is bewezen’.
De overheid roept dat de privacy, lees anonimiteit, een schuilplaats is van het kwaad, maar deze anonimiteit biedt ook een vorm van veiligheid; bescherming tegen een al te opdringerige overheid en bedrijfsleven. Willen Nederlandse burgers hun privacy echt inleveren voor meer veiligheid? De overheid presenteert het als een of-of scenario; Of we leven in veiligheid of onze privacy wordt gerespecteerd. Maar eigenlijk is het recht op een privéleven ook een vorm van veiligheid.